Oefenstellingen bij de kennis over g.05, g.06 en g.07 Er zijn 16 stellingen goed, de rest is fout of zeer onwaarschijnlijk. Zoek de juiste stellingen, en van de stellingen die niet juist zijn, verander je de zin op zo'n manier, dat de stelling wel klopt. Voorbeeld: 'De drie grootste steden in Nederland zijn Amsterdam, Rotterdam en Utrecht'. Deze stelling is fout. Om deze te verbeteren kun je allerlei dingen opschrijven, maar het meest ligt voor de hand om het zo te veranderen: 'De drie grootste steden in Nederland zijn Amsterdam, Rotterdam en Den Haag'. Het zou weinig denkwerk zijn, als je schreef: 'De drie grootste steden in Nederland zijn Amsterdam, Rotterdam, maar niet Utrecht'. Ja 1. De moederlaag is de buitenste laag van de huid 2. De hoornlaag ligt tussen de lederhuid en de opperhuid 3. De hoornlaag is een goede bescherming tegen bacteriën 4. De hoornlaag zorgt voor goede bescherming tegen ultraviolet licht 5. In de lederhuid vind je onder andere bloedvaten, zintuigen, zenuwen en vezels 6. In de huid heb je zintuigen voor tast, druk en pijn. Meer niet 7. De stevigheid van de huid zit vooral in de lederhuid met zijn collagene vezels 8. De elastische vezels liggen in de opperhuid 9. Talg helpt bij de verdediging tegen micro-organismen 10. Alleen in wondjes is er infectiegevaar, de rest van de huid kan geen infectie oplopen 11. De opperhuid en lederhuid zitten in een strakke lijn tegen elkaar aan, dat zorgt voor een goede bevestiging 12. Transpireren is de enige praktische manier waarop de huid meehelpt bij het regelen van temperatuur 13. De huid kan rood worden in het kader van het regelen van de temperatuur 14. De opperhuid krijgt zijn zuurstof uit haarvaatjes in de opperhuid zelf 15. Rapporteren over huidafwijkingen gaat alleen over de kleur en de vorm van de afwijkingen 16. Druppelinfecties heb je bij ziekteverwekkers die bloed-bloed-overdraagbaar zijn, zoals HIV en hepatitis B 17. Bacteriën hebben een stofwisseling 18. Virussen maken toxinen 19. Besmetting en infectie zijn hetzelfde 20. Er is pas een infectie als een micro-organisme zich vermenigvuldigt in of op je lichaam 21. Een bacterie die ongevoelig is voor antibiotica noem je resistent 22. Een kruisbesmetting gaat alleen maar via de handen 23. Een antibioticum is bedoeld om bacteriën en virussen te bestrijden 24. Immuniteit betekent dat je niet meer besmet kunt worden 25. Fagocytose is iets wat door cellen in de hoornlaag wordt gedaan 26. Specifieke afweer betekent dat je antistoffen in je bloed hebt tegen een micro-organisme en dat je na besmetting meteen heel veel daarvan maakt 27. Virussen leven zomaar tussen de cellen in en doen in principe de cellen zelf geen kwaad 28. Virussen bestaan alleen uit DNA (of ander erfelijkheidsmateriaal, RNA) Nee 29. Schimmels leven liever bij net iets lagere temperaturen dan bacteriën 30. Een opgezette lymfeklier is bezig met het maken van antistoffen 31. Bacteriën in de dikke darm beschermen tegen ziekmakende binnendringers 32. Bij een delier is de oorzaak een lichamelijke aandoening 33. Bij een delier is iemand de hele tijd helemaal helder bij bewustzijn 34. Bij een delier is iemand meestal angstig 35. Een hemiparese is een verlamming van allebei de benen 36. Bij de ziekte van Parkinson staat pijn bij het lopen voorop als grootste beperking 37. Artrose is botontkalking 38. Bij botontkalking zal iemand na een val eerder iets breken 39. Er zijn drie oorzaken van een wankel evenwicht op hoge leeftijd: gebrek aan zelfvertrouwen, tragere reflexen en slechter zien 40. Bij staar (cataract) is het netvlies ziek 41. Glaucoom is een infectie van het netvlies 42. Iemand die duizelig wordt bij rechtopkomen kan op dat moment best wel eens een te lage bloeddruk blijken te hebben