onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 1 Bloedglucosewaarden meten Inleiding Om de bloedglucosewaarde te meten, wordt een druppel bloed (capillair volbloed) uit de vinger op een teststrip opgevangen of opgezogen. Met een bloedglucosemeter wordt de bloedglucosewaarde gemeten. Ook bloed uit een ader (veneus plasma) kan gebruikt worden om de bloedglucosewaarde te meten. Dit gebeurt in het laboratorium. Indicaties Het meten van de bloedglucosewaarde is belangrijk voor de behandeling van cliënten met diabetes mellitus. De hoogte van de bloedglucosewaarde geeft informatie over hoe de cliënt reageert op de behandeling, op het dieet en op lichamelijke activiteit. Daarnaast helpt het controleren en registreren van de bloedglucosewaarde het tijdig zien aankomen of voorkomen van hypo- en hyperglykemie 1 . Het meten van de bloedglucosewaarde wordt ook gedaan om de diagnose diabetes mellitus vast te stellen. Glucosedagcurve Een glucosedagcurve bestaat uit een reeks van bloedglucosewaarden die op verschillende vaste momenten op de dag worden gemeten. Dagcurven kunnen uit één tot acht metingen per dag bestaan. Dit kunnen tijdstippen voor de hoofdmaaltijden (preprandiaal ), na de hoofdmaaltijden ( postprandiaal), voor het slapen gaan en ’s nachts zijn. De waarde van bloedglucose wanneer de cliënt acht uur niet gegeten heeft wordt de nuchtere waarde genoemd. Zelfmanagement Cliënten met diabetes mellitus leren over het algemeen zelf de bloedglucosewaarde te meten (zelfcontrole). Cliënten dienen jaarlijks instructie te krijgen. Zelfcontrole is een belangrijk onderdeel van diabetes educatie en kan een bijdrage leveren aan zelfmanagement van de aandoening 2 . Frequentie en tijdstippen van (zelf)controle Hoe vaak controle nodig is en op welke tijdstippen moet in overleg met de arts / de diabetesverpleegkundige en de cliënt worden vastgesteld en geëvalueerd. De frequentie van controle is afhankelijk van het type diabetes en van de behandeling die de cliënt daarvoor heeft. Tot slot spelen leeftijd en leefstijl van de cliënt een rol. Cliënten met diabetes type 2 die geen insuline gebruiken 1 2 © Vilans 18-04-2013 De kunst van het bloedglucose meten, Medisch Contact, april 2010. NDF-richtlijn Zelfcontrole van het bloedglucosegehalte bij diabetes mellitus, 2003 (ingezien augustus 2012). Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 1 (van 4) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 2 Controle van de bloedglucosewaarde bij cliënten die geen insuline gebruiken is alleen in speciale omstandigheden zinvol: bij verdenking van ontregeling, evaluatie na een met de arts afgesproken periode (bijvoorbeeld maximaal drie maanden); bij zwangerschapswens; bij het gebruik van andere bloedglucose beïnvloedende medicatie zoals corticosteroïden 1 , voor zolang de ontregeling duurt; als voorbereiding op behandeling met insuline; bij zwangerschap en eerder meegemaakte zwangerschapsdiabetes. Cliënten met diabetes type 2 die één of twee maal daags insuline gebruiken Bepaal bij aanvang van de één of twee maal daagse therapie: dagelijks de nuchtere bloedglucose, tot de waarden stabiel zijn; eenmaal per week of eens per twee weken een vierpuntscurve: vóór de drie hoofdmaaltijden en vóór het slapen; op indicatie eenmaal per week of eens per twee weken een zeven/achtpuntscurve: voorafgaand aan en na elke hoofdmaaltijd, voor het slapen en, bij twijfel aan nachtelijke ontregeling, controle in de nacht. Cliënten met diabetes met een intensief insulineschema Dit zijn cliënten die drie of meer keren insuline per dag gebruiken of cliënten die een insulinepomp gebruiken: controle van gemiddeld vier of vijf keer per dag; in incidentele gevallen en/of bij behoefte aan meer inzicht kan een groter aantal metingen per dag noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld eenmaal per week of eenmaal per twee weken een zeven- of achtpuntscurve (voor en na de hoofdmaaltijden en indien gewenst ’s nachts). Werkwijze bloedafname voor bloedglucose Capillair volbloed bloed wordt bij volwassenen afgenomen uit de vinger. Geschikte vingers om in te prikken zijn voor volwassenen de ring- en middelvingers en pinken. Ontzie de wijsvinger en de duim, deze worden het meest gebruikt en zijn gevoeliger. De zijkant van de vingertop is het minst pijnlijk, aangezien daar minder (tast)zenuwen zitten. Er bestaat een verband tussen dieper prikken en pijn beleving van de cliënt. Bij baby’s wordt bij voorkeur in de zijkanten van de hiel geprikt. Bij hoge uitzondering in de oorlel (is lastiger). Het ligt aan de grootte van het kind, maar pas vanaf een leeftijd van 6-12 maanden wordt de vinger als prikplaats gebruikt 2 . Hygiëne Was en droog of desinfecteer de handen met handalcohol vóór het prikken van de cliënt. Dit voorkomt onjuiste meetuitslagen. Laat de cliënt de handen wassen met (bij voorkeur warm) water en zeep. Laat de cliënt de handen goed drogen. Dit voorkomt onjuiste meetuitslagen. Desinfectie van de vinger is niet noodzakelijk als de handen goed gewassen en gedroogd worden. Eerste of tweede druppel bloed Als de zorgverlener de test uitvoert geldt het advies om, na het op juiste wijze reinigen van de handen door de cliënt en de zorgverlener, de eerste druppel weg te vegen en de tweede druppel te gebruiken. 1 2 © Vilans 18-04-2013 Zie ook bloedglucose beïnvloedende medicijnen, KNMP-Richtlijn Diabetes mellitus concept 2011, blz. 36 en 37 (ingezien augustus 2012). A. Geluk; kinder diabetesverpleegkundige UMCG Groningen, 2009. Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 2 (van 4) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen Puncties 3 Als de cliënt zelf de test uitvoert kan de eerste bloeddruppel voor de meting gebruikt worden, mits de cliënt de handen gewassen heeft met (bij voorkeur warm) water en zeep en de cliënt de handen goed droogt. Lukt het de cliënt niet om de handen goed te wassen, laat de cliënt dan ook de eerste druppel wegvegen en de tweede druppel te gebruiken voor de meting. Voorkom stuwing bij het verkrijgen van een bloeddruppel. Stuwing kan de meetuitslag beïnvloeden. Bloed uit de vinger of de ader (volbloed of plasma) Bloedglucosewaarden kunnen gemeten worden in volbloed of in plasma. Bij het meten in plasma zijn de bloedglucosewaarden iets hoger dan bij het meten in volbloed (zie tabel 1 en 2, verderop). Het is daarom van belang alleen bloedglucosewaarden te vergelijken die op dezelfde wijze zijn gemeten. Bloedglucosewaarden die met de vingerprik (volbloed) zijn gemeten zijn geschikt om een behandeling te evalueren. Ze zijn vanwege de afwijkende waarden niet geschikt om de diagnose diabetes mellitus te stellen. Kalibratie De draagbare bloedglucosemeters, waar bloed meestal verkregen wordt door middel van een vingerprik, zijn gekalibreerd op bepaling van de glucosewaarde in capillair volbloed uit de vinger (volbloed gekalibreerd) of de waarde wordt omgerekend in plasma uit de ader (plasma gekalibreerd). Hoe de kalibratie is afgesteld staat vermeld in de bijsluiter die door de fabrikant wordt meegeleverd. Laboratoria meten de bloedglucosewaarde in veneus plasma. Op plasma gekalibreerde teststrips staat een internationaal symbool dat staat voor plasmakalibratie. Tekening: internationaal symbool voor plasmakalibratie. Bloedglucosewaarden In tabel 1 staan de bloedglucosewaarden die als richtlijn dienen bij het vaststellen of een cliënt diabetes mellitus heeft. Als een bloedglucosewaarde daar op wijst, wordt een aantal dagen erna opnieuw gecontroleerd om tot een definitieve diagnose te komen. Evaluatie Capillair volbloed (vinger) < 5,6 mmol/l < 7,8 mmol/l Veneus plasma (ader) < 6,1 mmol/l < 7,8 mmol/l Normaal glucose nuchter glucose niet nuchter Gestoord glucose nuchter ≥ 5,6 en ≤ 6,0 mmol/l ≥ 6,1 en ≤ 6,9 mmol/l Diabetes mellitus glucose nuchter glucose niet nuchter > 6,0 mmol/l > 11,0 mmol/l > 6,9 mmol/l > 11,0 mmol/l Tabel 1: Waarden voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus en gestoord nuchtere glucose. Een doel van de behandeling van cliënten met diabetes mellitus is dat de bloedglucosewaarden binnen bepaalde grenzen blijven. Deze streefwaarden staan in tabel 2. © Vilans 18-04-2013 Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 3 (van 4) onbewaakte kopie Protocollen Voorbehouden, Risicovolle en Overige handelingen nuchter glucose (mmol/l) glucose 2 uur na de maaltijd (mmol/l) Puncties 4 Capillair volbloed (vinger) 4-7 mmol/l <9 mmol/l Veneus plasma (ader) 4,5-8 mmol/l <9 mmol/l Tabel 2: Streefwaarden van de bloedglucose voor cliënten met diabetes mellitus. Bron Multidisciplinaire richtlijn over zelfcontrole van bloedglucosewaarden door mensen met diabetes; EADV/NAD, 2012. NHG-standaard diabetes mellitus type 2, 2006 (ingezien augustus 2012). © Vilans 18-04-2013 Achtergrondinformatie Bloedglucosewaarden meten: 4 (van 4)