, JOAN VOÛTE 1879-1963 Een reuzentelescoop op de Bosscha-sterrenwacht te Lembang HUIB ZUIDERVAART 'Om Bosscha's schenking als centrum heeft de gehele sterrenwacht zich ontwikkeld.' In de zomer van 1928 werd in het toen nog koloniale Lembang (Indonesië) de grootste lenzentelescoop in gebruik genomen die ooit door Nederlanders is besteld. Het ging hier om een kolossaal gevaarte van zo'n 14 meter lengte met een lensdiameter van 60 centimeter. Het apparaat betekende de vervulling van een decennialang gekoesterde droom van de astronoom Joan George Erardus Gijsbert Voûte (1879-1963). Cruciaal daarbij waren de actieve inspanningen en de grote financiële bijdragen van twee Nederlands-Indische theeplanters: Karel Albert Rudolf Bosscha (1865 -1928) en zijn zwager RudoIf Albert Kerkhoven (1879 -1940). De geschiedenis van deze telescoop, en de sterrenwacht die er in de jaren twintig van de twintigste eeuw omheen ontstond, is een mooi voorbeeld van hoe wetenschappelijke passie, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijk mecenaat nauw met elkaar kunnen samenhangen. Joan Voüte, de centrale figuur achter de aanschaf van de reuzen telescoop, was in 1879 op Java geboren als telg van een oud-hu genotengeslacht. Volgens de destijds in NederlandsIndische kringen voor jongens gebruikelijke gewoonte werd hij tegen de middelbareschoolleeftijd naar Nederland gestuurd om daar een deugdelijke opleiding te krijgen. Na het gymnasium in Amsterdam te hebben be- zocht, gingVoûte naar DeIft om daar tot civiel ingenieur te worden opgeleid, een graad die hij in 1908 behaalde. Inmiddels had hij een passie voor de sterrenkunde opgevat die hem zijn hele leven zou bijblijven. Al tijdens zijn studie in Delft had hij observaties aan dubbelsterren gedaan, en vanuit die ervaring besloot hij om waarnemer te worden bij de befaamde, in 1860 door Kaiser ingerichte, Leidse Sterrewacht. Na vijf jaar in Leiden werkzaam te zijn geweest, eerst twee jaar als volontair en uiteindelijk officieel als 'derde observator', werd het hem echter duidelijk dat zijn kansen om in Leiden als astronoom hogerop te komen miniem waren. Daartoe waren er in Leiden eenvoudig te veel mededingers. Voûte richtte zijn blik daarom naar buiten, kocht met geld van zijn schoonmoeder een basale astronomische uitrusting, en vertrok met een aanbeveling van zijn vroegere collega-observator, de Groningse hoogleraar Kapteyn, naar Zuid-Afrika. Hier, in het Royal Observatory bij Kaapstad, bleef hij opnieuw vijf jaar werken, een tijd die hij besteedde aan zijn grote sterrenkundige voorkeur: du bbels terren. Privé was het hem ondertussen stormachtig vergaan. Het huwelijk datVoüte in zijn Leidse tij d had gesloten strandde in 1915; een tweede, snel daarna gesloten verbintenis werd al in 1917 door echtscheiding ontbonden. Om toch wat meer regelmaat in zijn leven te brengen, verzochtVoûte in 1918 aan Willem deSitter, de net benoemde nieuwe directeur van de Leidse 45 )OAN VOÛTE 1879-1963 De zestig-centimeter-dubbele-Zeissrefractor was de grootste telescoop in de Bosscha-sterrenwacht te Lembang. EEN REUZENTELESCOOP OP DE BOSSCHA-STERRENWACHT TE LEMBANG Sterrewacht, of hij wellicht op zijn oude post in Leiden kon terugkeren. Toen Leiden geen optie bleek, richtte Voüte zich op het verwerven van een lectoraat aan de eveneens dat jaar opgerichte Zuid-Afrikaanse Universiteit van Stellenbosch. In een poging de curatoren van deze nieuwe onderwijsinstelling over de streep te trekken, had Voüte De Sitter verzocht ofhij wellicht twee in Leiden in onbruik geraakte telescopen zou mogen lenen. Het ging om de oude, in 1860 door Kaiser voor het toen nieuwe observatorium aangeschafte zevenduimstelescoop en een in 1838 gekocht universaalinstrument. Met de telescoop zou Voüte zijn onderzoek aan dubbelsterren in de (nog nauwelijks onderzochte) zuidelijke sterrenhemel kunnen voortzetten, terwijl het universaalinstrument nog steeds geschikt was voor positiebepalingen en instructiedoeleinden. De Sitter, die zelf enige tijd in ZuidAfrika had gewerkt, had wel oren naar dit voorstel. Inmiddels had Voüte al wat land gekocht bij Stellenbosch om er een privéobservatorium in te richten. Met zijn eigen vijfduimstelescoop waren de eerste fotografische opnamen al gemaakt, toen een ferm 'nee' van de Universiteit van Stellenbosch een streep door de plannen haalde. Ook een inderhaast ondernomen poging om Voütes privéobservatorium tegen een bescheiden salaris tot satelliet van de Leidse Sterrewacht te maken, liep op niets uit. En zo stond Voüte opnieuw met lege handen, een persoonlijke crisis nabij. Een brief die Voüte injuni 1919 ontving bracht uitkomst. Willem van Bemmelen, directeur van het Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch Observatorium in Batavia, verleende hem toestemming om met de Leidse zevenduimstelescoop naar Indië te komen, om daar het fotografische werk aan dubbelsterren te vervolgen. Eenmaal in zijn geboorteland teruggekeerd, had Voüte snel in de gaten dat hij op het Ko- ninklijk Magnetisch en Meteorologisch Observatorium in Batavia nauwelijks kansen zou krijgen om zich echt aan de sterrenkunde te wijden. En dat was nu eenmaal het enige wat hij zijn leven lang gewild had: zich 'uit liefde tot de wetenschap' overgeven aan sterrenkundig onderzoek. Voor het oprichten van een eigen sterrenkundig instituut, los van het Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch Observatorium, diende hij zich invloedrijke steun te verwerven, een lastige klus voor een inmiddels veertigjarige astronoom die nog nauwelijks iets had gepubliceerd. Maar onvermoeid mobiliseerde Voüte vanuit Batavia zijn Nederlandse netwerk. Als eerste zijn oude baas op de Leidse Sterrewacht, Hendricus Gerardus van de Sande Bakhuyzen. Wanneer deze de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen kon overtuigen dat het tot eer van het vaderland zou strekken wanneer er in Nederlands-Indië een sterrenwacht zou verrijzen, net zoals andere landen al zulke instituties in hun koloniën hadden opgericht, was al veel gewonnen. Vergelijkbare verzoeken om steun bereikten De Sitter in Leiden, Kapteyn in Groningen en de theoretisch fysicus H.A. Lorentz in Haarlem. Een doorbraak kwam er eerst met Pasen 1920, toen Voüte, via bemiddeling van de amateurastronoom Rudolf Albert van Kerkhoven, kennismaakte met diens zwager, de theeplanter Karel Bosscha. De ontwikkelingen die toen volgden gaven de astronomen in Nederland volledig het nakijken. Als zoon van een vroegere hoogleraar natuurkunde uit Delft was Bosscha ook zelf met de exacte wetenschappen opgevoed. Zijn technische studie in Delft had Bosscha echter matig kunnen bekoren. In 1887 vertrok hij zonder diploma naar Nederlands-Indië, naar een broer van zijn moeder, die een dochter was van een van Java's voornaamste theeplanters. 47 JOAN voûn 1879-1963 Een kleine dertien-centimeter-Zeiss-Ienzentelescoop in de Indonesische sterrenwacht. 48 In Indië ontpopte Bosscha zich als een rasondernemer. Hij stichtte de eerste telefoonmaatschappij op Java en startte in 1896 met een zwager de ontginning van een woeste hoogvlakte vlak bij Malabar. Dankzij de theeplantage die hij hier opzette groeide Bosscha uit tot een van de zeer welgestelde 'Heren van de Thee'. Zijn onderneming was vooral succesvol omdat Bosscha altijd probeerde de allernieuwste technische uitvindingen op het gebied van ontginning, exploitatie en beplanting te benutten. De door hemzelf ontworpen hydro-elektriciteitscentrale in een lokale rivier leverde bijvoorbeeld niet alleen stroom aan zijn onderneming, maar ook aan de stad Bandoeng. @ Zijn natuurwetenschappelijke achtergrond maakte Bosscha bij uitstek geschikt als wetenschappelijk mecenas. Toen Voûte hem in 1920 ontmoette, had Bosscha bijvoorbeeld al een voorname rol gespeeld bij de oprichting van de Technische Hoogeschool te Bandoeng, waarvan hij de president-curator was. Ook was Bosscha verantwoordelijk voor de invoering in Indië van het metrieke stelsel. Steun aan de sterrenkunde zat Karel Bosscha in het bloed. Zijn grootvader, de predikanthistoricus Johannes Bosschasenior, had in het midden van de negentiende eeuw campagne gevoerd voor de oprichting van een nieuwe Leidse Sterrewacht. Zijn vader, de natuurkundige Johannes Bosscha junior, had als jong student meegeholpen om ook in studentenkringen geld te verzamelen ter realisering van dit in 1860 geopende - observatorium. Met dat geld is onder meer de zevenduims-Merzrefractor bekostigd (in 1885 door een groter exemplaar vervangen). In latere jaren had Bosschajunior ook al de wens geuit dat er ooit in Nederlands-Indië een echte sterrenwacht zou worden opgericht. En Karel Bosscha, op zijn beurt, was in zijn studententijd lid geweest van het lokale sterrenkundig gezelschap Copernicus. Bosscha's zwager, de theeplanter Van Kerkhoven, was bovendien een actieve amateurastronoom, die onder meer beschikte over een Zeiss-telescoop met een opening van 13 centimeter. Samen met Van Kerkhoven en Voûte richtte Bosscha in 1920 de Nederlandsch-Indische Sterrenkundige Vereeniging op, met als inzet de oprichting van een eigen koloniale sterrenwacht. Bosscha en Van Kerkhoven doneerden forse bedragen, maar ook van andere personen en instellingen werd steun verkregen. Zo legateerde H.G. van de Sande Bakhuyzen, de oud-directeur van de Leidse Sterrewacht, zijn privébibliotheek aan de nieuwe vereniging en de Indische planter F.H. Klein zijn EEN REUZENTELESCOOP OP DE BOSSCHA-STERRENWACHT TE LEMBANG hele vermogen van 170.000 gulden. Institutionele steun kwam er van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, de Bataafsche PetroleumMaatschappij, deJavasche Bank en de N ederlandsche Handelmaatschappij. Gesteund door het bijeengebrachte kapitaal konden Voûte en Bosscha juli 1921 bij de Duitse firma Zeiss te Jena een order plaatsen voor de grootste telescoop die tot dan toe ooit door Nederlanders was besteld. Het ging om een refractor met een achromatisch objectief met een opening van 60 centimeter. De telescoop was uitgerust met een dubbel oculair, één voor visuele waarnemingen, en de ander voor fotografische observaties. De obj ectiefgrootte was aanbevolen door Kapteyn, die een dergelijk instrument bij uitstek geschikt achtte voor het beoogde doel: de bepaling van talrijke sterren parallaxen in de zuidelijke hemel, met name bij dubbelsterBehalve de door Zei ss geleverde telescopen was er ook een telescoop van Bamberg. Het illustreert de leidende positie van de Duitse telescoopbouwers rond 1900. ren. Het dubbele oculair was een wens van Voûte, die graag in een zo breed mogelijk deel van het spectrum waarnemingen wilde doen. Het instrument zou geplaatst worden in een daartoe speciaal gebouwde koepel die in de jaren 1925-1926 op een meteorologisch gunstige plek nabij Lembang werd opgetrokken. Rond de in aanbouw zij nde koepel verrees een compleet aan de sterrenkunde gewijd complex: aangezien de levering van de Duitse telescoop tot 1928 op zich zou laten wachten, was het zaak met de beschikbare middelen toch vast aan het onderzoeksprogramma te beginnen. Voûte beschikte immers al over de oude zevenduimstelescoop van Kaiser (met dus een lensopening van 19 centimeter), die in 1920 in Batavia was gearriveerd. Daarnaast had Lorentz als curator van Teylers Museum te Haarlem een heliograaf ter beschikking gesteld, die bij de Nederlandse sterrenkundige expedities in 1874 en1901 ook al dienst had gedaan. Samen met twee telescopen van Van Kerkhoven (een dertien-centimeter-Zeissrefractor en een Bamberg-meridiaantelescoop) en een vijfde telescoop die in 1921 was geschonken door de erven van de Chinese amateurastronoom Lie Say (een grote Secretan-kijker) stonden ze opgesteld in een afzonderlijk gebouw met schuifdak. Nog in 1921 kwam daar een nieuwe astrofotografische refractor bij, op een voetstuk dat tegen aardschokken bestand was. Want het was een aardbeving geweest die in 1775 de toen zevenjaar oude particuliere sterrenwacht van de schatrijke predikant Johan Maurits Mohr in Batavia had verwoest, het eerste op Europese leest geschoeide observatorium in de Indonesische Archipel. In 1769 is er de befaamde overgang van Venus langs de zon waargenomen, destijds een van de schaarse geslaagde waarnemingen in Azië. Een dergelijke fatale aardbeving diende de 49 JOAN VOÛTE 1879-1963 EEN REUZENTELESCOOP OP DE BOSSCHA-STERRENWACHT TE LEMBANG eigen tijdschrift: de Annalen van de BosschaSterrenwacht Lembang, Toen in 1929 dan eindelijk een tweede Nederlandse astronoom in Lembang langskwam, in het kader van een ecIipsexpeditie, werd hem door Voûte aanvankelijk het gebruik van zijn faciliteiten onthouden: het wantrouwenjegens Nederlandse mededingers was te groot. In 1939 ontdooide die ijzige relatie. Dat jaar werd Voûte zestig en zijn pensioen naderde. De curatoren van de Bosscha-sterrenwacht namen het roer over en verzochten Ejnar Hertzsprung, de toenmalige directeur van de Leidse Sterrewacht, een opvolger te zoeken. Zijn keus was snel gemaakt: Aernout de Sitter (19 0 5-1944), de jongste zoon van zijn overleden voorganger wiIIem de Sitter, was geknipt voor de taak. Hertzsprungs vreugde was van korte duur. Na de Duitse inval in mei 1940 was het contact met Lembang afgesneden en in 1943 werden De Sitter en twee Een van de zeldzame foto's waarop Joan Voûte (rechts) te zien is naast een van de telescopen te Lembang, FOTO JESUIT ARCHIVES, HAWTHORN 50 Bosscha-sterrenwacht, zoals de locatie inmiddels heette, bespaard te blijven. Nog geen jaar voor zijn dood maakte Karel Bosscha zijn rol als mecenas nog eens waar. Na overleg met Voûte bestelde hij in 1927 voor eigen kosten een zevenendertig-centimeter-BambergSchmidtrefractor, opnieuw bestemd voor fotografische opnamen van dubbelsterren. De plaatsing ervan zou Bosscha, in 1928 overleden, niet meer meemaken. Zonder de grote beschermheer bleek het financieel veel lastiger om het observatorium operationeel te houden. Temeer omdat van de Nederlandse astronomische gemeenschap nauwelijks steun viel te verwachten. Voûtes relatie met de Leidse Sterrewacht was op een dieptepunt beland. Financiële onafhankelijkheid had Voûte in staat gesteld zijn eigen weg te volgen, waar de Nederlandse astronomen hem liever in een meer ondergeschikte rol hadden gezien. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat Voûte slechts waarnemingen zou doen, die in Nederland zouden worden geanalyseerd en gepubliceerd. Zo was hij volstrekt genegeerd bij de vanuit Nederland georganiseerde expedities naar de Indonesische Archipel ter waarneming van de grote zonsverduisteringen van de jaren twintig. Afgezien van de Amsterdamse hoogleraar Antonie opannekoek had geen enkele Nederlandse astronoom de moeite genomen in Lembang poolshoogte te nemen. Bovendien waren de Leidse astronomen een alliantie aangegaan met het Union Observatory in Johannesburg: de Zuid-Afrikaanse sterrenhemel verschilde immers niet van die in Lembang. Voûte ging daarop zijn eigen weg. Hij betrok zijn medewerkers voornamelijk van niet-Nederlandse observatoria, ging een alliantie aan met een observatorium in Australië en stichtte zijn van zijn medewerkers inJ apanse krijgsgevangenschap weggevoerd. Alle drie kwamen ze om. Joan Voûte ontsprong de dans. De Japanse bezetter dwong hem in 1943 de observaties te hervatten, nu onder leiding van deJ apanse astronoom Masadi Miyadi. Aldus overleefde Voûte de oorlog, om in de jaren vijftig via Australië naar Nederland terug te keren. Zij n laatste lijst van dubbelsterren verscheen in 195 6 in druk, ruim een halve eeuw nadat hij zijn uit liefhebberij en passie geboren sterrenkundige missie was begonnen. Zijn schepping, de Bosscha-sterrenwacht in Lembang is pas sinds kort niet langer operationeel. De lichtvervuiling die de Leidse Sterrewacht al lang geleden buiten bedrijf stelde, heeft ook Lembang te pakken genomen. Hoog bezoek op de Bosscha-sterrenwacht (17 oktober 1924) van onder anderen de gouverneur-generaal mr, D, Focle Ook de naamgever van de sterrenwacht, Karel Bosscha, was aanwezig (tweede van rechts op de voorgrond), 51