Hoofdstuk 3: Sociologiegeschiedenis en sociologische visies 3.1 De ontdekking van het sociale Sociologische perspectief: o individuele moeilijkheden worden in sociale problemen vertaald o een maatschappij verschijnt als een ingewikkeld netwerk van verhoudingen of verbindingen binnen en buiten sociale verbanden Deze manier van denken is mss niet breed ingeburgerd(egocentrisch mtsbeeld wel), maar het sociale denken is veel ouder dan de sociologie: bv. nadenken over soc verschijnselen in de Griekse oudheid. Maar: 2de helft 18e E of “eeuw van de Verlichting” Soc is een kind vd moderne tijd Dit noemen we de ‘ontdekking’ van het sociale’ = het doorbreken van de moderne opvatting dat het sociale een aparte realiteit vormt en sociale mechanismen daarbinnen voor sociale ordeningen. Opkomst v belang rede: over sociale natuurfenomenen, economie, maatschappij, … nadenken zonder goddelijke, politieke invloeden Nog niets echt sociologisch denken, maar verklaren dmv natuur: ultieme verklaring van het sociale is menselijke natuur, basistendensen(nog niet in sociale termen) Waarvan verschilt deze opvatting van het voormoderne wereldbeeld? 1) * het sociale stond niet op zichzelf: sociale verhoudingen en verb lagen ingebed in een overkoepelende religieuze kosmologie (=basisorde voor het sociale) (bv. idee dat God de hiërarchie tussen standen wilde) * een onzichtbare bovennatuurlijke wereld beïnvloedde kortom de zichtbare gang van zaken in het ondermaans, ook bij soc verh * een geordend sl’en vloeit voort uit het opvolgende van Gods wetten -> bij overtreding: straf=soc tegenslagen (bv. kinderloos huwelijk) * de ordening vh sociale was gegeven in de vorm van een ‘goddelijke blauwdruk’ = ‘ontgoddelijking’ (soc los vh goddelijke) 2) * de gewilde standen van God vormden ook een mts lichaam, De Soeverein symboliseerde het hoofd hiervan (=ess voor soc orde, werd dus gelinkt aan politiek figuur: zorgt namens God via pol orde voor soc orde) * geordende sl werd gezien als een politiek of staatsverband waarbnn de Soeverein een door God gewilde orde handhaafde = ‘ontstaatsing’ (opgeven van idee) ‘De ontdekking van het soc’ = tweevoudige breuk met voormod mtsbeeld Enerzijds: vanaf eind 17e E: idee van goddelijke blauwdruk opgeven Anderzijds: soc los van vorst en staat zien De ontdekking van het sociale vergde kortom zowel een ‘ontgoddelijking’ als een ‘ontstaatsing’ van het denken over samenleven en soc orde. 1 Sociologische visies Voorlopers: gaven aanzet tot sociologische visies met hun ideeën 1. Thomas Hobbes (1588-1679, Engeland) Radicalisering van de natuurrechtelijke contracttheorie (boek: Leviathan, 1651) o o o o o Ooit bestond weinig idyllische natuurtoestand: mensen gedroegen zich volstrekt egoïstisch = ‘oorlog van allen tegen allen’ Mogelijkheid om gedood te worden beheerst het leven, dit is onhoudbaar, hoe soc orde? Om te ontsnappen aan oertoestand: burgen sluiten contract met een absolute Soeverein = de Leviathan. Leviathan zou (eventueel met geweld) de interne orde handhaven + veiligheid garanderen (geen God meer die sociale basisorde decreteert) Sociale orde = mensenwerk: vloeit voort uit de collectieve beslissing tot ordehandhaving via de instelling van een politiek gezag (gehoorzaamheid in ruil voor veiligheid) Maar: Hobbes blijft soc en politieke ordening in elkaar schuiven, mts blijft een pol staatsverband (grens van zijn redenering) Tijdens 2e helft 17e eeuw: ook betekenisverschuiving van begrip ‘maatschappij’ o Eerst: kleine sociale verbanden waarbinnen mensen met elkaar omgingen als ‘maten’ (vriendschapsgroepen, stedelijke gilden): maatschappij was een zaak van ‘maatschap’ o 17e E: belangrijke betekenisverschuiving: mts ging steeds meer verwijzen naar de diverse vormen van sociabiliteit naast kerk en staat, nl. ook handelsondernemingen, geleerde genootschappen, publieke sfeer, economische verhoudingen, … (voornamelijk bevolkt door mensen uit de burgerij) vandaar: ‘civil society’ of ‘burgermaatschappij’ (term geïntroduceerd door Ferguson) 2. Schotse moraalfilosofen (bakens van de Schotse Verlichtingsbeweging) o Adam Ferguson (1723-1816): An Essay on the History of Civil Society - Menselijke soort evolueerde van het stadium van ‘wildheid’ (Hobbes) naar dat van beschaafde burgermaatschappij - Kaart ook onderwerpen aan die erg sociologisch aanvoelen, nl. rol van vooroordelen in de sociale omgang, sociale beïnvloeding van het individu, en mts rol van arbeidsdeling o David Hume (1711-1776) & Adam Smith (1723-1790) - Geschriften uit 2e helft 18e E waarin de basiscontouren van het soc perspectief beschrijven - Riepen niet langer bovennatuurlijke principes in om soc verschijnselen te verklaren en bestudeerden die los van hun politieke inbedding in een staatsverband (dus pol zorgt nt langer voor orde) - Spiegelden zich aan de natuurwetenschappelijke redeneerstijl en het Verlichtingsideaal om zich bij het denken uitsluitend aan de eisen van de Rede te houden (idee: menselijke natuur als verklaringsfactor) Bel figuur bij deze visie = Immanuel Kant (filosoof, 1784) essay ‘Wat is Verlichting?’ “Sapere Aude!” = Heb de moed je eigen verstand te gebruiken! Deze mentaliteit stimuleerde in Eur een meer rationele blik op het sl’en, los van een God of koninklijk gebod - Wat zorgt op een macht voor sociale orde? enkel egoïsten met ruilverhoudingen 2 o De Schotse moraalfilosofen wdn gezien als de grondleggers van de moderne politieke economie - Hadden nl. grote belangstelling voor fenomenen als taakdifferentiatie/arbeidsdeling en de autonome werking van markten - Adam Smith: Spreekt over ‘onzichtbare hand’ die de door eigenbelang aangedreven handelingen van kopers en verkopers op elkaar afstemt en zo mee de prijsvorming op goederenmarkten waarborgt (marktevenwicht tussen vraag en aanbod) Beroemd is zijn beschrijving van de hogere productiviteit dankzij arbeidsdeling in An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealt of Nations (1776) (vb. kopspeldenmakers pg 100) Besluit: arbeidsdeling is cruciale bron v econ welvaart Stelt dat we in een sl leven met hoge mate aan arbeidsdeling, zorgt ervoor dat we voortdurend op elkaar zn aangewezen, resulteert in een eindeloze stroom van ruiltransacties op basis van eigenbelang DUS: Schotse moraalfilosofen - Verband tussen nastreven van eigenbelang en de menselijke natuur Drang tot zelfbehoud Neiging om zich met anderen te associëren = 3 basistrekken ter verklaring van soc fenomenen (zoals machtsong, mts conflicten) = uitwijken naar de menselijke natuur als ultieme verklaringsfactor (ook te vinden in geschriften van de Fr. verlichte filosofen waaraan zij zich spiegelden, eig laatste restant v idee v natuurlijke orde) 3.2. De uitvinding van de sociologie Het verder ontwikkelen van het moderne denken over het sociale hebbe, we aan versch Franse auteurs te danken: belangrijkste figuren voor de wording vh sociologische perspectief: 1. Charles de Montesquieu (1689-1755) De l’Esprit des Lois (1748) Onderscheidt 3 grote staatsvormen: - de republiek - de monarchie - de despotie/tirannie o Maakt scheiding tss de wetgevende, uitvoerende en rechtssprekende macht (= trias politica) sterke waarborg tegen tirannie en pol machtsmisbruik o Staat stil bij de verschillen in wetten en gebruiken in uiteenlopende landen: zoveel verscheidenheid dus kan nt dat er maar één algemene, natuurlijke orde is. - Elke sl kent zn specifieke cult identiteit (algemene geest, (‘l’esprit général’) - En deze is een samenspel tss vele factoren: klimatologische omstandigheden, dominante staatsvorm, heersende godsdienst, overgeleverde gewoonten en zeden, … - Deze cult identiteit verklaart specifieke soc verschijnselen. Montesquieu was een pol denker, maar stond indirect ook ad basis v de cultuursociologie(heeft aandacht voor bredere mentale inbedding v soc fenomenen) o 3 2. Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) o - ‘Du Contrat Social, ou principes du droit politiques’(1762) studie over het maatschappelijk verdrag hanteert idee van een oorspr natuurtoestand (om kritiek te uiten op onnatuurlijke vd mts uit zijn tijd), invloed van Hobbes - ‘Discours sur l’origine et les fondements de l’inégalité parmi les hommes’ (1755) Essay over de oorsprong van soc ongelijkheid, hanteert ook gedacht van natuurtoestand maar wel een heel ander beeld dan Hobbes! Natuurmens= goedaardig, hoofdzakelijk solidair levend wezen, groot vermogen tot medelijden, doet daarom een medemens nooit kwaad Soc ongelijkheid kwam nt voor bnn de natuurtoestand, en bleef ook in de 1 ste soc verbanden zoals gezinnen en dorpen. MAAR: invoering van privé-eigendom leidde tot soc ongelijkheid! (de grondlegger vd burg mts is diegene die ook een eigendom als privé begon op te eisen) Door eigendomsverhoudingen toenemende ongelijkheid van weinigen hebben veel, en velen hebben weinig snel escalerende conflictsituatie, eindresultaat: oorlog van ‘allen ten allen’ (verschil met natuurtoestand Hobbes! Hobbes linkt natuurtoestand aan eindresultaat, Rousseau linkt de ‘verpesting’ van de natuurtoestand aan eindresultaat) - 3. Radicale vleugel na de Franse revolutie (1989) De mtskritiek van Rousseau had een directe invloed op deze vleugel. o o o Door FR: idee van maakbaarheid van de sl doet haar intrede, er is niets “natuurlijks” aan de soc instituties, het is mogelijk om de mts van de grond af te herbouwen (deze pol gebeurtenis bevestigde op deze manier de moderne opvatting dat soc orde geen bovennatuurlijk feit is, het is veranderbaar!) Maar maakbaarheid heeft wel haar grenzen: door rev was er veel een nieuwe pol orde, maar de ‘oude mts’ was daarom niet verdwenen: meerderheid fransen hadden nog steeds de pré verlichte mentaliteit. Contrarevolutionairen – geestelijken en adellijken: pleitten voor een restauratie van traditie en religie als basis voor soc orde. - Voor katholieke denkers(zoals Louis de Bonald, Joseph de Maistre) bewees de chaos na de Revolutie dat men God en monarchie niet ongestraft negeerde - Hadden de algemeen romantisch-conservatieve opvatting: ordening van een samenleving staat los van de beregelde individuen of hun natuur en berust op een ‘hogere’ moraal met een sterk imperatief moet-karakter - De Maistre: ‘het is niet aan de mens om de samenleving te vormen, maar aan de samenleving om de mens te vormen.’ Nl. karakter- en gewetensvorming door een traditie en religie die zeggen wat wel of niet kan, goed of slecht, wenselijk of zondig is Zonder dit: geen sociale orde het uiteindelijke fundament van ieder geordend samenleven zijn gedeelde morele waarden die verankerd liggen in een hemels baldakijn, een geheel van religieuze opvattingen dat het samenleven overkoepelt. Bv. typische conservatieve waarden zoals respect voor bovengeschikten,… In de periode na de FR: er kwamen pleidooien voor een ‘science social’ of sociale wetenschap: moest kennis aanreiken die nodig was voor een doordachte herinrichting van de postrevolutionaire maatschappij. 4 4. Science social o - Claude Henri de Saint-Simon (graaf, 1760-1825) Verdedigde de noodzaak van een systematische ‘wetenschap vd soc organisatie’ of ‘sociale fysiologie’ of ‘physique sociale’ o Auguste Comte (ex-secretaris Saint-Simon, 1789-1857) Cours de Philosophie Positive (1830-1842) Gebruikte als eerste het woord sociologie Comte was voorstander van het positivisme = de overtuiging dat alleen een poswetlijke kennis die naar natuurwet model rationeel denken met feitenonderzoek combineert, ware inzichten oplevert. Vanaf begin 19e E: positivisme werd meer en meer aangehangen als erfenis vd V vereenzelviging van een rationalistische met een positivistische houding. Want de V kwam op voor gebruik van Rede en de natuurwetenschap toonde hoe de Rede precies gebruikt moest worden om wetmatigheden op te sporen. (hangt ook samen met vooruitgangsgeloof vd V: verbetering door ware kennis van determinanten van een fenomeen) Adolf Quételet (Belg): sociale fysica: document over sociale statistiek Comte spreekt vanaf dan over sociologie, om het aparte van zijn ideeën in de verf te zetten Citaat Comte: ‘Dit is de grote, maar blijkbaar enige leemte die nog moet worden aangevuld, wil de positieve filosofie haar definitieve vorm bereiken. Nu de menselijke geest de fysica van aarde en hemellichamen, zowel op mechanisch als op chemisch gebied in het leven heeft geroepen, evenals de organische fysica, zowel op plantaardig als op dierlijk terrein, dient hij het stelsel van de ervaringswetenschappen nog te voltooien door ook tot een sociale fysica te komen. Dit is op het ogenblik de grootste en dringendste taak waarvoor ons intellect zich gesteld ziet: dit is, durf ik ronduit te zeggen, het voornaamste en het speciale doel van deze cursus.’ voor mtslijke verschijnselen waren er volgens hem nog geen vold pos-wetlijke kennis Deelde studiedomein op in 2 deeldomeinen: - De sociale dynamica: Bestudeert de ontwikkeling en voortuitgang vd sl. (in brede zin: aandacht voor de grote fasen id geschiedenis vd mensheid) - - - - - De sociale statica: Richt zich op de soc-orde-vraag: hoe is een geordend leven mogelijk? Een geordende sl kan niet zonder een ‘consensus univeralis’ = een gem geheel van ideeën en morele waarden naar conservatief recept: zorgt voor onderlinge solidariteit en mtslijke orde. (Comte vond dat sociologen moesten instaan voor de soc orde: moest zelfs een verplicht onderdeel wdn van het basisonderwijs) Maar: op latere leeftijd ontwierp Comte naar katholiek model een Religie van de Mensheid met zichzelf als paus (dit heeft de geloofwaardigheid van de sociologie als nieuwe discipline enige tijd bezwaard) + paradoxale karakter van Comtes werk: bepleit enerzijds een streng wetlijke benadering vh sociale, anderzijds beschouwt hij een hogere moraal naar religieus model als onmisbaar voor mtslijke orde. Sociologie is geboren uit de kruising van de erfenis van de Verlichting met die van de Contraverlichting. (vooruittgansoptimisme + conservatieve gedachtengoed van bv de Maistre) 5 5. Herbert Spencer (Engeland, 1820-1903): 2de grondlegger van de sociologie (beïnvloedt door Comte) o o Heelal wdt beheerst door een algemene evolutiewet: eenvoudige en ongedifferentieerde eenheden evolueren naar een meer complexe en gedifferentieerde toestand. (en deze wet regeert ook de gesch van het sl’en volgens Spencer) The Study of Sociology (1873) en Principles of Sociology (1874-1896) - Beschrijft de moderne industriële maatschappij als een gedifferentieerd geheel waarin de arbeid is uitgesplitst over ontelbare beroepen (taakdifferentiatie) en domeinen (functionele differentiatie) (=dubbele differentiatie vh sociaal organisme) - Hiermee spoort een vorm v mtslijke integratie: berust op wederzijdse afh’heid tss gespecialiseerde beroepen en maatschappelijke domeinen - + Sociale ethiek: w sterk liberaal en darwinistisch. De mts heeft er baat bij dat alleen de besten het haalden en zich voortplanten (dus geen overheidstussenkomsten voor de armen), er is survival of the fittest 6. Wetenschappelijke disciplinevorming of de ‘disciplinarisering’ van kennis - - - Comte en Spencer waren geen academici, ze werden wel vold gesteund en haalden verdiensten uit hun werk maar dat gaf de wetenschap van de sociologie(die beoogd werd) niet het vereiste draagvlak om tot een heuse discipline uit te groeien! In een moderne sl: wetenschappelijke disciplinevorming vereist inbedding in een specifiek sociaal verband, de universiteit, waar onderwijs en onderzoek samengaan. (alleen bnn zo’n context kan een zelfstandige discipline ontstaan obv ideeën) Voordelen: o Biedt de mogelijkheid van onafhankelijk onderzoek o Universiteit voorziet een min aan middelen (bv. laboratorium) o Biedt de basisinfrastructuur aan voor het uitbouwen van een discipline gebonden communicatienetwerk, met vaktijdschriften en congressen - verzekert via een curriculum of opleiding de vorming van gespecialiseerde beroepsbeoefenaren (wdn ook academische onderzoekers of waarborgen mee de mtslijke zichtbaarheid van de discipline) Eerste aanzet tot disciplinarisering: o Vanaf einde 19de eeuw, tijdens de klassieke fase(1890-1920) o Er werden door een aantal pleitbezorgers van de nieuwe wet in de VS en W-Eur de eerste leerstoelen verworven. o Nog geen universitaire erkenning, er was nog lang geen sprake van een volwaardig curriculum (bv. remming door de associatie van sociologie en socialisme) o Voorvechters van de disciplinarisering van sociologie: - o Emile Durkheim (Frankrijk, 1858-1917) Ferdinand Tönnies (Duitsland, 1855-1936) Max Weber (Duitsland, 1864-1920) George Simmel (Duitsland, 1858-1918) William Sumner (Amerika, 1840-1910) Lester Ward (Amerika, 1841-1913) Thorstein Veblen (Amerika, 1857-1929) Abion Small (Amerika, 1854-1926) William Thomas (Amerika, 1863-1947) Weber en Durkheim: grondleggers van twee uiteenlopende theoretische referentiekaders of globale sociologische visies die zeggen wat het (formele) object van de sociologie is en hoe dat moet worden bestudeerd. 6 3.3 Durkheim, of het sociale als moreel feit - Een vd belangrijkste stamvaders vd acad soc - ‘Les Règles de la méthode sociologiqueé (1895) o Stapt id voetsporen van Comte (positivisme) o De socioloog moet soc verschijnselen van ‘buitenaf’ bestuderen fund regel: sociale feiten beschouwen als dingen soc feiten: het eigenlijke studieobject vd sociologie (en dat zijn op zichzelf staande objecten) o Het gaat dus om een afstandelijke, op de pos wetenschappen geënte kennishouding waarbnn soc fenomenen als objecten verschijnen (gevolg: feitelijkheid van soc verschijnselen is gevolg van de manier waarop de socioloog ze bestudeert) o Meer inhoudelijke betekenis van sociale feiten: soc fenomenen hebben voor ind’en die deel uitmaken ve soc verband het statuut van gegevens of externe objecten: bestaan buiten hen om, zijn voorgegeven en bepalen hun handelen: ze zijn er dus écht en zijn nt zozeer zaken die de socioloog moet beschouwen als dingen, ze bestaan. DUS: Het sociale is een eigenstandige werkelijkheid of realiteit die het menselijke denken en handelen in sterke mate determineert. (reïficerend: Durkheim bepleit nadrukkelijk deze benadering omdat soc fenomenen dingen zn die ons handelen van buitenaf vorm geven.) o 3 grote kenmerken van sociale feiten: 1. Sociale feiten zijn bovenindividueel, want sociaal. Bezitten collectief karakter w worden gedragen door groepen, zoals bv. rollen. 2. Sociale feiten zijn extern of voorgegeven aan individuen. 3. Sociale feiten zijn gebiedend of dwingend. Blijkt uit de negatieve sancties die volgen + weerstand die volgt wanneer men ingeburgerde normen tracht te veranderen (+ we zijn ons nt bewust van die dwang omdat we ze eigen gemaakt hebben door prim en sec socialisatie) o o Soc feiten zn er in verschillende soorten, zoals bv in de sfeer van normen en verwachtingen bv doorwerken van klassenafkomst id persoonlijke levensstijl… de 3 basiskenmerken maken dat de feiten nt kunnen wdn verklaard vanuit biologisch of pyschologische factoren: ‘de bepalende oorzaak ve soc feit moet wdn gezocht id voorafgaande sociale feiten en nt id individuele bewustzijnstoestanden.’ Hoe zorgen we ervoor dat sociale feiten een empirische vaststelling zijn? Door de methodische kunstgreep van de statistiek, aldus Durkheim. De statistiek laat ons bv toe om regelmatigheden en verbanden vast te stellen. - Bv. ‘Le Suicide’ (1897) D laat adhv statistieken zien dat er patronen in zelfdoding bestaan die samenhangen met de mate waarin iemand al dan niet in een groep is opgenomen. 7 o Thema bnn zijn werken: Soc orde, D geeft aan dit begrip nogal een specifieke invulling, nl.: Hij heeft het over - Sociale solidariteit: ‘wij’-gevoelens, gevoelens v onderlinge verbondenheid en samenhorigheid - Sociale cohesie: sociale samenhang - Sociale integratie: het één maken of integreren tot een hogere sociale eenheid van afzonderlijke eenheden D spreekt van 2 grote vormen van soc solidariteit of ordening dat voortvloeit uit een gevoel aanwezig in sl, dus eigenlijk 2 soorten solidariteit afh van soort sl (zie schema) Voor-moderne samenleving (primitief) lage mate van arbeidsdeling Moderne samenleving hoge mate v arbeidsdeling: gegeneraliseerde afhankelijkheid lage mate van individualisme versterkt door samen deelnemen aan activiteiten = collectieve gebeurtenissen wij-gevoel afhankelijkheid wakkert individualisme eigen capaciteiten ontplooiien aanleiding tot solidariteit (want we hebben andere mensen nodig) Er is een bestaan van een collectief of gemeenschappelijk bewustzijn (conscience collective) = het geheel van overtuigingen en gevoelens dat gedeeld wordt door de gemiddelde leden van dezelfde samenleving of eenzelfde sociaal verband - Is een sociaal feit: gaat om bovenindividuele, externe en dwingende opvattingen of gevoelens Arbeidsdeling vergroot zo het aandeel van het ind BWZ tegenover het coll BWZ, geen draagvlak meer voor mechanische solidariteit in moderne sl. (bv. bakker voelt zich nt meer verbonden met de plaatselijke dokter, maar heeft diensten wel nodig) CBZ zo krachtig dat er een overlapping is tss individueel BWZ en collectief BWZ. (volgens D een gevolg van de lage graaf v arbeidsdeling) weinig kansen tot ind ontplooiing groepsgebeurtenissen en leven dat vglbaar is met andere stamleden sociale uniformiteit = gelijkheid aan opvattingen = gemeenschappelijk BWZ = sterk samenhorigheidsgevoel mechanische solidariteit = een sociale cohesie die quasi-automatisch voortvloeit uit de gelijkenis in opvattingen en levenscondities. o o o = organische solidariteit: wederzijdse afhankelijkheden door een hoge graad van arbeiddeling Verschuiving: Durkheim krijgt twijfels over de bindingskracht van de moderne organische solidariteit. Hij neigt meer en meer nr de benadering van Comte: geen sociale orde zonder morele orde(dus gedeelde morele voorstellingen over ‘wat moet’.) Visie van Durkheim: noodzaak van een minimum aan mechanische solidariteit: ook een moderne, gedifferentieerde samenleving kan voor haar ordening niet buiten een hecht collectief bewustzijn dat moreel geladen opvattingen van buitenaf en dwingend aan individuen oplegt Later ging D sociale feiten dus ook morele feiten noemen want nadruk op belang v morele opvattingen voor een geordend samenleven. Deze verschuiving werd D ook mede ingegeven door de inzichten van Immanual Kant over ‘de praktische rede’ of het geweten 8 - Basiskenmerk van een morele regel: het plichtsgevoel, zo’n regel heeft nl een moet-karakter D neemt dit over en stelt dat de aangevoelde verplichtingen rusten op gedeelde morele opvattingen. D is het eens met Kant, enkel dat het volgens Kans uit het religieuze komt en volgend Durkheim uit de samenleving of een sociaal verband. Dit was het denken van ‘de late Durkheim’, nl. de nadruk op belang ve sterk collectief en moreel bewustzijn voor een geordend samenleven. - Dit is in de nabijheid van de conservatieve tradititie van na de Franse Rev - Maar D was geen conservatief denker: na de benadrukking van waarden, benadrukt hij ook het belang van ind rechten en vrijheden (zijn doel was de uitbouw van een morele orde waarin sociale integratie en ind vrijheid elkaar wederzijds stabiliseren) - ‘Late durkheim’: tss een pess en opt houding tov de vraag of een mod sl nog effectief in staat is tot een voldoende mate van mechanische solidariteit (want bv religieuze opvattingen verliezen aan bindingskracht bnn moderne samenlevingen) D pleit voor een nieuw collectief BWZ dat via het onderwijs moest overgedragen wdn moderne sl’en creeëren ook spontaan nieuwe vormen van collectief bewustzijn, zoals het nationalisme. Verbindt burgers van één natiestaat obv een pos waardering van een land of regio, haar cultuur, geschiedenis, … Vooral aanwezig bij externe dreigingen of wanneer er het gevoel dreigt dat de eenheid wdt uitgehold door nieuwkmers Binnen het mod nationalisme: de in-group wdt geprofileerd tegen een out-group(=een ander sociaal verband) en hiermee wdt de interne solidariteit of cohesie vergroot 3.4/3.5 Durkheims erfgenamen: systeemtheorie en functionalisme 1) Systeemtheorie o 1950-1960: Durkheims theorie (de regels vd sociologische methode, sociale feiten en visie op sociale orde) diepe sporen id geschiedenis vh vak Drainage naar de VS - Waarom de VS? - Snelle en vooral definitieve ‘disciplinarisering’ vd de sociologie aan Amerikaanse universiteiten - Emigratie van vele Joodse intellectuelen en academici naar de VS na de machtsovername in Dts door Hitler in 1933: deze jonge emigranten werden actief bnn soc-wet onderzoek - De VS bleef ook de sociologiebeofening domineren tot eind j60 (en vanaf WOII) o Talcott Parsons (1902-1979) - “leider” van de naoorlogse theoretische sociologiebeoefening - Bracht de theorieën van Weber en Durkheim samen in één enkel theoretisch kader - 1951: ‘The Social System’ : studie mt als poging om de sociologie van één allesomvattend begrippenkader te voorzien zijn ideeën werden snel richtinggevend bnn de algemene sociologie in VS en WEur(sinds j50) een deel van zijn inzichten zijn nu al veranderd in standaardsociologie 9 o Parsons = grondlegger van de systeembenadering of de systeemtheoretische visie bnn de sociologie (=algemene theorie van soc systemen) - Binnen een systeem: basiseenheden enerzijds en relaties tss deze elementen anderzijds. (bv organisch systeem zoals de bloedsomloop) - Een sociaal systeem: een systeem van handelingen van ind’en waarvan de principiële elementen rollen of constellaties van rollen zijn. - Basiselementen van een soc systeem = positiegebonden rolhandelingen = door verwachtingen geleide handelingen van positiebekleders er is sprake van individuele handelingen maar hangen samen met rollen: het gaat dus om handelingen van positiebekleders die een specifieke rol spelen (bv koper-verkoper) adhv sociale verwachtingen - Per definitie: een soc systeem is geordend want gestructureerd aangezien verwachtingen vr soc orde zorgen, maar wat dan met soc wanorde?(kritiek)) - Rollen zn sociale feiten(voorgegeven, dwingend, bovenind) volgens Parsons maar hij gebruikt de term: geïnstitutionaliseerde rollen - Institutionalisering of geïnstitutionaliseerd: conceptuele hoekstenen van theorie en dus ook ingeburgerde termen bnn sociologie = het ontstaan(inst) en voorhanden zijn(geïnst) van sociale of collectieve manieren van handelen en denken die individuen dwingend zijn voorgegeven en waarvan de naleving daarom via sancties wordt bewaard. Sterke nadruk op socialisatie: geïnstitutionaliseerde manier van handelen en denken moeten ind’en wdn bijgebracht doorheen socialisatieprocessen, waardoor ze verder geïnstitutionaliseerd blijven. Parsons heeft het vooral over het pos effect van de verinnerlijking: men gaat quasi-automatisch handelen volgens de rol en dit komt de ordening van een soc systeem ten goede (wnt dit zijn de basiselementen en wdn dus steeds voortgebracht) sociale systeem is een ‘goed geoliede machine’ - Dus: de succesvolle socialisatie van ind’en in rollen of verwachtingen = ultieme fundament van een geordend samenleven. - De handelingen van positiebekleders zn ook georiënteerd op meer algemene waarden: definities van het sociaal wenselijke en onwenselijke. (zn geïnstutionaliseerd want dwingend voorgegeven mét de rolverwachtingen) de rollen of verwachtingen bnn sociale systemen zijn altijd verbonden met een of meer achterliggende waarden die de betrokken actoren delen. DUS: basiselementen van een soc systeem = positiegebonden rolhandelingen = deze zijn waardegeladen! o Handelingen gebeuren solidair of gemeenschappelijk, want er is een onderlinge waardeconsensus aanwezig (vanwege succesvolle socialisatie) o Gedeelde waardepatronen zorgen voor een gevoel van verantwoordelijkheid voor het vervullen van verplichtingen solidariteit tss de actoren vanwege oriëntatie op gemeenschappelijke waarden betrokken actoren vormen een collectiviteit Lijkt op visie van Durkheim (nadruk op mechanische solidariteit) maar verschil: Parsons heeft het nt alleen over een overkoepelend coll BWZ maar bnn verschillende soc systemen spelen er versch algemene waarden via de meer 10 concrete verwachtingen die aan soc posities en hun rollen vasthangen (denk aan gedifferentieerde sl) 2) Functionalisme o Dragen soc verschijnselen bij tot soc orde? Parsons heeft het over een systeemevenwicht en –behoud van sociale systemen Succesvolle socialisatie is functioneel voor het systeemevenwicht (verinnerlijken van geïnst verwachtingen heeft pos effect op de werking v soc systemen) Functie = het positieve gevolg van een sociaal fenomeen, in brede zin, voor de ordening of het evenwicht binnen een sociaal systeem. Soc systemen hebben nood aan orde: het samenhandelen loopt gestructureerd = een functionele vereiste = een noodzakelijkheid voor het functioneren vh soc systeem daarom moet er voorzien zijn van een voorafgaande organisatie van functies of positieve gevolg (vb hiervan: vooraf bepalen van sancties bij niet inlossen van rolverwachtingen, want deze sancties sporen afwijkers dan tot rolconform handelen aan en zn daarom functioneel) In vorig hoofdstuk: ieder functiesysteem draagt bij tot de globale werking van een moderne mts door zich op één mtslijke taak toe te leggen verduidelijkt met visie van Parsons: bekeken vanuit het standpunt vd mts heeft ieder functiesysteem een positief gevolg voor het geordende functioneren van dit alomvattende soc verband. (want als mts niet voor enkele basistaken geen passende systemen voorziet, komt ze in de problemen) volgens Parsons visie: algemene opgaven = functionele vereisten (“kritiek” zie pg 120) Parsons = grondlegger van de systeembenadering/systeemtheoretische visie binnen de sociologie tegelijkertijd was er ook veel aanhang voor het functionalisme of de functionalistische benadering van het sociale: Sociologie en functionalisme werd zelfs gezien als 2 zaken die bij elkaar horen, als 2 druppels water Belangrijke persoon bnn functionalisme: o Robert King Merton (1910-2003) Maakt een dubbel onderscheid: waarom enkel over functies spreken als positief element? Merton wijst erop dat een soc verschijnsel zowel functioneel als disfunctioneel kan zijn. Merton hanteert eerder een losse definitie vh functiebegrip. - Functie = het positieve gevolg van een sociaal fenomeen, in brede zin, voor een ander verschijnsel, sociaal verband of groepering. - Disfunctie = het negatieve gevolg van een sociaal fenomeen, in brede zin, voor een ander soc verschijnsel, sociaal verband of groepering. (Belangrijke redenering: een soc verschijnsel heeft zowel pos als negatieve gevolgen (vb soc zekerheidsstelsel pg 121)) 11 - Manifeste (dis)functie = pos of neg gevolg is wél bedoeld door de betrokken actoren - Latente (dis)functie = pos of neg gevolg is onbedoeld door de betrokken actoren Voorbeelden: gezamenlijk regenritueel: regen = manifeste functie solidariteit tussen actoren = latente functie Soc zekerheid mensen in risicosituaties beschermen = manifeste functie werkloosheidval = latente disfunctie Verzekeringsmaatschappij: meer dossiers = hoger loon meer dossiers = manifeste functie moeilijke dossiers blijven onbehandeld = latente disfunctie - - Latente disfuncties treden meestal op als onverwacht nevengevolg van manifeste functies (net zoals bij onbedoelde gevolgen) veel onbedoelde gevolgen zn disfunctioneel (denk bv aan onderwijs, meer uitleg pg 122) Dus eenzelfde soc fenomeen kan zowel functioneel als disfunctioneel zn. (=multifunctioneel) Netto balans van het geheel van gevolgen: het totaal van manifeste en latente functies of disfuncties dat verbonden is met een soc fenomeen. Hoe de nettobalans beoordelen, als positief of negatief? Bv. onderwijs kan verschillende scoren op de manifeste en de latente functie. hangt af van de gebruikte normatieve criteria! Van welke functie dus als belangrijker wdt beschouwt in de beoordeling. ! De bepaling van manifeste of latente (dis)functies veronderstelt altijd specifieke soc referentiepunten van waaruit pos of neg gevolgen wdn geobserveerd. (bemoeilijkt het vaststellen van een nettobalans wat een referentiepunt betekent ook selectiviteit: vanuit een bep standpunt vind je andere latente disfuncties) (vb EU p 123) - Fenomeen niet altijd zomaar vervangbaar, ook niet wanneer negatief! Soc verandering nastreven zonder het herkennen vd manifeste en latente functies vd veranderde soc organisatie is geen planmatige soc tussenkomt. (vb ‘political machine’ pg 124!) Maar later kritiek op de functionalistische school(Parsons en Merton): - Zouden te sterk gefocust zijn op de noodzaak v geordende soc verhoudingen - Conservatisme van het functionalisme: “een fenomeen heeft bep functies en disfuncties, en dus een soort van bestaansrecht” op die manier wsn bv machtsverschillen weggeschoven onder de mat van een gedeelde waardeconsensus! (vanwege de functies is het fenomeen zgn noodzakelijk) Fenomenen goedpraten adhv zijn functies Legitimering van het bestaande (zolang het fenomeen soc functies vervult die niet dr andere soc fenomenen wdn opgevangen is het bestaan ervan gelegitimeerd) - J70: functionalisme in diep dal o Niklas Luhmann (1927-1998): - Herformuleerde de relatie tss functie en oorzaak, wilt visie Merton omkeren: nt langer vertrekken bij een soc fenomeen, MAAR: - Een referentieprobleem kiezen en observeren welke soc fenomenen het probleem helpen oplossen en dat zouden kunnen doen. 12 - - - Equivalentenfunctionalisme = de actuele én mogelijke oplossingen voor het weerhouden referentieprobleem zijn onderling equivalent (maw: zijn werkwijze stimuleert het bedenken van onbestaande equivalenten voor bestaande problemen) Weerhoudt het legitimeren van soc fenomenen Stimuleert sociologische verbeeldingskracht 2e belangrijkste functionalist en systeemsocioloog na Parsons, vanaf j80 funtionalisme kroop weer uit dal door toedoen van versch sociologen Luhmann gaf nieuwe uitgangspunten aan het functionalisme en soc systeemtheorie Bel. Verschil met benadering van Parsons: de omschrijving van de basiseenheden en werking van soc systemen - Parsons: basiselementen = de door rollen/verwachtingen gestructureerde handelingen van positiebekleders - Luhmann: communicaties vormen de basiselementen van soc systemen de aansluitende communicaties vormen een sociaal systeem (≈Durkheims visie op de zelfstandigheid vh sociale) ordening van soc systemen als communicatiesystemen gebeurt obv sociale verwachtingen (bv wat kan er gezegd wdn) rollen of soc verwachtingen beperken de mogelijke bandbreedte van comm tussen positiebekleders 3.6 Webers ‘verstehende’ sociologie - - 1 vd grondleggers van de sociologie (stond aan de weig van een alternatieve sociologische tradititie dan die van Durkheim) Webers opvatting: de sociologie richt zich op het begrijpen of ‘verstehen’ van het zin- of betekenisvolle sociale handelen van individuele actoren en de daaruit voortvloeiende sociale betrekkingen. Menselijk handelen is méér dan uiterlijk gedrag er zijn motieven of bedoelingen die maken dat het handelen als zin- of betekenisvol verschijnt, en die tevens werken als beweegredenen of oorzaken. Onderscheid tss actuele begrijpen(waarnemen, observeren) en verklarend begrijpen(het formuleren van te begrijpen motiveringen of intenties die het geobserveerde handelen verklaren) als we weten wrm een handeling wdt gesteld wdt het betekenisvol, dan is het niet enkel maar een gedrag DUS: de begrijpende sociologie wil de motieven of intenties in handelingen verstehen en ze ook als oorzaken daarvan beschouwen. (studiedomein: sociale handelen en het begrijpend verklaren ervan) Mensen handelen vanuit motieven of bedoelingen; hun uiterlijk waarneembare gedragingen zijn betekenis geladen 2 ingrijpende gevolgen: De subj betekenis die een actor verbindt met zijn handelen vormt het basisniveau van iedere handelingsverklaring de begrijpende socioloog moet die knn bereiken om een voldoende verklaring te vinden Weber breekt met de reïficerende denktrant van Durkheim: soc verbanden bestaan niet op zichzelf en oefenen als soc feiten geen externe dwingende invloed op ind’en uit. methodologisch individualisme: bij het bestuderen van het sociale moeten de verklaringen op het niveau van individuele handelingen wdn gevonden (in deze visie: ‘de staat’ voor een geheel van handelingen door ministers, parlementsleden, politieagenten, …) Dus: ind handelingen vormen de basiseenheden van sociale En de woorden voor soc verbanden als ‘de staat’ of netwerken als ‘de politiek’ niet meer dan conventioneel 13 gebruikte namen zijn waaraan geen apart werkelijkheid beantwoordt. (nominalisme is de omschrijving voor dit standpunt) - Verklarend begrijpen: 2 aspecten Dimensie van het begrijpen: zin- of betekenisadequaat achterliggende motivering begrijpen gaat er van uit dat er een relatie bestaat tss een specifiek motief en een waarneembaar gedrag maar dat verband moet juist geobserveerd wdn! (anders enkel hypothese) Weber: soc verband bestaat enkel uit gemotiveerde, intentioneel samenhandelende ind’en, maar ieder ind heeft niet strikt exclusieve motieven dus het begrijpen viseert de typische en daarom gedeelde motivaties in het vergelijkbare handelen van categorieën van ind’en. (vb zijn studies over wereldgodsdiensten) 2de dimensie: interpretatie hard maken zodat de achterliggende betekenisgeving ook causaal adequaat is de statistische waarschijnlijkheid aantonen (is dit ook effectief zo?) Begrijpende sociologie kan niet zonder veralgemenende schema’s ideaaltypen alleen mogelijk wnr men uitgaat van ‘zuivere ideaaltype’ = het selectief postuleren van een éénduidige betekenisgeving en haar uitvergroting tot het basismotief van een handelingen. (wanneer geobserveerde handelen afwijkt van wat we verwachten obv ideaaltype: 2 mogelijkheden: nieuw ideaaltype formuleren of zeggen dat een andere hypothese deze momentane afwijking kan verklaren) Ideaaltype kan aansluiten bij de expliciete motivaties van actoren geconstrueerd bij kwal onderzoek met diepteinterview bij analyseren een of meer patronen zien in de expliciete uitspraken uitvergroten tot effectieve beweegredenen Ideaaltype kan ook los van de bewuste beweegredenen van actoren wdn opgesteld respondent geeft zijn basismotief niet toe maar onderzoeker kan wel redenen hebben om deze centraal te stellen in het ideaaltype EN! Ook ideaaltypen van grotere soc verbanden of soc fenomenen zijn mogelijk (vb ideaaltypes vh modern kapitalisme) 3.9 Weber over sociaal handelen en sociale orde o Sociaal handelen: het handelen van een actor gericht op het handelen van een of o meerdere actoren maar nt iedere vorm van tussenmenselijk contact is sociaal handelen 4 basismotiveringen bij sociaal handelen waarvoor elk een ideaaltype geformuleerd Doelrationeel handelen betreft de weloverwogen of berekend omgang met middelen in functie van een doel het nuttigste middel krijgt de voorkeur maar er wdt wel altijd op mogelijke neveneffecten gelet. - Kosten- en batenanalyse die ook de voorziene gevolgen bevat 14 o o o Waarderationeel handelen = consequent nastreven van een ‘hoger’ doel of ideaal onder veronachtzaming van bekende nevengevolgen. - het doel is zo waardevol dat geen prijs te hoog lijkt, er wdt niet gelet op de voorzienbare nevengevolgen maar men ‘gaat er gewoon voor’, doel bezit een absolute waarde (een ideaal dat niet zo efficiënt maar zo consequent mogelijk wdt nagestreefd) - idealistisch handelen Affectief handelen: zonder veel nadenken of idealisme handelen, het gebeurt in oriëntatie op anderen maar er is duidelijk geen sprake van doel- of waarderationaliteit (bv spontaan in woede uitbarsten) affectief handelen onder invloed van momentante impulsen en gemoedstoestanden Traditioneel handelen: handelen uit gewoonte of volgens bepaalde soc gebruiken (dit is eerder het routineus reageren op bekende prikkels, bij aff eerder ongeremd overgeven aan een nt alledaagse prikkel) reflexmatig handelen dat weinig betekenisgeladen is (maar traditie kan ook een bewust beleefde waarde zijn) Visie op de sociale-orde vraag? Weber: soc relaties kunnen ook zonder wederzijds gevoelens van solidariteit of gedeelde waarden (anders bij Durkheim) - Voor Weber: doorslaggevend voor ordening van het sociale zn de concrete oriëntaties of betekenissen die het sociaal samenhandelen motiveren (als er maar een motief is dat aanzet tot handelen) DUS: de betekenisgeving in het handelen kan wel of geen gedeeld karakter bezitten! Samenhandelen komt neer op de wederzijdse oriëntatie van actoren op de zingeving of motivatie in het handelen van de ander(en): de wordt verwacht en de verwachte beweegredenen richten mee het eigen sociale handelen. - Betekent 2 zaken: - ‘verstehen’ is nt alleen een sociologische activiteit ook ind actoren doen dit constant in de omgang met elkaar: ze letten op de achterliggende beweegredenen in het handelen (het motief kan gekend zijn en dan wdt het verwacht, of kan ook niet bekend zijn en dan dan wdt er gewerkt met een veronderstelde ‘zinsamenhang’ die dan ook een bep verwachting oproept) - Verwachtingen structureren het samenleven, hangen echter nt noodzakelijk samen met de sociale positie die iemand inneemt. wat wordt verwacht is geen positie gebonden handelen overeenkomstig een sociale rol, maar een betekenisvol handelen vanuit een gekende of veronderstelde beweegreden. Weber: doelrationele oriëntatie geeft de doorslag in vele moderne relaties, betekent niet dat geordend sociaal verkeer hierdoor belemmert wordt. (als 2 actoren weten van elkaar dat ze doelrationeel handelen zal dat hun handelen zelfs relatief voorspelbaar maken) hoe strikter er doelrationeel gehandelt wdt, hoe gelijkvormiger allen op gegeven situaties zullen reageren en zo ontstaan er vanzelf overeenkomsten en regelmatigheden. ( Durkheim: geordend sl’en hoeft nt alleen een collectief BWZ of voorgegeven en dwingende morele feiten te hebben, aldus Weber) 15 3.9 Webers indirecte erfgenaam: het symbolisch interactionisme o o Sociologisch perspectief met uitgangspunten van Weber wdt vaak omschreven als de interpretatieve of hermeneutische benadering vh sociale nadruk valt bij Weber op het begrijpen of interpreteren van de motieven die soc handelen betekenisvol maken en dus doen verschillen van enkel reflexmatig gedrag. Weber wdt ook beschouwd als stamvader van de interactionistische visie op het sociale metho individualisme, alle soc bindingen bestaan uit op anderen betrokken ind handelingen verweven door een logica van handeling en ‘tegenhandeling’, actie en reactie dus interactie Symbolisch interactionisme: sociologische stroming ontstaan tijdens het interbellum - Robert Park(lln van Weber) - Louis With - Ellsworth Faris (stonden hiermee aan de wieg van de stadssociologie en onderzoek rond subculturen) Term komt van Herbert Blumer (1900-1987): na W0II verdrongen door functionalisme id j50-60, pas in j70 heropleving (door sociologen zoals onder andere Howard Becker) Leermeester van Blumer: Herbert Mead (1863-1931), maar inzichten liggen ook wel in het verlengde van Webers begrijpende sociologie - Blumer: mensen reageren meestal nt reflexmatig op prikkels maar geven betekenis of interpreteren hun omgeving, het gedrag van anderen én het eigen gedrag object kan versch betekenissen bezitten voor versch ind’en mensen zijn actieve betekenisgevers of interpretatoren - Maar: Blumer benadrukt dat mensen nt alleen vanuit motieven handelen, ze interpreteren ook heel de tijd hun doen of laten terwijl handelen en ook wie ze zijn, hoe ze overkomen, want ze beschikken over zelfbewustzijn. zelfinterpretaties (kunnen vooraf aan handelen gaan en dan ook een motief betekenen focus van Blumer: bewust betekenis geven voor, tijdens en na handelingen (bv ik heb daarnet iets stoms gezegd) Omgang tss 2 ind’en ook gebaseerd op interpretaties Blumer: wnr mensen elkaars doen en laten interpreteren, bv door het met achterliggende motieven te verbinden, verandert het waargenomen gedrag van karakter en verkrijgt het een symbolische lading handelen is symbolisch omdat het gedrag als zinvol wdt gezien, er wdt een betekenis aan toegekend. - Een handeling verandert in een symbool omdat het als een ‘voertuig’ van een of meer betekenissen wdt geobserveerd symbolische interactie: de deelnemers beschouwen hun eigen gedragingen en die van anderen als betekenisgeladen of zinvol, als de uitkomst van achterliggende bedoelingen. (nt-symbolische interactie is bv het duidelijkst bij reflexmatige reacties) - Bij symb interactie is er sprake van ‘joint action’ of samenhandelen samenhandelen volgens Blumer = een lopend proces van het aan elkaar aanpassen of op elkaar afstemmen van handelingen van de deelnemers. (‘fitting together’) Interactieproces bevat meerdere stappen, men stelt handelingen op elkaar af 1. Aanmaken van een globale situatiedefinitie: iedere actor moet de globale soc situatie interpreteren waarin zij zich bevindt (in welke sit bevinden we ons?) geeft algemene richtlijn voor interactie achtergrondkennis uit eerdere 16 interacties speelt CRUCIAAL: de andere actoren bevestigen de eigen situatiedefinitie door hun handelen o Binnen glob sitdefinitie duiken gedurig nieuwe ‘minisituaties’ op, dan blijft de glob sitdefinitie nog geldig maar de daarbnn opduikende minisituaties zorgen voor verschuivingen ih handelingsverloop interacties kennen dynamiek! open karakter van samenhandelen soc handelen is altijd situationeel of gesitueerd in een handelingsverloop waarin de deelnemers moeten interpreteren 2. Samenhandelen bnn een gedefinieerde situaties: 2 dimensies o Een eerste actor geeft te kennen wat zij wil doen = indicatie = een aanwijzing die te kennen geeft hoe een actor zo dadelijk zal handelen. o Aanwijzingen van de kant van de andere deelnemers over hun voorgenomen handelingen betekenis van indicaties ligt niet vast, maar: wat iemand aangeeft te willen zeggen of doen, is een symbool dat door de andere actief wdt geïnterpreteerd door de observatie van die indicatie wdt er verwezen naar een komende handling waarop de interpreterende anticipeert en eigen handelen vervolgens instelt 3. Het verdisconteren van geobserveerde indicaties en daarbij aansluitende handelingen in het eigen handelen. de deelnemers houden rekening met de lopende handelingen van elkaar en moeten hun eigen gevoelens, houdingen, … daarom aanpassen wederzijdse afstemming van individuele ‘handelingslijnen’ = kern van samenhandelen, neemt versch vormen aan (bv democratisch overleggen, overtuigen, schikken naar de andere, …) o Blumer: focus op symbolisering(indicaties) en betekenisgeving(interpretaties) binnen interacties samenhandelen is een proces dat vertrekt van een glob situatiedefinitie en verandert vervolgens heel de tijd omdat zich steeds weer nieuwe minisituaties aandienen waarbnn actoren hun handelingen op elkaar afstemmen (pingpongspel: obv ineterpretaties van de indicatie van de andere zelf een indicatie van eigen actie geven) altijd momentaal gebeuren altijd vernieuwbaar: nog steeds alg kaer van rolvoorschriften, maar geen determinaties o Blumers studieobject is dus: het dynamische proces van symb interactie, en het steeds weer afstemmen op elkaar van handelingslijnen Soc orde is geen gegeven maar de mogelijke uitkomst van een situatiegebonden actieve ordening van het samenhandelen obv situatiedefinities, indicaties en de onderlinge afstemming van handelingslijnen. Conclusie: Symb interactionisme van Blumers dynamiseert Webers visie + kritiseert de Durkheimse traditie (nl. Parsons opvatting dat we ons id sociale omgang houden aan geïnstitutionaliseerde waarden en aansluitende rollen) Blumer: ingeburgerde rollen, waarden en normen of gangbare situatiedefinities bezitten nooit uit zichzelf een structurerende kracht sociale feiten(D) determineren het verloop van een interactieproces nt, maar conditioneren het: ze leveren een frame of kader aan dat een dynamisch samenhandelen mogelijk maakt én vereist. Situatiedefinitie is gekend, maar dat soort samenhandelen moet opnieuw gestalte krijgen, is weer altijd een open interactieproces en altijd anders. (telkens wdt de momentane handelingslijn afgestemd op zijn interpretaties van de momentane indicaties van de andere) Volgens Blumer: soc feiten à la Durkheim zijn uitganspunten voor en geen determinanten van samenhandelen op iedere moment bestaat de mog’heid van het herdefiniëren van sociale situaties of relaties door een of meer deelnemers. 17 18