Krentenfysica Een oefening in observatie (tijdschrift Faraday, 1981, nr. 1) ED VAN DEN BERG, Leraar natuurkunde. Den Haag, Medewerker Bureau Buitenland vu, Amsterdam Een glas water met een paar krenten op de bodem, een scheut azijn (zeg 25 ml) en een paar eetlepels maag- of kookzout (NaHCO3) geven na wat roeren onmiddellijk het volgende effect: op (en in) de krenten vormen zich belletjes (CO2), door volumevergroting neemt de opwaartse kracht op de krenten toe, beurtelings stijgen krenten naar het oppervlak, laten wat bellen los en dalen weer naar de bodem van het glas. Deze krentenbellen pendeldienst tussen bodem en oppervlak kan zeker een uur duren. Er zijn krenten die na een aantal trips blijven drijven, maar na wat roeren of het even uitknijpen van de krent om CO2 te verwijderen, nemen ook deze krenten weer snel aan het op en neergaand verkeer deel. Mijn wat moeilijk te motiveren mavo leerlingen zijn enthousiast en ietwat verwonderd een uur bezig geweest met observeren en vragen stellen. Dit eenvoudige maar spectaculaire proefje' is niet alleen geschikt voor een leerlingenpracticum over opwaartse kracht maar ook als oefening in observatie en het beschrijven van observaties omdat er minstens twintig kwalitatief verschillende waarnemingen kunnen worden gedaan. Vanuit die waarnemingen kunnen vragen worden gesteld en veronderstellinkjes worden geformuleerd die soms door de leerlingen experimenteel beantwoord, respectievelijk getoetst kunnen worden. De krentenproef zou dus kunnen functioneren als een eenvoudige oefening in enkele onderzoeksvaardigheden als observeren, beschrijven van observaties, en vragen stellen over verschijnselen. De genoemde vaardigheden maken deel uit van een lijst van 'onderzoeks'vaardigheden (eerder in dit blad gepubliceerd2) die zowel van belang zijn voor onderwijs in de natuurwetenschappen als voor probleemoplossen in het dagelijks leven. De beide doelstellingen kunnen in de volgende aanpak gecombineerd worden: Leerlingen krijgen alleen of in paren het benodigde materiaal (bekerglas, krenten, maagzout, azijn) uitgereikt met de instructies om de op en neer gaande krenten te observeren en minstens tien kwalitatief verschillende waarnemingen op te schrijven en enkele vragen te formuleren over het waargenomene. De docent kan zich het best op het practicum voorbereiden door tijdens het nakijken van proefwerken eens gedurende een uur regelmatig naar een glas op en neer pendelende krenten te kijken en, met proefwerkinspiratie, zoveel mogelijk waarnemingen en vragen op te schrijven. Waarnemingen kunnen zijn: bellenvorming direct na toevoeging van maagzout aan de azijnoplossing; bellenvorming voornamelijk op de krenten; plaats van grote en kleine belletjes op de vorm van de krent; afgeven van slechts enkele en niet alle belletjes op de krent bij het oppervlak; 'wiegen' en 'zweven' van krenten voor het opstijgen; verschillen tussen het gedrag van verschillende krenten zoals krent A blijft drijven na een paar keer pendelen, krent B gaat bijna niet omhoog, krent C steeg een keer tot halve hoogte en zakte weer naar beneden alvorens uiteindelijk toch naar het oppervlak te gaan, bij het schudden van het glas dansen sommige krenten (die bijna naar boven zullen gaan) meer dan andere; krenten roteren na het afgeven van een CO, bel, enz. Er zijn waarnemingen die voor alle krenten gelden en waarnemingen van eenmalige gebeurtenissen of eigenschappen van één bepaalde krent, hetgeen de mogelijkheid biedt om in een nabespreking in te gaan op verschillen tussen algemene (alle krenten) en individuele (een enkele krent) eigenschappen. De vele mogelijke waarnemingen kunnen aanleiding zijn tot even zovele vragen die leerlingen en docent kunnen stellen en eventueel op experimentele wijze kunnen beantwoorden. Een voorbeeld van zo'n vraag: Waarom blijft krent A drijven? Een leerling kan antwoorden .misschien omdat er "lucht" in zit', waarop de docent kan vragen of de leerling de juistheid of onjuistheid van deze veronderstelling kan testen (bv. door het uitknijpen van de krent onder het oppervlak, er moeten dan belletjes te zien zijn als de leerling gelijk heeft). Een ander antwoord kan zijn: omdat de belletjes er niet af willen'. De leerling kan ook een manier bedenken om de redelijkheid van dit antwoord te onderzoeken (bv. roeren of het even afvegen van de krent). Na het uitknijpen van een krent kan eventueel nog gevraagd en onderzocht worden of het bellenvormend vermogen van de krent door een dergelijke ingreep wordt aangetast. Kortom, de beschreven proef is een spectaculaire illustratie van de evenredigheid van de opwaartse kracht met het volume van de verplaatste vloeistof en een goede oefening in waarnemen en vragen stellen met mogelijkheden tot uitbreiding naar 'hogere' of meer complexe (cognitieve) onderzoeksvaardigheden als het formuleren van veronderstellingen en het ontwerpen van een experimentje om de veronderstelling te toetsen. Uiteraard kan de proef alleen dan een goede oefening in onderzoeksvaardigheden zijn wanneer de docent de leerlingen niet precies verteld wat ze zouden 'moeten' zien en vragen, maar wanneer hij of zij zich beperkt tot het stimuleren van leerlingen zonder veel antwoorden te geven. In een mogelijke toekomstige ontwikkeling in de richting van 'science' kan het proefje gemakkelijk uitgebreid worden naar chemische en biologische aspecten van de bellenvorming. Noten 1. Met dank aan John B. May die me attent maakte op dit proefje. 2. Van den Berg, E., Het praktikum: onderwijs in onderzoek? Faraday, 48, nr. 5, p. 203 (October 1979).