Boeren in de Steentijd (5300

advertisement
Boeren in de Steentijd (5300 - 2100 v.Chr.)
Aan het eind van de steentijd vond een belangrijke verandering plaats: de uitvinding van de
landbouw. Ook in Nederland kwam deze verandering met de komst van de eerste boeren.
Waar kwamen de eerste boeren vandaan?
2.000 jaar geleden leefden er jagers/verzamelaars in het Midden-Oosten. Zij jaagden op wilde
dieren en verzamelden granen, noten en vruchten. Deze mensen ontdekten dat als je wilde granen
in een akker zaait en het goed verzorgt (onkruid wieden, water geven), je meer kunt oogsten.
Ook hoef je niet meer naar de granen te zoeken! Dat lukte niet alleen met granen maar ook met
andere planten als erwten en bonen. Zo ontstond de akkerbouw.
Dezelfde mensen kwamen ook op het slimme idee om wilde dieren te temmen. Dieren als schapen,
geiten, koeien en varkens. De tamme dieren leefden bij de mensen. Als je trek had in vlees kon je
een dier slachten. Je hoefde dan niet meer dagenlang op jacht om een dier te vangen. Zo
ontstond de veeteelt.
De mensen hadden de planten en dieren waar zij vroeger naar moesten zoeken en jagen om zich
heen verzameld. Daarom hoefden zij ook niet meer rond te trekken en bleven zij voor een
langere tijd op dezelfde plek wonen.
Heel langzaam verspreidde het idee van de landbouw zich over Europa. Jagers/verzamelaars
zagen de voordelen van de landbouw en werden zelf ook boer. Rond 5300 v. Chr. kwam het idee
ook in Nederland. De eerste boeren vestigden zich in Zuid-Limburg.
Hoe leefden de boeren en hoe zagen hun boerderijen er uit?
De boeren trokken niet meer rond zoals de bosjagers en rendierjagers maar leefden voor een
langere tijd op dezelfde plaats. Zij leefden in dorpjes. Eerst zochten zij een gunstig plekje in de
buurt van stromend water. Dan kapten zij met stenen bijlen een open plek in het bos. Van het
hout bouwden ze hun boerderijen.
De boeren maakten van de gekapte bomen stevig houten geraamten. Van gevlochten takken
maakte men lage muren. De muren werden dicht gesmeerd met leem (klei). Het dak was van riet.
De boerderijen waren 8 tot 35 meter lang en 5 tot 10 meter breed. Er was een woondeel en een
deel voor de dieren. Maar het was één open ruimte zodat mens en dier samenleefden. Maar nu
terug naar de vorige vraag.
De boerderijen stonden in één rij. Tussen de boerderijen was een erf van ruim 30 meter. In een
dorp stonden 3 tot 10 boerderijen. Archeologen denken dat er ongeveer 10 mensen in één
boerderij woonden. In een dorp leefden dus 30 tot 100 mensen.
Op de open plek rooiden men het struikgewas en stak het in de brand. De as vormde een soort
mest. De grond werd dan bewerkt en ingezaaid. Men verbouwde granen (eenkoorn, emer en
gerst), peulvruchten (erwten,linzen) en vlas. Vlas werd bewerkt tot lijnolie en touw.
Het oogsten gebeurde met vuurstenen sikkelmesjes. De graankorrels maalde men fijn op
maalstenen. Van het meel maakte men pap en brood.
De eerste oogsten waren meestal goed, de grond was nog vruchtbaar. Maar na een paar jaar was
de grond niet meer vruchtbaar en werden de oogsten minder. Dan werd een nieuw stuk bos
gekapt en afgebrand.
Naast akkerbouw hield men ook dieren: koeien, schapen, geiten en varkens. De dieren graasden
overdag op open plekken in het bos of op de oude akkers die met gras waren begroeid. ’s Nachts
was het gevaarlijk want wilde dieren als wolven en beren liepen door het bos. Dan stonden de
dieren veilig bij de boerderijen
Na tien jaar was de grond rondom het dorp uitgeput. De boeren verlieten dan met al hun
bezittingen het dorp. Op een nieuwe plek, in de buurt van stromend water, werden bomen gekapt.
Hiermee werden nieuwe boerderijen gebouwd. Opnieuw werd het struikgewas verbrand en een
akker aangelegd. Alles herhaalde zich.
Het oude dorp werd door de natuur overwoekerd en was na een aantal jaren verdwenen.
Naast de landbouw verzamelden de boeren vruchten, noten en knollen in het bos. Ook jaagde en
viste men nog veel.
Waren er verschillende soorten boeren?
Jazeker. Archeologen hebben vier verschillende boerenculturen terug gevonden. Op de kaart van
Nederland vind je de verschillende boerenculturen.
boeren cultuur 1: Lineaire Bandkeramiek cultuur (5300 - 4900 v. Chr.)
De oudste boerencultuur was de LBK-cultuur. Zij leefden in Zuid-Limburg.
De eerste boeren in Nederland behoorden tot de Lineaire Bandkeramiek cultuur. De cultuur van
deze boeren is vernoemd naar hun aardewerk. Halfronde kommen en bolvormige potten versierd
met patronen van banden, lijnen en punten. Dit type aardewerk is teruggevonden in Duitsland,
België en Frankrijk. De eerste Nederlandse boeren behoorden dan ook tot een grote Europese
boerencultuur.
Rond 4900 v Chr. verdween deze eerste boerencultuur. Waarom zij verdween is voor archeologen
nog steeds een raadsel.
Het is leuk om zelf een “prehistorische” pot te maken.
De potten werden gemaakt door dunne rolletjes klei op elkaar te leggen. Ze legden de
kleirolletjes op elkaar. Net zo lang tot ze de vorm van de pot hadden gekregen. Kijk goed naar de
plaatjes!
Dan werd het klei aan de binnen- en buitenkant voorzichtig met de vingers glad gestreken. Met
een stokje maakte men de versieringen op de pot. Ook gebruikte men vlastouw. De touw werd in
de klei gedrukt en weer losgetrokken. Kijk goed naar de motieven die bij de potten horen.
Vervolgens werd de pot gedroogd en dan in een oven of een brandstapel gebakken.
Boeren cultuur 2: Trechterbekercultuur (3400 - 2850 v. Chr.)
De boeren van de Trechterbekercultuur zijn beroemd geworden door de wijze waarop zij hun
doden begroeven: hunebedden.
Rond 3400 v. Chr. verschenen in Nederland de boeren van de Trechterbekercultuur. Deze cultuur
was 1000 jaar eerder ontstaan in Denemarken en Noord-Duitsland. Zij vestigden zich in
Nederland voornamelijk op de hoge zandgronden in Drenthe.
Deze boeren zijn genoemd naar hun specifieke aardewerk. Maar zij zijn vooral beroemd
geworden door de wijze waarop zij hun doden begroeven.
Zij bouwden enorme grafheuvels; de hunebedden. Daarom worden de boeren van de
Trechterbekercultuur ook wel Hunebedbouwers genoemd.
Boeren cultuur 3: Swifterbandcultuur (4900-3400 v. Chr.)
De boeren van de Swifterbandcultuur behoorden, samen met de boeren van de
Vlaardingencultuur tot de "natte" boeren.
Net als bij de bosjagers kun je ook bij de boeren in Nederland spreken van “droge boeren” en
“natte boeren”. De “droge boeren” leefden op de hoge zandgronden en de “natte boeren” in de
natte moerassen van west- en midden Nederland.
Samen met de Vlaardingencultuur (3400 – 2500 v. Chr.) behoren de boeren van de
Swifterbandcultuur tot de “natte boeren”.
Het waren geen echte boeren. Het waren bosjagers die voornamelijk van de visvangst en de jacht
leefden. Maar vanaf 4500 v. Chr. had het idee van de landbouw ook deze bosjagers bereikt. Zij
hielden koeien en varkens op hoger gelegen plekken in het moeras. Maar vissen en jagen bleven
hun voornaamste voedselbronnen.
Zij kenden wel granen en peulvruchten. Maar die verbouwden zij niet zelf. Daarvoor was de grond
in het moeras veel te nat. Zij verkregen de granen en peulvruchten door ruilhandel met de “droge
boeren” uit Oost-Nederland. Met name met de boeren van de Trechterbekercultuur.
Boeren cultuur 4: Klokbekercultuur (2600 - 2100 v. Chr.)
De laatste boerencultuur van de steentijd was de Klokbekercultuur. De boeren van deze cultuur
brachten koperen en bronzen werktuigen naar Nederland.
Vanuit Spanje/Zuid-Frankrijk kwamen de boeren van de Klokbekercultuur. Ze zijn zo genoemd
naar hun typische aardewerk. Dat had de vorm van een kerkklok en was rijk versierd. Het gebied
waar deze cultuur wordt teruggevonden is enorm uitgestrekt: van Marokko tot Schotland en van
Hongarije tot Bretagne.
In Nederland vestigden zij zich op de hoge zandgronden van de Veluwe en Drenthe.
Zij brachten veel nieuwe dingen naar Nederland zoals het paard en het wiel.
De boeren van de Klokbekercultuur waren ook handelaren. Over grote afstanden bedreef zij
handel. Uit de kustgebieden van de Oostzee haalde men barnsteen en uit Spanje haalde men
zout. Uit Engeland en de Balkan haalde men iets nieuws. Een metaal waarmee men bijlen, dolken
en zwaarden maar ook sieraden mee kon maken: koper. De komst van koperen en bronzen
voorwerpen betekende het einde van de Steentijd. Vanaf 2100 v. Chr. spreken wij van de
Bronstijd.
Bronstijd (2100 - 800 v. Chr.)
Met de komst van metalen voorwerpen eindigde de Steentijd en begon de Bronstijd. Je leest wat
brons is, hoe bronzen voorwerpen werden gemaakt en hoe belangrijk brons in Nederland geweest
is.
Zoals ik jullie in de vorige les vertelde brachten de boeren van de Klokbekercultuur (2600-2100
v. Chr.) allerlei nieuwe dingen naar Nederland: het gebruik van het paard, het wiel en handel met
verre streken. Uit die verre streken brachten zij barnsteen maar ook voorwerpen gemaakt van
metaal: bijlen en speerpunten van koper.
Maar dit gaat toch over de bronstijd?
Ja, luister maar. Koper, zilver en goud zijn metalen die zo in de natuur voorkomen. De eerste
metalen voorwerpen waren hiervan gemaakt. Maar zuivere metalen zijn nogal zacht. Daarom zijn
ze niet erg geschikt voor werktuigen en wapens. De mensen ontdekten dat je koper harder maakt
door het te mengen met een ander metaal: tin. Een mengsel van 90 % koper en 10 % tin gaf een
nieuw keihard metaal. Dat metaal noemen wij brons.
Brons had veel voordelen.




Het brak minder snel dan steen.
Je kon er bijna iedere vorm aan geven.
Het kon het eenvoudig weer scherp te maken.
Gebroken of versleten bronzen voorwerpen konden gemakkelijk weer worden
omgesmolten.
Deze goede eigenschappen maakten dat brons gedurende 1300 jaar het belangrijkste metaal
werd.
Wat werd er gemaakt van brons?
Veel. Bijlen, sikkels, vishaakjes, pijl- en speerpunten, zwaarden, dolken en sieraden. In het begin
van de Bronstijd waren het vooral voorwerpen die men ook al van steen maakte. Bijvoorbeeld
bijlen en sikkels. Later maakte men ook voorwerpen die nieuw waren en alleen van metaal gemaakt
konden worden. Bijvoorbeeld zwaarden, dolken en vishaakjes.
In Nederland zijn maar weinig bronzen voorwerpen terug gevonden. Archeologen hebben in
Nederland maar 2400 prehistorische bronzen en koperen voorwerpen gevonden. En dat over een
periode van 1300 jaren! De reden hiervoor is dat er in Nederland geen koper en tin in de grond
zit. Koperen en bronzen voorwerpen moesten uit verre landen als Duitsland, Zwitserland,
Engeland, Ierland en de Balkan worden gebracht.
Wie brachten de bronzen voorwerpen naar Nederland?
In Nederland werden de bronzen voorwerpen gebracht door rondreizende bronssmeden. Dit
waren handelaren die niet alleen nieuwe bronzen voorwerpen brachten maar ook verzamelden zij
kapotte en versleten bronzen voorwerpen en maakten er ter plaatse nieuwe.
De reizende bronssmeden waren altijd onderweg. Zij reisden door dunbevolkte streken,
uitgestrekte bossen en moerassen. Ook kwamen er handelaren uit Engeland. Met kleine bootjes
staken zij de Noordzee over.
Omdat geld nog niet bestond was er alleen ruilhandel. De boeren in Nederland hadden weinig om
te ruilen: graan, wortelen, leer en een beetje barnsteen. Brons bleef in Nederland dan ook een
zeldzaam materiaal. Alleen belangrijke mensen binnen een dorp, zoals de hoofdman, bezaten
bronzen voorwerpen.
Behalve de komst van bronzen voorwerpen veranderde er nog meer tijdens de Bronstijd. In de
landbouw werd de veeteelt steeds belangrijker. Jacht en visvangst werden steeds minder
belangrijk als voedselbron.
Een andere belangrijke verandering betreft de wijze waarop de boeren in de Bronstijd hun doden
begroeven. De boeren begroeven hun doden in grafheuvels. Eerst was dit een graf voor een
persoon (enkelgraf). Later werden de grafheuvels familiegraven. Grafheuvels worden vooral in
Drenthe en op de Veluwe gevonden.
Aan het eind van de Bronstijd werden de doden verbrand. De as werd in een urn gedaan en op een
speciale plaats begraven. Archeologen vinden plekken waar tientallen urnen begraven zijn, zgn.
urnenvelden.Aan het eind van de Bronstijd ontdekten de boeren een nieuw metaal: ijzer.
Vanaf 800 v. Chr. werd ijzer zoveel gebruikt dat archeologen spreken van de IJzertijd (800 – 12
v. Chr.).
Download