ASTROLOGIE EN JODENDOM Door: Rabbijn mr. drs. R. Evers Hoewel in de Tora astrologie niet expliciet vermeld wordt, gaan vele passages in Leviticus zeker over astrologische magie zoals "Wendt u niet tot de dodenbezweerders en tot de waarzeggers, tracht niet door deze u te verontreinigen"(Vajikra 19:31). Hoewel onze Wijzen de mogelijkheid erkennen, dat astrologen de toekomst zouden kunnen voorspellen door naar de sterren te kijken, meenden zij toch dat zij zich inhoudelijk vergisten bij het uitleggen van de tekenen. Iedereen heeft een mazzal Op verschillende plaatsen in de Talmoed wordt gesteld dat iedereen een mazzal (gesternte) heeft, een speciale ster die hem/haar beschermt (B.T. Sjabbat 53b). Dit mazzal is in staat tot een hogere perceptie van dingen, die de mens zelf niet eens merkt (B.T. Sanhedrien 94a). Niet alleen mensen worden beïnvloed door de sterren, er is zelfs geen blaadje gras op aarde dat niet een beschermengel in de Hemel heeft, die het een `tik' geeft en zegt `groei!'. Volgens sommige Geleerden uit de Talmoed bestaat er een direct verband tussen de Hemelse tekenen en de aanleg van mensen. Het volgende is een citaat uit B.T. Sjabbat 156a: "Aldus stond genoteerd in het notitieboekje van Rabbi Jehosjoe'a ben Levi: wie geboren is op zondag zal `iemand zijn zonder een zaak in hem'. Wat betekent `zonder een zaak in hem'? Betekent dit misschien zonder enige verdienste (niets kan in zijn voordeel gezegd worden)? Dit kan niet het geval zijn want Rav Asji zei: ik ben geboren op zondag! Het moet dus zeker betekenen dat iemand die op zondag geboren wordt, geen enkele slechte eigenschap heeft. Maar aan de andere kant heeft Rav Asji ooit eens gezegd dat hij en Dimi ben Kakoezta geboren waren op de eerste dag van de week: " Ik ben koning geworden (voorzitter, de grootste geleerde uit zijn tijd) maar hij is roverhoofdman geworden!" Hieruit volgt, dat geboorte op zondag tot een extreme persoonlijkheid leidt: zo iemand is volledig rechtvaardig of volledig slecht. "Waarom is dat zo? Omdat licht en duisternis geschapen werden op zondag". Geboren gedurende de rest van de week Hij die geboren wordt op maandag zal een slecht humeur hebben. Waarom is dat zo? Omdat de wateren op maandag werden verdeeld in boven- en onderwateren (door zijn karakter zal hij mensen van zich vervreemden en als humeurig ervaren worden). Iemand die geboren wordt op de derde dag van de week zal rijk en onbeheerst zijn. Waarom is dat zo? Omdat de vegetatie en de planten op de derde dag geschapen werden (gras groeit snel en mengt zich constant met andere planten). Hij die geboren is op de vierde dag van de week zal wijs en helder zijn. Waarom is dat zo? Omdat op woensdag de hemellichamen werden opgehangen. Iemand die op donderdag geboren wordt, zal veel liefdadigheid en menslievendheid bedrijven. Waarom is dat zo? Omdat de vissen en de vogels toen geschapen werden. Hij die geboren wordt op een vrijdag zal `zoekende' zijn. Rav Nachman ben Jitschak verklaarde dat dit betekent: iemand die zoekt om goed te doen (net zoals men op vrijdagmiddag de Sjabbat voorbereidt, hetgeen een mitswa/goede daad is; zo zal deze persoon altijd naar goede daden streven). Iemand die geboren wordt op Sjabbat, zal sterven op Sjabbat omdat de heiligheid van de Sjabbat wegens zijn geboorte ontwijd moest worden. Rabba zoon van Rabbi Sjila voegt hier aan toe dat hij een `groot en heilig mens' genoemd zal worden. Immuun voor de planeten Rav Chanina zei : "De invloed van de sterren geeft wijsheid, de planetaire uitstraling geeft rijkdom en Israël staat wèl onder invloed van het gesternte". Rabbi Jochanan houdt echter vol dat het Joodse volk immuun is voor de invloed van de planeten. Rabbi Jochanan kon zijn gelijk bewijzen uit de volgende vers: "Zo zegt G'd, leer niet van de andere volkeren en wees niet ontmoedigd bij de tekenen van de Hemel want andere volkeren worden daardoor teleurgesteld"(Jeremia 10:2). Israël wordt dus niet ontmoedigd door tekenen uit de Hemel. Ook Rav is van mening dat Israël niet wordt geraakt door de invloed van de sterren. Rav Jehoeda zegt in Rav's naam: "Hoe weten wij dat Israël immuun is voor invloeden vanuit het gesternte?" Omdat er geschreven staat: "en G'd bracht Awraham naar buiten"(Beresjiet 15:5 e.v.). Dit zinsdeel vormt een onderdeel van een discussie tussen G'd en Awraham. Awraham beklaagde zich bij G'd over het feit, dat hij geen kinderen had: "Heer van de wereld, diegenen die in mijn huis geboren werden, die zullen mijn erfgenamen zijn"(ibid. 3), "Dat is niet waar", antwoordde G'd, "maar diegene die uit jezelf voorkomt, die zal jou erven"(ibid.4). "Heer van de wereld", huilde Awraham, "ik heb naar mijn gesternte gekeken en ik heb gezien dat ik geen kinderen zal krijgen". "Stop met dat sterren kijken, want Israël staat niet onder invloed van de planeten". "Wat is jouw berekening? Omdat Jupiter in het westen staat? Ik zal het omdraaien en Jupiter in het oosten plaatsen". Een goede daad kan veel veranderen Ook uit een verhaal van de geleerde Sjemoe'eel leren we dat Israël niet onder invloed van de sterren staat. Sjemoe'eel en Ablat (een heidense geleerde) zaten eens bij elkaar toen er een aantal mensen langskwamen op weg naar hun werk. Ablat zei toen tegen Sjemoe'eel: "Die man die daar voorbij gaat, zal niet terugkeren want een slang zal hem bijten en hij zal sterven". "Als hij joods is", zei Sjemoe'eel, "zal hij terugkeren". Terwijl zij daar zaten kwam de bewuste man terug. Ablat stond op en wierp zijn last van hem of en vond daarin een slang in tweeën gesneden. Sjemoe'eel zei toen tegen hem: "Welke goede daad heb je verricht?". "Iedere dag verzamelen wij ons brood en delen het bij het eten. Maar vandaag had één van ons geen brood en hij voelde zich beschaamd. Ik ben naar hem toegegaan en heb hem gerustgesteld met de verzekering, dat ik hem zou ontzien bij het inzamelen van het brood. Toen ik bij hem kwam deed ik net alsof ik brood van hem nam zodat hij niet te schande zou staan". "Je hebt iets zeer goeds gedaan", zei Sjemoe'eel toen tegen hem. Daarna hield Sjemoe'eel een speech en citeerde de vers: "liefdadigheid redt van de dood" (Spreuken 10:2). Dit betekent dat het niet alleen redt van een onnatuurlijke dood maar ook van de dood zelf'. Hieruit zien wij dat wanneer men zijn uiterste best doet, het mogelijk is het lot in eigen hand te nemen en onafhankelijk te worden voor de voorbeschikking, die in de sterren vastligt. De dochter van Rabbi Akiwa Ook van Rabbi Akiwa leren wij dat Israël niet onder invloed staat van de sterren. Want Rabbi Akiwa had een dochter; astrologen hadden hem voorspeld, dat zij op de dag van haar huwelijk door een slang gebeten zou worden en zou sterven. Rabbi Akiwa was door deze voorspelling zeer bezorgd. Op de dag van haar huwelijk nam zijn dochter een broche en stak de speld ervan in de muur en bij toeval stak zij de pin in het oog van een slang. De volgende ochtend nam zij de broche uit de muur waarop ook de slang volgde. "Wat heb je gedaan", vroeg haar vader. "Een oude man kwam gisteravond aan de deur", antwoordde zij, "en iedereen was zo druk met het huwelijksbanket dat niemand aandacht aan hem besteedde. Ik nam het deel dat mij gegeven was en gaf mijn maaltijd aan hem". "Je hebt iets goeds gedaan", zei hij tegen haar. Daarop legde Rabbi Akiwa zijn gehoor uit, dat liefdadigheid van de dood redt en niet alleen van een onnatuurlijke dood maar ook van de dood zelf. COMPUTER VOEGT NIEUWE DIMENSIE TOE AAN DE TORA Door: Rabbijn mr.drs. R.Evers Bevat de Tora een geheime code? In de mystiekleer (kabbala) wordt hier regelmatig naar verwezen maar het decoderen van de geheimen die de Tora herbergt, heeft pas in het computertijdperk een hoge vlucht genomen. De verklaringsmethode Gematria (lett. getallenwaarde) heeft in Nederland nooit grote aandacht gehad. De calvinistische inslag van het Nederlandse jodendom heeft de meer occulte aspecten van de Tora verwaarloosd. Het opmerkelijke feit dat alle ingredinten van de Sjabbatviering in het teken staan van het getal zeven werd als interessante wetenswaardigheid aanvaard maar speelde verder geen rol bij de verdieping van het religieuze gevoelsleven. In Israël wordt inmiddels op verschillende plaatsen hard gewerkt aan het 'kraken' van de Tora-codes. Dr. Moshe Katz en Menachem Wiener van het Technion in Haifa proberen op deze manier de G'oddelijke oorsprong van de Tora te bewijzen. De Tora-tekst wordt in de computer ingevoerd, in een matrix gezet waarna de computer opdracht krijgt het minimale interval te berekenen tussen de letters van een opgegeven woord of begrip. De eerste en laatste letter van dat woord definiëren de tekst waarbinnen dan verder gezocht wordt naar gerelateerde waarden en begrippen. Op deze wijze is het Rabbi Ja'akov Auerbach, linguïst in Jeruzalem, gelukt de Golf-oorlog, de Franse Revolutie, de Holocaust, het Dreyfus-proces, de aanslag op president Anwar Sadat en de AIDS-epidemie terug te vinden in de Tora. Numerieke waarden De getallenwaarde-methode (Gematria) zet de letters van een woord om in hun numerieke waarde. Woorden met dezelfde numerieke waarde kunnen elkaar verklaren maar kunnen ook verschillende facetten van een hoger begrip tot uitdrukking brengen. Zo heet de doodsengel in het Hebreeuws Sama'él, dat in getallenwaarde 131 is. De naam Eichmann is eveneens 131. Daarnaast bestaat de 'verborgen' getallenwaarde: de z-klank schrijven in het Nederlands als 'zet'. Hetzelfde geldt voor het Hebreeuws. Optelling van de 'verborgen' letters van de naam Sama'él levert het getal 254 op, hetgeen ook exact de getallenwaarde is van de naam Hitler, de drijvende kracht achter de man, die de Endlösung in de praktijk bracht. De gematria-methode, die zelfs door de 'eenvoudige' verklaarder Rasji (1040 - 1105) her en der gebruikt wordt om problematische Tora-passages te verklaren, wordt door de computer-analyses alleen maar versterkt. Zo werd bijv. vlak voor de episode van de Zondvloed, aan het begin van het vijfde hoofdstuk Genesis, waar een opsomming van de nakomelingen van Adam gegeven wordt, gevonden dat daar achttien m aal het woord AIDS naast het woord 'in het bloed' voorkomt. Tevens staat daar met de minimale interval-methode het woord 'dood' te lezen. Geen profetieën Het kraken van de geheime code van de Tora biedt tot op heden echter geen voorspellingen voor de toekomst. De computer is geen profeet en alleen reeds bekende namen of gebeurtenissen kunnen in de Tora worden teruggevonden. Als we het woord Sadat in Genesis laten zoeken, vinden we ter plekke ook woorden als parade, complot, moord en het jaartal 1981. Toeval is bij deze computer-analyses vrijwel uitgesloten. Dezelfde berekeningen werden losgelaten op de Samaritaanse Tora. Het verschil tussen de joodse en Samaritaanse Tora-rollen zit in de taalkundige structuur. Eeuwenlang stonden de joodse Wijzen voor het raadsel van de vele spellingsafwijkingen, die onze Tora voor identieke woorden gebruikt. Zo wordt Menora soms met, soms zonder 'waw' gespeld. In de Samaritaanse Torarollen zijn die variaties gelijkgetrokken. Elk woord Menora wordt met een waw gespeld. Deze verandering bij de Samaritanen maakt de verborgen codes onvindbaar. Computer-analyses van de Samaritaanse rollen gaven dus niet die resultaten, die de traditionele Toratekst geeft. Geloofsversterking Demonstraties van de bevindingen van de computer leidden bij veel mensen tot een verdieping van hun geloof in de aloude waarden van de Tora. De aanwezigheid van een gecompliceerde code zou minimaal aantonen dat de Tora niet door mensenhanden geschreven kon zijn. Bijbelcritici uit de afgelopen honderd jaar bewezen hun theorie, dat de Bijbel door verschillende personen geschreven zou zijn, door te wijzen op het feit dat alleen de G'dsnaam Elokiem in het eerste hoofdstuk van Genesis voorkomt. Pas in het tweede hoofdstuk verschijnt het Tetragrammaton, de vierletterige G'dsnaam. De computer toont echter aan, dat de Schepping zowel met de naam Elokiem, dat het strenge recht symboliseert, als met de vierletterige G'dsnaam, die medelijden representeert, ontstond. Wanneer we vanaf de eerste keer dat Elokiem voorkomt in de Tora telkens 64 letters verspringen, verschijnt het Tetragrammaton (64 is de getallenwaarde van het woord dien = streng recht). Op deze wijze wordt de uitspraak van onze wijzen, dat de Schepping een mengsel was van streng recht en barmhartigheid recht gedaan. De computer toont dus aan dat de Tora door één auteur werd geschreven maar tevens wordt het G'ddelijke karakter van de Tora in het voetlicht geplaatst. Een gewoon mens zou nooit in staat zijn zo'n code in te voeren. De computer-analyse van de Tora staat nog in de kinderschoenen. Toch zijn de resultaten verbluffend. Een oude traditie stelt, dat G'd de leidende Rabbijnen van alle generaties al aan Adam verteld heeft. De namen van 150 toonaangevende geleerden zijn reeds opgespoord en verschijnen in de Tora met hun geboorte- of overlijdensdatum, een kans van één op de miljard. In de hoofdstukken 11 en 12 van Exodus staat de naam van Maimonides (RaMBaM) verborgen, zijn hoofdwerk Misjne Tora (zijn codex) en zijn geboortedatum (14 Nisan 1135). De traditionele uitleggingen van onze Wijzen krijgen via de computer veel meer basis in de Tora-tekst zelf. Jakob zag de Jakobsladder in een profetische droom (Gen. 28:10 e.v.) De Talmoed zegt dat Jakob toen op de berg Zion lag. Met de code 26 (de gematria van de vierletterige G'dsnaam) werd het woord Zion uit de desbetreffende passage gelicht. Jakob verklaart dat op die 'makom' (= plaats) G'd in sterke mate voelbaar was. Opvallend is, dat de vierletterige G'dsnaam gekwadatreerd precies de getallenwaarde van 'makom' oplevert (102 + 52 + 62 + 52 = 186). In de Tora-afdelingen, waarin de vloeken tegen het joodse volk vermeld staan, verschijnen de woorden Führer, Sama'él, koning der Nazi's, Hitler, Sjoa, Auschwitz en uit de drie klein geschreven letters in de Esterrol, bij het ophangen van de tien zonen van Haman, rolt het jaartal waarin ook de tien Nazi-beulen werden opgehangen (1946). De bevindingen van de Israëlische computer-experts werden in Engeland voorgelegd aan de Royal Statistical Society. Geen statisticus kon verklaren waarom deze resultaten wel uit de Tora rolden maar niet verschenen in enige andere tekst. De afgelopen honderd jaar heeft de wetenschap de religie een stevige knauw gegeven. De mensheid raakte geïmponeerd door uitdaging en de nieuwe ontwikkelingen, die de wetenschap in het vooruitzicht stelde. Religie werd ouderwets. De computer is bezig aan te tonen dat er iets bovenmenselijks in de Tora gaande is. Een eye-opener voor ieder, die wil zien. Big Bang en Big Crunch Door: Rabbijn R. Evers Wij tellen vanaf de Schepping. Het Jodendom was de eerste traditie met een duidelijk beeld van het begrip tijd, hetgeen volledig ontbreekt in de Griekse klassieke filosofie. Wij kennen een duidelijk beginpunt, de Schepping, de centrale as waar de aardse geschiedenis om draait, de Openbaring op de berg Sinaï, en ook de eindtijd wordt min of meer duidelijk aangegeven. 6000 jaar Volgens onze traditie zal deze wereld, zoals wij die in de huidige gedaante kennen, zesduizend jaar voortduren. In het zevende duizend jaar - een beetje analoog aan de zevende dag, de Sjabbat - zal de Masji’ach komen en daarna verdwijnt al het geschapene weer in de G'dheid, the big crunch. De gewone wereld van zesduizend jaar wordt in de Joodse traditie onderverdeeld in drie blokken van tweeduizend jaar. De eerste tweeduizend jaar waren zonder Tora. In het jaar 1948 na de Schepping stond Awraham, onze eerste Aartsvader, op, en begon met het verspreiden van Torakennis. De Tora werd gegeven in het jaar 2448 na de Schepping, en het tweede blok van 2000 jaar was de periode waarin de Tora gegeven werd en uiteindelijk ook de Mondelinge Leer (Misjna en Talmoed, de essentie van het Jodendom) werd opgeschreven. De laatste tweeduizend jaar van de zesduizend jaar die wij te gaan hebben in deze G'dsverduistering, wordt het tijdperk van de Masji’ach genoemd. Vrijdagnamiddag Op dit moment zitten wij met het Joodse jaar 5767, terugvertaald naar dagen van de week, op vrijdagmiddag. Kenmerken van vrijdagmiddag zijn de rationalisatie en versnelling van alles wat er gebeurt. In de traditioneel Joodse gezinnen is vrijdagmiddag rush hour. Als de voortekenen ons niet bedriegen, lijkt de komst van de Masji’ach een langzaam maar zeker proces. Het mag ons niet verwonderen, dat sommige theologen uit de twintigste eeuw een verband zien tussen de holocaust en de oprichting van de Staat Israël: de overwinning van de hoop na een korte maar uiterst hevige catastrofe. De staat Israël vormt echter niet de vervulling van de Messiaanse verwachting. Tussen Messianisme en Zionisme bestaat duidelijk onderscheid. Het laatste is een historische beweging, het eerste een apocalyptische toestand. Maar historie en heilsgeschiedenis zijn niet altijd duidelijk van elkaar te scheiden. Groei naar eenheid Is er ook in de wereld rondom het Jodendom sprake van een groei naar monotheïsme. Een trend die de inleiding zal vormen op vervulling van de profetie van Zecharja 14:9: "Op die zal G'd de enige zijn en Zijn naam de enige". Het Jodendom kent weinig dogma's maar één stelling vormt het absolute fundament: "Hoor Israël, G'd is onze G'd, G'd is Een" (Devariem 6:4). De eeuwenoude traditionele betekenis die aan deze fase wordt gegeven luidt: de G'd die nu nog slechts onze G'd is, zal eens de Enige G'd zijn voor alle volkeren. Messiaanse tijden De Messiaanse tijden hoeven niet als een donderslag bij heldere hemel aan te breken maar kunnen ook op een natuurlijker wijze en langzamerhand ontstaan, waarin steeds meer stukjes van de puzzel op hun plaats vallen. Langzamerhand krijgt de inzameling van de ballingen gestalte naar het Torawoord: "Ook indien uw verstotenen aan het uiteinde van de wereld staan, toch zal G'd u verzamelen en brengen naar het land van uw voorouders en u doen vermeerderen" (Devariem 30:5-6). In de wereld om ons heen zien wij een traag proces van onttakeling van iedere geur van afgoderij, een evolutie in het menselijke religieuze besef, die uiteindelijk zal leiden tot het idee van "G'd alleen". Big Bang en Big Crunch Het Jodendom gaat ervan uit dat de wereld vanuit één materieel punt werd geschapen. Dit materiele punt was de funderingssteen op de Tempelberg, waar altijd de Heilige Ark met daarin de Stenen Tafelen en de Tora-rol van Mosje gelegen hebben. Vanuit dit materiele punt dijde het heelal uit, totdat G'd de ongeremde groei van de materie een halt toeriep. De Tempelberg vormt ook het geestelijk centrum, de navel van de wereld. Langzamerhand zullen alle volkeren zich hierop richten. Na de komst van de Masji’ach - rond het jaar 6000 na de Schepping breken er één of twee millennia van ongebreideld zielegenot aan. Gehuisvest in een aards omhulsel van vlees en bloed zullen de zielen ten volle kunnen genieten van G' ds uitstraling, zoals die reeds nu potentieel in de wereld aanwezig is. Maimonides zegt aan het einde van zijn reusachtige codex (wetboek) dat het enige verschil tussen nu en de tijd van de Masji’ach zal zijn dat wat nu potentieel aanwezig is, dan realiteit zal zijn geworden. De mensheid zal kunnen genieten van de intense, alom tegenwoordige aanwezigheid van het Opperwezen. Geen groter genot bestaat er, geen grotere beloning kunnen wij ons voorstellen. Aan het einde van het zevende of achtste millennium zal de wereld weer ineenschrompelen en verdwijnen in het Opperwezen. Zo ziet de apocalyptische tijdsbalk vanuit het Jodendom eruit. Ik denk dat er geen positiever eindbeeld mogelijk is dan de gedachte dat de hele wereld, het totale universum, weer volslagen op zal gaan en een eenheid zal gaan vormen met G'd. Door: Rabbijn Mr. Drs. R. Evers Vraag 1 Bestaat er een Joodse mystiek? Antwoord: Mystiek is een algemeen religieus streven, dat niet duidelijk gebonden is aan een specifieke religie. Het mystieke streven is voor vele mensen een herkenbare geesteshouding. Niettemin bestaat er wel degelijk een duidelijk joodse invalshoek en dus ook een joodse mystiek. Het model van het joodse mystieke streven Het kenmerkende van de mystieke uitleg of grondslag van het gehele corpus van het jodendom is, dat de mystici er naar streven het diepste wezen van alle fenomenen te doorschouwen. Mystiek probeert het G’ddelijke licht in de Schepping te openbaren. Binnen het kader van Tenach en Talmoed pogen kabbalistische werken aan te tonen hoe beide werken, zoals wij die in hun aardse verschijningsvorm kennen, gegevens uit hogere werelden weerspiegelen. De mystiekleer wil de eenheid van dit G’ddelijke Licht waarborgen en legt verbanden tussen Hemelse sferen, de verschillende mensaspecten en de vele facetten, waarin Tora en Talmoed tot ons komen. Op deze wijze wordt de hogere intentie in alles wat wij doen, spreken en denken geopenbaard. Dit eenheidsstreven bestaat op alle niveaus van Tora – bemoeienis en geldt niet alleen tussen de verschillende sferen maar ook intern, binnen iedere sfeer afzonderlijk. Als voorbeeld van dit laatste kunnen we de Tora – interpretatie zelf onder de loep nemen: alleen die psjat (eenvoudige verklaring) is ‘waar’, die aansluit bij de hogere vormen van Tora – uitleg. Omdat ‘sod’ de hoogste vorm hiervan is, is de mystiekleer de uiteindelijke toetssteen voor de authenticiteit van iedere uitleg op elk niveau. Alleen wanneer alle niveaus van exegese onderling in harmonie zijn, kan er sprake zijn van een ‘doorbraak’ van het G’ddelijk licht tot in de laagste regionen. Dit model ‘van samenhang van hoog tot laag’ kan met heel veel verschillende voorbeelden uit vele ervaringsgebieden worden toegelicht. Joodse mystiek ligt verankerd in het jodendom, waarin een levende G’d zich manifesteert in de hele Schepping, in Zijn openbaring aan het volk Israël op de Sinaï en in de Tora. Ook het Hebreeuws, die heilige taal, waarin de Tora geschreven is vormt één van de pijlers van het jodendom en dus ook van de joodse mystiek. Deze taal vormen de sleutel tot de diepste geheimen van de Schepper en de Schepping. In de beschrijving van de mystieke ervaringen van joodse mystici uit alle mystieke stromingen nemen deze elementen een belangrijke plaats in. Vraag 2 Welke plaats heeft mystiek binnen het jodendom? Antwoord: Het verschil tussen joodse mystiek en joodse religie is analoog aan het verschil tussen religie en mystiek in het algemeen. Mystiek mag men zien als een ontwikkeling die bestaande religieuze opvattingen verbreedt. Mystiek probeert d.m.v. een directe ervaren van het G’ddelijke, boven de heersende traditie uit te gaan en zo te komen tot een wezenlijk kennen van het G’ddelijke, zonder tussenkomst van een middelaar of hiërarchie van priesters. Steeds weer blijken grote groepen mensen zich tot de mystiek aangetrokken te voelen. Dit laat zich verstaan als een zoektocht naar een dieper ervaringsniveau dan alleen de zekerheid van de religieuze leerstelling. Het blijkt dat mystieke ervaring, en vooral de kracht van de beleving, evenredig is aan de heersende onzekerheid binnen de bestaande leerstelligheid en dat deze mystieke ervaring de leemtes opvult in de vele regels van een religieuze traditie. In het algemeen streven mystici naar een grondige kennis van het G’ddelijke, die rationalisering en verstandelijk denken te buiten gaat. Mystici zijn niet noodzakelijkerwijs anti – of a – intellectueel, zoals alleen al door de kabbalisten ruimschoots wordt aangetoond, maar zij zijn geïnteresseerd in de ervaring van het heilige op een manier die intuïtief, direct en intens is. De diepe en directe G’dservaring, waarin de mens met zijn hele wezen opgaat, maakt veelal deel uit van het mystieke doel. Mystici treffen vaak in zichzelf iets aan wat ze gemeenschappelijk hebben met het G’ddelijke. Zij wenden hun blik dikwijls naar binnen om te ontdekken dat een aspect van hun wezen of hun hele wezen correspondeert met G’d. Het is deze verwantschap, die ten grondslag ligt aan het verlangen van een mysticus om een zekere verbintenis met het heilige buiten hem of haarzelf aan te gaan. Mystiek wordt m.a.w. typisch geassocieerd met de ontwikkeling van zelfbewustzijn, niet als doel op zich maar als een poging om een volmaakte gelijkenis tussen het eigen wezen en de Ander te ontdekken. Net zoals mystici vaak een aspect van het G’ddelijke in zichzelf lokaliseren, beschouwen ze de wereld van de natuur in haar geheel vaak als een gelegenheid om het heilige te ontdekken. Dikwijls is G’d in hun opvatting immanent in de gehele natuur. Deze opvatting neemt niet de vorm aan van pantheïsme. Gedisciplineerde leefwijze Mystieke G’dsdienstbeleving houdt bijna altijd een bijzonder gedisciplineerde leefwijze in. Ook conventionele G’dsdienst brengt een zekere vorm van discipline met zich mee maar mystici gaan verder, ofwel door intensivering van bestaande praktijken ofwel door de ontwikkeling van nieuwe praktijken. Riten en vormen van ethisch gedrag worden gepraktiseerd teneinde het eigen wezen te vervolmaken, bijzondere bewustzijnsniveaus te bereiken of tot bepaalde ervaringen te geraken. Deze bijzondere discipline houdt de toepassing van diverse gebedstechnieken in. Deze technieken kunnen bedoeld zijn om de kennis en het bewustzijn van het G’ddelijke te vergroten of om één of andere vorm van gemeenschap tussen een individu en het G’ddelijke te bevorderen. Vraag 3 Uit welke klassieke boeken en geschriften bestaat joodse mystieke leer? Antwoord: Vele kabbalisten beschouwen het boek van de Schepping of de Sefer Jetsira als de basis van hun kabbalistische studie. Sefer Jetsira is gebaseerd op de geheime leer van kosmogonie en kosmologie. Het dateert uit de vierde eeuw n.d.g.j.. Daarnaast is er de Hechalot – literatuur waar de nadruk ligt op de reis van de mysticus door de zeven Hemelse paleizen, die hij, na het doorkruisen van de zeven Hemelen op zijn reis naar de Merkava, de troonwagen van G’d, bereikt. Daarnaast is er het werk Zohar, hetgeen een soort kabbalistische verklaring op de Tora is. De Zohar (lett. Glorie) wordt ook wel de Midrasj van Rabbi Sjimon bar Jochai genoemd. De gepubliceerde uitgaven van de Zohar bestaan uit ongeveer 2500 bladzijden. Andere belangrijke kabbalistische geschriften zijn 1. De 32 paden van wijsheid (vertaald in 1642) dat handelt over paden, die door middel van de Sefirot, uitstraling van het G’ddelijk beginsel, gevormd worden. 2. Pardes Rimmoniem, 1548, door Rabbi Mosje Cordovero, bevat kabbalistische leerstellingen. 3. Sefer Bahir, een moeilijk toegankelijk, maar zeer invloedrijk geschrift. Hierin wordt ook de theorie van de reïncarnatie behandelt. Vraag 4 In hoeverre en hoe is de joodse mystiek in Nederland terechtgekomen? Antwoord: Pas in de jaren 70 is er sprake van opleving van enige interesse onder het Nederlandse jodendom voor de kabbalistische werken. Met de komst van verschillende Lubawitscher chassidiem werd een meer toegankelijke vorm van mystiek geïntroduceerd in de Lage Landen, die onder hun bezielende leiding een steeds bredere interesse wekte. Kabbalistiek is echter een moeilijk begaanbaar terrein waarvoor veel voorkennis nodig is. Het is wellicht daarom dat de huidige toestand onder de Nederlands joodse bevolking als volgt verwoord kan worden: er is enige openheid en ontvankelijkheid ontstaan voor het mystieke gedachtegoed. Ingeburgerd is het echter niet in brede kring. Vraag 5 Welke doelstelling heeft het beoefenen van joodse mystiek? Antwoord: Op een kosjere wijze proberen één te worden met het G’ddelijke in de wereld. Vraag 6 Korte uiteenzetting over intellectuele tegenover extatische benadering van Kabbala. Antwoord: Het verschil tussen intellectuele en extatische benadering van de Kabbala is vergelijkbaar met het onderscheid van een intellectuele benadering van de Tora tegenover een emotionele, extatische manier van Tora ervaren. De intellectueel verbindt zich alleen in zijn denken met het G’ddelijke, terwijl de extaticus in zijn hele wezen en al zijn emoties in het G’ddelijke betrokken wordt. Dit kan op een kosjere manier via de reine paden van de Tora maar kan ook op een onkosjere manier via (zwart-) magische wegen. Veel mystici bevinden zich in rabbijnse kringen. Mystiek is tot ontwikkeling gekomen in het hart van het rationele, wettische en normatieve rabbijnse jodendom en maakt deel uit van diezelfde cultuur. Mystiek is dus niet slechts een perifeer verschijnsel van het jodendom of een gedegenereerde vorm van religiositeit. Reïncarnatie (Gilgoel) – een vele levensvullende opdracht Door: Rabbijn Mr.Drs. R. Evers Op radio en televisie hoor en zie je regelmatig allerlei mensen praten over de hemel, hel, dolende zielen, reïncarnatie en wat dies meer zij. Hoe denkt het jodendom over zielsverhuizing? Hoewel de filosoof Jehoeda Halevi (1095 - 1150) en de wetsschrijver Maimonides (1135-1204) de transmigratie van zielen niet beschrijven en Rabbi Awraham, de zoon van Maimonides het begrip Gilgoel of reïncarnatie verwerpt, is reïncarnatie een bekend fenomeen in de Kabbala. Gilgoel wordt in de vroegste mystieke werken besproken, zoals in Sefer Habahier, dat tegen het einde van de twaalfde eeuw gepubliceerd werd. De vers uit Spreuken (1:4): "De ene generatie verdwijnt en de andere generatie komt" betekent, dat de generatie die nu verdwijnt meteen ook de zielen levert voor de komende generatie. Hoewel in de filosofische literatuur het woord ha'ataka - overbrenging - de gebruikelijke term was voor reïncarnatie, kwam later de term Gilgoel in zwang, hetgeen letterlijk 'voortrolling' betekent. De leerlingen van Rabbi Jitschak de Blinde en de kabbalisten van Gerona spraken van het geheim van lbboer (letterlijk: zwangerschap). Hoewel later voor metempsychosis de term hitchalfoet - uitwisseling gebruikt werd, is de meest gebruikelijke term in het jodendom voor de zielsverhuizing het woord Gilgoel. Het zwagerhuwelijk In het vijfde boek van de Tora wordt het zwagerhuwelijk of leviraatshuwelijk behandeld. Deuteronomium 25:5 e.v. luidt: "Wanneer broeders tezamen wonen en een van hen sterft terwijl hij geen kinderen heeft, zal de vrouw van de overledene niet naar buiten, aan een vreemde man, gaan toebehoren; haar zwager zal tot haar komen en haar zich tot vrouw nemen en de zwagersplicht jegens haar volbrengen. De eerstgeborene, die gij zult baren, zal staan op naam van zijn overleden broer; zo zal zijn naam niet uitgewist worden uit Israël ". De verplichting van een leviraatshuwelijk wordt in de Tora voor het eerst genoemd wanneer Er, de eerstgeboren zoon van Jehoeda, sterft en Jehoeda zijn tweede zoon, Onan, instrueert om Ers weduwe Tamar te huwen en zich voort te planten namens zijn broeder. De Zohar verklaart dat het overlijden van een persoon niet betekent dat zijn band met het aardse verbroken wordt. Deze band wordt middels zijn kinderen voortgezet. Wanneer iemand die geen kinderen heeft, sterft, zou dat betekenen dat zijn missie onderbroken wordt en onvoltooid blijft. Om een dergelijke tragedie te voorkomen en de band tussen de overledene en het aardse in stand te houden, gebood de G'ddelijke Wijsheid, dat de weduwe met de broer van haar overleden man trouwt om met hem kinderen voort te brengen. Het kind uit dit zwagerhuwelijk ontvangt dan de ziel van de overledene opdat diens missie in het leven volbracht kan worden. In de Kabbala wordt uitgelegd dat man en vrouw beschouwd worden als één lichaam, één geheel en dat de fysieke vereniging tot doel heeft het leven te vereeuwigen. Dit geschiedt door het leviraatshuwelijk omdat, met de dood van haar man, een deel van haar eigen lichaam sterft. De naaste aanverwant is een broer omdat hij en de overledene voortkomen uit dezelfde ouders. Dat is de reden waarom het gebod van het leviraatshuwelijk voor de broer geldt. De Tora-wetgeving In vroegere generaties, voordat de Tora gegeven werd, was het geheim van het leviraatshuwelijk bekend bij de Geleerden van iedere generatie. Zij wisten, dat als er geen broer was om de weduwe te trouwen, de daaropvolgende bloedverwant, ook die functie kon vervullen om het verstoorde familiesysteem weer te herstellen. Daarom was de onbedoelde vereniging van Jehoeda en Tamar legaal en zelfs prijzenswaardig. Alleen de wijze waarop, de ogenschijnlijke wellustige daad met een prostituee en de uiteindelijke vernedering van Jehoeda, was verwerpelijk. Toen de Tora werd gegeven met alle huwelijksvoorschriften werden de meeste incestueuze relaties verboden. Ook een relatie zoals die van Tamar en Jehoeda werd verboden. Toch was het zwagerhuwelijk zo heilig, dat G'd dit bleef toestaan en dit zelfs opdroeg. De hoogste vorm van zwagerhuwelijk is die waarin een broer de kinderloze weduwe van een andere broer huwt (Nachmanides). Ruth en Boas Boas was zo'n 'losser' en potentiële zwagerhuwelijkskandidaat omdat hij het meest nabije familielid was. Boas was echter niet zodanig verwant, dat het huwelijk met Ruth een verboden relatie zou betekenen. Hij was alleen maar een neef van de overleden man van Ruth, Machlon. Hoewel het leviraatshuwelijk alleen maar beperkt is tot de broer van de overledene, erkende men een morele verplichting om een soort rustplaats te creëren voor de ziel van de overledene door hem kinderen te schenken bij zijn vroegere vrouw. Het zwagerhuwelijk is in de mystieke optiek een typisch voorbeeld van Gilgoel: de broer van de kinderloze overledene vervangt de overleden echtgenoot zodat hij in zijn tweede Gilgoel wel kinderen kan krijgen. Ook de Sjechita - rituele slachting - werd nogal eens beschouwd als een uiting van de joodse opvatting van de zielsverhuizing tussen dieren. Het onrecht in de wereld Met de theorie van de zielsverhuizing is veel onrecht in de wereld te begrijpen. De volgende episode over Mosjé is illustratief. "Op een dag rustte Mosjé onder een boom. Vlak in de buurt bevond zich een bron. Na een tijdje zag hij een man naar de bron komen om water te drinken. Terwijl de man zich over de bron boog, liet hij zijn geldbuidel vallen zonder dat hij dat merkte. De man vervolgde zijn weg. Even later kwam er een andere man, die eveneens van de bron dronk en daar de portemonnee zag liggen. Vervolgens hield een derde man halt bij de bron en bleef daar een poosje zitten. Intussen had de eerste man zijn verlies opgemerkt en dacht: "lk heb zeker tijdens het drinken bij de bron mijn geld laten vallen". Hij liep snel terug en zag daar een man zitten. Hij vroeg hem: "Wat doe je hier?" De aangesprokene antwoordde: "lk ben moe en rust hier wat uit; ik heb gegeten en gedronken en ga nu verder". "Als je hier al een poosje bent dan heb je zeker mijn portemonnee gevonden die ik hier zonet heb laten liggen". De beschuldigde antwoordde: " Ik heb je portemonnee echt niet gepakt; je beschuldigt mij vals!”. Maar de eerste hield vol en er ontstond een heftige ruzie. Mosjé stond op om hen van elkaar te scheiden maar voordat hij dichterbij kon komen, had de man, die het geld verloren was, de ander al gedood en zich snel uit de voeten gemaakt. Mosjé was verontwaardigd over de dood van die onschuldige man en hij stond ervan versteld, dat G'd dergelijke dingen had laten gebeuren. Mosjé zei: "G'd! van drie onrechtvaardigheden ben ik zojuist getuige geweest. Eerst heeft U toegelaten dat iemand zijn eigendom verloor, daarna heeft U toegestaan dat een ander zich dat toeeigende en vervolgens heeft U zich er niet tegen verzet, dat een onschuldig mens gewelddadig omgebracht werd. Laat mij alsjeblieft weten, Almachtige, hoe ik deze dingen moet begrijpen." Lange termijn denken G'd antwoordde Mosjé: "Jij meent dat Ik verkeerd gehandeld heb. Veel dingen die Ik doe, begrijpen de mensen niet want zij kennen de oorzaak van de gebeurtenissen niet. Maar deze keer zal Ik je uitleggen wat hier gebeurd is. De man die het geld verloren heeft, was zelf wel een goed mens maar zijn vader was door diefstal in het bezit van dit geld gekomen. En de bestolene van toen is nu de vader van degene, die zojuist het geld gevonden had. Zo heb Ik veroorzaakt dat de zoon van de eigenaar zijn rechtmatig erfdeel terug heeft. Over de gedode, die onschuldig is aan de diefstal, wil ik u meedelen dat hij eens, lang geleden, de broer van de man die hem vandaag vermoord heeft, heeft omgebracht. Bij die moord waren geen getuigen en zijn misdaad bleef dus ongestraft. Maar nu heb Ik het zo geregeld dat de moordenaar van toen door de broer van zijn slachtoffer vandaag beschuldigd en doodgeslagen werd. En zo laat Ik veel dingen in de wereld gebeuren, die de mens niet kan begrijpen. Niemand kan Mijn wegen doorgronden en je kunt vaak niet bevatten, waarom het soms de misdadiger in jouw ogen goed gaat en hij, die naar jouw mening goed is, door ongelukken bezocht wordt." Reïncarnatie verklaart veel van de afwezigheid van recht en rechtvaardigheid in deze wereld. Het beantwoordt soms het probleem van het lijden van de rechtvaardigen of de voorspoed van de slechten. Een oprecht goed mens kan in deze wereld gestraft worden voor de zonden die hij begaan heeft in een vorige Gilgoel (reïncarnatie). In zijn commentaar op het boek Job legt Nachmanides het antwoord van Elihoe aan Job uit in termen van reïncarnatie. Reiniging van de ziel Lang niet iedereen reïncarneert. Reïncarnatie is voornamelijk bedoeld als een rectificatie voor seksuele overtredingen. Men kan de transmigratie zien als een straf. De ziel moet nogmaals afdalen naar dit tranendal, dat onze wereld is. Maar het betekent dat er altijd een weg terug is en er altijd een mogelijkheid is van rectificatie. Reïncarnatie is een uiting van G'ds barmhartigheid. Niemand is voor eeuwig verloren en zelfs de zielen, die gestraft worden met uitroeiing (kareet) kunnen hun herstel vinden in Gilgoel. De begrafenis is voorwaarde voor een nieuwe Gilgoel of zielsverhuizing. Daarom benadrukt het Jodendom een snelle begrafenis. De ziel krijgt nogmaals de gelegenheid om zijn aardse daden te verbeteren. Reïncarnatie is opnieuw een gelegenheid voor de purificatie van de ziel. STUDIE VAN MYSTIEK IN NEDERLAND Door Rabbijn R. Evers In de officiële geschiedschrijving over het Nederlandse jodendom vindt men vrijwel geen verwijzing naar enige - laat staan systematische - bestudering van mystieke werken. Noch Jac. Zwarts in zijn 'Hoofdstukken uit de Geschiedenis der Joden in Nederland' (W.J. Thieme en Cie., Zutphen, MCMXXIX), noch M.H. Gans in zijn Memorboek (Bosch & Keuning N.V. Baarn, 1971), noch Jozeph Michman e.a. in hun Pinkas (Kluwer, Ede/Antwerpen en N.I.K., Amsterdam 1992), vermelden hier iets over. Wellicht is hier de calvinistische inslag van de Nederlandse jodendombeleving debet aan. Sefardische kring Alleen binnen Sefardische kring werd er 'iets' aan kabbalistiek gedaan in de Nederlanden. Toch komen H. Brugmans en A.Frank in hun Geschiedenis der Joden in Nederland (van Holkema en Warendorf N.V., Amsterdam, 1940) niet veel verder dan enkele 'losse opmerkingen en gissingen' hieromtrent (pag. 520 - 521): "Een steeds meer uitgewerkte mystieke leer ontwikkelt zich in de veertiende en vijftiende eeuw en vertakt zich over de gehele Joodse wereld om dan in het zestiende-eeuwse Safed onder de geestdriftige leiding van Izak Loerja Asjkenazie ongekende triomfen te vieren. De van ijver blakende adepten van deze zgn. jongere Loerjaanse kabbala dragen de ideeën van hun vroeg gestorven, als heilige vereerden meester over vele landen uit. Niet alleen omdat Amsterdam een stapelplaats van Hebreeuwse boeken was, werden er zovele kabbalistische werken gedrukt; ook voor plaatselijk gebruik zal de drukker voor een groot aantal der liturgische werken, der gebeden en bespiegelende geschriften een afzetgebied in Holland gevonden hebben. Zo schreef Sjelomo de Oliveira een Widdoej Kappara (belijdenis ter verzoening) gedrukt bij een Tikkoen Ereb Rosj Chodesj (Amsterdam 1666); eveneens bij een Widdoei Oe-tefilla van Isac Aboab in hetzelfde jaar verschenen. Een vurige aanhanger van de Loerijaanse Kabbala Alonso of Abraham de Her(r)era (gest. 163) schreef twee werken, waarin hij deze mystieke leer filosofisch trachtte te verklaren. Daar hij het Hebreeuws niet machtig was, ontwierp hij zijn Huis Gods en Poort van de hemel in het Spaans. Hij liet ze daarna door den rabbijn Isac Aboab da Fonseca in het Hebreeuws vertalen. Door een grote som gelds bij laatste wilsbeschikking daarvoor te bestemmen, maakte Herrera de uitgave mogelijk. Séfer Bet Elohiem en Sjaär Hasjamajiem verschenen in 1655. Het eerste deel is later in 1804 te Dubno herdrukt. In Latijnse vertaling kregen ze beide een plaats in Knorr von Rosenroths “Kabbala denudata". Beperkte kring Toch werden de Zohar, het basiswerk van de Kabbala, Sefer Jetsiera (lett. het Scheppingsboek), Sefer Raziël haMalach (lett.: het boek van de Engel Raziël) en de werken van Rabbi Jehoeda hèChassied (12 eeuw) in zeer beperkte kring bestudeerd. De heer J.Kisch vertelde mij, dat hij van zijn ouders vernomen had dat zijn overgrootvader Rabbi Jesjaja Kleerekoper (1810 - 1880), die naast de Mozes en Aäronkerk woonde, deze werken samen met zijn ongehuwde broer Elia bestudeerde. Zij waren volgens zijn zeggen aanhangers van Rabbi Jitschak Luria, de grondlegger van de Loerijaanse Kabbala (16 eeuw, Safed). Ook praktiseerden zij kabbalistische gebruiken, zoals het aanleggen van een extra paar gebedsriemen tijdens het ochtendgebed (de zgn. Tefillien van Rabbenoe Tam), dekten zij overnacht openstaand water (in de lampetkannen) af, knipten zij hun nagels niet uitgaande Sjabbat en vastten zij iedere maandag en donderdag. Opleving van de Mystiek Pas in de zeventiger jaren van deze eeuw is er sprake van een herleving van interesse onder het volk in de kabbalistische werken. Met de komst van de Lubawitscher chassied Rabbijn I.Vorst naar Amstelveen werd een meer toegankelijke vorm van mystiek geïntroduceerd in de Lage Landen, die onder zijn bezielende leiding in steeds breder kring interesse wekte. Kabbalistiek is echter een moeilijk begaanbaar terrein, waarvoor veel voorkennis nodig is. Het is wellicht daarom dat de huidige toestand onder de Nederlands-joodse bevolking als volgt verwoord kan worden: “Er is meer openheid en ontvankelijkheid ontstaan voor het mystieke gedachten-goed. Ingeburgerd is het echter nog geenszins”. Op veertienjarige leeftijd raakte ik geïnteresseerd in de meer mystieke vormen van theologische kennis. Ik voelde, dat achter de Tora en de geopenbaarde joodse kennis een diepere wetenschap omtrent het wezen van alle verschijnselen verborgen lag. De verdieping van kennis in de mystieke werken voelde ik direct intuïtief aan. Er ging als het ware een geestelijke lamp branden, die ook een daaropvolgende gebedsoefening veel meer diepgang gaf. Het was alsof er een nieuwe persoonlijkheidsdimensie werd aangeboord, waarbij ik ware diepgang voelde. Hieronder volgen, na een korte inleiding, een aantal voorbeelden van de wijze waarop ik de uitleg van de ge- en verboden, aspecten van het gebed en de Tora-exegese behandel in mijn lessen. Hierin hoop ik duidelijk te maken dat ik enerzijds voortbouw op de traditionele nuchtere manier van het 'oud-Hollands lernen' maar hier anderzijds door het aanbrengen van nieuwe inzichten en verbanden - mee breek door de mystieke ondertoon, die het gehele corpus van kennis in een nieuw daglicht plaatst. INLEIDING De vier niveaus van verklaren Globaal worden er vier interpretatiemethoden onderscheiden bij de uitleg van de joodse geschriften 1. Psjat, de eenvoudige verklaring; 2. Remez, de gedachten, die aangeduid liggen in klassieke bronnen; 3. Droesj, achtergrondinformatie en homiletische ideeën, die ingebed liggen in de klassieke bronnen; 4. Sod, mystieke ideeën, die naar mijn mening de grondslag vormen voor het 'hoe en waarom' van de klassieke bronnen. Het model van het mystieke streven Het kenmerkende van de mystieke uitleg of grondslag van het gehele corpus van het jodendom is, dat de mystiek er naar streeft, het diepste wezen van alle fenomenen te doorschouwen. Mystiek probeert het G'ddelijke licht in de Schepping te openbaren en binnen het kader van Tenach en Talmoed pogen kabbalistische werken aan te tonen hoe beide werken, zoals wij die in hun aardse verschijning kennen, gegevens uit hogere werelden weerspiegelen. De mystiekleer is er op gericht de eenheid van dit G'ddelijk Licht te waarborgen en legt verbanden tussen Hemelse sferen, de verschillende mensaspecten en de vele facetten, waarin Tora en Talmoed tot ons komen. Op deze wijze wordt de hogere intentie in alles wat wij doen, spreken en denken geopenbaard. Dit eenheidsstreven bestaat op alle niveaus van Tora-bemoeienis en geldt niet alleen tussen de verschillende sferen maar ook intern, binnen iedere sfeer afzonderlijk. Als voorbeeld van dit laatste kunnen we de Tora-interpretatie zelf onder de loep nemen: alleen die psjat is 'waar’, die aansluit bij de hogere vormen van Tora-uitleg. Omdat 'sod' de hoogste vorm hiervan is, is de mystiekleer de uiteindelijke toetssteen voor de authenticiteit van iedere uitleg op alle niveaus. Alleen wanneer alle niveaus van exegese onderling in harmonie zijn, kan er sprake zijn van een 'doorbraak' van het G'ddelijk licht tot in de laagste regionen. Dit 'model' van samenhang van hoog tot laag zal ik met voorbeelden uit de drie ervaringsgebieden praktische geboden, gebed en Torastudie proberen te verduidelijken. De praktijkvoorschriften Het kasjroet (de spijswetten) geeft het dagelijkse joodse leven een bepaalde kleur. De spijswetten hebben een veel bredere strekking dan alleen het dagelijks dieet van wat wij wel en niet mogen eten. Op psjat-niveau (niveau 1) zouden we kasjroet kunnen zien als een vorm van zelfbeperking en discipline, die ons volkskarakter in stand houdt en versterkt. Anders durven zijn dan de omgeving kan natuurlijk nooit een doel op zichzelf zijn. Op remez-niveau (niveau 2) moeten we de specificatie van de kenmerken, waaraan de kosjere dieren herkenbaar zijn - gespleten hoeven en herkauwen - verklaren. Waarom zijn het juist deze eigenschappen die het kasjroet bepalen? De Tora geeft in overdrachtelijke termen aan hoe wij het heiligheidsideaal kunnen bereiken. Wil een dier kosjer zijn, dan moet het allereerst hoeven hebben. Hoeven duiden op onze houding tegenover het materiële: we moeten er enigszins boven staan, het relatieve ervan inzien. We staan met onze beide benen op de grond. Prima! Als het ook daarbij blijft. Heiligheid is ver te zoeken als ook ons hoofd volledig geabsorbeerd wordt door het aardse. Eén van de chassidiem van de bekende reb Sjolem Dov Beer werd eens aangesteld als manager in een fabriek voor rubber overschoenen. Al snel werd hij volledig in beslag genomen door zijn business. De rebbe merkte hem eens op en maakte de opmerking: "Voeten in overschoenen zie ik dagelijks, maar een hoofd in overschoenen heb ik nog nooit gezien". De hoeven moeten gespleten zijn: we moeten selectief zijn. We moeten met de rechterhand onze omgeving in de richting van de Tora sturen; de linkerhand dient om compromissen te verwerpen. Onze jodendom-beleving mag door contacten met de buitenwereld, waar heel andere waarden leven, niet verwateren. Dieren moeten herkauwen Voordat we ons storten in de 'struggle for life' dienen wij goed bij ons zelf na te gaan of ons jodendom niet in gevaar komt. Hebben we eenmaal een beroep of zaak, dan dienen wij bij iedere tijdsbesteding ons zelf af te vragen of hier geen andere invulling meer passend zou zijn geweest. Een uur overwerken of een uur Tora leren. Een nieuwe Cadillac of meer tsedaka (liefdadigheid). Daarnaast is sjechieta (ritueel slachten) vereist. Slachten verwijdert de dierlijke levenskracht. Vaak zien wij ons in zaken geplaatst voor de morele keus: handelen als een 'Mens' en eerlijk zijn of als een roofdier toegeven aan ons winstbejag. Binnen het model van samenhang van hoog tot laag zijn hiermee de aanduidingen van verschillende kasjroet-wetten geduid. We gaan een stapje hoger en belanden bij de 'droesj', het derde niveau. Op dit niveau wordt het kosjer eten in een breder verband geplaatst. De Tora stelt in Vajikra (11: 44) bij de kasjroet-wetgeving "U zult uzelf heiligen en u zult heilig zijn, want Ik ben heilig, verontreinigt uw ziel niet...". Heiligheid Op droesj-niveau wordt eerst ingegaan op het concept heiligheid. Volgens de negentiende-eeuwse Duitse verklaarder Rabbiner S.R. Hirsch betekent heiligheid openstaan voor het G'ddelijke in de wereld, G'd binnenlaten in het privé-leven, zelfs in de meest intieme aangelegenheden. De mens moet dus een sfeer creëren waarin dit mogelijk wordt. De zoogdieren, die zowel herkauwen als gespleten hoeven hebben, behoren tot de meer passieve diersoorten, eten geen vlees maar zijn planteneters. Wat doet een koe als prototype van het kosjere dier - de hele dag? Kauwen en herkauwen. Koeien maken een weinig actieve indruk, doden geen andere dieren en zijn een toonbeeld van passiviteit. Het typisch dierlijke instinct lijkt bij de koe weinig tot ontwikkeling gekomen. De bouw van de poot is niet geschikt om te doden of te verwonden. Dieet van de ziel De Tora geeft een dieet voor de ziel. Voor onze lichamelijke gezondheid kunnen we terecht op de universiteit. Hoewel de Tora niet expliciet stelt dat wij worden wat wij eten, vreest zij toch voor identificatie van de consument met hetgeen hij eet. Waarom overtreden wij bij tijd en wijle morele grenzen? Het antwoord ligt in ons driftleven. Lust, begeerte, verlangen en passie leiden soms tot ongewenste toestanden. Het tiende gebod van de Dekaloog luidt 'begeer niet' wat je niet kan of mag hebben. We moeten leren tevreden zijn met wat we hebben. Eén van de belangrijkste lessen van de Tora is dat het in het leven eerder gaat om wat wij zijn dan om wat we hebben. Een waarlijk vrome leeft in het vertrouwen dat wanneer hij naar G'ds opdracht leeft, hij alles krijgt wat hij nodig heeft. Daarom zijn ons roofdieren verboden. Roofdieren gaan erop uit om te doden en lijken fundamenteel ontevreden met wat de flora te bieden heeft. Symbolisch zegt een roofdier: 'G'd zorgt niet goed voor mij, daarom moet ik voor mijzelf zorgen.' Fundamentele ontevredenheid Het kasjroet leert ons afstand te houden van deze eigenschap van fundamentele ontevredenheid. Veel zijn is veel belangrijker dan veel hebben. De herkauwende koe komt op ons tevreden over. Dat beetje voedsel dat hij verteert, herkauwt hij telkens. Vertaald naar menselijk niveau betekent dit het besef te kunnen leven zonder overdaad. Een eye-opener in onze consumptie maatschappij. Op het vierde niveau, de 'sod' wordt het kosmische aspect van de kasjroet-wetgeving in beschouwing genomen. Het kasjroet is meer dan alleen psjat, remez en de filosofisch getinte droesj. Kosjer eten wil ons verbinden met de Bron van heiligheid, en dit omvat niet alleen de mens maar ook de dode materie, flora en fauna. Het kasjroet wil ons op een hoger plan tillen. Band Door het opvolgen van G'ds voorschriften ontstaat een band tussen de Gebieder en Zijn onderdanen. Het woord mitswa (gebod) betekent ook vereniging, verbondenheid en kameraadschap. Door het volgen in G’ds wegen ontstaat een band. Wanneer een mens eet met de bedoeling energie op te doen voor de godsdienst, verheft hij gewone materiële objecten tot een hoger plan. Materie wordt zo omgezet in spirituele waarden. Wanneer een mens vlees eet met een hogere intentie wordt de hele vleesproductieketen geheiligd. Hetzelfde geldt voor de flora zodra wij brood eten om met de energie daarvan beter te kunnen dawwenen (bidden). Rabbi Sjné'oer Zalman uit Liadi (1745-1813) beziet de gehele mens-dier relatie in dit mystieke licht: 'Wanneer een mens vlees eet om zich te sterken voor de G'dsdienst en het leren van Tora of om de Sjabbat op te luisteren, dan wordt dit vlees als het ware verheven doordat de aan het vlees ontleende energie wordt aangewend voor de G'dsdienst. Het wordt gelijk een offer'. Met andere woorden indien een koe een ongestoord leven leidt en op natuurlijke wijze sterft, dan was het eenvoudig een koe. Maar als de koe geslacht wordt en uiteindelijk aangewend wordt voor een hoger doel, dan is de koe haar puur fysieke bestaan ontstegen en tot een hoger plan van gewijde dienstbaarheid verheven. Jacobs-ladder Met deze wijze van benaderen ontvouwt zich voor ons geestesoog een panorama aan intenties, van laag tot hoog, die de mens als op een Jacobs-ladder, die Hemel en aarde verbindt, steeds hoger voeren in zijn spirituele ontplooiing. In voorgaande benadering komt ook de specifiek joodse visie op de beoefening van kabbalistiek naar voren. Bekend zijn de uitspraken van onze Wijzen, waarin gesteld wordt, dat 'men zich niet voor zijn veertigste mag bezighouden met kabbala en dat 'men zich pas mag bezighouden met kabbala nadat men zijn buik gevuld heeft met Sjas (Talmoed) en poskiem (de werken van de halachische decisoren)'. Integraal onderdeel Mystiek is geen vrijblijvende aangelegenheid voor een kring geïnteresseerden. Kabbala is de hoogste en tevens meest omvattende vorm van Tora-beoefening en vormt geen losstaande discipline. De mystiekleer vormt een integraal onderdeel van het gehele corpus, dat wij globaal de Tora noemen en is in feite voor iedereen een verplicht studie onderdeel. Kennis van kabbala is echter de hoogste vorm van kennis en dit veronderstelt een grote mate van voorkennis op alle deelgebieden van het jodendom. Pas nadat men zich de 'lagere' kennisniveaus heeft eigen gemaakt, is de hoogste trap op zinnige wijze bereikbaar. Alleen na grondige voorbereiding is men in staat het totaal te overzien. Een 'helikopterview' over alle voorgaande niveaus maakt de 'adept' gevoelig en verlangend naar steeds hogere regionen en sferen. Zonder stevige basis in de overige joodse literatuur blijft mystieke kennis een zaak van ' freischwebende Aufmerksamkeit', die de beoefenaar wellicht grote voldoening schenkt maar die zijn religieuze ontplooiing te weinig houvast geeft omdat het fundament ontbreekt. De praktijk van de halacha, alledaagse en hogere bedoelingen moeten op ieder deelgebied één geheel vormen in de joodse optiek. En hierbij moeten op het laagste niveau - de doe werkelijkheid - de hogere duidingen doorklinken. Het omgekeerde geldt ook: in de hoogste belevingssferen van opperste verrukking en extase moet de dagelijkse praktijk gehandhaafd blijven. De doe-werkelijkheid vormt de continuïteit voor de gehele religieuze bovenbouw en inspireert de orthodoxe jood steeds weer om achter ieder aspect van die dagelijkse praktijk de hogere constanten te zoeken en te vinden. De vier niveaus van het gebed De 'vierdeling psjat, remez, droesj en sod binnen het model van samenhang van hoog tot laag en vice versa komen we ook tegen in de verschillende stadia van de dagelijkse gebeden. De ladder, die onze Aartsvader Ja'akov in zijn droom zag 'die op de aarde stond maar tot in de Hemel reikte', slaat volgens onze Geleerden op het gebed. De gebeden zijn zo gearrangeerd, dat wij gelijk een getrapte raket steeds dichter bij G'd geraken. Deze vierdeling is te vinden in de uitleg van de Hebreeuwse term 'tefilla' maar ook in de structuur van de dagelijkse gebeden. Meestal vertalen we het Hebreeuwse woord tefilla met gebed. Deze vertaling is te schraal omdat bidden veel meer aspecten, facetten en niveaus kent dan alleen het vragen om ons dagelijks brood of levensgeluk. Voor al deze nuances bestaan verschillende termen, die ieder luik van de vierluik een andere kleur geeft. Op het laagste, psjat-niveau is bidden (dawwenen) in eerste instantie een gebod van G'd. G'd heeft ons opgedragen om tot Hem te dawwenen en tot Hem alleen. In tijden van tegenspoed moeten wij ons tot G'd wenden om hulp. In tijden van voorspoed moeten wij onze dankbaarheid jegens G'd uiten en als alles goed met ons gaat, moeten wij ons nog steeds tot G'd richten om af te smeken, dat Hij zal doorgaan om ons Zijn genade te schenken en in onze dagelijkse behoeften te voorzien (Maimonides, Jad heChazaka, hilchot tefilla, I:1-2). Dagelijkse behoeften In onze gebeden tot G'd refereren we vaak aan Hem als onze Barmhartige Vader of als onze Hemelse Vader,omdat G'd ons, en wij ons zelf als Zijn kinderen beschouwen. De vraag kan gesteld worden, waarom wij tot onze Hemelse Vader moeten bidden om onze dagelijkse behoeften. Kent G'd onze behoeften niet nog beter dan wijzelf? Is G'd niet van nature goed en vriendelijk en altijd bereid om goed te doen? Uiteindelijk 'bidden' kinderen niet tot hun liefhebbende ouders om hen te voeden, te kleden en te beschermen; waarom zouden wij dan tot onze Hemelse Vader bidden? Het antwoord op deze vragen is eenvoudig. Wij dawwenen tot G'd om te benadrukken, dat G'd acht slaat op onze wegen, dat Hij ons laat slagen wanneer wij Hem dienen, en ons laat mislukken wanneer we Hem niet gehoorzamen; dat succes en mislukking niet het gevolg zijn van toeval (More Newoechiem, III :36). Eigen bestwil Zoals alle andere geboden die G' d ons heeft opgedragen te doen, niet voor Zijn bestwil maar voor het onze, heeft Hij ons geboden tot Hem te bidden voor ons bestwil. G'd heeft ons gebed niet nodig, Hij kan er zonder, maar wij kunnen niet zonder onze gebeden. Het is goed voor ons om onze afhankelijkheid van G'd voor ons leven, onze gezondheid en ons algemeen welzijn te erkennen. En dit moeten we iedere dag doen en wel vele keren per dag. We moeten onszelf er vaak aan herinneren dat ons leven en geluk een gift zijn van onze Barmhartige Schepper. We moeten proberen G'ds goedheid en Zijn gunsten waard te zijn. G'd is ons niets schuldig en toch geeft Hij ons alles. Wij moeten proberen hetzelfde te doen voor onze medemensen en onze diensten vrij uitdelen. We moeten onze dankbaarheid jegens G'd niet slechts in woorden uitdrukken, maar in daden: door Zijn geboden te gehoorzamen en ons dagelijks leven te leiden op de manier die G'd wil, vooral omdat het allemaal voor ons eigen welzijn is. Dit is tefilla op psjat-niveau. Zelf-evaluatie In de ladder, die Ja'akov in zijn droom zag met Engelen, die 'opstegen en afdaalden' (Bereesjiet 28: 12), zagen onze Wijzen een symbool voor het gebed. Het dawwenen is als een ladder, die Hemel en aarde verbindt, de mens met G'd. Op remez-niveau zijn de betekenisvolle woorden van de tefilla Engelen, die opgaan tot G'd. De afdalende Engelen duiden op G'ds zegeningen als antwoord op onze gebeden. Daarom zag Ja'akov eerst opgaande Engelen en pas daarna afdalende, hetgeen een remez (aanduiding) vormt voor onze tefilla. Deze interactie mens-G'd leidt ons tot de tweede betekenis van het woord tefilla, dat afgeleid is van het werkwoord 'palleei', dat rechtspreken of beoordelen betekent. De wederkerige vorm hiervan 'lehitpalleel' betekent dus zichzelf beoordelen. Tefilla is dus een moment van zelf-evaluatie (vgl. Psalmen 106:30) Wanneer iemand zich tot G'd richt en om Zijn zegeningen bidt moet hij onvermijdelijk in zijn eigen hart kijken en zichzelf onderzoeken of hij wel voldoet aan de criteria voor het dagelijks gedrag, die G'd de mens heeft voorgeschreven. Als men zichzelf niet voor de gek houdt, zal men vervuld raken met een gevoel van nederigheid, door het besef dat men nauwelijks de zegeningen en gunsten verdient waarom men vraagt. Daarom benadrukken we in onze gebeden G'ds oneindige goedheid en genade en bidden we onze hartewensen te vervullen, niet omdat we die verdienen maar ondanks het feit dat we ze niet verdienen. Dat verklaart ook waarom onze gebeden een bekentenis bevatten van zonden, die we bewust of onbewust zouden hebben begaan. We bidden om G'ds vergeving en keren terug naar ons betere zelf. Bewerking Op het derde, droesj-niveau wordt het gebed awoda - bewerking genoemd (B.T. Ta'aniet 2a). De Tora draagt ons op om G'd met ons hele hart te dienen’ (Devariem 11: 13). Dawwenen is erop gericht om ons hart en onze ziel te bewerken, te verfijnen en te reinigen. De letterlijke vertaling van awoda luidt bewerking. Ruwe grondstoffen worden bewerkt tot bruikbare produkten. Onzuiverheden worden tijdens het productieproces verwijderd, ruwe voortbrengselen van de natuur worden omgezet in nuttige consumptiegoederen, een eikenboom wordt een fraai meubelstuk, ruwe diamant wordt een sieraad. De mens wordt in de Tora vergeleken met de aarde. Zoals de aarde vol zit met bodemschatten, die diep verborgen altijd aanwezig zijn, zo bezit ieder mens van nature goede karaktereigenschappen, hoewel die vaak overdekt zijn met aarde en stof. Deze eigenschappen moeten 'gedolven' en bewerkt worden totdat een verfijnd karakter verschijnt. De slechte karaktereigenschappen als trots, woede en jaloezie, die ons zo natuurlijk overkomen, stammen uit de dierlijke ziel in de mens. Maar de mens is tevens begiftigd met een G'ddelijke ziel, een vonk G'ddelijkheid, die de mens in staat stelt zijn dierlijke natuur te ontstijgen. Tijdens het gebed spreekt onze G'ddelijke ziel met het Opperwezen en is zelfs onze lagere natuur vervuld van heiligheid. De hele materiële wereld lijkt weg te smelten. Tijdens het dawwenen raken wij bewust van de zaken, die echt belangrijk zijn en er werkelijk toe doen. Wanneer wij bidden om leven, gezondheid en onderhoud, denken wij aan deze zaken in hun diepere betekenis: een leven dat het waard is 'leven' genoemd te worden; gezondheid, niet alleen lichamelijke, maar vooral geestelijke; onderhoud, de dingen die ons echt onderhouden in deze wereld en in de volgende wereld, de Tora en de geboden. Na een dergelijke awoda - bewerking - voelen wij ons gelouterd en wanneer wij terugkeren naar onze dagelijkse routine, blijft het gevoel van reinheid en heiligheid hangen. Het verheft ons tot een niveau, dat past bij een lid van het 'Koninkrijk van priesters' (Sjemot 19:6). Hechting Op sod-niveau betekent tefilla verbondenheid. Het hoogste niveau op de ladder van het gebed is bereikt wanneer we zo geïnspireerd raken, dat we niets anders wensen dan het gevoel verbonden te zijn met G'd. Op dit niveau is tefilla verwant met het in het Misjna-Hebreeuws gebruikte werkwoord tafel, dat 'hechten aan', 'verbinden' of 'samenbinden' betekent, zoals twee stukken van een gebroken kruik samengevoegd worden om hem weer één te maken . Onze ziel is een deel van het G'ddelijke, en daarom verlangt hij er naar om weer verenigd te worden met en weer opgenomen te worden in het G'ddelijke, zoals een kleine vlam, wanneer hij bij een grotere wordt gevoegd, daarin opgaat. Misschien zijn we ons van dit verlangen niet altijd bewust, maar het is er toch. Onze ziel wordt zelfs een 'kaars van G'd' genoemd (Spreuken 20: 27). De vlam van een kaars is rusteloos, werkt zich naar boven om, zo lijkt het wel, van de pit en de kaars los te komen. Onze ziel beweegt zich ook naar boven, net als de vlam van een kaars. Zo is zijn karakter, of we ons hiervan nu bewust zijn of niet. Dat is ook één van de redenen waarom wij heen en weer bewegen bij het dawwenen. Door middel van gebed verbinden wij onszelf met G'd, met een verheven gehechtheid van 'geest tot geest'.Terwijl wij dit doen, flakkert de ziel en verheft hij zich om met G'd verenigd te worden. De vier werelden De vier globale niveaus van Tora-verklaring en het gebed zijn een afspiegeling van de vier globale niveaus, waarin de Schepping gestalte kreeg. Ieder van deze werelden of sferen correspondeert weer met één der letters van G'ds vierletterige Naam, het Tetragrammaton. Al deze sferen zijn als het ware de G' ddelijke 'kleren', waarin het Eén Sof, het Oneindige Licht zich kleedt en leven schenkt aan de schepselen. Al deze werelden verhullen en verzwakken als het ware de doordringing van het Oneindige Licht. We spreken van 'hoger en lager’ vanuit het menselijk perspectief, die de Schepping van 'onderaf' aanschouwt, terwijl deze onderscheidingen van 'Bovenaf' geschouwd niet reëel bestaan. De hogere werelden of sferen ontvangen een grotere mate van minder afgeschermd licht. Lagere werelden zijn lager omdat zij maar een sterk gereduceerde fractie van het Oorspronkelijke Licht ontvangen. Atsiloet De hoogste wereld heet 'Atsiloet' van het woord 'eetsel' (vgl. Bemidbar 11: 17), dat volgens Rabbi Mosje Cordovero nabijheid (bij het Opperwezen) betekent. Atsiloet staat nog te dicht bij G'd om een zelfstandige Scheppingswereld te heten. De daarop volgende wereld heet Beri’a (lett. Schepping) omdat pas in deze wereld sprake is van enige zelfstandigheid, los van de Schepper (vgl. Bemidbar 16:30 en het commentaar van Nachmanides (Ramban) aldaar). Pas in Beri’a is er sprake van een creatio ex nihilo. Deze wereld wordt bevolkt door wezens, die G'd voornamelijk op intellectuele wijze dienen. Daarna volgt het derde Scheppingsstadium, Jetsira genaamd (vgl. Bereesjiet 2: 7). De wereld van Jetsira is minder spiritueel dan de wereld van Beri’a en zelfstandiger, d.w.z. meer losstaand van het Opperwezen, dan Beri’a. Assi’a De laagste wereld is de ons bekende materiële wereld, die Assi’a 'making' - genoemd wordt. Assi’a kan ook vertaald worden als produkt, vergelijkbaar met een artistieke prestatie van een kunstenaar. Het eindprodukt van een kunstzinnige ingeving van bijvoorbeeld een beeldhouwer kan onafhankelijk van de maker voortbestaan. In de materiële wereld (het Hebreeuwse woord 'Olam' (wereld) komt van de stam 'verbergen') is het Scheppingslicht dusdanig verduisterd, dat de schepselen in Assi’a kunnen menen, dat zij los van hun Oorsprong kunnen bestaan. Pas in deze wereld is het mogelijk, dat men de energie en levenskracht, die men van Boven heeft gekregen, zelfs aanwendt tegen de Bron van al het leven (vgl. Jesaja 43:7 voor de benamingen van de laagste drie werelden. Zie verder pardees Rimoniem 16:1). Toch is deze laagste lichamelijke Schepping het uiteindelijke doel geweest van G'd in Zijn Scheppingsplan. Assi’a vormt de arena van de strijd tussen het religieuze goed en kwaad. Assi’a is de wereld van de daad. Het is de doe-werkelijkheid, waarop de Tora voorschriften primair gericht zijn, waarbij het menselijk lichaam centraal staat. Belangstelling voor de materie Het hoe en waarom van deze `materiële belangstelling’ van de Tora vanuit de joodse optiek vereist enige toelichting. Binnen verschillende religieuze disciplines wordt de materiële wereld als inferieur beschouwd. Met name het lichaam wordt gezien als een zak beenderen, die als een lastig substraat voor de ziel wordt ervaren; lastig omdat het de geestelijke ontplooiing bemoeilijkt - en soms onmogelijk maakt. Het jodendom gaat ervan uit, dat de materie in het algemeen en het lichaam in het bijzonder juist het brandpunt van de Schepping vormen. Toen G' d Zijn Scheppingswerk aanving, was de eerste beweging één van tsimtsoem - Zelfbeperking - in die zin, dat de G'ddelijke aanwezigheid in het heelal moest worden verduisterd en teruggedrongen om een van Hem onafhankelijk bestaan mogelijk te maken. Zonder tsimtsoem zou het leven onmogelijk zijn geweest omdat ieder hoger of lager wezen onmiddellijk weer zou worden verteerd en worden opgenomen in de allesomvattende G'ddelijkheid. Het G’ddelijke Licht moest worden afgeschermd teneinde ruimte te scheppen voor onafhankelijk leven. Zelfs in de hoogste regionen vindt tsimtsoem plaats omdat geen wezen het G'ddelijke Licht in volledige omvang zou kunnen verdragen. Door tsimtsoem ontstonden in een afdalende reeks steeds meer concrete en lichamelijkere werelden en sferen; de contouren van iedere wereldsfeer worden bepaald door de mate van Zelfbeperking. Eindstation Onze materiële wereld vormt het eindpunt van de afdalende en steeds grover wordende tsimtsoem en tevens het hoogste doel hiervan. Dat onze materiële wereld het doel vormt van de Schepping kan verduidelijkt worden met een vergelijking. Ik zit in de trein vanaf Amsterdam CS. Tegenover mij zit een medepassagier: bij Schiphol, Leiden, Den Haag HS, Rotterdam CS, Dordrecht en Roosendaal blijft hij zitten. In Antwerpen stapt hij uit. Pas bij deze laatste halte begrijp ik het reisdoel van mijn medepassagier. Mutatis mutandis geldt hetzelfde bij de Scheppingstsimtsoem: G'd passeerde alle andere werelden totdat Hij uiteindelijk bij onze wereld halt hield. Vandaar, dat wij mogen aannemen dat de fysieke wereld het eigenlijke Scheppingsdoel vormt. Zo bestaat het doel van de fysieke wereld weer in de mens, die als laatste creatuur op aarde verscheen. Paradox Het bestaan van de materie, die zo op het oog uitsluitend onderworpen lijkt aan de natuurwetten, is een paradox die het wonder van de Schepping vormt. In onze fysieke wereld wordt de G'ddelijke aanwezigheid volledig verhuld en verduisterd, dat vanuit het Scheppingskader op een speciale bedoeling duidt. De materie - als uiterste verhulling van het Oneindige - moet op ieder moment door een bijzonder grote Scheppingskracht in stand worden gehouden. Daarom is de materiële wereld het grootste spanningsveld tussen aan de ene kant verhulling en aan de andere kant de openbaring van het G'ddelijke. Alle werelden die geschapen werden vertonen een bepaalde samenhang. Onze wereld wordt gezien als basis en drager van alle hogere en lagere werelden. Evenals het wel en wee van de fundamenten van een gebouw invloed hebben op hogere verdiepingen, zo ook bepaalt het handelen in de fysieke sfeer de G'ddelijke Emanatie in de hogere werelden. Dit bedoelen wij met de frase, dat de fysieke wereld het brandpunt vormt van de Schepping. Fysiek handelen Een heilige daad, die zich slechts beperkt tot emotionele of intellectuele sferen, is veel minder ingrijpend in de materiële wereld dan een concrete fysieke handeling. Dit verklaart waarom het overgrote deel van de ge- en verboden zich juist richt op fysiek handelen of nalaten. Omdat de Tora alle menselijke aspecten bestrijkt, besteedt zij ook aandacht aan de intellectuele en emotionele aspecten van de mens, die ook in de vorm van de mitswot (geboden) worden gegoten, zoals de bestudering van de Tora, G'dsvrucht en de liefde voor G'd. Toch wordt het overgrote deel van de mitswot bepaald door fysieke gegevens en parameters, omdat juist in de materie de grootste manifestatie van de twee Scheppingsbewegingen -verborgenheid en openbaring- plaatsvindt. Iedere menselijke handeling die het fysieke weet terug te brengen tot zijn Oorsprong en de G'ddelijkheid in de materie weet te waarderen en zodoende openbaart, vertegenwoordigt de hoogste vorm van besef van G'ddelijke Aanwezigheid in het heelal. G’dsverduistering Zoals een kaars het meest heldere licht verspreidt in volslagen duisternis, zo wilde G'd ook in de meest duistere van alle werelden erkend en 'onthuld' worden. Hoewel de mens in de laatste eeuwen getoond heeft over kennis te beschikken om de wereld te onderwerpen en naar zijn hand te zetten, zou de mens uit zichzelf niet kunnen weten hoe hij de materiële wereld ondergeschikt zou kunnen maken aan de G'ddelijke structuur. Hiervoor is een hogere vorm van kennis nodig die slechts door openbaring binnen ’s mensens bereik kwam. Deze openbaring is neergelegd in de Tora. Tora betekent aanwijzing en leert de mens hoe om te gaan met de fysieke wereld binnen het kader van het G' ddelijke Scheppingsplan. Evenbeeld G’ds Hetgeen hiervoor gezegd werd omtrent de G' ddelijke aanwezigheid in de materie van de ons omringende wereld geldt mutatis mutandis ook voor het menselijk lichaam. De mens, die 'naar het Evenbeeld van G'd' geschapen werd, vormt ook in zijn lichamelijke gestalte een materiële neerslag en afspiegeling van de inhoud van hogere werelden. Juist in de fysieke lichaamsprocessen spelen zich dagelijks bewegingen af, die aan de ene kant een afspiegeling vormen van hogere geestelijke processen maar aan de andere kant tevens als voorbeeld kunnen dienen voor spirituele momenten. Juist omdat zich in het lichaam eenvoudig observeerbare en dagelijks terugkerende processen voordoen, die een weerslag vormen van een hogere beweging, kan men stellen, dat het lichaam een hogere intrinsieke heiligheid bevat dan de geest. Nemen we als voorbeeld het stofwisselingsproces: nadat het voedsel de mond is gepasseerd, komt het eten terecht in een ingewikkeld stofwisselingssysteem, waar het voedsel wordt gescheiden in goede en slechte componenten. De bruikbare bestanddelen worden in het lichaam opgenomen, de onbruikbare worden uitgestoten. Dit stofwisselingsproces krijgt in de Kabbala een diepere betekenis. Basale fysieke principes worden in de mystieke denkwereld niet als een puur natuurlijk fenomeen beschouwd maar krijgen een diepere betekenis. Het stofwisselingsproces wordt bijvoorbeeld begrepen als fysieke neerslag van de spirituele levenstaak van de mens: het scheiden van goed en kwaad, dat na de zondeval van Adam harisjon de eerste mens - als in een bijna onontwarbare kluwen verstrengeld is geraakt . Vier werelden en gebed Het ochtendgebed weerspiegelt - als de ladder in de droom van Ja’akov - de vier werelden die van laag tot hoog 'in den geeste' worden bestegen, waarna we gelouterd door G'ds nabijheid weer de aardse realiteit betreden. In het eerste deel van het ochtendgebed danken wij G'd voor alle wonderen, die wij in ons lichamelijk welzijn en in de wereld om ons heen ontwaren, waarbij het hoogtepunt de recitering van de offervoorschriften vormt in het besef, dat de lagere levensvormen - de dode materie en de flora - maar ook de hoogste vorm van materie - de fauna - tot G'd naderbij gebracht moeten worden. Het Hebreeuwse woord voor offer (korban) betekent niet vernietiging maar veelmeer 'naderbij brengen' van de natuur tot G'd. Daarna volgt op de tweede sport van de gebedsladder: een beschrijving van de wijze waarop de gehele natuur één koor van lof voor het Opperwezen vormt. Op de derde sport raakt de biddende mens in vervoering door een weergave van de extatische lof van de Engelen, terwijl het achttiengebed de vierde wereld Atsiloet symboliseert, waarin de G'd dienende mens zich in volledige overgave verbonden voelt met het Opperwezen. De halacha stelt, dat niets de aandacht van G'ds nabijheid mag afleiden tijdens het achttiengebed. In de gebeden na het achttiengebed probeert men de verheven gemoedsstemming te doen afdalen en om te zetten in de dagelijkse praktijk. De afsluitende gebeden vormen een 'afkoelingsperiode' om zich te bezinnen op de invulling van de dag, die komen gaat. Het ochtendgebed moet uitgesproken worden voordat men zich gaat wijden aan de dagelijkse beslommeringen. Want alleen zo zal de religieuze mens zich op religieus zinnige wijze kunnen wijden aan het doel van de Schepping: de transformatie van materie tot geest. Mystieke benadering van Tora en halacha De denkwereld van de klassieke joodse commentatoren is in eerste instantie religieus en niet zuiver filosofisch, zoals de Grieks-klassieke. De verschillende vormen van joodse ideologie vertonen weinig neiging tot abstractie en sluiten meestal nauw aan bij het Tora-woord of concrete waarnemingen. Mystiek-theologische bespiegelingen binnen orthodox-joodse kring kenmerken zich daarentegen door een hoge graad van abstractie. Chochma en Bina, het mannelijke en vrouwelijke element Daar het Opperwezen Zelf zich in geen enkel denkpatroon of intellectuele vorm laat 'vangen' - G'd is noch materie noch geest - richt de kabbalistische theologie zich vooral op de uitstralingen van het G'ddelijk Licht, die 'sefirot' of sferen worden genoemd. Deze sferen vormen een eenheid met G'd. De mens kan echter niet denken in termen van oneindigheid en neemt deze uitstralingen van G'ddelijk Licht dus waar als differentiaties van G'ddelijke uitstraling. Door middel van de 'sferen' wordt de relatie mens - G'd gelegd, in elke wereld weer op een ander niveau. In één van de hoogste werelden, Beri’a, overheersen de intellectuele sefirot zoals Chogma en Bina (inzicht en begrip) en zijn de Engelen 'intelligenties'. Hun relatie met het Opperwezen draagt een verstandelijk karakter. In een lagere wereld, Jetsira, overheersen de emotionele sefirot en dienen de Engelen G'd met liefde, eerbied en ontzag. De spirituele maar ook de lichamelijke structuur van de mens wordt eveneens door de sefirot bepaald. Het menselijk denken wordt beheerst door de sferen van Chogma en Bina. Chogma kan omschreven worden als de flits of Aha-Erlebnis, de oplossing van een ingewikkeld probleem, die in één verlichtende bliksemschicht wordt geschouwd. Deze 'kiem' van inzicht heeft nog geen duidelijke vorm aangenomen en dreigt in het niets te verdwijnen als het niet snel wordt uitgebouwd en ontwikkeld tot een duidelijke gedachtegang. Bina – van 'be-grijpen' moet verder aan de slag met de flits van inzicht, onderzoekt het en werkt het tot in details uit. Van abstractie krijgt het flitsende idee gestalte en vorm en wordt het ingekaderd in concrete denkpatronen, toepasselijk op de alledaagse realiteit. De oorspronkelijke 'vonk' van inzicht daalt af en wordt 'verduisterd' tot een niveau van hanteerbaarheid en communicatie. Flits van inzicht De afdaling van de zwevende flits tot een concrete en ook voor anderen volgbare logische gedachtegang wordt ook wel in termen van de conceptie van het menselijk leven omschreven. Het mannelijke element in de voortplanting wordt gevat door het vrouwelijke, smelt hiermee samen en wordt in de baarmoeder uitgewerkt tot een gedetailleerd menselijk wezen. Daar het jodendom zich concentreert op het hier en nu van de aardse realiteit moge het ons niet verbazen, dat juist de identiteit van de moeder het joods-zijn van het kind bepaalt. Kort samengevat betekent dit, dat het 'mannelijk’ element in de Schepping - de sfeer van Chogma - volstaat met abstracte waarneming, terwijl het vrouwelijk element de vrijzwevende gedachtenflitsen 'naar beneden trekt' en concrete en tastbare gestalte geeft. Chogma is creatief, Bina is uit op ontwikkeling, expansie en concretisering. Dit betekent overigens niet dat vrouwen of mannen per definitie tot één van beide categorieën 'veroordeeld' zijn. Chogma en Bina zijn slechts sferen, globale denkpatronen, die ieders deel kunnen zijn. Het zijn universele tendensen, die overigens wel in empirisch onderzoek significante verschillen opleveren tussen mannen en vrouwen. Zo vonden Shontz (1963) en Fischer (1970) dat vrouwen ervaringen en wensen met betrekking tot het eigen lichaam veel beter konden omschrijven dan mannen. Bij vrouwen speelt het lichaamsidee een centrale rol in het totaal van het zelfconcept. Bij mannen staat het lichaam meer op de achtergrond en speelt slechts een perifere rol in het totale zelfbeeld. Esterrol Na deze inleiding wil ik dieper ingaan op de kabbalistische duiding van de hoofdrolspelers in de Esterrol, één van de vierentwintig boeken van Tenach. Poeriem, het Lotenfeest, herinnert ons aan de val van Haman na zijn poging het joodse volk te vernietigen. Opvallend is, dat de G'dsnaam niet éénmaal voorkomt in de rol van Ester, hetgeen er op duidt dat G'd zich op een afstand leek te houden. Koningin Ester schittert op het toneel van de wereldgeschiedenis en redt haar volk. De rol van haar oom en voogd Mordechai blijft onderbelicht. Tijdens de zwangerschap van haar moeder was Esters vader overleden en na haar geboorte overleed haar moeder. Liefdevol werd zij opgevangen door Mordechai. Tijdens de ‘Miss-verkiezing' in het rijk van Achasjwerosj probeerde Mordechai zijn nicht nog te verbergen maar ze werden verraden en Ester moest voor de koning verschijnen. Veertig jaar was zij toen zij gekroond werd tot koningin. Ester was één van de zeven profetessen en behoorde volgens de Midrasj tot de vier mooiste vrouwen uit de geschiedenis. Poeriem speelt zich af aan het einde van de zeventigjarige Babylonische ballingschap. De generatie van ballingen was verstoken van zijn grote leiders en wordt vergeleken met een weeskind; het zou verlost worden uit de klauwen van Haman door een weesmeisje. Ester - Mordechai: een duo Volgens de Talmoed (B.T. Megilla 13a) was Ester getrouwd met Mordechai. R.Meïr zegt: lees niet (2:7) "Mordechai nam haar tot dochter" maar lees: "Mordechai nam haar tot vrouw". De vraag naar de relatie tussen Ester in het harem van Achasjwerosj en Mordechai in de poort van de koning heeft vele pennen in beweging gezet. De Talmoed verklaart dat zij uit het bed van Achasjwerosj opstond, onderdompelde in het mikwe (het rituele bad) en haar huwelijk met Mordechai gewoon voortzette. De ongewenste intimiteiten van de machtige koning over 127 provincies vormden geen inbreuk op de relatie van de twee hoofdrolspelers uit de Esterrol. Samen werkten zij in het belang van hun volk, elkaar aanvullend op verschillend terrein, gelijk Chogma en Bina in hogere sferen. Ester bereidt de val van Haman voor temidden van de pracht en praal van het Perzische hof, Mordechai's werkterrein ligt daarbuiten, temidden van zijn volk. Toen Hamans Endlösung Mordechai ter ore kwam, verscheurde hij zijn kleren, hulde zich in zak en as en trok de stad door, luid en bitter jammerend. Overal in het uitgestrekte rijk volgden de joden Mordechai's voorbeeld: inkeer, vasten, geween en geklaag; voor velen werd zak en as als bed uitgespreid. Het volk richtte zich tot G'd om hulp. Mordechai liet Ester berichten wat er gebeurd was. Onvervalste weergave Via de bode Hatach droeg hij haar op naar de koning te gaan om diens genade af te smeken en te pleiten voor haar volk: "Beeld je niet in, dat jij allen van alle joden zult ontkomen, omdat jij in het paleis van de koning zit. Want als jij in deze tijd blijft zwijgen, zal er van andere zijde redding voor de joden opdagen; wie weet of jij niet juist met het oog op deze tijd de koninklijke waardigheid verkregen hebt!". Ester is één van de vierentwintig heilige boeken en dit betekent, dat de uitstralingen van G'ddelijkheid en met name de sefirot Chogma en Bina in de realiteit en hoofdrolspelers van het Poeriem onvervormd gestalte krijgen. Ester en Mordechai vullen een heilig boek omdat zij de hogere sferen zuiver weerspiegelen. Zoals in een uitgekristalliseerd denkproces Chogma en Bina in interactie elkaar aanvullen, hebben Mordechai en Ester ieder op eigen wijze bijgedragen tot de uiteindelijke redding. Mordechai heeft in de hogere sferen gewerkt aan de vernietiging van Hamans besluit en Ester in de aardse, politieke sfeer. Mordechai riep op tot boete en inkeer en werkte in joodse sfeer. Ester bewerkte Achasjwerosj en legde een val voor Haman in hetzelfde paleis, waar hij eerder tot grootheid was geroepen. Mordechai bewandelde een bovennatuurlijke, Ester een natuurlijke route. Zij wist Achasjwerosj op andere gedachten te brengen en de bedreigende situatie in het tegendeel te veranderen: "de 13e Adar, die - integendeel - werd tot een dag, waarop de joden hun haters overweldigden" (9: 1). Toekomstige viering Ook in de wijze waarop Ester het Poeriemfeest door de komende generaties gevierd wilde zien, verschilde zij van Mordechai. En ook hier vinden wij hetzelfde verschil in sfeer tussen het 'mannelijke' van Chogma en het 'vrouwelijke' van Bina. Bij vergelijking van de Babylonische en Jeruzalemse Talmoed is opvallend, dat Mordechai en Ester de Chagamiem beiden gevraagd hebben om de twee dagen van Poeriem op speciale wijze - met maaltijden en vreugde - ook voor de komende generaties verplicht te stellen ter herinnering. Maar Ester ging verder: zij verzocht de Chagamiem, dat haar verhaal zou worden opgeschreven en ieder jaar opnieuw zou worden voorgelezen. G'ds Naam ontbreekt De Esterrol is het enige boek in Tenach waar G'ds naam ontbreekt. G’d leek zich op een afstand te houden. Deze afstand ontstond door identiteitszwakte en twijfels bij de joden - in 'goles' (ballingschap). De G'dsverduistering reflecteerde slechts de houding van het joodse volk. Het Poeriem-wonder gebeurde zonder duidelijk aanwijsbare ingrepen van Boven. De religieuze uitdaging lag in die tijd in de erkenning, dat de natuur slechts een denkbeeldige sluier van G'dsverhulling was en dat G'd zich in de 'toevallige' loop van de politieke gebeurtenissen voor iedereen, die wilde zien, openbaarde. Mordechai, die de Chogma-sfeer weerspiegelde, vond twee feestdagen met een uitbundige maaltijd en sjlag-mones (etenswaren als cadeautjes rondsturen) voldoende. Geestesoog Vastlegging in een rol en voorlezing daaruit achtte hij overbodig omdat het wonder van G'ds wereldleiding en sturing van het lot der mensheid alleen met het geestesoog gevat kon worden. Het wonderlijke van het Poeriem-verhaal is een abstractie van hetgeen werkelijk gebeurde, waargenomen door ogen van vlees en bloed. In de Chogma-sfeer gaat het om de gedachte erachter, het G’ddelijke licht, dat in het Esterverhaal sec onduidelijk blijft. Ester stelt de Bina-sfeer voor, waar het hogere licht verduisterd wordt en aangepast raakt aan lagere regionen, die voor iedereen toegankelijk zijn. Het woord Ester zelf betekent verhulling en versluiering. Haar kracht lag in het openbaren van G'ds inwerking in de menselijke geschiedenis. Zij had met eigen ogen aanschouwd hoe het natuurlijk verloop van de politiek zelf van Hogerhand een positief-joodse verandering had ondergaan. Daarom moest vanuit haar optiek ook het 'gewone' verhaal concreet in een rol zijn aardse vorm aannemen. De opdracht van het joodse volk in diaspora is juist het oplichten van tipjes van de sluier van G'dsverduistering: de menselijke geschiedenis is meer dan alleen een toevallige samenloop van omstandigheden. Daarom was er meer nodig dan alleen herinneren. Vanuit een concreet en voor iedereen toegankelijk verhaal verschijnt de ware toedracht vanzelf. De natuur zelf is de duidelijkste wegwijzer richting het bovennatuurlijke en het hogere. Het eind van de wonderen Niet voor niets heet Ester `het eind van alle wonderen’(B. T. Joma 29a). Poeriem was het laatste wonder, dat het hogere in het lagere openbaarde. Daarom vieren we Poeriem ook op zo in luidruchtige en lichamelijke manier: eten en drinken, sjikkeren, verkleedpartijen en verhulling, cadeautjes sturen en geld voor arme mensen. Chanoeka is het enige joodse feest, dat historisch nog volgt. Maar Chanoeka blijft beperkt tot het rijk van de geest. Het zachte chanoekalicht symboliseert slechts het spirituele. Ester is het typisch-joodse: penetratie van heiligheid tot in de laagste, materiële regionen.