Vraag 2 Welke plaats heeft mystiek binnen het jodendom?

advertisement
ASTROLOGIE EN JODENDOM
Door: Rabbijn mr. drs. R. Evers
Hoewel in de Tora astrologie niet expliciet vermeld wordt, gaan vele
passages in Leviticus zeker over astrologische magie zoals "Wendt u
niet tot de dodenbezweerders en tot de waarzeggers, tracht niet door
deze u te verontreinigen"(Vajikra 19:31). Hoewel onze Wijzen de
mogelijkheid erkennen, dat astrologen de toekomst zouden kunnen
voorspellen door naar de sterren te kijken, meenden zij toch dat zij
zich inhoudelijk vergisten bij het uitleggen van de tekenen.
Iedereen heeft een mazzal
Op verschillende plaatsen in de Talmoed wordt gesteld dat iedereen
een mazzal (gesternte) heeft, een speciale ster die hem/haar beschermt
(B.T. Sjabbat 53b). Dit mazzal is in staat tot een hogere perceptie van
dingen, die de mens zelf niet eens merkt (B.T. Sanhedrien 94a). Niet
alleen mensen worden beïnvloed door de sterren, er is zelfs geen
blaadje gras op aarde dat niet een beschermengel in de Hemel heeft,
die het een `tik' geeft en zegt `groei!'. Volgens sommige Geleerden uit
de Talmoed bestaat er een direct verband tussen de Hemelse tekenen
en de aanleg van mensen.
Het volgende is een citaat uit B.T. Sjabbat 156a: "Aldus stond
genoteerd in het notitieboekje van Rabbi Jehosjoe'a ben Levi: wie
geboren is op zondag zal `iemand zijn zonder een zaak in hem'. Wat
betekent `zonder een zaak in hem'? Betekent dit misschien zonder
enige verdienste (niets kan in zijn voordeel gezegd worden)? Dit kan
niet het geval zijn want Rav Asji zei: ik ben geboren op zondag! Het
moet dus zeker betekenen dat iemand die op zondag geboren wordt,
geen enkele slechte eigenschap heeft. Maar aan de andere kant heeft
Rav Asji ooit eens gezegd dat hij en Dimi ben Kakoezta geboren
waren op de eerste dag van de week: " Ik ben koning geworden
(voorzitter, de grootste geleerde uit zijn tijd) maar hij is
roverhoofdman geworden!" Hieruit volgt, dat geboorte op zondag tot
een extreme persoonlijkheid leidt: zo iemand is volledig rechtvaardig
of volledig slecht. "Waarom is dat zo? Omdat licht en duisternis
geschapen werden op zondag".
Geboren gedurende de rest van de week
Hij die geboren wordt op maandag zal een slecht humeur hebben.
Waarom is dat zo? Omdat de wateren op maandag werden verdeeld in
boven- en onderwateren (door zijn karakter zal hij mensen van zich
vervreemden en als humeurig ervaren worden).
Iemand die geboren wordt op de derde dag van de week zal rijk en
onbeheerst zijn. Waarom is dat zo? Omdat de vegetatie en de planten
op de derde dag geschapen werden (gras groeit snel en mengt zich
constant met andere planten).
Hij die geboren is op de vierde dag van de week zal wijs en helder
zijn. Waarom is dat zo? Omdat op woensdag de hemellichamen
werden opgehangen.
Iemand die op donderdag geboren wordt, zal veel liefdadigheid en
menslievendheid bedrijven. Waarom is dat zo? Omdat de vissen en de
vogels toen geschapen werden.
Hij die geboren wordt op een vrijdag zal `zoekende' zijn. Rav
Nachman ben Jitschak verklaarde dat dit betekent: iemand die zoekt
om goed te doen (net zoals men op vrijdagmiddag de Sjabbat
voorbereidt, hetgeen een mitswa/goede daad is; zo zal deze persoon
altijd naar goede daden streven).
Iemand die geboren wordt op Sjabbat, zal sterven op Sjabbat omdat de
heiligheid van de Sjabbat wegens zijn geboorte ontwijd moest worden.
Rabba zoon van Rabbi Sjila voegt hier aan toe dat hij een `groot en
heilig mens' genoemd zal worden.
Immuun voor de planeten
Rav Chanina zei : "De invloed van de sterren geeft wijsheid, de
planetaire uitstraling geeft rijkdom en Israël staat wèl onder invloed
van het gesternte". Rabbi Jochanan houdt echter vol dat het Joodse
volk immuun is voor de invloed van de planeten. Rabbi Jochanan kon
zijn gelijk bewijzen uit de volgende vers: "Zo zegt G'd, leer niet van
de andere volkeren en wees niet ontmoedigd bij de tekenen van de
Hemel want andere volkeren worden daardoor teleurgesteld"(Jeremia
10:2). Israël wordt dus niet ontmoedigd door tekenen uit de Hemel.
Ook Rav is van mening dat Israël niet wordt geraakt door de invloed
van de sterren. Rav Jehoeda zegt in Rav's naam: "Hoe weten wij dat
Israël immuun is voor invloeden vanuit het gesternte?" Omdat er
geschreven staat: "en G'd bracht Awraham naar buiten"(Beresjiet 15:5
e.v.). Dit zinsdeel vormt een onderdeel van een discussie tussen G'd en
Awraham. Awraham beklaagde zich bij G'd over het feit, dat hij geen
kinderen had: "Heer van de wereld, diegenen die in mijn huis geboren
werden, die zullen mijn erfgenamen zijn"(ibid. 3), "Dat is niet waar",
antwoordde G'd, "maar diegene die uit jezelf voorkomt, die zal jou
erven"(ibid.4). "Heer van de wereld", huilde Awraham, "ik heb naar
mijn gesternte gekeken en ik heb gezien dat ik geen kinderen zal
krijgen". "Stop met dat sterren kijken, want Israël staat niet onder
invloed van de planeten". "Wat is jouw berekening? Omdat Jupiter in
het westen staat? Ik zal het omdraaien en Jupiter in het oosten
plaatsen".
Een goede daad kan veel veranderen
Ook uit een verhaal van de geleerde Sjemoe'eel leren we dat Israël niet
onder invloed van de sterren staat. Sjemoe'eel en Ablat (een heidense
geleerde) zaten eens bij elkaar toen er een aantal mensen
langskwamen op weg naar hun werk. Ablat zei toen tegen Sjemoe'eel:
"Die man die daar voorbij gaat, zal niet terugkeren want een slang zal
hem bijten en hij zal sterven". "Als hij joods is", zei Sjemoe'eel, "zal
hij terugkeren". Terwijl zij daar zaten kwam de bewuste man terug.
Ablat stond op en wierp zijn last van hem of en vond daarin een slang
in tweeën gesneden. Sjemoe'eel zei toen tegen hem: "Welke goede
daad heb je verricht?". "Iedere dag verzamelen wij ons brood en delen
het bij het eten. Maar vandaag had één van ons geen brood en hij
voelde zich beschaamd. Ik ben naar hem toegegaan en heb hem
gerustgesteld met de verzekering, dat ik hem zou ontzien bij het
inzamelen van het brood. Toen ik bij hem kwam deed ik net alsof ik
brood van hem nam zodat hij niet te schande zou staan". "Je hebt iets
zeer goeds gedaan", zei Sjemoe'eel toen tegen hem. Daarna hield
Sjemoe'eel een speech en citeerde de vers: "liefdadigheid redt van de
dood" (Spreuken 10:2). Dit betekent dat het niet alleen redt van een
onnatuurlijke dood maar ook van de dood zelf'.
Hieruit zien wij dat wanneer men zijn uiterste best doet, het mogelijk
is het lot in eigen hand te nemen en onafhankelijk te worden voor de
voorbeschikking, die in de sterren vastligt.
De dochter van Rabbi Akiwa
Ook van Rabbi Akiwa leren wij dat Israël niet onder invloed staat van
de sterren. Want Rabbi Akiwa had een dochter; astrologen hadden
hem voorspeld, dat zij op de dag van haar huwelijk door een slang
gebeten zou worden en zou sterven. Rabbi Akiwa was door deze
voorspelling zeer bezorgd. Op de dag van haar huwelijk nam zijn
dochter een broche en stak de speld ervan in de muur en bij toeval stak
zij de pin in het oog van een slang. De volgende ochtend nam zij de
broche uit de muur waarop ook de slang volgde. "Wat heb je gedaan",
vroeg haar vader. "Een oude man kwam gisteravond aan de deur",
antwoordde zij, "en iedereen was zo druk met het huwelijksbanket dat
niemand aandacht aan hem besteedde. Ik nam het deel dat mij
gegeven was en gaf mijn maaltijd aan hem". "Je hebt iets goeds
gedaan", zei hij tegen haar. Daarop legde Rabbi Akiwa zijn gehoor uit,
dat liefdadigheid van de dood redt en niet alleen van een onnatuurlijke
dood maar ook van de dood zelf.
COMPUTER VOEGT NIEUWE
DIMENSIE TOE AAN DE TORA
Door: Rabbijn mr.drs. R.Evers
Bevat de Tora een geheime code? In de mystiekleer (kabbala) wordt hier regelmatig naar verwezen maar het
decoderen van de geheimen die de Tora herbergt, heeft pas in het computertijdperk een hoge vlucht genomen. De
verklaringsmethode Gematria (lett. getallenwaarde) heeft in Nederland nooit grote aandacht gehad. De
calvinistische inslag van het Nederlandse jodendom heeft de meer occulte aspecten van de Tora verwaarloosd. Het
opmerkelijke feit dat alle ingredinten van de Sjabbatviering in het teken staan van het getal zeven werd als
interessante wetenswaardigheid aanvaard maar speelde verder geen rol bij de verdieping van het religieuze
gevoelsleven.
In Israël wordt inmiddels op verschillende plaatsen hard gewerkt aan het 'kraken' van de Tora-codes. Dr. Moshe
Katz en Menachem Wiener van het Technion in Haifa proberen op deze manier de G'oddelijke oorsprong van de
Tora te bewijzen. De Tora-tekst wordt in de computer ingevoerd, in een matrix gezet waarna de computer opdracht
krijgt het minimale interval te berekenen tussen de letters van een opgegeven woord of begrip. De eerste en laatste
letter van dat woord definiëren de tekst waarbinnen dan verder gezocht wordt naar gerelateerde waarden en
begrippen. Op deze wijze is het Rabbi Ja'akov Auerbach, linguïst in Jeruzalem, gelukt de Golf-oorlog, de Franse
Revolutie, de Holocaust, het Dreyfus-proces, de aanslag op president Anwar Sadat en de AIDS-epidemie terug te
vinden in de Tora.
Numerieke waarden
De getallenwaarde-methode (Gematria) zet de letters van een woord om in hun numerieke waarde. Woorden met
dezelfde numerieke waarde kunnen elkaar verklaren maar kunnen ook verschillende facetten van een hoger begrip
tot uitdrukking brengen. Zo heet de doodsengel in het Hebreeuws Sama'él, dat in getallenwaarde 131 is. De naam
Eichmann is eveneens 131. Daarnaast bestaat de 'verborgen' getallenwaarde: de z-klank schrijven in het Nederlands
als 'zet'. Hetzelfde geldt voor het Hebreeuws. Optelling van de 'verborgen' letters van de naam Sama'él levert het
getal 254 op, hetgeen ook exact de getallenwaarde is van de naam Hitler, de drijvende kracht achter de man, die de
Endlösung in de praktijk bracht.
De gematria-methode, die zelfs door de 'eenvoudige' verklaarder Rasji (1040 - 1105) her en der gebruikt wordt om
problematische Tora-passages te verklaren, wordt door de computer-analyses alleen maar versterkt. Zo werd bijv.
vlak voor de episode van de Zondvloed, aan het begin van het vijfde hoofdstuk Genesis, waar een opsomming van
de nakomelingen van Adam gegeven wordt, gevonden dat daar achttien m aal het woord AIDS naast het woord 'in
het bloed' voorkomt. Tevens staat daar met de minimale interval-methode het woord 'dood' te lezen.
Geen profetieën
Het kraken van de geheime code van de Tora biedt tot op heden echter geen voorspellingen voor de toekomst. De
computer is geen profeet en alleen reeds bekende namen of gebeurtenissen kunnen in de Tora worden
teruggevonden.
Als we het woord Sadat in Genesis laten zoeken, vinden we ter plekke ook woorden als parade, complot, moord en
het jaartal 1981.
Toeval is bij deze computer-analyses vrijwel uitgesloten. Dezelfde berekeningen werden losgelaten op de
Samaritaanse Tora. Het verschil tussen de joodse en Samaritaanse Tora-rollen zit in de taalkundige structuur.
Eeuwenlang stonden de joodse Wijzen voor het raadsel van de vele spellingsafwijkingen, die onze Tora voor
identieke woorden gebruikt. Zo wordt Menora soms met, soms zonder 'waw' gespeld. In de Samaritaanse Torarollen zijn die variaties gelijkgetrokken. Elk woord Menora wordt met een waw gespeld. Deze verandering bij de
Samaritanen maakt de verborgen codes onvindbaar. Computer-analyses van de Samaritaanse rollen gaven dus niet
die resultaten, die de traditionele Toratekst geeft.
Geloofsversterking
Demonstraties van de bevindingen van de computer leidden bij veel mensen tot een verdieping van hun geloof in de
aloude waarden van de Tora. De aanwezigheid van een gecompliceerde code zou minimaal aantonen dat de Tora
niet door mensenhanden geschreven kon zijn. Bijbelcritici uit de afgelopen honderd jaar bewezen hun theorie, dat
de Bijbel door verschillende personen geschreven zou zijn, door te wijzen op het feit dat alleen de G'dsnaam
Elokiem in het eerste hoofdstuk van Genesis voorkomt. Pas in het tweede hoofdstuk verschijnt het
Tetragrammaton, de vierletterige G'dsnaam. De computer toont echter aan, dat de Schepping zowel met de naam
Elokiem, dat het strenge recht symboliseert, als met de vierletterige G'dsnaam, die medelijden representeert,
ontstond. Wanneer we vanaf de eerste keer dat Elokiem voorkomt in de Tora telkens 64 letters verspringen,
verschijnt het Tetragrammaton (64 is de getallenwaarde van het woord dien = streng recht). Op deze wijze wordt de
uitspraak van onze wijzen, dat de Schepping een mengsel was van streng recht en barmhartigheid recht gedaan. De
computer toont dus aan dat de Tora door één auteur werd geschreven maar tevens wordt het G'ddelijke karakter van
de Tora in het voetlicht geplaatst. Een gewoon mens zou nooit in staat zijn zo'n code in te voeren.
De computer-analyse van de Tora staat nog in de kinderschoenen. Toch zijn de resultaten verbluffend. Een oude
traditie stelt, dat G'd de leidende Rabbijnen van alle generaties al aan Adam verteld heeft. De namen van 150
toonaangevende geleerden zijn reeds opgespoord en verschijnen in de Tora met hun geboorte- of overlijdensdatum,
een kans van één op de miljard. In de hoofdstukken 11 en 12 van Exodus staat de naam van Maimonides
(RaMBaM) verborgen, zijn hoofdwerk Misjne Tora (zijn codex) en zijn geboortedatum (14 Nisan 1135).
De traditionele uitleggingen van onze Wijzen krijgen via de computer veel meer basis in de Tora-tekst zelf. Jakob
zag de Jakobsladder in een profetische droom (Gen. 28:10 e.v.) De Talmoed zegt dat Jakob toen op de berg Zion
lag. Met de code 26 (de gematria van de vierletterige G'dsnaam) werd het woord Zion uit de desbetreffende passage
gelicht. Jakob verklaart dat op die 'makom' (= plaats) G'd in sterke mate voelbaar was. Opvallend is, dat de
vierletterige G'dsnaam gekwadatreerd precies de getallenwaarde van 'makom' oplevert (102 + 52 + 62 + 52 = 186).
In de Tora-afdelingen, waarin de vloeken tegen het joodse volk vermeld staan, verschijnen de woorden Führer,
Sama'él, koning der Nazi's, Hitler, Sjoa, Auschwitz en uit de drie klein geschreven letters in de Esterrol, bij het
ophangen van de tien zonen van Haman, rolt het jaartal waarin ook de tien Nazi-beulen werden opgehangen (1946).
De bevindingen van de Israëlische computer-experts werden in Engeland voorgelegd aan de Royal Statistical
Society. Geen statisticus kon verklaren waarom deze resultaten wel uit de Tora rolden maar niet verschenen in
enige andere tekst.
De afgelopen honderd jaar heeft de wetenschap de religie een stevige knauw gegeven. De mensheid raakte geïmponeerd door uitdaging en de nieuwe ontwikkelingen, die de wetenschap in het vooruitzicht stelde. Religie werd
ouderwets. De computer is bezig aan te tonen dat er iets bovenmenselijks in de Tora gaande is. Een eye-opener
voor ieder, die wil zien.
Big Bang en Big
Crunch
Door: Rabbijn R. Evers
Wij tellen vanaf de Schepping. Het Jodendom was de eerste traditie
met een duidelijk beeld van het begrip tijd, hetgeen volledig ontbreekt
in de Griekse klassieke filosofie. Wij kennen een duidelijk beginpunt,
de Schepping, de centrale as waar de aardse geschiedenis om draait,
de Openbaring op de berg Sinaï, en ook de eindtijd wordt min of meer
duidelijk aangegeven.
6000 jaar
Volgens onze traditie zal deze wereld, zoals wij die in de huidige
gedaante kennen, zesduizend jaar voortduren. In het zevende duizend
jaar - een beetje analoog aan de zevende dag, de Sjabbat - zal de
Masji’ach komen en daarna verdwijnt al het geschapene weer in de
G'dheid, the big crunch. De gewone wereld van zesduizend jaar wordt
in de Joodse traditie onderverdeeld in drie blokken van tweeduizend
jaar.
De eerste tweeduizend jaar waren zonder Tora. In het jaar 1948 na de
Schepping stond Awraham, onze eerste Aartsvader, op, en begon met
het verspreiden van Torakennis. De Tora werd gegeven in het jaar
2448 na de Schepping, en het tweede blok van 2000 jaar was de
periode waarin de Tora gegeven werd en uiteindelijk ook de
Mondelinge Leer (Misjna en Talmoed, de essentie van het Jodendom)
werd opgeschreven. De laatste tweeduizend jaar van de zesduizend
jaar die wij te gaan hebben in deze G'dsverduistering, wordt het
tijdperk van de Masji’ach genoemd.
Vrijdagnamiddag
Op dit moment zitten wij met het Joodse jaar 5767, terugvertaald naar
dagen van de week, op vrijdagmiddag. Kenmerken van vrijdagmiddag
zijn de rationalisatie en versnelling van alles wat er gebeurt. In de
traditioneel Joodse gezinnen is vrijdagmiddag rush hour. Als de
voortekenen ons niet bedriegen, lijkt de komst van de Masji’ach een
langzaam maar zeker proces. Het mag ons niet verwonderen, dat
sommige theologen uit de twintigste eeuw een verband zien tussen de
holocaust en de oprichting van de Staat Israël: de overwinning van de
hoop na een korte maar uiterst hevige catastrofe. De staat Israël vormt
echter niet de vervulling van de Messiaanse verwachting. Tussen
Messianisme en Zionisme bestaat duidelijk onderscheid. Het laatste is
een historische beweging, het eerste een apocalyptische toestand.
Maar historie en heilsgeschiedenis zijn niet altijd duidelijk van elkaar
te scheiden.
Groei naar eenheid
Is er ook in de wereld rondom het Jodendom sprake van een groei
naar monotheïsme. Een trend die de inleiding zal vormen op
vervulling van de profetie van Zecharja 14:9: "Op die zal G'd de enige
zijn en Zijn naam de enige". Het Jodendom kent weinig dogma's maar
één stelling vormt het absolute fundament: "Hoor Israël, G'd is onze
G'd, G'd is Een" (Devariem 6:4). De eeuwenoude traditionele
betekenis die aan deze fase wordt gegeven luidt: de G'd die nu nog
slechts onze G'd is, zal eens de Enige G'd zijn voor alle volkeren.
Messiaanse tijden
De Messiaanse tijden hoeven niet als een donderslag bij heldere hemel
aan te breken maar kunnen ook op een natuurlijker wijze en
langzamerhand ontstaan, waarin steeds meer stukjes van de puzzel op
hun plaats vallen. Langzamerhand krijgt de inzameling van de
ballingen gestalte naar het Torawoord: "Ook indien uw verstotenen
aan het uiteinde van de wereld staan, toch zal G'd u verzamelen en
brengen naar het land van uw voorouders en u doen vermeerderen"
(Devariem 30:5-6). In de wereld om ons heen zien wij een traag
proces van onttakeling van iedere geur van afgoderij, een evolutie in
het menselijke religieuze besef, die uiteindelijk zal leiden tot het idee
van "G'd alleen".
Big Bang en Big Crunch
Het Jodendom gaat ervan uit dat de wereld vanuit één materieel punt
werd geschapen. Dit materiele punt was de funderingssteen op de
Tempelberg, waar altijd de Heilige Ark met daarin de Stenen Tafelen
en de Tora-rol van Mosje gelegen hebben. Vanuit dit materiele punt
dijde het heelal uit, totdat G'd de ongeremde groei van de materie een
halt toeriep.
De Tempelberg vormt ook het geestelijk centrum, de navel van de
wereld. Langzamerhand zullen alle volkeren zich hierop richten.
Na de komst van de Masji’ach - rond het jaar 6000 na de Schepping breken er één of twee millennia van ongebreideld zielegenot aan.
Gehuisvest in een aards omhulsel van vlees en bloed zullen de zielen
ten volle kunnen genieten van G' ds uitstraling, zoals die reeds nu
potentieel in de wereld aanwezig is.
Maimonides zegt aan het einde van zijn reusachtige codex (wetboek)
dat het enige verschil tussen nu en de tijd van de Masji’ach zal zijn dat
wat nu potentieel aanwezig is, dan realiteit zal zijn geworden. De
mensheid zal kunnen genieten van de intense, alom tegenwoordige
aanwezigheid van het Opperwezen. Geen groter genot bestaat er, geen
grotere beloning kunnen wij ons voorstellen. Aan het einde van het
zevende of achtste millennium zal de wereld weer ineenschrompelen
en verdwijnen in het Opperwezen. Zo ziet de apocalyptische tijdsbalk
vanuit het Jodendom eruit. Ik denk dat er geen positiever eindbeeld
mogelijk is dan de gedachte dat de hele wereld, het totale universum,
weer volslagen op zal gaan en een eenheid zal gaan vormen met G'd.
Door: Rabbijn Mr. Drs. R. Evers
Vraag 1 Bestaat er een Joodse mystiek?
Antwoord:
Mystiek is een algemeen religieus streven, dat niet duidelijk gebonden
is aan een specifieke religie. Het mystieke streven is voor vele mensen
een herkenbare geesteshouding. Niettemin bestaat er wel degelijk een
duidelijk joodse invalshoek en dus ook een joodse mystiek.
Het model van het joodse mystieke streven
Het kenmerkende van de mystieke uitleg of grondslag van het gehele
corpus van het jodendom is, dat de mystici er naar streven het diepste
wezen van alle fenomenen te doorschouwen.
Mystiek probeert het G’ddelijke licht in de Schepping te openbaren.
Binnen het kader van Tenach en Talmoed pogen kabbalistische
werken aan te tonen hoe beide werken, zoals wij die in hun aardse
verschijningsvorm kennen, gegevens uit hogere werelden
weerspiegelen.
De mystiekleer wil de eenheid van dit G’ddelijke Licht waarborgen en
legt verbanden tussen Hemelse sferen, de verschillende mensaspecten
en de vele facetten, waarin Tora en Talmoed tot ons komen. Op deze
wijze wordt de hogere intentie in alles wat wij doen, spreken en
denken geopenbaard. Dit eenheidsstreven bestaat op alle niveaus van
Tora – bemoeienis en geldt niet alleen tussen de verschillende sferen
maar ook intern, binnen iedere sfeer afzonderlijk.
Als voorbeeld van dit laatste kunnen we de Tora – interpretatie zelf
onder de loep nemen: alleen die psjat (eenvoudige verklaring) is
‘waar’, die aansluit bij de hogere vormen van Tora – uitleg. Omdat
‘sod’ de hoogste vorm hiervan is, is de mystiekleer de uiteindelijke
toetssteen voor de authenticiteit van iedere uitleg op elk niveau.
Alleen wanneer alle niveaus van exegese onderling in harmonie zijn,
kan er sprake zijn van een ‘doorbraak’ van het G’ddelijk licht tot in de
laagste regionen.
Dit model ‘van samenhang van hoog tot laag’ kan met heel veel
verschillende voorbeelden uit vele ervaringsgebieden worden
toegelicht.
Joodse mystiek ligt verankerd in het jodendom, waarin een levende
G’d zich manifesteert in de hele Schepping, in Zijn openbaring aan het
volk Israël op de Sinaï en in de Tora. Ook het Hebreeuws, die heilige
taal, waarin de Tora geschreven is vormt één van de pijlers van het
jodendom en dus ook van de joodse mystiek. Deze taal vormen de
sleutel tot de diepste geheimen van de Schepper en de Schepping. In
de beschrijving van de mystieke ervaringen van joodse mystici uit alle
mystieke stromingen nemen deze elementen een belangrijke plaats in.
Vraag 2 Welke plaats heeft mystiek binnen het
jodendom?
Antwoord:
Het verschil tussen joodse mystiek en joodse religie is analoog aan het
verschil tussen religie en mystiek in het algemeen. Mystiek mag men
zien als een ontwikkeling die bestaande religieuze opvattingen
verbreedt. Mystiek probeert d.m.v. een directe ervaren van het
G’ddelijke, boven de heersende traditie uit te gaan en zo te komen tot
een wezenlijk kennen van het G’ddelijke, zonder tussenkomst van een
middelaar of hiërarchie van priesters.
Steeds weer blijken grote groepen mensen zich tot de mystiek
aangetrokken te voelen. Dit laat zich verstaan als een zoektocht naar
een dieper ervaringsniveau dan alleen de zekerheid van de religieuze
leerstelling. Het blijkt dat mystieke ervaring, en vooral de kracht van
de beleving, evenredig is aan de heersende onzekerheid binnen de
bestaande leerstelligheid en dat deze mystieke ervaring de leemtes
opvult in de vele regels van een religieuze traditie. In het algemeen
streven mystici naar een grondige kennis van het G’ddelijke, die
rationalisering en verstandelijk denken te buiten gaat. Mystici zijn niet
noodzakelijkerwijs anti – of a – intellectueel, zoals alleen al door de
kabbalisten ruimschoots wordt aangetoond, maar zij zijn
geïnteresseerd in de ervaring van het heilige op een manier die
intuïtief, direct en intens is. De diepe en directe G’dservaring, waarin
de mens met zijn hele wezen opgaat, maakt veelal deel uit van het
mystieke doel.
Mystici treffen vaak in zichzelf iets aan wat ze gemeenschappelijk
hebben met het G’ddelijke. Zij wenden hun blik dikwijls naar binnen
om te ontdekken dat een aspect van hun wezen of hun hele wezen
correspondeert met G’d. Het is deze verwantschap, die ten grondslag
ligt aan het verlangen van een mysticus om een zekere verbintenis met
het heilige buiten hem of haarzelf aan te gaan. Mystiek wordt m.a.w.
typisch geassocieerd met de ontwikkeling van zelfbewustzijn, niet als
doel op zich maar als een poging om een volmaakte gelijkenis tussen
het eigen wezen en de Ander te ontdekken.
Net zoals mystici vaak een aspect van het G’ddelijke in zichzelf
lokaliseren, beschouwen ze de wereld van de natuur in haar geheel
vaak als een gelegenheid om het heilige te ontdekken. Dikwijls is G’d
in hun opvatting immanent in de gehele natuur. Deze opvatting neemt
niet de vorm aan van pantheïsme.
Gedisciplineerde leefwijze
Mystieke G’dsdienstbeleving houdt bijna altijd een bijzonder
gedisciplineerde leefwijze in. Ook conventionele G’dsdienst brengt
een zekere vorm van discipline met zich mee maar mystici gaan
verder, ofwel door intensivering van bestaande praktijken ofwel door
de ontwikkeling van nieuwe praktijken. Riten en vormen van ethisch
gedrag worden gepraktiseerd teneinde het eigen wezen te
vervolmaken, bijzondere bewustzijnsniveaus te bereiken of tot
bepaalde ervaringen te geraken.
Deze bijzondere discipline houdt de toepassing van diverse
gebedstechnieken in. Deze technieken kunnen bedoeld zijn om de
kennis en het bewustzijn van het G’ddelijke te vergroten of om één of
andere vorm van gemeenschap tussen een individu en het G’ddelijke
te bevorderen.
Vraag 3 Uit welke klassieke boeken en geschriften
bestaat joodse mystieke leer?
Antwoord:
Vele kabbalisten beschouwen het boek van de Schepping of de Sefer
Jetsira als de basis van hun kabbalistische studie. Sefer Jetsira is
gebaseerd op de geheime leer van kosmogonie en kosmologie. Het
dateert uit de vierde eeuw n.d.g.j.. Daarnaast is er de Hechalot –
literatuur waar de nadruk ligt op de reis van de mysticus door de
zeven Hemelse paleizen, die hij, na het doorkruisen van de zeven
Hemelen op zijn reis naar de Merkava, de troonwagen van G’d,
bereikt.
Daarnaast is er het werk Zohar, hetgeen een soort kabbalistische
verklaring op de Tora is. De Zohar (lett. Glorie) wordt ook wel de
Midrasj van Rabbi Sjimon bar Jochai genoemd. De gepubliceerde
uitgaven van de Zohar bestaan uit ongeveer 2500 bladzijden. Andere
belangrijke kabbalistische geschriften zijn
1. De 32 paden van wijsheid (vertaald in 1642) dat handelt over
paden, die door middel van de Sefirot, uitstraling van het G’ddelijk
beginsel, gevormd worden.
2. Pardes Rimmoniem, 1548, door Rabbi Mosje Cordovero, bevat
kabbalistische leerstellingen.
3. Sefer Bahir, een moeilijk toegankelijk, maar zeer invloedrijk
geschrift. Hierin wordt ook de theorie van de reïncarnatie
behandelt.
Vraag 4 In hoeverre en hoe is de joodse mystiek in
Nederland terechtgekomen?
Antwoord:
Pas in de jaren 70 is er sprake van opleving van enige interesse onder
het Nederlandse jodendom voor de kabbalistische werken. Met de
komst van verschillende Lubawitscher chassidiem werd een meer
toegankelijke vorm van mystiek geïntroduceerd in de Lage Landen,
die onder hun bezielende leiding een steeds bredere interesse wekte.
Kabbalistiek is echter een moeilijk begaanbaar terrein waarvoor veel
voorkennis nodig is. Het is wellicht daarom dat de huidige toestand
onder de Nederlands joodse bevolking als volgt verwoord kan
worden: er is enige openheid en ontvankelijkheid ontstaan voor het
mystieke gedachtegoed. Ingeburgerd is het echter niet in brede kring.
Vraag 5 Welke doelstelling heeft het beoefenen van
joodse mystiek?
Antwoord:
Op een kosjere wijze proberen één te worden met het G’ddelijke in de
wereld.
Vraag 6 Korte uiteenzetting over intellectuele
tegenover extatische benadering van Kabbala.
Antwoord:
Het verschil tussen intellectuele en extatische benadering van de
Kabbala is vergelijkbaar met het onderscheid van een intellectuele
benadering van de Tora tegenover een emotionele, extatische manier
van Tora ervaren. De intellectueel verbindt zich alleen in zijn denken
met het G’ddelijke, terwijl de extaticus in zijn hele wezen en al zijn
emoties in het G’ddelijke betrokken wordt. Dit kan op een kosjere
manier via de reine paden van de Tora maar kan ook op een onkosjere
manier via (zwart-) magische wegen. Veel mystici bevinden zich in
rabbijnse kringen. Mystiek is tot ontwikkeling gekomen in het hart
van het rationele, wettische en normatieve rabbijnse jodendom en
maakt deel uit van diezelfde cultuur. Mystiek is dus niet slechts een
perifeer verschijnsel van het jodendom of een gedegenereerde vorm
van religiositeit.
Reïncarnatie (Gilgoel) – een vele levensvullende opdracht
Door: Rabbijn Mr.Drs. R. Evers
Op radio en televisie hoor en zie je regelmatig allerlei mensen praten
over de hemel, hel, dolende zielen, reïncarnatie en wat dies meer zij.
Hoe denkt het jodendom over zielsverhuizing?
Hoewel de filosoof Jehoeda Halevi (1095 - 1150) en de wetsschrijver
Maimonides (1135-1204) de transmigratie van zielen niet beschrijven
en Rabbi Awraham, de zoon van Maimonides het begrip Gilgoel of
reïncarnatie verwerpt, is reïncarnatie een bekend fenomeen in de
Kabbala. Gilgoel wordt in de vroegste mystieke werken besproken,
zoals in Sefer Habahier, dat tegen het einde van de twaalfde eeuw
gepubliceerd werd. De vers uit Spreuken (1:4): "De ene generatie
verdwijnt en de andere generatie komt" betekent, dat de generatie die
nu verdwijnt meteen ook de zielen levert voor de komende generatie.
Hoewel in de filosofische literatuur het woord ha'ataka - overbrenging
- de gebruikelijke term was voor reïncarnatie, kwam later de term
Gilgoel in zwang, hetgeen letterlijk 'voortrolling' betekent. De
leerlingen van Rabbi Jitschak de Blinde en de kabbalisten van Gerona
spraken van het geheim van lbboer (letterlijk: zwangerschap). Hoewel
later voor metempsychosis de term hitchalfoet - uitwisseling gebruikt werd, is de meest gebruikelijke term in het jodendom voor de
zielsverhuizing het woord Gilgoel.
Het zwagerhuwelijk
In het vijfde boek van de Tora wordt het zwagerhuwelijk of
leviraatshuwelijk behandeld. Deuteronomium 25:5 e.v. luidt:
"Wanneer broeders tezamen wonen en een van hen sterft terwijl hij
geen kinderen heeft, zal de vrouw van de overledene niet naar buiten,
aan een vreemde man, gaan toebehoren; haar zwager zal tot haar
komen en haar zich tot vrouw nemen en de zwagersplicht jegens haar
volbrengen. De eerstgeborene, die gij zult baren, zal staan op naam
van zijn overleden broer; zo zal zijn naam niet uitgewist worden uit
Israël ".
De verplichting van een leviraatshuwelijk wordt in de Tora voor het
eerst genoemd wanneer Er, de eerstgeboren zoon van Jehoeda, sterft
en Jehoeda zijn tweede zoon, Onan, instrueert om Ers weduwe Tamar
te huwen en zich voort te planten namens zijn broeder.
De Zohar verklaart dat het overlijden van een persoon niet betekent
dat zijn band met het aardse verbroken wordt. Deze band wordt
middels zijn kinderen voortgezet. Wanneer iemand die geen kinderen
heeft, sterft, zou dat betekenen dat zijn missie onderbroken wordt en
onvoltooid blijft. Om een dergelijke tragedie te voorkomen en de
band tussen de overledene en het aardse in stand te houden, gebood de
G'ddelijke Wijsheid, dat de weduwe met de broer van haar overleden
man trouwt om met hem kinderen voort te brengen. Het kind uit dit
zwagerhuwelijk ontvangt dan de ziel van de overledene opdat diens
missie in het leven volbracht kan worden.
In de Kabbala wordt uitgelegd dat man en vrouw beschouwd worden
als één lichaam, één geheel en dat de fysieke vereniging tot doel heeft
het leven te vereeuwigen. Dit geschiedt door het leviraatshuwelijk
omdat, met de dood van haar man, een deel van haar eigen lichaam
sterft. De naaste aanverwant is een broer omdat hij en de overledene
voortkomen uit dezelfde ouders. Dat is de reden waarom het gebod
van het leviraatshuwelijk voor de broer geldt.
De Tora-wetgeving
In vroegere generaties, voordat de Tora gegeven werd, was het geheim
van het leviraatshuwelijk bekend bij de Geleerden van iedere
generatie. Zij wisten, dat als er geen broer was om de weduwe te
trouwen, de daaropvolgende bloedverwant, ook die functie kon
vervullen om het verstoorde familiesysteem weer te herstellen.
Daarom was de onbedoelde vereniging van Jehoeda en Tamar legaal
en zelfs prijzenswaardig. Alleen de wijze waarop, de ogenschijnlijke
wellustige daad met een prostituee en de uiteindelijke vernedering van
Jehoeda, was verwerpelijk. Toen de Tora werd gegeven met alle
huwelijksvoorschriften werden de meeste incestueuze relaties
verboden. Ook een relatie zoals die van Tamar en Jehoeda werd
verboden. Toch was het zwagerhuwelijk zo heilig, dat G'd dit bleef
toestaan en dit zelfs opdroeg. De hoogste vorm van zwagerhuwelijk is
die waarin een broer de kinderloze weduwe van een andere broer huwt
(Nachmanides).
Ruth en Boas
Boas was zo'n 'losser' en potentiële zwagerhuwelijkskandidaat omdat
hij het meest nabije familielid was. Boas was echter niet zodanig
verwant, dat het huwelijk met Ruth een verboden relatie zou
betekenen. Hij was alleen maar een neef van de overleden man van
Ruth, Machlon. Hoewel het leviraatshuwelijk alleen maar beperkt is
tot de broer van de overledene, erkende men een morele verplichting
om een soort rustplaats te creëren voor de ziel van de overledene door
hem kinderen te schenken bij zijn vroegere vrouw.
Het zwagerhuwelijk is in de mystieke optiek een typisch voorbeeld
van Gilgoel: de broer van de kinderloze overledene vervangt de
overleden echtgenoot zodat hij in zijn tweede Gilgoel wel kinderen
kan krijgen. Ook de Sjechita - rituele slachting - werd nogal eens
beschouwd als een uiting van de joodse opvatting van de
zielsverhuizing tussen dieren.
Het onrecht in de wereld
Met de theorie van de zielsverhuizing is veel onrecht in de wereld te
begrijpen. De volgende episode over Mosjé is illustratief. "Op een
dag rustte Mosjé onder een boom. Vlak in de buurt bevond zich een
bron. Na een tijdje zag hij een man naar de bron komen om water te
drinken. Terwijl de man zich over de bron boog, liet hij zijn
geldbuidel vallen zonder dat hij dat merkte. De man vervolgde zijn
weg. Even later kwam er een andere man, die eveneens van de bron
dronk en daar de portemonnee zag liggen. Vervolgens hield een derde
man halt bij de bron en bleef daar een poosje zitten.
Intussen had de eerste man zijn verlies opgemerkt en dacht: "lk heb
zeker tijdens het drinken bij de bron mijn geld laten vallen". Hij liep
snel terug en zag daar een man zitten. Hij vroeg hem: "Wat doe je
hier?" De aangesprokene antwoordde: "lk ben moe en rust hier wat
uit; ik heb gegeten en gedronken en ga nu verder". "Als je hier al een
poosje bent dan heb je zeker mijn portemonnee gevonden die ik hier
zonet heb laten liggen". De beschuldigde antwoordde: " Ik heb je
portemonnee echt niet gepakt; je beschuldigt mij vals!”. Maar de
eerste hield vol en er ontstond een heftige ruzie. Mosjé stond op om
hen van elkaar te scheiden maar voordat hij dichterbij kon komen, had
de man, die het geld verloren was, de ander al gedood en zich snel uit
de voeten gemaakt.
Mosjé was verontwaardigd over de dood van die onschuldige man en
hij stond ervan versteld, dat G'd dergelijke dingen had laten gebeuren.
Mosjé zei: "G'd! van drie onrechtvaardigheden ben ik zojuist getuige
geweest. Eerst heeft U toegelaten dat iemand zijn eigendom verloor,
daarna heeft U toegestaan dat een ander zich dat toeeigende en
vervolgens heeft U zich er niet tegen verzet, dat een onschuldig mens
gewelddadig omgebracht werd. Laat mij alsjeblieft weten,
Almachtige, hoe ik deze dingen moet begrijpen."
Lange termijn denken
G'd antwoordde Mosjé: "Jij meent dat Ik verkeerd gehandeld heb.
Veel dingen die Ik doe, begrijpen de mensen niet want zij kennen de
oorzaak van de gebeurtenissen niet. Maar deze keer zal Ik je uitleggen
wat hier gebeurd is. De man die het geld verloren heeft, was zelf wel
een goed mens maar zijn vader was door diefstal in het bezit van dit
geld gekomen. En de bestolene van toen is nu de vader van degene,
die zojuist het geld gevonden had. Zo heb Ik veroorzaakt dat de zoon
van de eigenaar zijn rechtmatig erfdeel terug heeft. Over de gedode,
die onschuldig is aan de diefstal, wil ik u meedelen dat hij eens, lang
geleden, de broer van de man die hem vandaag vermoord heeft, heeft
omgebracht. Bij die moord waren geen getuigen en zijn misdaad bleef
dus ongestraft.
Maar nu heb Ik het zo geregeld dat de moordenaar van toen door de
broer van zijn slachtoffer vandaag beschuldigd en doodgeslagen werd.
En zo laat Ik veel dingen in de wereld gebeuren, die de mens niet kan
begrijpen. Niemand kan Mijn wegen doorgronden en je kunt vaak
niet bevatten, waarom het soms de misdadiger in jouw ogen goed gaat
en hij, die naar jouw mening goed is, door ongelukken bezocht
wordt."
Reïncarnatie verklaart veel van de afwezigheid van recht en
rechtvaardigheid in deze wereld. Het beantwoordt soms het probleem
van het lijden van de rechtvaardigen of de voorspoed van de slechten.
Een oprecht goed mens kan in deze wereld gestraft worden voor de
zonden die hij begaan heeft in een vorige Gilgoel (reïncarnatie). In
zijn commentaar op het boek Job legt Nachmanides het antwoord van
Elihoe aan Job uit in termen van reïncarnatie.
Reiniging van de ziel
Lang niet iedereen reïncarneert. Reïncarnatie is voornamelijk bedoeld
als een rectificatie voor seksuele overtredingen. Men kan de
transmigratie zien als een straf. De ziel moet nogmaals afdalen naar
dit tranendal, dat onze wereld is.
Maar het betekent dat er altijd een weg terug is en er altijd een
mogelijkheid is van rectificatie. Reïncarnatie is een uiting van G'ds
barmhartigheid. Niemand is voor eeuwig verloren en zelfs de zielen,
die gestraft worden met uitroeiing (kareet) kunnen hun herstel vinden
in Gilgoel. De begrafenis is voorwaarde voor een nieuwe Gilgoel of
zielsverhuizing. Daarom benadrukt het Jodendom een snelle
begrafenis. De ziel krijgt nogmaals de gelegenheid om zijn aardse
daden te verbeteren. Reïncarnatie is opnieuw een gelegenheid voor de
purificatie van de ziel.
STUDIE VAN MYSTIEK IN
NEDERLAND
Door Rabbijn R. Evers
In de officiële geschiedschrijving over het Nederlandse jodendom
vindt men vrijwel geen verwijzing naar enige - laat staan
systematische - bestudering van mystieke werken. Noch Jac. Zwarts in
zijn 'Hoofdstukken uit de Geschiedenis der Joden in Nederland' (W.J.
Thieme en Cie., Zutphen, MCMXXIX), noch M.H. Gans in zijn
Memorboek (Bosch & Keuning N.V. Baarn, 1971), noch Jozeph
Michman e.a. in hun Pinkas (Kluwer, Ede/Antwerpen en N.I.K.,
Amsterdam 1992), vermelden hier iets over. Wellicht is hier de
calvinistische inslag van de Nederlandse jodendombeleving debet aan.
Sefardische kring
Alleen binnen Sefardische kring werd er 'iets' aan kabbalistiek gedaan
in de Nederlanden. Toch komen H. Brugmans en A.Frank in hun
Geschiedenis der Joden in Nederland (van Holkema en Warendorf
N.V., Amsterdam, 1940) niet veel verder dan enkele 'losse
opmerkingen en gissingen' hieromtrent (pag. 520 - 521): "Een steeds
meer uitgewerkte mystieke leer ontwikkelt zich in de veertiende en
vijftiende eeuw en vertakt zich over de gehele Joodse wereld om dan
in het zestiende-eeuwse Safed onder de geestdriftige leiding van Izak
Loerja Asjkenazie ongekende triomfen te vieren. De van ijver
blakende adepten van deze zgn. jongere Loerjaanse kabbala dragen de
ideeën van hun vroeg gestorven, als heilige vereerden meester over
vele landen uit. Niet alleen omdat Amsterdam een stapelplaats van
Hebreeuwse boeken was, werden er zovele kabbalistische werken
gedrukt; ook voor plaatselijk gebruik zal de drukker voor een groot
aantal der liturgische werken, der gebeden en bespiegelende
geschriften een afzetgebied in Holland gevonden hebben. Zo schreef
Sjelomo de Oliveira een Widdoej Kappara (belijdenis ter verzoening)
gedrukt bij een Tikkoen Ereb Rosj Chodesj (Amsterdam 1666);
eveneens bij een Widdoei Oe-tefilla van Isac Aboab in hetzelfde jaar
verschenen. Een vurige aanhanger van de Loerijaanse Kabbala Alonso
of Abraham de Her(r)era (gest. 163) schreef twee werken, waarin hij
deze mystieke leer filosofisch trachtte te verklaren. Daar hij het
Hebreeuws niet machtig was, ontwierp hij zijn Huis Gods en Poort
van de hemel in het Spaans. Hij liet ze daarna door den rabbijn Isac
Aboab da Fonseca in het Hebreeuws vertalen. Door een grote som
gelds bij laatste wilsbeschikking daarvoor te bestemmen, maakte
Herrera de uitgave mogelijk. Séfer Bet Elohiem en Sjaär Hasjamajiem verschenen in 1655. Het eerste deel is later in 1804 te
Dubno herdrukt. In Latijnse vertaling kregen ze beide een plaats in
Knorr von Rosenroths “Kabbala denudata".
Beperkte kring
Toch werden de Zohar, het basiswerk van de Kabbala, Sefer Jetsiera
(lett. het Scheppingsboek), Sefer Raziël haMalach (lett.: het boek van
de Engel Raziël) en de werken van Rabbi Jehoeda hèChassied (12
eeuw) in zeer beperkte kring bestudeerd. De heer J.Kisch vertelde mij,
dat hij van zijn ouders vernomen had dat zijn overgrootvader Rabbi
Jesjaja Kleerekoper (1810 - 1880), die naast de Mozes en Aäronkerk
woonde, deze werken samen met zijn ongehuwde broer Elia
bestudeerde. Zij waren volgens zijn zeggen aanhangers van Rabbi
Jitschak Luria, de grondlegger van de Loerijaanse Kabbala (16 eeuw,
Safed). Ook praktiseerden zij kabbalistische gebruiken, zoals het
aanleggen van een extra paar gebedsriemen tijdens het ochtendgebed
(de zgn. Tefillien van Rabbenoe Tam), dekten zij overnacht
openstaand water (in de lampetkannen) af, knipten zij hun nagels niet
uitgaande Sjabbat en vastten zij iedere maandag en donderdag.
Opleving van de Mystiek
Pas in de zeventiger jaren van deze eeuw is er sprake van een
herleving van interesse onder het volk in de kabbalistische werken.
Met de komst van de Lubawitscher chassied Rabbijn I.Vorst naar
Amstelveen werd een meer toegankelijke vorm van mystiek
geïntroduceerd in de Lage Landen, die onder zijn bezielende leiding in
steeds breder kring interesse wekte. Kabbalistiek is echter een
moeilijk begaanbaar terrein, waarvoor veel voorkennis nodig is. Het is
wellicht daarom dat de huidige toestand onder de Nederlands-joodse
bevolking als volgt verwoord kan worden: “Er is meer openheid en
ontvankelijkheid ontstaan voor het mystieke gedachten-goed.
Ingeburgerd is het echter nog geenszins”.
Op veertienjarige leeftijd raakte ik geïnteresseerd in de meer mystieke
vormen van theologische kennis. Ik voelde, dat achter de Tora en de
geopenbaarde joodse kennis een diepere wetenschap omtrent het
wezen van alle verschijnselen verborgen lag. De verdieping van
kennis in de mystieke werken voelde ik direct intuïtief aan. Er ging als
het ware een geestelijke lamp branden, die ook een daaropvolgende
gebedsoefening veel meer diepgang gaf. Het was alsof er een nieuwe
persoonlijkheidsdimensie werd aangeboord, waarbij ik ware diepgang
voelde.
Hieronder volgen, na een korte inleiding, een aantal voorbeelden van
de wijze waarop ik de uitleg van de ge- en verboden, aspecten van het
gebed en de Tora-exegese behandel in mijn lessen. Hierin hoop ik
duidelijk te maken dat ik enerzijds voortbouw op de traditionele
nuchtere manier van het 'oud-Hollands lernen' maar hier anderzijds door het aanbrengen van nieuwe inzichten en verbanden - mee breek
door de mystieke ondertoon, die het gehele corpus van kennis in een
nieuw daglicht plaatst.
INLEIDING
De vier niveaus van verklaren
Globaal worden er vier interpretatiemethoden onderscheiden bij de
uitleg van de joodse geschriften
1. Psjat, de eenvoudige verklaring;
2. Remez, de gedachten, die aangeduid liggen in klassieke
bronnen;
3. Droesj, achtergrondinformatie en homiletische ideeën, die
ingebed liggen in de klassieke bronnen;
4. Sod, mystieke ideeën, die naar mijn mening de grondslag
vormen voor het 'hoe en waarom' van de klassieke bronnen.
Het model van het mystieke streven
Het kenmerkende van de mystieke uitleg of grondslag van het gehele
corpus van het jodendom is, dat de mystiek er naar streeft, het diepste
wezen van alle fenomenen te doorschouwen.
Mystiek probeert het G'ddelijke licht in de Schepping te openbaren en
binnen het kader van Tenach en Talmoed pogen kabbalistische
werken aan te tonen hoe beide werken, zoals wij die in hun aardse
verschijning kennen, gegevens uit hogere werelden weerspiegelen.
De mystiekleer is er op gericht de eenheid van dit G'ddelijk Licht te
waarborgen en legt verbanden tussen Hemelse sferen, de verschillende
mensaspecten en de vele facetten, waarin Tora en Talmoed tot ons
komen. Op deze wijze wordt de hogere intentie in alles wat wij doen,
spreken en denken geopenbaard. Dit eenheidsstreven bestaat op alle
niveaus van Tora-bemoeienis en geldt niet alleen tussen de
verschillende sferen maar ook intern, binnen iedere sfeer afzonderlijk.
Als voorbeeld van dit laatste kunnen we de Tora-interpretatie zelf
onder de loep nemen: alleen die psjat is 'waar’, die aansluit bij de
hogere vormen van Tora-uitleg. Omdat 'sod' de hoogste vorm hiervan
is, is de mystiekleer de uiteindelijke toetssteen voor de authenticiteit
van iedere uitleg op alle niveaus. Alleen wanneer alle niveaus van
exegese onderling in harmonie zijn, kan er sprake zijn van een
'doorbraak' van het G'ddelijk licht tot in de laagste regionen.
Dit 'model' van samenhang van hoog tot laag zal ik met voorbeelden
uit de drie ervaringsgebieden praktische geboden, gebed en Torastudie proberen te verduidelijken.
De praktijkvoorschriften
Het kasjroet (de spijswetten) geeft het dagelijkse joodse leven een
bepaalde kleur. De spijswetten hebben een veel bredere strekking dan
alleen het dagelijks dieet van wat wij wel en niet mogen eten. Op
psjat-niveau (niveau 1) zouden we kasjroet kunnen zien als een vorm
van zelfbeperking en discipline, die ons volkskarakter in stand houdt
en versterkt. Anders durven zijn dan de omgeving kan natuurlijk nooit
een doel op zichzelf zijn.
Op remez-niveau (niveau 2) moeten we de specificatie van de
kenmerken, waaraan de kosjere dieren herkenbaar zijn - gespleten
hoeven en herkauwen - verklaren. Waarom zijn het juist deze
eigenschappen die het kasjroet bepalen? De Tora geeft in
overdrachtelijke termen aan hoe wij het heiligheidsideaal kunnen
bereiken.
Wil een dier kosjer zijn, dan moet het allereerst hoeven hebben.
Hoeven duiden op onze houding tegenover het materiële: we moeten
er enigszins boven staan, het relatieve ervan inzien. We staan met
onze beide benen op de grond. Prima! Als het ook daarbij blijft.
Heiligheid is ver te zoeken als ook ons hoofd volledig geabsorbeerd
wordt door het aardse.
Eén van de chassidiem van de bekende reb Sjolem Dov Beer werd
eens aangesteld als manager in een fabriek voor rubber overschoenen.
Al snel werd hij volledig in beslag genomen door zijn business. De
rebbe merkte hem eens op en maakte de opmerking: "Voeten in
overschoenen zie ik dagelijks, maar een hoofd in overschoenen heb ik
nog nooit gezien".
De hoeven moeten gespleten zijn: we moeten selectief zijn. We
moeten met de rechterhand onze omgeving in de richting van de Tora
sturen; de linkerhand dient om compromissen te verwerpen. Onze
jodendom-beleving mag door contacten met de buitenwereld, waar
heel andere waarden leven, niet verwateren.
Dieren moeten herkauwen
Voordat we ons storten in de 'struggle for life' dienen wij goed bij ons
zelf na te gaan of ons jodendom niet in gevaar komt.
Hebben we eenmaal een beroep of zaak, dan dienen wij bij iedere
tijdsbesteding ons zelf af te vragen of hier geen andere invulling meer
passend zou zijn geweest. Een uur overwerken of een uur Tora leren.
Een nieuwe Cadillac of meer tsedaka (liefdadigheid).
Daarnaast is sjechieta (ritueel slachten) vereist. Slachten verwijdert de
dierlijke levenskracht. Vaak zien wij ons in zaken geplaatst voor de
morele keus: handelen als een 'Mens' en eerlijk zijn of als een roofdier
toegeven aan ons winstbejag.
Binnen het model van samenhang van hoog tot laag zijn hiermee de
aanduidingen van verschillende kasjroet-wetten geduid. We gaan een
stapje hoger en belanden bij de 'droesj', het derde niveau. Op dit
niveau wordt het kosjer eten in een breder verband geplaatst. De Tora
stelt in Vajikra (11: 44) bij de kasjroet-wetgeving "U zult uzelf
heiligen en u zult heilig zijn, want Ik ben heilig, verontreinigt uw ziel
niet...".
Heiligheid
Op droesj-niveau wordt eerst ingegaan op het concept heiligheid.
Volgens de negentiende-eeuwse Duitse verklaarder Rabbiner S.R.
Hirsch betekent heiligheid openstaan voor het G'ddelijke in de wereld,
G'd binnenlaten in het privé-leven, zelfs in de meest intieme
aangelegenheden. De mens moet dus een sfeer creëren waarin dit
mogelijk wordt. De zoogdieren, die zowel herkauwen als gespleten
hoeven hebben, behoren tot de meer passieve
diersoorten, eten geen vlees maar zijn planteneters. Wat doet een koe als prototype van het kosjere dier - de hele dag? Kauwen en
herkauwen. Koeien maken een weinig actieve indruk, doden geen
andere dieren en zijn een toonbeeld van passiviteit. Het typisch
dierlijke instinct lijkt bij de koe weinig tot ontwikkeling gekomen. De
bouw van de poot is niet geschikt om te doden of te verwonden.
Dieet van de ziel
De Tora geeft een dieet voor de ziel. Voor onze lichamelijke
gezondheid kunnen we terecht op de universiteit. Hoewel de Tora niet
expliciet stelt dat wij worden wat wij eten, vreest zij toch voor
identificatie van de consument met hetgeen hij eet. Waarom
overtreden wij bij tijd en wijle morele grenzen? Het antwoord ligt in
ons driftleven. Lust, begeerte, verlangen en passie leiden soms tot
ongewenste toestanden. Het tiende gebod van de Dekaloog luidt
'begeer niet' wat je niet kan of mag hebben. We moeten leren tevreden
zijn met wat we hebben. Eén van de belangrijkste lessen van de Tora
is dat het in het leven eerder gaat om wat wij zijn dan om wat we
hebben. Een waarlijk vrome leeft in het vertrouwen dat wanneer hij
naar G'ds opdracht leeft, hij alles krijgt wat hij nodig heeft. Daarom
zijn ons roofdieren verboden. Roofdieren gaan erop uit om te doden
en lijken fundamenteel ontevreden met wat de flora te bieden heeft.
Symbolisch zegt een roofdier: 'G'd zorgt niet goed voor mij, daarom
moet ik voor mijzelf zorgen.'
Fundamentele ontevredenheid
Het kasjroet leert ons afstand te houden van deze eigenschap van
fundamentele ontevredenheid. Veel zijn is veel belangrijker dan veel
hebben. De herkauwende koe komt op ons tevreden over. Dat beetje
voedsel dat hij verteert, herkauwt hij telkens. Vertaald naar menselijk
niveau betekent dit het besef te kunnen leven zonder overdaad. Een
eye-opener in onze consumptie maatschappij.
Op het vierde niveau, de 'sod' wordt het kosmische aspect van de
kasjroet-wetgeving in beschouwing genomen. Het kasjroet is meer
dan alleen psjat, remez en de filosofisch getinte droesj. Kosjer eten wil
ons verbinden met de Bron van heiligheid, en dit omvat niet alleen de
mens maar ook de dode materie, flora en fauna. Het kasjroet wil ons
op een hoger plan tillen.
Band
Door het opvolgen van G'ds voorschriften ontstaat een band tussen de
Gebieder en Zijn onderdanen. Het woord mitswa (gebod) betekent ook
vereniging, verbondenheid en kameraadschap. Door het volgen in
G’ds wegen ontstaat een band. Wanneer een mens eet met de
bedoeling energie op te doen voor de godsdienst, verheft hij gewone
materiële objecten tot een hoger plan. Materie wordt zo omgezet in
spirituele waarden. Wanneer een mens
vlees eet met een hogere intentie wordt de hele vleesproductieketen
geheiligd.
Hetzelfde geldt voor de flora zodra wij brood eten om met de energie
daarvan beter te kunnen dawwenen (bidden). Rabbi Sjné'oer Zalman
uit Liadi (1745-1813) beziet de gehele mens-dier relatie in dit
mystieke licht: 'Wanneer een mens vlees eet om zich te sterken voor
de G'dsdienst en het leren van Tora of om de Sjabbat op te luisteren,
dan wordt dit vlees als het ware verheven doordat de aan het vlees
ontleende energie wordt aangewend voor de G'dsdienst. Het wordt
gelijk een offer'. Met andere woorden indien een koe een ongestoord
leven leidt en op natuurlijke wijze sterft, dan was het eenvoudig een
koe. Maar als de koe
geslacht wordt en uiteindelijk aangewend wordt voor een hoger doel,
dan is de koe haar puur fysieke bestaan ontstegen en tot een hoger
plan van gewijde dienstbaarheid verheven.
Jacobs-ladder
Met deze wijze van benaderen ontvouwt zich voor ons geestesoog een
panorama aan intenties, van laag tot hoog, die de mens als op een
Jacobs-ladder, die Hemel en aarde verbindt, steeds hoger voeren in
zijn spirituele ontplooiing. In voorgaande benadering komt ook de
specifiek joodse visie op de beoefening van kabbalistiek naar voren.
Bekend zijn de uitspraken van onze Wijzen, waarin gesteld wordt, dat
'men zich niet voor zijn veertigste mag bezighouden met kabbala en
dat 'men zich pas mag bezighouden met kabbala nadat men zijn buik
gevuld heeft met Sjas (Talmoed) en poskiem (de werken van de
halachische decisoren)'.
Integraal onderdeel
Mystiek is geen vrijblijvende aangelegenheid voor een kring
geïnteresseerden. Kabbala is de hoogste en tevens meest omvattende
vorm van Tora-beoefening en vormt geen losstaande discipline. De
mystiekleer vormt een integraal onderdeel van het gehele corpus, dat
wij globaal de Tora noemen en is in feite voor iedereen een verplicht
studie onderdeel.
Kennis van kabbala is echter de hoogste vorm van kennis en dit
veronderstelt een grote mate van voorkennis op alle deelgebieden van
het jodendom. Pas nadat men zich de 'lagere' kennisniveaus heeft
eigen gemaakt, is de hoogste trap op zinnige wijze bereikbaar. Alleen
na grondige voorbereiding is men in staat het totaal te overzien. Een
'helikopterview' over alle voorgaande niveaus maakt de 'adept'
gevoelig en verlangend naar steeds hogere regionen en sferen. Zonder
stevige basis in de overige joodse literatuur blijft mystieke kennis een
zaak van ' freischwebende Aufmerksamkeit', die de beoefenaar
wellicht grote voldoening schenkt maar die zijn religieuze ontplooiing
te weinig houvast geeft omdat het fundament ontbreekt. De praktijk
van de halacha, alledaagse en hogere bedoelingen moeten op ieder
deelgebied één geheel vormen in de joodse optiek. En hierbij moeten
op het laagste niveau - de doe werkelijkheid - de hogere duidingen
doorklinken. Het omgekeerde geldt ook: in de hoogste belevingssferen
van opperste verrukking en extase moet de dagelijkse praktijk
gehandhaafd blijven.
De doe-werkelijkheid vormt de continuïteit voor de gehele religieuze
bovenbouw en inspireert de orthodoxe jood steeds weer om achter
ieder aspect van die dagelijkse praktijk de hogere constanten te zoeken
en te vinden.
De vier niveaus van het gebed
De 'vierdeling psjat, remez, droesj en sod binnen het model van
samenhang van hoog tot laag en vice versa komen we ook tegen in de
verschillende stadia van de dagelijkse gebeden. De ladder, die onze
Aartsvader Ja'akov in zijn droom zag 'die op de aarde stond maar tot
in de Hemel reikte', slaat volgens onze Geleerden op het gebed. De
gebeden zijn zo gearrangeerd, dat wij gelijk een getrapte raket steeds
dichter bij G'd geraken. Deze vierdeling is te vinden in de uitleg van
de Hebreeuwse term 'tefilla' maar ook in de structuur van de
dagelijkse gebeden.
Meestal vertalen we het Hebreeuwse woord tefilla met gebed. Deze
vertaling is te schraal omdat bidden veel meer aspecten, facetten en
niveaus kent dan alleen het vragen om ons dagelijks brood of
levensgeluk.
Voor al deze nuances bestaan verschillende termen, die ieder luik van
de vierluik een andere kleur geeft. Op het laagste, psjat-niveau is
bidden (dawwenen) in eerste instantie een gebod van G'd. G'd heeft
ons opgedragen om tot Hem te dawwenen en tot Hem alleen. In tijden
van tegenspoed moeten wij ons tot G'd wenden om hulp. In tijden van
voorspoed moeten wij onze dankbaarheid jegens G'd uiten en als alles
goed met ons gaat, moeten wij ons nog steeds tot G'd richten om af te
smeken, dat Hij zal doorgaan om ons Zijn genade te schenken en in
onze dagelijkse behoeften te voorzien (Maimonides, Jad heChazaka,
hilchot tefilla, I:1-2).
Dagelijkse behoeften
In onze gebeden tot G'd refereren we vaak aan Hem als onze
Barmhartige Vader of als onze Hemelse Vader,omdat G'd ons, en wij
ons zelf als Zijn kinderen beschouwen. De vraag kan gesteld worden,
waarom wij tot onze Hemelse Vader moeten bidden om onze
dagelijkse behoeften. Kent G'd onze behoeften niet nog beter dan
wijzelf? Is G'd niet van nature goed en vriendelijk en altijd bereid om
goed te doen? Uiteindelijk 'bidden' kinderen niet tot hun liefhebbende
ouders om hen te voeden, te kleden en te beschermen; waarom zouden
wij dan tot onze Hemelse Vader bidden?
Het antwoord op deze vragen is eenvoudig. Wij dawwenen tot G'd om
te benadrukken, dat G'd acht slaat op onze wegen, dat Hij ons laat
slagen wanneer wij Hem dienen, en ons laat mislukken wanneer we
Hem niet gehoorzamen; dat succes en mislukking niet het gevolg zijn
van toeval (More Newoechiem, III :36).
Eigen bestwil
Zoals alle andere geboden die G' d ons heeft opgedragen te doen, niet
voor Zijn bestwil maar voor het onze, heeft Hij ons geboden tot Hem
te bidden voor ons bestwil. G'd heeft ons gebed niet nodig, Hij kan er
zonder, maar wij kunnen niet zonder onze gebeden. Het is goed voor
ons om onze afhankelijkheid van G'd voor ons leven, onze gezondheid
en ons algemeen welzijn te erkennen. En dit moeten we iedere dag
doen en wel vele keren per dag. We moeten onszelf er vaak aan
herinneren dat ons leven en geluk een gift zijn van onze Barmhartige
Schepper. We moeten proberen G'ds goedheid en Zijn gunsten waard
te zijn. G'd is ons niets schuldig en toch geeft Hij ons alles. Wij
moeten proberen hetzelfde te doen voor onze medemensen en onze
diensten vrij uitdelen. We moeten onze dankbaarheid jegens G'd niet
slechts in woorden uitdrukken, maar in daden: door Zijn geboden te
gehoorzamen en ons dagelijks leven te leiden op de manier die G'd
wil, vooral omdat het allemaal voor ons eigen welzijn is.
Dit is tefilla op psjat-niveau.
Zelf-evaluatie
In de ladder, die Ja'akov in zijn droom zag met Engelen, die 'opstegen
en afdaalden' (Bereesjiet 28: 12), zagen onze Wijzen een symbool
voor het gebed. Het dawwenen is als een ladder, die Hemel en aarde
verbindt, de mens met G'd.
Op remez-niveau zijn de betekenisvolle woorden van de tefilla
Engelen, die opgaan tot G'd. De afdalende Engelen duiden op G'ds
zegeningen als antwoord op onze gebeden. Daarom zag Ja'akov eerst
opgaande Engelen en pas daarna afdalende, hetgeen een remez
(aanduiding) vormt voor onze tefilla. Deze interactie mens-G'd leidt
ons tot de tweede betekenis van het woord tefilla, dat afgeleid is van
het
werkwoord 'palleei', dat rechtspreken of beoordelen betekent. De
wederkerige vorm hiervan 'lehitpalleel' betekent dus zichzelf
beoordelen. Tefilla is dus een moment van zelf-evaluatie (vgl.
Psalmen 106:30)
Wanneer iemand zich tot G'd richt en om Zijn zegeningen bidt moet
hij onvermijdelijk in zijn eigen hart kijken en zichzelf onderzoeken of
hij wel voldoet aan de criteria voor het dagelijks gedrag, die G'd de
mens heeft voorgeschreven.
Als men zichzelf niet voor de gek houdt, zal men vervuld raken met
een gevoel van nederigheid, door het besef dat men nauwelijks de
zegeningen en gunsten verdient waarom men vraagt.
Daarom benadrukken we in onze gebeden G'ds oneindige goedheid en
genade en bidden we onze hartewensen te vervullen, niet omdat we
die verdienen maar ondanks het feit dat we ze niet verdienen. Dat
verklaart ook waarom onze gebeden een bekentenis bevatten van
zonden, die we bewust of onbewust zouden hebben begaan. We
bidden om G'ds vergeving en keren terug naar ons betere zelf.
Bewerking
Op het derde, droesj-niveau wordt het gebed awoda - bewerking genoemd (B.T. Ta'aniet 2a). De Tora draagt ons op om G'd met ons
hele hart te dienen’ (Devariem 11: 13). Dawwenen is erop gericht om
ons hart en onze ziel te bewerken, te verfijnen en te reinigen. De
letterlijke vertaling van awoda luidt bewerking. Ruwe grondstoffen
worden bewerkt tot bruikbare produkten.
Onzuiverheden worden tijdens het productieproces verwijderd, ruwe
voortbrengselen van de natuur worden omgezet in nuttige
consumptiegoederen, een eikenboom wordt een fraai meubelstuk,
ruwe diamant wordt een sieraad. De mens wordt in de Tora
vergeleken met de aarde. Zoals de aarde vol zit met bodemschatten,
die diep verborgen altijd aanwezig zijn, zo bezit ieder mens van nature
goede karaktereigenschappen, hoewel die vaak overdekt zijn met
aarde en stof. Deze eigenschappen moeten 'gedolven' en bewerkt
worden totdat een verfijnd karakter verschijnt.
De slechte karaktereigenschappen als trots, woede en jaloezie, die ons
zo natuurlijk overkomen, stammen uit de dierlijke ziel in de mens.
Maar de mens is tevens begiftigd met een G'ddelijke ziel, een vonk
G'ddelijkheid, die de mens in staat stelt zijn dierlijke natuur te
ontstijgen. Tijdens het gebed spreekt onze G'ddelijke ziel met het
Opperwezen en is zelfs onze lagere natuur vervuld van heiligheid. De
hele materiële wereld lijkt weg te smelten. Tijdens het dawwenen
raken wij bewust van de zaken, die echt belangrijk zijn en er werkelijk
toe doen. Wanneer wij bidden om leven, gezondheid en onderhoud,
denken wij aan deze zaken in hun diepere betekenis: een leven dat het
waard is 'leven' genoemd te worden; gezondheid, niet alleen
lichamelijke, maar vooral geestelijke; onderhoud, de dingen die ons
echt onderhouden in deze wereld en in de volgende wereld, de Tora en
de geboden. Na een dergelijke awoda - bewerking - voelen wij ons
gelouterd en wanneer wij terugkeren naar onze dagelijkse routine,
blijft het gevoel van reinheid en heiligheid hangen. Het verheft ons tot
een niveau, dat past bij een lid van het 'Koninkrijk van priesters'
(Sjemot 19:6).
Hechting
Op sod-niveau betekent tefilla verbondenheid.
Het hoogste niveau op de ladder van het gebed is bereikt wanneer we
zo geïnspireerd raken, dat we niets anders wensen dan het gevoel
verbonden te zijn met G'd. Op dit niveau is tefilla verwant met het in
het Misjna-Hebreeuws gebruikte werkwoord tafel, dat 'hechten aan',
'verbinden' of 'samenbinden' betekent, zoals twee stukken van een
gebroken kruik samengevoegd worden om hem weer één te maken .
Onze ziel is een deel van het G'ddelijke, en daarom verlangt hij er naar
om weer verenigd te worden met en weer opgenomen te worden in het
G'ddelijke, zoals een kleine vlam, wanneer hij bij een grotere wordt
gevoegd, daarin opgaat. Misschien zijn we ons van dit verlangen niet
altijd bewust, maar het is er toch. Onze ziel wordt zelfs een 'kaars van
G'd' genoemd (Spreuken 20: 27). De vlam van een kaars is rusteloos,
werkt zich naar boven om, zo lijkt het wel, van de pit en de kaars los
te komen.
Onze ziel beweegt zich ook naar boven, net als de vlam van een kaars.
Zo is zijn karakter, of we ons hiervan nu bewust zijn of niet. Dat is
ook één van de redenen waarom wij heen en weer bewegen bij het
dawwenen.
Door middel van gebed verbinden wij onszelf met G'd, met een
verheven gehechtheid van 'geest tot geest'.Terwijl wij dit doen,
flakkert de ziel en verheft hij zich om met G'd verenigd te worden.
De vier werelden
De vier globale niveaus van Tora-verklaring en het gebed zijn een
afspiegeling van de vier globale niveaus, waarin de Schepping gestalte
kreeg. Ieder van deze werelden of sferen correspondeert weer met één
der letters van G'ds vierletterige Naam, het Tetragrammaton. Al deze
sferen zijn als het ware de G' ddelijke 'kleren', waarin het Eén Sof, het
Oneindige Licht zich kleedt en leven schenkt aan de schepselen. Al
deze werelden verhullen en verzwakken als het ware de doordringing
van het Oneindige Licht. We spreken van 'hoger en lager’ vanuit het
menselijk perspectief, die de Schepping van 'onderaf' aanschouwt,
terwijl deze onderscheidingen van 'Bovenaf' geschouwd niet reëel
bestaan. De hogere werelden of sferen ontvangen een grotere mate van
minder afgeschermd licht. Lagere werelden zijn lager omdat zij maar
een sterk gereduceerde fractie van het Oorspronkelijke Licht
ontvangen.
Atsiloet
De hoogste wereld heet 'Atsiloet' van het woord 'eetsel' (vgl.
Bemidbar 11: 17), dat volgens Rabbi Mosje Cordovero nabijheid (bij
het Opperwezen) betekent. Atsiloet staat nog te dicht bij G'd om een
zelfstandige Scheppingswereld te heten.
De daarop volgende wereld heet Beri’a (lett. Schepping) omdat pas in
deze wereld sprake is van enige zelfstandigheid, los van de Schepper
(vgl. Bemidbar 16:30 en het commentaar van Nachmanides (Ramban)
aldaar). Pas in Beri’a is er sprake van een creatio ex nihilo. Deze
wereld wordt bevolkt door wezens, die G'd voornamelijk op
intellectuele wijze dienen. Daarna volgt het derde Scheppingsstadium,
Jetsira genaamd (vgl. Bereesjiet 2: 7). De wereld van Jetsira is minder
spiritueel dan de wereld van Beri’a en zelfstandiger, d.w.z. meer
losstaand van het Opperwezen, dan Beri’a.
Assi’a
De laagste wereld is de ons bekende materiële wereld, die Assi’a 'making' - genoemd wordt. Assi’a kan ook vertaald worden als
produkt, vergelijkbaar met een artistieke prestatie van een kunstenaar.
Het eindprodukt van een kunstzinnige ingeving van bijvoorbeeld een
beeldhouwer kan onafhankelijk van de maker voortbestaan.
In de materiële wereld (het Hebreeuwse woord 'Olam' (wereld) komt
van de stam 'verbergen') is het Scheppingslicht dusdanig verduisterd,
dat de schepselen in Assi’a kunnen menen, dat zij los van hun
Oorsprong kunnen bestaan. Pas in deze wereld is het mogelijk, dat
men de energie en levenskracht, die men van Boven heeft gekregen,
zelfs aanwendt tegen de Bron van al het leven (vgl. Jesaja 43:7 voor
de benamingen van de laagste drie werelden. Zie verder pardees
Rimoniem 16:1). Toch is deze laagste lichamelijke Schepping het
uiteindelijke doel geweest van G'd in Zijn Scheppingsplan. Assi’a
vormt de arena van de strijd tussen het religieuze goed en kwaad.
Assi’a is de wereld van de daad. Het is de doe-werkelijkheid, waarop
de Tora voorschriften primair gericht zijn, waarbij het menselijk
lichaam centraal staat.
Belangstelling voor de materie
Het hoe en waarom van deze `materiële belangstelling’ van de Tora
vanuit de joodse optiek vereist enige toelichting. Binnen verschillende
religieuze disciplines wordt de materiële wereld als inferieur
beschouwd. Met name het lichaam wordt gezien als een zak
beenderen, die als een lastig substraat voor de ziel wordt ervaren;
lastig omdat het de geestelijke ontplooiing bemoeilijkt - en soms
onmogelijk maakt.
Het jodendom gaat ervan uit, dat de materie in het algemeen en het
lichaam in het bijzonder juist het brandpunt van de Schepping
vormen.
Toen G' d Zijn Scheppingswerk aanving, was de eerste beweging één
van tsimtsoem - Zelfbeperking - in die zin, dat de G'ddelijke
aanwezigheid in het heelal moest worden verduisterd en
teruggedrongen om een van Hem onafhankelijk bestaan mogelijk te
maken. Zonder tsimtsoem zou het leven onmogelijk zijn geweest
omdat ieder hoger of lager wezen onmiddellijk weer zou worden
verteerd en worden opgenomen in de allesomvattende G'ddelijkheid.
Het G’ddelijke Licht moest worden afgeschermd teneinde ruimte te
scheppen voor onafhankelijk leven. Zelfs in de hoogste regionen vindt
tsimtsoem plaats omdat geen wezen het G'ddelijke Licht in volledige
omvang zou kunnen verdragen. Door tsimtsoem ontstonden in een
afdalende reeks steeds meer concrete en lichamelijkere werelden en
sferen; de contouren van iedere wereldsfeer worden bepaald door de
mate van Zelfbeperking.
Eindstation
Onze materiële wereld vormt het eindpunt van de afdalende en steeds
grover wordende tsimtsoem en tevens het hoogste doel hiervan. Dat
onze materiële wereld het doel vormt van de Schepping kan
verduidelijkt worden met een vergelijking. Ik zit in de trein vanaf
Amsterdam CS. Tegenover mij zit een medepassagier: bij Schiphol,
Leiden, Den Haag HS, Rotterdam CS, Dordrecht en Roosendaal blijft
hij zitten. In Antwerpen stapt hij uit. Pas bij deze laatste halte begrijp
ik het reisdoel van mijn medepassagier. Mutatis mutandis geldt
hetzelfde bij de Scheppingstsimtsoem: G'd passeerde alle andere
werelden totdat Hij uiteindelijk bij onze wereld halt hield. Vandaar,
dat wij mogen aannemen dat de fysieke wereld het eigenlijke
Scheppingsdoel vormt. Zo bestaat het doel van de fysieke wereld weer
in de mens, die als laatste creatuur op aarde verscheen.
Paradox
Het bestaan van de materie, die zo op het oog uitsluitend onderworpen
lijkt aan de natuurwetten, is een paradox die het wonder van de
Schepping vormt. In onze fysieke wereld wordt de G'ddelijke
aanwezigheid volledig verhuld en verduisterd, dat vanuit het
Scheppingskader op een speciale bedoeling duidt. De materie - als
uiterste verhulling van het Oneindige - moet op ieder moment door
een bijzonder grote Scheppingskracht in stand worden gehouden.
Daarom is de materiële wereld het grootste spanningsveld tussen aan
de ene kant verhulling en aan de andere kant de openbaring van het
G'ddelijke.
Alle werelden die geschapen werden vertonen een bepaalde
samenhang. Onze wereld wordt gezien als basis en drager van alle
hogere en lagere werelden. Evenals het wel en wee van de
fundamenten van een gebouw invloed hebben op hogere verdiepingen,
zo ook bepaalt het handelen in de fysieke sfeer de G'ddelijke Emanatie
in de hogere werelden. Dit bedoelen wij met de frase, dat de fysieke
wereld het brandpunt vormt van de Schepping.
Fysiek handelen
Een heilige daad, die zich slechts beperkt tot emotionele of
intellectuele sferen, is veel minder ingrijpend in de materiële wereld
dan een concrete fysieke handeling. Dit verklaart waarom het
overgrote deel van de ge- en verboden zich juist richt op fysiek
handelen of nalaten. Omdat de Tora alle menselijke aspecten bestrijkt,
besteedt zij ook aandacht aan de intellectuele en emotionele aspecten
van de mens, die ook in de vorm van de mitswot (geboden) worden
gegoten, zoals de bestudering van de Tora, G'dsvrucht en de liefde
voor G'd. Toch wordt het overgrote deel van de mitswot bepaald door
fysieke gegevens en parameters, omdat juist in de materie de grootste
manifestatie van de twee Scheppingsbewegingen -verborgenheid en
openbaring- plaatsvindt. Iedere menselijke handeling die het fysieke
weet terug te brengen tot zijn Oorsprong en de G'ddelijkheid in de
materie weet te waarderen en zodoende openbaart, vertegenwoordigt
de hoogste vorm van besef van G'ddelijke Aanwezigheid in het heelal.
G’dsverduistering
Zoals een kaars het meest heldere licht verspreidt in volslagen
duisternis, zo wilde G'd ook in de meest duistere van alle werelden
erkend en 'onthuld' worden. Hoewel de mens in de laatste eeuwen
getoond heeft over kennis te beschikken om de wereld te onderwerpen
en naar zijn hand te zetten, zou de mens uit zichzelf niet kunnen weten
hoe hij de materiële wereld ondergeschikt zou kunnen maken aan de
G'ddelijke structuur. Hiervoor is een hogere vorm van kennis nodig
die slechts door openbaring binnen ’s mensens bereik kwam. Deze
openbaring is neergelegd in de Tora. Tora betekent aanwijzing en leert
de mens hoe om te gaan met de fysieke wereld binnen het kader van
het G' ddelijke Scheppingsplan.
Evenbeeld G’ds
Hetgeen hiervoor gezegd werd omtrent de G' ddelijke aanwezigheid in
de materie van de ons omringende wereld geldt mutatis mutandis ook
voor het menselijk lichaam. De mens, die 'naar het Evenbeeld van G'd'
geschapen werd, vormt ook in zijn lichamelijke gestalte een materiële
neerslag en afspiegeling van de inhoud van hogere werelden. Juist in
de fysieke lichaamsprocessen spelen zich dagelijks bewegingen af, die
aan de ene kant een afspiegeling vormen van hogere geestelijke
processen maar aan de andere kant tevens als voorbeeld kunnen
dienen voor spirituele momenten. Juist omdat zich in het lichaam
eenvoudig observeerbare en dagelijks terugkerende processen
voordoen, die een weerslag vormen van een hogere beweging, kan
men stellen, dat het lichaam een hogere intrinsieke heiligheid bevat
dan de geest.
Nemen we als voorbeeld het stofwisselingsproces: nadat het voedsel
de mond is gepasseerd, komt het eten terecht in een ingewikkeld
stofwisselingssysteem, waar het voedsel wordt gescheiden in goede en
slechte componenten. De bruikbare bestanddelen worden in het
lichaam opgenomen, de onbruikbare worden uitgestoten. Dit
stofwisselingsproces krijgt in de Kabbala een diepere betekenis.
Basale fysieke principes worden in de mystieke denkwereld niet als
een puur natuurlijk fenomeen beschouwd maar krijgen een diepere
betekenis. Het stofwisselingsproces wordt bijvoorbeeld begrepen als
fysieke neerslag van de spirituele levenstaak van de mens: het
scheiden van goed en kwaad, dat na de zondeval van Adam harisjon de eerste mens - als in een bijna onontwarbare kluwen verstrengeld is
geraakt .
Vier werelden en gebed
Het ochtendgebed weerspiegelt - als de ladder in de droom van
Ja’akov - de vier werelden die van laag tot hoog 'in den geeste' worden
bestegen, waarna we gelouterd door G'ds nabijheid weer de aardse
realiteit betreden. In het eerste deel van het ochtendgebed danken wij
G'd voor alle wonderen, die wij in ons lichamelijk welzijn en in de
wereld om ons heen ontwaren, waarbij het hoogtepunt de recitering
van de offervoorschriften vormt in het besef, dat de lagere
levensvormen - de dode materie en de flora - maar ook de hoogste
vorm van materie - de fauna - tot G'd naderbij gebracht moeten
worden. Het Hebreeuwse woord voor offer (korban) betekent niet
vernietiging maar veelmeer 'naderbij brengen' van de natuur tot G'd.
Daarna volgt op de tweede sport van de gebedsladder: een
beschrijving van de wijze waarop de gehele natuur één koor van lof
voor het Opperwezen vormt. Op de derde sport raakt de biddende
mens in vervoering door een weergave van de extatische lof van de
Engelen, terwijl het achttiengebed de vierde wereld Atsiloet
symboliseert, waarin de G'd dienende mens zich in volledige overgave
verbonden voelt met het Opperwezen. De halacha stelt, dat niets de
aandacht van
G'ds nabijheid mag afleiden tijdens het achttiengebed. In de gebeden
na het achttiengebed probeert men de verheven gemoedsstemming te
doen afdalen en om te zetten in de dagelijkse praktijk. De afsluitende
gebeden vormen een 'afkoelingsperiode' om zich te bezinnen op de
invulling van de dag, die komen gaat. Het ochtendgebed moet
uitgesproken worden voordat men zich gaat wijden aan de dagelijkse
beslommeringen. Want alleen zo zal de religieuze mens zich op
religieus zinnige wijze kunnen wijden aan het doel van de Schepping:
de transformatie van materie tot geest.
Mystieke benadering van Tora en halacha
De denkwereld van de klassieke joodse commentatoren is in eerste
instantie religieus en niet zuiver filosofisch, zoals de Grieks-klassieke.
De verschillende vormen van joodse ideologie vertonen weinig
neiging tot abstractie en sluiten meestal nauw aan bij het Tora-woord
of concrete waarnemingen. Mystiek-theologische bespiegelingen
binnen orthodox-joodse kring kenmerken zich daarentegen door een
hoge graad van abstractie.
Chochma en Bina, het mannelijke en vrouwelijke element
Daar het Opperwezen Zelf zich in geen enkel denkpatroon of
intellectuele vorm laat 'vangen' - G'd is noch materie noch geest - richt
de kabbalistische theologie zich vooral op de uitstralingen van het
G'ddelijk Licht, die 'sefirot' of sferen worden genoemd. Deze sferen
vormen een eenheid met G'd. De mens kan echter niet denken in
termen van oneindigheid en neemt deze uitstralingen van G'ddelijk
Licht dus waar als differentiaties van G'ddelijke uitstraling. Door
middel van de 'sferen' wordt de relatie mens - G'd gelegd, in elke
wereld weer op een ander niveau.
In één van de hoogste werelden, Beri’a, overheersen de intellectuele
sefirot zoals Chogma en Bina (inzicht en begrip) en zijn de Engelen
'intelligenties'. Hun relatie met het Opperwezen draagt een
verstandelijk karakter.
In een lagere wereld, Jetsira, overheersen de emotionele sefirot en
dienen de Engelen G'd met liefde, eerbied en ontzag. De spirituele
maar ook de lichamelijke structuur van de mens wordt eveneens door
de sefirot bepaald. Het menselijk denken wordt beheerst door de
sferen van Chogma en Bina. Chogma kan omschreven worden als de
flits of Aha-Erlebnis, de oplossing van een ingewikkeld probleem, die
in één verlichtende bliksemschicht wordt geschouwd.
Deze 'kiem' van inzicht heeft nog geen duidelijke vorm aangenomen
en dreigt in het niets te verdwijnen als het niet snel wordt uitgebouwd
en ontwikkeld tot een duidelijke gedachtegang. Bina – van 'be-grijpen'
moet verder aan de slag met de flits van inzicht, onderzoekt het en
werkt het tot in details uit. Van abstractie krijgt het flitsende idee
gestalte en vorm en wordt het ingekaderd in concrete denkpatronen,
toepasselijk op de alledaagse realiteit. De oorspronkelijke 'vonk' van
inzicht daalt af en wordt 'verduisterd' tot een niveau van
hanteerbaarheid en communicatie.
Flits van inzicht
De afdaling van de zwevende flits tot een concrete en ook voor
anderen volgbare logische gedachtegang wordt ook wel in termen van
de conceptie van het menselijk leven omschreven. Het mannelijke
element in de voortplanting wordt gevat door het vrouwelijke, smelt
hiermee samen en wordt in de baarmoeder uitgewerkt tot een
gedetailleerd menselijk wezen. Daar het jodendom zich concentreert
op het hier en nu van de aardse realiteit moge het ons niet verbazen,
dat juist de identiteit van de moeder het joods-zijn van het kind
bepaalt.
Kort samengevat betekent dit, dat het 'mannelijk’ element in de
Schepping - de sfeer van Chogma - volstaat met abstracte
waarneming, terwijl het vrouwelijk element de vrijzwevende
gedachtenflitsen 'naar beneden trekt' en concrete en tastbare gestalte
geeft. Chogma is creatief, Bina is uit op ontwikkeling, expansie en
concretisering. Dit betekent overigens niet dat vrouwen of mannen per
definitie tot één van beide categorieën 'veroordeeld' zijn. Chogma en
Bina zijn slechts sferen, globale denkpatronen, die ieders deel kunnen
zijn. Het zijn universele tendensen, die overigens wel in empirisch
onderzoek significante verschillen opleveren tussen mannen en
vrouwen.
Zo vonden Shontz (1963) en Fischer (1970) dat vrouwen ervaringen
en wensen met betrekking tot het eigen lichaam veel beter konden
omschrijven dan mannen. Bij vrouwen speelt het lichaamsidee een
centrale rol in het totaal van het zelfconcept. Bij mannen staat het
lichaam meer op de achtergrond en speelt slechts een perifere rol in
het totale zelfbeeld.
Esterrol
Na deze inleiding wil ik dieper ingaan op de kabbalistische duiding
van de hoofdrolspelers in de Esterrol, één van de vierentwintig boeken
van Tenach. Poeriem, het Lotenfeest, herinnert ons aan de val van
Haman na zijn poging het joodse volk te vernietigen. Opvallend is, dat
de G'dsnaam niet éénmaal voorkomt in de rol van Ester, hetgeen er op
duidt dat G'd zich op een afstand leek te houden. Koningin Ester
schittert op het toneel van de wereldgeschiedenis en redt haar volk. De
rol van haar oom en voogd Mordechai blijft onderbelicht. Tijdens de
zwangerschap van haar moeder was Esters vader overleden en na haar
geboorte overleed haar moeder. Liefdevol werd zij opgevangen door
Mordechai. Tijdens de ‘Miss-verkiezing' in het rijk van Achasjwerosj
probeerde Mordechai zijn nicht nog te verbergen maar ze werden
verraden en Ester moest voor de koning verschijnen.
Veertig jaar was zij toen zij gekroond werd tot koningin. Ester was
één van de zeven profetessen en behoorde volgens de Midrasj tot de
vier mooiste vrouwen uit de geschiedenis. Poeriem speelt zich af aan
het einde van de zeventigjarige Babylonische ballingschap. De
generatie van ballingen was verstoken van zijn grote leiders en wordt
vergeleken met een weeskind; het zou verlost worden uit de klauwen
van Haman door een weesmeisje.
Ester - Mordechai: een duo
Volgens de Talmoed (B.T. Megilla 13a) was Ester getrouwd met
Mordechai. R.Meïr zegt: lees niet (2:7) "Mordechai nam haar tot
dochter" maar lees: "Mordechai nam haar tot vrouw". De vraag naar
de relatie tussen Ester in het harem van Achasjwerosj en Mordechai in
de poort van de koning heeft vele pennen in beweging gezet. De
Talmoed verklaart dat zij uit het bed van Achasjwerosj opstond,
onderdompelde in het mikwe (het rituele bad) en haar huwelijk met
Mordechai gewoon voortzette. De ongewenste intimiteiten van de
machtige koning over 127 provincies vormden geen inbreuk op de
relatie van de twee hoofdrolspelers uit de Esterrol. Samen werkten zij
in het belang van hun volk, elkaar aanvullend op verschillend terrein,
gelijk Chogma en Bina in hogere sferen. Ester bereidt de val van
Haman voor temidden van de pracht en praal van het Perzische hof,
Mordechai's werkterrein ligt daarbuiten, temidden van zijn volk. Toen
Hamans Endlösung Mordechai ter ore kwam, verscheurde hij zijn
kleren, hulde zich in zak en as en trok de stad door, luid en bitter
jammerend. Overal in het uitgestrekte rijk volgden de joden
Mordechai's voorbeeld: inkeer, vasten, geween en geklaag; voor velen
werd zak en as als bed uitgespreid. Het volk richtte zich tot G'd om
hulp. Mordechai liet Ester berichten wat er gebeurd was.
Onvervalste weergave
Via de bode Hatach droeg hij haar op naar de koning te gaan om diens
genade af te smeken en te pleiten voor haar volk: "Beeld je niet in, dat
jij allen van alle joden zult ontkomen, omdat jij in het paleis van de
koning zit. Want als jij in deze tijd blijft zwijgen, zal er van andere
zijde redding voor de joden opdagen; wie weet of jij niet juist met het
oog op deze tijd de koninklijke waardigheid verkregen hebt!".
Ester is één van de vierentwintig heilige boeken en dit betekent, dat de
uitstralingen van G'ddelijkheid en met name de sefirot Chogma en
Bina in de realiteit en hoofdrolspelers van het Poeriem onvervormd
gestalte krijgen. Ester en Mordechai vullen een heilig boek omdat zij
de hogere sferen zuiver weerspiegelen. Zoals in een uitgekristalliseerd
denkproces Chogma en Bina in interactie elkaar aanvullen, hebben
Mordechai en Ester ieder op eigen wijze bijgedragen tot de
uiteindelijke redding. Mordechai heeft in de hogere sferen gewerkt
aan de vernietiging van Hamans besluit en Ester in de aardse, politieke
sfeer. Mordechai riep op tot boete en inkeer en werkte in joodse sfeer.
Ester bewerkte Achasjwerosj en legde een val voor Haman in
hetzelfde paleis, waar hij eerder tot grootheid was geroepen.
Mordechai bewandelde een bovennatuurlijke, Ester een natuurlijke
route. Zij wist Achasjwerosj op andere gedachten te brengen en de
bedreigende situatie in het tegendeel te veranderen: "de 13e Adar, die
- integendeel - werd tot een dag, waarop de joden hun haters
overweldigden" (9: 1).
Toekomstige viering
Ook in de wijze waarop Ester het Poeriemfeest door de komende
generaties gevierd wilde zien, verschilde zij van Mordechai. En ook
hier vinden wij hetzelfde verschil in sfeer tussen het 'mannelijke' van
Chogma en het 'vrouwelijke' van Bina. Bij vergelijking van de
Babylonische en Jeruzalemse Talmoed is opvallend, dat Mordechai en
Ester de Chagamiem beiden gevraagd hebben om de twee dagen van
Poeriem op speciale wijze - met maaltijden en vreugde - ook voor de
komende generaties verplicht te stellen ter herinnering. Maar Ester
ging verder: zij verzocht de Chagamiem, dat haar verhaal zou worden
opgeschreven en ieder jaar opnieuw zou worden voorgelezen.
G'ds Naam ontbreekt
De Esterrol is het enige boek in Tenach waar G'ds naam ontbreekt.
G’d leek zich op een afstand te houden. Deze afstand ontstond door
identiteitszwakte en twijfels bij de joden - in 'goles' (ballingschap). De
G'dsverduistering reflecteerde slechts de houding van het joodse volk.
Het Poeriem-wonder gebeurde zonder duidelijk aanwijsbare ingrepen
van Boven. De religieuze uitdaging lag in die tijd in de erkenning, dat
de natuur slechts een denkbeeldige sluier van G'dsverhulling was en
dat G'd zich in de 'toevallige' loop van de politieke gebeurtenissen
voor iedereen, die wilde zien, openbaarde. Mordechai, die de
Chogma-sfeer weerspiegelde, vond twee feestdagen met een
uitbundige maaltijd en sjlag-mones (etenswaren als cadeautjes
rondsturen) voldoende.
Geestesoog
Vastlegging in een rol en voorlezing daaruit achtte hij overbodig
omdat het wonder van G'ds wereldleiding en sturing van het lot der
mensheid alleen met het geestesoog gevat kon worden. Het
wonderlijke van het Poeriem-verhaal is een abstractie van hetgeen
werkelijk gebeurde, waargenomen door ogen van vlees en bloed. In de
Chogma-sfeer gaat het om de gedachte erachter, het G’ddelijke licht,
dat in het Esterverhaal sec onduidelijk blijft. Ester stelt de Bina-sfeer
voor, waar het hogere licht verduisterd wordt en aangepast raakt aan
lagere regionen, die voor iedereen toegankelijk zijn. Het woord Ester
zelf betekent verhulling en versluiering. Haar kracht lag in het
openbaren van G'ds inwerking in de menselijke geschiedenis. Zij had
met eigen ogen aanschouwd hoe het natuurlijk verloop van de politiek
zelf van Hogerhand een positief-joodse verandering had ondergaan.
Daarom moest vanuit haar optiek ook het 'gewone' verhaal concreet in
een rol zijn aardse vorm aannemen. De opdracht van het joodse volk
in diaspora is juist het oplichten van tipjes van de sluier van
G'dsverduistering: de menselijke geschiedenis is meer dan alleen een
toevallige samenloop van omstandigheden. Daarom was er meer
nodig dan alleen herinneren. Vanuit een concreet en voor iedereen
toegankelijk verhaal verschijnt de ware toedracht vanzelf. De natuur
zelf is de duidelijkste wegwijzer richting het bovennatuurlijke en het
hogere.
Het eind van de wonderen
Niet voor niets heet Ester `het eind van alle wonderen’(B. T. Joma
29a). Poeriem was het laatste wonder, dat het hogere in het lagere
openbaarde. Daarom vieren we Poeriem ook op zo in luidruchtige en
lichamelijke manier: eten en drinken, sjikkeren, verkleedpartijen en
verhulling, cadeautjes sturen en geld voor arme mensen. Chanoeka is
het enige joodse feest, dat historisch nog volgt. Maar Chanoeka blijft
beperkt tot het rijk van de geest. Het zachte chanoekalicht
symboliseert slechts het spirituele. Ester is het typisch-joodse:
penetratie van heiligheid tot in de laagste, materiële regionen.
Download