SJABBAT SJALOM Sjabbat Weekblad voor Nederland Nr. 58 Parasjat Bechoekotai (Wajjikra 26:3–27:34) Overzicht van parasjat Bechoekotai De Tora belooft voorspoed aan het Joods volk, wanneer zij de geboden van Hasjem naleven. Echter, wanneer zij in gebreke blijven om te leven overeenkomstig de verantwoordelijkheid van het Uitverkozen Volk, dan zullen er zware straffen volgen. De Tora vertelt in details welke harde historische gebeurtenissen hun te wachten zal staan wanneer de G-ddelijke bescherming wegvalt. Deze straffen, waarvan het doel is dat het Joodse Volk berouw zal tonen, zullen in zeven etappes komen, iedere etappe zal erger zijn dan de vorige. Het boek Wajjikra – Leviticus – besluit met de details van erachin – wanneer iemand zweert dat hij aan het Beit HaMikdasj geld zal geven ter waarde van een persoon, een dier of een voorwerp. Tora geeft aan hoe de waarde berekend dient te worden. Door Ohr Somayach in Jeruzalem, Israël ©1998 Ohr Somayach International - Alle rechten voorbehouden Inzicht in Parasjat Bechoekotai Wanneer jullie je levenswandel richt volgens Mijn wetten…(Wajjikra 26:3) Aldus de vertaling van zowel Opperrabbijn A.S. Onderwijzer z”l als Dr. Jitschak Dasberg z”l. Letterlijk staat er: Wanneer jullie wandelen in Mijn wetten. „Wandelen” in Hasjems wetten, zeggen onze Geleerden z”l, betekent hard werken, zwoegen aan Tora.. Op die arbeid rust de zegen van Hasjem. En zo ook volgen de vloeken op wie nalaat aan Tora te werken. Onze Geleerden (Nedariem 81a) vertellen ons dat Erets Jisraël verloren is gegaan en het Joodse volk verstrooid werd, omdat het niet de juiste beracha maakte voor het leren. Ran (Rabbeinoe Nissim, 1290-1375, Spanje, Halachist en Talmoed commentator) citeert Rabbeinoe Jona (uit Gerona, 11801263, Spanje, schrijver van Sja’arei Tesjoeva) die uitlegt dat de zegen rust op de harde arbeid die men in Tora gestoken heeft, en wanneer dat mankeert, volgt choerban (vernietiging). De eerste vraag die hierbij opkomt, is: Wat is het verband tussen inspanning in Tora-leren en „wandel(en) in de wetten van Hasjem”? Sinds wanneer vergt „wandelen” harde arbeid en inspanning? Onze Geleerden z”l vertellen ons dat de Tora een levenselixer is, voor wie het als „rechtsen” benadert, maar een vergif voor wie het als „linksen” benadert. Rasji definiëert „rechts” hier als iemand die zijn sterke rechter arm gebruikt om in Tora te graven en de geheimen ervan probeert te ontdekken (Sjabbat 88b). Men moet diep in Tora delven om de ware betekenis ervan te ontdekken, om Hasjem erin terug te vinden, die de nesjama van de Tora is. Zonder inspanning en zwoegen komt men niet verder dan een 22 Ijar 5763 Nederland Begin Sjabbat: 20.10 Einde: 22.43 22.38 22.35 22.32 Antwerpen Plag hamincha: 19.58 Begin Sjabbat: 21.19 Einde Sjabbat: 22.46 22.29 oppervlakkige en flauwe gehoorzaming van de mitswot. Aan de andere kant, wie al zijn energie aanwendt, ervaart het ontzag voor de Hemel, en dat is de essentie van Tora. Wij worden aangespoord om letterlijk achter G-d aan te wandelen, om te lopen in Zijn voetstappen. Hard werken aan Tora betekent het opsporen en ontdekken van die voetstappen van G-d: de onveranderlijke wetten van de aardse en bovenaardse natuur, die de essentie van G-ds eigenschappen bevatten. Wanneer hij zijn geest onderwerpt aan de eisen van Tora en al het oppervlakkige en simplistische verwerpt, zal de student in Tora Hasjem vinden en in staat zijn Hem te evenaren. De antithesis van het zwoegen aan Tora is „Wanneer je niet naar Mij luistert” wanneer je er niet in slaagt Mij in Tora terug te vinden. Je denkt dat je Tora beheerst, maar het is een Tora zonder Mij. Dat soort Tora kan makkelijk verwrongen worden en kan zelfs leiden tot afgoderij, immoreel gedrag en moord. De profetische waarschuwing aangaande ons toekomstig falen bevat de volgende opeenvolging van gebeurtenissen. G-d zal een vijand op ons af sturen, die Erets Jisraël zal binnenvallen en de Joden zullen zich terugtrekken binnen de beschermende muren van Jeruzalem. De belegerde Joden zullen vervolgens ten prooi vallen aan een of andere plaag en velen zullen sterven. Daar het verboden is om een lijk in Jeruzalem te laten liggen, zal men de lijken buiten de veilige muren brengen, waar de mensen worden overgeleverd aan de vijand ( zie Rasji op Wajjikra 26:25). Deze volgorde is op het eerste gezicht verbazingwekkend. Het verbod om een lijk in Jeruzalem te laten liggen is een rabbijns verbod. En zelfs als het Uitgave: Zwi Goldberg – P.O.Box 3220 – Netanya 42132 – Israël – E-mail: [email protected] 1 Nr. 58 Parasjat Bechoekotai (Wajjikra 26:3–27:34) 22 Ijar 5763 ten blazen ...” Dat wil zeggen [niet alleen in geval van oorlog, maar] in alle gevallen van narigheid en rampspoed, zoals hongersnood, ziekten, een sprinkhanenplaag of iets dergelijks, schreeuw het dan uit [tot G-d] en blaas op de trompet. Deze praktijk is er een van tesjoewa [berouw, inkeer], want in een tijd dat er narigheid ontstaat en men schreeuwt het uit [tot G-d] en men blaast op de trompet, dan zal iedereen weten dat al deze ellende komt wegens hun eigen slechte gedrag, zoals er geschreven staat [Jeremiahoe 5:25]: „Jullie zonden hebben het [de regens en het oogst-weer] afgewend”. En dit [besef] zal de rampspoed verdrijven. Daarentegen, wanneer men het niet uitschreeuwt en niet op de trompet blaast, maar alleen maar zegt: „Dit is de natuurlijke gang van zaken, het is toeval [mikrè] wat ons overkomen is, het is een ongeluk,” dan is dat een wrede opvatting van de dingen en veroorzaakt dat de mensen doorgaan met hun slecht gedrag. En zo zal de ene ramp tot de volgende leiden. Dit is de betekenis van wat er staat [in Wajjikra 26:27-28]: „Wanneer jullie je vijandig [kèri] tegen Mij gedragen”. Dat wil zeggen: wanneer Ik over jullie ellende breng opdat jullie tesjoewa zullen doen, maar jullie zeggen: het is maar toeval [kèri], dan zal Ik jullie [als straf] nog een extra portie van dat toeval bezorgen. (Rambam, Hilchot Ta’aniot 1:1-3) een verbod van Tora was geweest, dan zou het levensgevaar, dat begraven buiten de muren zou meebrengen, zwaarder wegen dat het begrafenisverbod binnen Jeruzalem. En nog een ander probleem: de generatie die de Tora beschrijft, is er een waar moord, afgoderij en immoraliteit overheersen. Zouden mensen die zulke misdaden begaan hun leven in gevaar brengen om een rabbijns voorschrift uit te voeren? Maar dat is nu juist het punt van de vermaning. Wanneer men oppervlakkig Tora studeert, is zijn perspectief noodzakelijkerwijze gefragmenteerd en verdraaid en men legt op de verkeerde punten de nadruk. Wat mist is een inzicht in de mitswot als onderdeel van een totaliteit en in het licht van de totaliteit. Een oppervlakkige kennis van Tora kan ertoe leiden dat men op de verkeerde dingen de nadruk legt, en de verkeerde dingen die werkelijk belangrijk zijn volgens Tora, onderschat. De heiligheid van Jeruzalem is van groot belang, maar dat vereist nog niet dat men daar zijn leven voor moet opofferen door te vermijden dat een lijk in de stad blijft liggen of begraven wordt. Integendeel, Tora met name verbiedt dat, want de waarde van een leven gaat boven alles. Zulke vedraaiingen zijn onvermijdelijk wanneer men geen duidelijk overzicht heeft van de eenheid van Tora. De beloning voor het zwoegen in Tora is harmonie in de natuurlijke wereld, die culmineert in de zegen van sjalom, vrede. Tora-geleerden, zeggen Chazal, vergroten de vrede in de wereld door de fysieke en geestelijke wereld in harmonie bijeen te brengen door hun begrip van en inzicht in de geheimen van de fundamenten van Tora. Omgekeerd is de straf voor het niet zwoegen in Tora een fysieke wereld die op hol slaat, waar het niet gaat zoals het hoort. Dat is het spirituele resultaat van het falen om Hasjems voetstappen in Tora te ontdekken en om langs Zijn wegen te wandelen. Dat is het gevolg wanneer men Tora ziet als iets dat niet meer is dan een opeenvolging van „doe-dit” en „doe-dat-niet”. Zonder inspanning, zonder zwoegen is Tora geen levenswijze, maar een aanval op en een binnendringen in iemands leven. En de straf daarop is dat men dan een veelvoud van vloeken over zich heen haalt. In het Hebreeuws heeft het woord kèri, zowel de betekenis van een (toevallige) gebeurtenis, als ook de betekenis van opstandigheid, rebellie, vijandigheid. Het is deze dubbele betekenis van het woord,, waar de Rambam hier op zinspeelt. De vraag blijft, waarom Rambam het wreed vindt als men rampen en narigheid aan het toeval toeschrijft. In Hilchot Melachiem (12:1-5) schrijft Rambam dat in de tijd van de Masjiach de wereld zijn natuurlijk beloop houdt, er zullen geen veranderingen in de natuur optreden. Er zal geen hongersnood meer zijn en geen oorlog, geen jaloezie en geen concurrentie, alles zal overvloedig aanwezig zijn, ziekten zullen verdwenen zijn en de mensen zullen honderden jaren leven. Men vraagt zich af: is dat de natuurlijke wereld die wij kennen? Maar Rambam bedoelt dat onze wereld onnatuurlijk is. De natuurlijke wereld zoals Hasjem die bedoeld heeft bij de Schepping, zal niet veranderen. De wereld zoals die was in Gan Eden en die wij verloren hebben door de zonden van Adam en Chawa, dat was de natuurlijke wereld. Maar voor ons is dat een bovennatuurlijke wereld, voor ons is de dagelijkse misère natuurlijk. Wie G-d niet herkent in wat er om hem heen gebeurt, verlengt de miserabele toestand. Is dat niet wreed? „Maar wanneer jullie toch niet naar Mij luistert, maar je vijandig tegen Mij gedraagt, dan zal Ik ook vijandig tegen jullie optreden.” (26:27-28) Het is een positief gebod van Tora om het uit te schreeuwen en op trompetten te blazen bij iedere ellende die over de gemeenschap komt, zoals geschreven staat [in Bamidbar 10:9]: „Wanneer jullie in je land ten strijde trekt tegen de verdrukker, die jullie onderdrukt, dan moeten jullie op de trompet- 2 Nr. 58 Parasjat Bechoekotai (Wajjikra 26:3–27:34) 22 Ijar 5763 31 ge- en verboden die betrekking hebben op lasjon hara – kwaadsprekerij (Vervolg) volgens de Chafeets Chajiem De Chafeets Chajiem noemt 31 Tora ge- en verboden op die men kan overtreden wanneer men lasjon hara spreekt of daar naar luistert. In de twee vorige nummers van Sjabbat Sjalom hebben wij de eerste negen van de 17 verboden genoemd. Hier is het vervolgen de laatste acht en volgende week volgen de geboden: 10. „ – ֹלא יקּום עד אחד באיׁש לכל עון ּולכל חטאתEén getuige zal niet opstaan tegen een man voor enige misdaad of voor enige zonde” (Dewariem 19:15). Wanneer een enkele getuige zijn verklaring aflegt voor een Beit Din in een niet-financiële zaak, dan overtreedt hij dit verbod, behalve dat hij zich schuldig maakt aan lasjon hara. Bij financiële aangelegenheden heeft de verklaring van een enkel getuige wel practische betekenis (het kan iemand tot een eed dwingen). Maar in niet-financiële aangelegenheden kan een Beit Din de verklaring van een enkele getuige niet accepteren. Dus de verklaring die hij aflegt, maakt slechts de reputatie van de persoon waarover hij spreekt, zwart, zonder dat het iets oplevert. 11. „ – ֹלא תהיה ַאחרי רבים לרעתVolg niet een menigte om kwaad te doen” (Sjemot 23:2). Wanneer je je aansluit bij een groep om lasjon hara te spreken, dan overtreedt je dit verbod (zie Sja’arei Tesjoeva 3:50). 12. „ ֹלא יהיה כקרח וכעדתוWordt niet als Korach en zijn aanhang” (Bamidbar 17:5). Dit vers verbiedt ons ruzie te maken (Sanhedrin 110a). Wanneer je er de oorzaak van bent dat een ruzie voortduurt, dan overtreedt je dit verbod. 13. „ ֹלא תונּו איׁש את עמיתוJe zult je naaste niet benadelen” (Wajjikra 25:17) Dit verbiedt ons iets te zeggen dat een ander beledigt of hem kwaad maakt (Bawa Metsia 58b). Sommige voorbeelden hiervan zouden kunnen zijn: 1. Iemand herinneren aan zijn vroeger misdaden; 2. Iemand beschaamd maken over zijn familie achtergrond; 3. Iemand uitlachen om zijn gebrekkige Tora-kennis; 4. Iemand beledigen om zijn lage maatschappelijke status; 5. Iemand vragen hoe hij op een bepaalde vraag zou antwoorden wanneer je weet dat hij daartoe niet in staat is. Wanneer je lasjon hara spreekt over iemand in zijn aanwezigheid, dan overtreedt je ook dit verbod, behalve dat je lasjon hara spreekt. 14. („ ֹלא תשא עליו חטאJe zult je naaste berispen) zodat je wegens hem geen zonde draagt” (Wajjikra 19:17). Dit vers verbiedt ons anderen beschaamd te maken, zelfs wanneer wij hen privé vermanen (Erchien 16b). Een vermaning moet gedaan worden op een tactvolle wijze, die geen schaamte veroorzaakt.Wanneer je lasjon hara spreekt over iemand in zijn aanwezigheid en hem schaamte veroorzaakt, dan overtreedt je dit verbod. Wanner je iemand in het openbaar vermaant, is je misdaad zo ernstig, dat je je aandeel in de ‘Olam haba verliest (Bawa Metsia 59a). 15. „ כל ַאלמנה ויתום ֹלא תעּנּוןJe zult geen enkele weduwe of wees verdriet aandoen” (Sjemot 22:21). Wanneer je lasjon hara spreekt over een weduwe of over wezen in hun aanwezigheid, onafhankelijk van hun maatschappelijke of financiële positie, dan overtreedt je dit verbod. 16. „ ֹלא תחניפּו את הָארץVervuil het land niet waarin je je bevindt” (Bamidbar 35:33). Dit vers verbiedt je om iemand die kwaad doet te vleien (De RAM, Ba’al Hatosfot en RSH Ben Gabirol). Wanneer je weet dat Reoeween een hekel aan iemand heeft, dan moet je Reoeween daarover vermanen. Wanneer je over die ander tegen Reoeween lasjon hara spreekt om bij Reoeween in het gevlei te komen, dan overtreedt je dit verbod. Iemand die naar dit soort lasjon hara luistert kan dit verbod ook overtreden. Het is zeer gebruikelijk voor mensen om met hun hoofd te knikken of hardop instemming te betuigen wanneer iemand hen lasjon hara vertelt. Dit soort vleierei wordt chanifoet genoemd en is een zeer ernstige overtreding (zie Sja’arei Tesjoeva 3:187-199). 17. „ ֹלא תקלל חרׁשVervloek een dove niet” (Wajjikra 19:14). Dit vers verbiedt ons om anderen te vervloeken met G-ds naam. Dat geldt ook voor het vloeken van een dove, dus zoveel te meer is het ons verboden om iemand te vervloeken, die kan horen (Chosjen Misjpat 27). Wanneer je lasjon hara spreekt over iemand in je boosheid, ben je licht geneigd hem te vervloeken. 3 Nr. 58 Parasjat Bechoekotai (Wajjikra 26:3–27:34) Liefde voor Tora Wij bevinden ons nu in het midden van de Omertelling. Nadat wij nog maar kort geleden Pesach hebben gevierd, ter herinnering aan onze uittocht uit Egypte, om Tora in ontvangst te nemen, bereiden wij ons nu voor op Matan Tora met Sjawoeot. Het geschenk van Tora komt niet gratis, maar vereist inspanning. „Een hart kent de bitterheid van de ziel en een vreemdeling zal zijn vreugde niet delen.” (Misjlei 14:10). Rasji verklaart dit vers als volgt: ‘„Een hart kent de bitterheid van de ziel” – dat is het zwoegen en de inspanning die aan het leren van Tora gespendeerd zijn, en daarom „ zal een vreemdeling zijn vreugde niet delen” – wanneer hij zijn beloning krijgt.’ Iedereen heeft een andere maat – sjioer – van zwoegen, toewijding en inspanning voor zijn individuele strijd om zich aan Tora te hechten. De bitterheid van zijn ziel. Zij eigen moeilijkheden en ergenissen worden allemaal ingecalculeerd. Een hart kent de bitterheid van zijn ziel. Alleen de persoon zelf weet hoeveel hij geïnvesteerd heeft in het leren van Tora. Soms is het de moeilijkheid van concentratie op een sjioer, ten gevolge van de dagelijkse zorgen, en soms is het de moeilijkheid van het begrijpen van de inhoud van datgene wat geleerd wordt. Het wordt allemaal genoteerd en de uiteindelijke vreugde is uniek. Wij moeten ons realiseren dat iedere lerner van Tora, zelfs de allergrootste, zijn niveau niet kan bereiken zonder zwoegen. Wij zijn allen bekend met de verhalen van onze grote leiders, die tot diep in de nacht met hun voeten in een bak met koud water zaten om de slaap te verdrijven, terwijl anderen hun hoofd omwikkelden met een natte doek om de bonkende hoofdpijn te onderdrukken. Waarom werkten zij zo hard? Zij voelden met heel hun wezen dat Tora het meest kostbare is – Tora en niets anders en zo werden zwoegen en inspanning het opperste geestelijke genot. Wij hoorden het volgende verhaal van iemand over zijn grootvader, HaGaon Rav Avraham Abeleh Kosovski zt”l, Rosj AV Beit Din in Jeroesjalajim. Rav Kosovski had een jonge zoon, Jehosjoea, die ten slotte bekendheid zou krijgen als schrijver van de Concordantia series. Eens, toen hij tien jaar was, benaderde hij zijn vader na sjacharit en vroeg in zijn onschuld hoeveel keren Abbajjé in de Sjas [Talmoed] voorkomt [Abbajjé is een van de grotere geleerden die vele malen in de Talmoed genoemd wordt]. Op het horen van die vraag ging Rav Kosovski niet naar huis om te ontbijten. Zijn gezicht begon te gloeien als een vlam en hij ijsbeerde met grote snelheid heen en weer door de sjoel. Plotseling stopte hij, riep zijn zoon bij zich en vertelde hem hoeveel keren Abbajjé in Sjas voorkomt. Daarna ging hij naar huis om te eten. Maar Jehosjoea ging niet naar huis, hij bleef achter in sjoel, hij had nog een taak te vervullen. Hij nam een potlood en een notitieboekje, pakte het eerste deel van de Talmoed uit de boekenkast, traktaat Berachot en begon te zoeken naar de naam Abbajjé, om te controleren of zijn vader gelijk had. Het werd tijd voor mincha en de mensen kwamen naar 22 Ijar 5763 sjoel, maar Jehosjoea was nog steeds druk bezig met zijn notitieboekje… nog een keer Abbajjé en nog eens… hij zou spoedig klaar zijn. Plotseling kwam de Saraf van Brisk, HaGaon Rav Jehosjoea Diskin zt’l binnen en merkte het kind op dat gebogen zat over een stapel boeken, al schrijvend. Nu was in die dagen een hele Sjas iets zeldzaams. Wanneer een rijke weldoener een hele Sjas schonk, gaven de mensen een feestmaal met muziek en dit kind was druk bezig die dure boeken te verslijten… Rav Diskin keek naar Jehosjoea, die zich snel rechtvaardigde, door te vertellen dat hij reeds vanaf de ochtend bezig was om te tellen hoevaak Abbajjé in de Sjas voorkomt, om te zien of zijn vader gelijk had. Op het horen van het aantal dat Rav Kosovski genoemd had, zette Rav Diskin zich neer en dacht diep na. „Je vader had gelijk, exact,” concludeerde hij, maar het kind was niet te vreden en ging door met tellen. „Mijn kind,” drong Rav Diskin aan, „ik heb je toch al verteld dat je vader gelijk had.” „Maar als ik mijn vader niet zou geloven…,” antwoordde Jehosjoea. Rav Diskin realiseerde zich dat Jehosjoea niet tevreden zou zijn totdat hij met zijn eigen ogen gezien had dat zijn vader gelijk had. „Kies een hoofdstuk uit,” stelde hij voor, „en dan zal ik je vertellen hoeveel keren de naam Abbajjé in dat hoofdstuk voorkomt, en dan controleer je mij. Als ik gelijk heb, kun je vertrouwen op onze berekening voor de hele Sjas.” Het kind noemde een bepaald hoofdstuk en na enige seconden vertelde Rav Diskin hem precies hoeveel keer Abbajjé daarin voorkwam. Jehosjoea was tevreden en zette de boeken terug op de boekenplank. Dit verhaal legt nog eens de nadruk om te genialiteit van de vorige generaties. En het sterkt ons streven: de berg is hoog, maar er is een weg naar de top. Het is ook indrukwekkend dat Rav Kosovki zijn nauwe relatie met het kind gebruikte om hem dichter naar Tora te trekken en hem te leren die lief te hebben. Zijn grootheid verhinderde hem niet om de behoeften van zijn zoon te bevredigen en tegelijker tijd bond hij hem daarmee aan Tora. Tussen haakjes, het is de moeite waard om het volgende verhaal over de Maharsjam te vertellen. Eens, op Laĝ Ba’Omer kwam hij zijn beit din binnen en vroeg aan een dajan om alle uitspraken in de Talmoed te noemen, die aan Rabbi Sjimon bar Jochai worden toegeschreven. Na een half uur onderbrak de Maharsjam hem, en riep uit: „Stop!, je hebt al 33 uitspraken en halachot over geslagen.” In zijn Derech Hasjem schrijft de Ramchal dat tijdens de Omer-tijd iedereen nieuwe krachten krijgt van Boven, om zijn deel van Tora in ontvangst te nemen.” En er is geen betere tijd om onze behoefte aan, en onze activiteit met Tora te sterken. Moge Hasjem ons het begrip bij brengen om deze dagen optimaal te gebruiken. (Uit Meorot HaDaf Hayomi) Uitgave: Zwi Goldberg – P.O.Box 3220 – Netanya 42132 – Israël – E-mail: [email protected] 4