Door meten tot weten - Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde

advertisement
Nederlands Tijdschrift voor
Natuurkunde
april 2014-jaargang 80-nummer 4
Door meten tot weten
Strooien met licht
Data, data, data
Editorial
Uitgave van de
Nederlandse Natuurkundige Vereniging
80e jaargang (2014), nummer 4
nnv-bureau
lidmaatschappen en abonnementen
Afstand nemen
Nederlandse Natuurkundige Vereniging
Noortje de Graaf (directeur), Anja Al,
Debora van Galen Last (secretaresse)
Postbus 41882
1009 db Amsterdam
Telefoon: 020 59 222 11
E-mail: [email protected]
Website: www.nnv.nl
Leden van de NNV ontvangen maandelijks het NTvN. Opzeggen kan via
www.nnv.nl. Opzeggingen voor het
komende jaar dienen binnen te zijn voor 1
december, het NNV-bureau zal de opzegging binnen een week bevestigen.
Blader eens door een recent nummer van CERN Courier.
Surf een kwartiertje over de webstek van ESO. Wie dan
denkt: eigenlijk weet ik maar heel vaagjes hoe die spullen werken, is in goed gezelschap. Er is namelijk niemand op de planeet die wel weet hoe de LHC, de E-ELT
en al hun detectoren werken. Mocht er toch zo iemand
zijn, dan wed ik een miljard tegen één dat diegene niet weet hoe de bijbehorende software voor procesbesturing en analyse werkt. Pak Computing in
Physics and Engineering erbij en lees over exascale computing. Ik weet zeker dat
je even moet nalezen wat exascale ook alweer betekent. Dan hebben we het
dus nog niet over de programmatuur die echt iets voor je moet uitrekenen,
bijvoorbeeld hoe zwarte gaten ontstaan.
Is dat erg? Hmmm. We zijn verwaarloosbaar klein ten opzichte van het
Heelal. Dan is het niet zo moeilijk te aanvaarden dat we ook niet groot zijn
ten opzichte van de wetenschap. Maar het is wel erg als je voor dat gevoel
van onmacht zwicht. Wie zich laat afbluffen door een paar ton supervloeibaar helium heeft weinig weerwerk ten overstaan van de echte raadselen
van ons Heelal.
Niet alleen machines en software zijn intimiderend, theorieën zijn dat ook.
Toen de sterrenkundige Eddington de door Einstein voorspelde straalbuiging langs de rand van de Zon had gemeten, werden beiden op slag wereldberoemd. Een journalist vroeg: “Professor Eddington, is het juist dat er
maar drie mensen op de wereld de relativiteitstheorie begrijpen?” Waarop
Eddington gezegd zou hebben: “Wie is die derde dan?” Ach ja.
Je mag je best laten intimideren, al was het alleen maar omdat de tegenwoordige instrumenten, technieken en theorieën echt overweldigend zijn.
Maar om je niet te laten verpletteren door al dat gewicht is het goed af en
toe eens afstand te nemen.
Neem afstand wanneer je beseft dat je Huygens nooit zult evenaren. Neem
afstand als je bent opgefokt door je K-index, of hoe die voodoo moge heten,
en achter je bureau zit te tobben hoe je de astrofysica zo krom en klein kunt
maken dat-ie in de ‘Topsectoren’ past.
Doe het. Ga naar een colloquium. Ga op vakantie, naar een popconcert,
voor mijn part naar carnaval. Naar de bibliotheek, het theater of je bed.
Naar een zomerschool of gewoon een weekje zomer. Verander van onderwerp, van kleding, van universiteit.
Afstand nemen is geen afstand doen. Over een paar jaar vieren we de
honderdste verjaardag van de Algemene Relativiteitstheorie. Met de juiste
afstand maken we een kans die theorie te verenigen met dat andere superproduct: de quantumveldentheorie. Dan hebben we net op tijd bedacht
hoe materie de ruimte-tijd kromt. Wie weet begrijpen we dan ook hoe ons
Heelal begonnen is.
Afstand nemen is actief, een bewuste handeling zonder doel. Dat klinkt een
beetje zen-achtig. Misschien is het dat ook wel: richt je op de pijl, niet op de
roos. Dat valt heus niet mee, maar ’t is net als natuurkunde: het went.
Neem afstand. Zonder afstand geen perspectief, geen overzicht, geen
weidsheid, geen wijsheid en geen plezier. En vooral: geen resultaat, of
althans geen belangrijk resultaat. Doe het – af en toe. Het werkt – soms.
Ouderen onder u herinneren zich misschien de hit die de rockband U2 had
in 1987: And I still haven’t found what I’m looking for. Als dat je overkomt, houd
dan eens op met gerichte vragen stellen. En neem afstand.
Redactiesecretariaat NTvN
artikelen en advertenties
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
Esger Brunner/ Marieke de Boer
Science Park 105, kamer n228
Postbus 41882
1009 db Amsterdam
Telefoon: 020 59 222 50
E-mail: [email protected]
Website: www.ntvn.nl
Twitter: NTvN_tweets
106
Redactie
Lodewijk Arntzen, TN-HH
Rob van den Berg, Shell Amsterdam
Claud Biemans, Amsterdam
Erik van der Bijl, UU
Marieke de Boer, eindredacteur
Roeland Boot, Thorbecke VO en DIFFER
Lo Bour, AMC
Helko van den Brom, VSL
Esger Brunner, eindredacteur
Fiona van der Burgt, UU
Edip Can, Saxion
Menno van Dijk, Shell Amsterdam
Eduard Driessen, CEA-Grenoble
Richard Engeln, TUe, hoofdredacteur
Aernout van Enter, RUG
Iwan Holleman, RUN
Vincent Icke, UL
Rob de Jeu, UvA
Jeroen Kalkman, TU Delft
Herman de Lang, Rotterdam
Erik Langereis, DIFFER
Marco van Leeuwen, Nikhef en UU
Frans van Lunteren, UL
Tim Marcus, VUmc
Hans Muller, Utrecht
Gerard van Rooij, DIFFER
Wilfried van Sark, UU
Frans Snik, UL
Henk Swagten (bestuursgedelegeerde), TUe
Kristiaan Temst, KU Leuven (B)
Annemieke Vennix, TUe
Wim Verkley, KNMI
Henk Vrielinck, U Gent (B)
Vormgeving Ori Ginale/Marc de Boer
Opmaak EB/MdB
Druk Ten Brink, Meppel
Oplage 4400
Vincent Icke
Nederlandse
Natuurkundige
Vereniging
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
april 2014
Inhoudsopgave
Bij de omslag:
Wat weet een cel van de wereld om zich
heen? Chemische informatie vergaart de cel
met behulp van receptoren in het celmembraan. Maar cellen gebruiken ook informatie
over de mechanische eigenschappen van
hun omgeving. Een open vraag is wat voor
‘zintuig’ de cel gebruikt om deze externe
mechanische eigenschappen te meten. Op
de voorpagina is een impressie te zien van
een proefopstelling met een cel (blauw) die
bij dit onderzoek wordt gebruikt.
128
NTvN-Prijsvraag
108
NTvN-Prijsvraag
112
Data, data, data
boekbespreking
115
Gevonden! Hoe het Higgs-deeltje onze
wereld veranderde Hans Muller
‘t vrije veld
117
Treinreizen met kompas
interview
118
Biofysisch onderzoek aan populatiegolven
loopbaan
121
De journalist
122
Een gevoelig oor voor neutrino’s
126
Positiebepaling met satellieten
128
Door meten tot weten
nieuws
132
Vici-subsidies
ingelijst
133
Moleculaire motoren
ken uw klassieken
134
De fysicalisering van informatie
138
NNV-Nieuws
139
Agenda
de uitdaging
Strooien met licht
Klaus Jäger
Erik van der Bijl
Hans Bot
Marieke de Boer
Herbert Blankesteijn
E.J. Buis,
E.J.J. Doppenberg, D. van Eijk, R.A. Nieuwland en P.M. Toet
Lodewijk Arntzen
Elizaveta Novikova en Kees Storm
José Alvarado en Gijsje Koenderink
Herman de Lang
Het Nederlands Tijd­schrift voor Natuur­kunde is
op www.ntvn.nl, of zijn op te vragen bij het
Echter, artikelen kunnen geplaatst worden op de
het maande­lijkse tijdschrift van de Nederlandse
redactie­secretariaat.
internet­pagina’s:
Nederlands­t alige na­tuur­kun­dige ge­meenschap.
De redactie behoudt zich het recht voor om
• www.natuur­kunde.nl
Ingezonden artikelen, re­­censies, discussies en
artike­len te weigeren, in te kor­ten of anderszins te
• www.kennislink.nl
me­dedelingen – op het gebied van de natuurkunde
wij­zigen zonder opgave van reden.
Natuurkundige Ver­­eniging en richt zich op de
in brede zin – zijn welkom. Inzendingen kunnen
Niets van deze uitgave mag op welke wijze dan
worden gestuurd naar het redactiesecretariaat, of
De auteursrechten van de artikelen in dit tijdschrift
ook gekopieerd of verveelvuldigd worden zonder
naar re­­­dac­tieleden. Richt­lijnen voor auteurs staan
liggen bij de desbetreffende auteur(s).
nadrukkelijke toestemming van de auteur(s).
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
107
Prijsvraag tweede prijs
Strooien met licht
Dunnefilm-zonnecellen bevatten nanotexturen die het invallende
zonlicht verstrooien en zo de absorptie van licht in de absorberende
laag verhogen. Voor een maximale absorptie moet de morfologie van de
nanotexturen geoptimaliseerd worden. Om deze optimalisering door te
kunnen voeren, ontwikkelen we een verstrooiingsmodel dat op de scalaire
verstrooiingstheorie gebaseerd is. Door de optimalisering leren we welke
textuurparameters de verstrooiing voornamelijk beïnvloeden en hoe groot
het maximaal verwachte effect van de nanotexturen zal zijn.
M
108
et een totale geïnstalleerde
capaciteit van meer dan 100
gigawattpiek aan het eind
van 2012 is fotovoltaïsch (PV) gegenereerde elektriciteit niet meer uit de
globale elektriciteitsportfolio weg te
denken. Voor het grootste gedeelte
van de geïnstalleerde en geproduceerde PV-modules worden zonnecellen
van kristallijn silicium gebruikt, met
een rendement van 17-25%. Omdat
deze zonnecellen van siliciumwafers
met een dikte van enkele honderden
micrometers gemaakt worden, is het
materiaal- én energieverbruik voor de
productie zeer hoog. In tegenstelling
tot deze cellen zijn de actieve lagen
van dunnefilm-zonnecellen
maar enkele micrometers
dik, dus ruwweg honderd
keer zo dun als kristallijne
zonnecellen. Behalve een forse materiaalbesparing hebben dunnefilm-zonnecellen
nog een ander voordeel: ze
kunnen tot flexibele modules
verwerkt worden, zoals in figuur 1 te zien is.
Dunnefilm-zonnecellen kunnen van verschillende materialen worden gemaakt, zoals
cadmiumtelluride
(CdTe),
koper-indium-gallium-diselenide (CIGS), of organische
materialen. Deze materialen
zijn echter vaak giftig (CdTe),
zeldzaam (In) of hebben pro- Figuur 1
blemen met stabiliteit (organisch). Als we de zonnecel
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
maken van dunne siliciumlaagjes,
hebben we deze problemen niet.
Een groot nadeel van dunnefilm-zonnecellen van amorf (a-Si:H) [1] of nanokristallijn (nc-Si:H) [2] silicium is
het relatief lage gestabiliseerde rendement van rond de 10%. Door een amorfe cel op een nanokristallijne cel te stapelen (een zogenaamde tandemcel)
kan het zonnespectrum vanwege de
verschillende bandkloven van a-Si:H
en nc-Si:H beter benut worden wat een
rendement van rond de 12% oplevert.
Dunnefilm-silicium-zonnecellen bevatten nanotexturen die het invallende
zonlicht verstrooien zoals in figuur
3a geschetst is. Daardoor wordt de
gemiddelde weglengte van de fotonen in de absorberende lagen van de
zonnecel vergroot, wat tot een hogere
absorptie leidt en vervolgens tot een
hogere stroom. Figuur 3b laat het effect van nanotexturen op het externe
quantumrendement (EQE) zien: dat
wil zeggen dat over een groot gedeelte
van het spectrum en met name in het
rood een hogere fractie van de fotonen omgezet wordt in gecollecteerde
ladingsdragers.
Voor de uiteindelijke opbrengst van
de zonnecel is de morfologie van de
nanotexturen bepalend en dus is het
zeer belangrijk om geoptimaliseerde
structuren te ontwerpen. In dit artikel laten we zien hoe we de
morfologieën optimaliseren.
Hiervoor hebben we vier
bouwstenen nodig: (1) een
optisch model dat de verstrooiing van de nanotexturen kan voorspellen, (2) een
elektrisch model waarmee
het effect van de verstrooiing op de zonnecelopbrengst
kan worden bepaald, (3) een
manier om goed controleerbare computergegenereerde
nanotexturen te maken, en
(4) een algoritme om de optimalisering door te kunnen
voeren.
De auteur met een flexibele PV-module van HyET
Solar in een veld van traditionele niet-flexibele PVmodules. Foto: T. van Dijk.
april 2014
Klaus Jäger
Modelleren van
de verstrooiing en
zonnecelparameters
Ons verstrooiingsmodel – de
Technologische realisatie van nanotexturen
in dunnefilm-zonnecellen
In het algemeen worden nanotexturen via getextureerde
laagjes van transparante geleidende oxiden (TCO, transparent conducting oxide) in de zonnecellen ingebouwd. De
meest gebruikelijke TCO-materialen zijn tindioxide en
zinkoxide. De werking van de TCO-laag is drievoudig: ten
eerste dient deze zeer transparant te zijn om zo veel mogelijk licht door te laten naar de fotoactieve siliciumlagen. Ten
tweede dient ze goed elektrisch geleidend te zijn, omdat
de laag ook functioneert als elektrisch contact aan de voorzijde van de cel. Ten derde verstrooit de TCO-laag met haar
nanogetextureerde oppervlak het binnenkomende licht.
Sommige TCO-lagen krijgen hun structuur door het pro-
(b)
2 μm
2 μm
Figuur 2 Twee voorbeelden van nanogetextureerd TCO:
a) pyramideachtig tindioxide en b) kraterachtig
zinkoxide.
(b)
absorber
achtercontact
0.6
cel
zon
ne
0.4
kke
transparant
voorcontact
0.8
0.2
vla
glas
Extern quantumrendement (–)
(a)
(a)
et ren
el m xtu
nec ote
zon nan
eerste bouwsteen – is in de scalaire
verstrooiingstheorie geformuleerd,
waarin het vectorkarakter van het
elektromagnetische veld en dus het
licht wordt genegeerd. Verder maakt
het model gebruik van de Fraunhofer
diffractie-integraal, wat betekent dat
het doorgelaten veld direct achter het
verstrooiende object en het verstrooide lichtveld ver achter het object via
Fouriertransformaties aan elkaar gekoppeld zijn. Door het gebruiken van
eenvoudige aannames voor het veld
direct achter het verstrooiende object
kunnen we snelle fouriertransformatie (fast Fourier transform) algoritmes
gebruiken waardoor het model zeer
snel is. Het verstrooiingsmodel is zo
geformuleerd dat het voor grensoppervlakken tussen willekeurige materialen werkt (zie kader Het verstrooiingsmodel) [3].
Figuur 4 toont de hoekafhankelijke
intensiteitsdistributie (AID) en de haze
voor twee verschillende TCO-luchtgrensoppervlakken. Zoals we kunnen zien, kan het model de gemeten
parameters goed nabootsen, hoewel
de twee onderzochte texturen erg
verschillen. Het is opmerkelijk om te
zien dat een oude theorie, zoals de
klassieke diffractietheorie, nog steeds
van groot nut is voor de toegepaste natuurkunde.
Als tweede bouwsteen gebruiken we
de opto-elektrische simulatiesoftware,
ASA, die al meer dan 25 jaar aan de TU
Delft wordt ontwikkeld [4]. Met ASA
kunnen we het effect van de nanotexturen op de prestatie van dunnefilmsilicium-zonnecellen bestuderen. In
figuur 5a zien we de EQE en de stroom-
ductieproces; andere moeten nabehandeld worden, bijvoorbeeld door nat-chemisch etsen.
0
400
500
600
700
800
Golflengte (nm)
Figuur 3 a) Verstrooiing van licht binnen een dunnefilm-silicium-zonnecel en b) het effect
van de verstrooiing op het externe quantumrendement ten opzichte van een
vlakke zonnecel.
spanningskarakteristiek van een zonnecel met alleen vlakke grensoppervlakken. De vlakke cel is gebruikt om
de elektrische parameters in ASA te
kalibreren. Figuur 5b toont resultaten
voor een cel met nanotexturen afkomstig van zinkoxide met een kraterachtige structuur en een root-mean-square(rms)-ruwheid (σr) van 35 nm. We zien
dat het verstrooiingsmodel het effect van de nanotexturen op het gedrag van de zonnecel zeer goed kan
simuleren [3].
Op zoek naar geoptimaliseerde nanostructuren
Computergegenereerde Perlintexturen [5] die een willekeurige
hoogteverdeling met een vaste laterale structuurgrootte ℓ combineren, zoals in de inzet van figuur
6 geschetst is, vormen de derde
bouwsteen. Voor de optimalisering tellen we Perlintexturen met
verschillende ℓ bij elkaar op, waarbij
we de totale rms-ruwheid constant
houden. Deze combinatie van verschillende ℓ schept een zeer grote parameterruimte waarbinnen we de optimalisering uit kunnen voeren.
De vierde en laatste bouwsteen is het
simulated-annealing algoritme dat een
optimum zoekt, net als een systeem
Klaus Jäger studeerde in 2008 af
aan de ETH Zürich
in Zwitserland als
natuurkundige en
promoveerde in 2012
cum laude aan de TU
Delft. Hij werkte een
jaar bij het Arnhemse bedrijf HyET Solar,
dat flexibele zonnecellenfolie maakt.
Sinds november 2013 is hij postdoc in de
sectie Photovoltaic Materials and Devices
van de TU Delft.
[email protected]
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
109
(b)
10 − 1
lijnen...
gesimuleerd
symbolen... gemeten
1.0
10 − 2
zinkoxide
2 μm
SnO2 (σr ≈ 40 nm)
10 − 3
tindioxide
10 − 4
0.8
zinkoxide
0.6
0.4
0.2
lijnen...
gesimuleerd
symbolen... gemeten
0°
Haze in transmissie (–)
AID in transmissie (a. u.)
(a)
30°
60°
90°
tindioxide
2 μm
ZnO2 (σr ≈ 90 nm)
400
600
800
1000
1200
Golflengte (nm)
Verstrooiingshoek
Figuur 4 a) De AID bij 600 nm en b) de haze in transmissie voor twee verschillende TCO-lucht grensoppervlakken: piramide-achtig tindioxide van Asahi met een root-mean-square-(rms)-ruwheid σr = 40 nm en kraterachtig zinkoxide met σr = 90 nm.
(a)
(b)
0.8
0.4
0.2 0.4 0.6 0.8
4
8
12
16
0.2
lijnen. . .
gesimuleerd
symbolen. . . gemeten
400
500
600
0.6
0.2 0.4 0.6 0.8
4
0.4
8
12
16
0.2
lijnen. . .
gesimuleerd
symbolen. . . gemeten
0
700
2 μm
V (V)
0
J (mA/cm2)
V (V)
0
0
400
800
500
Golflengte(nm)
600
700
800
Golflengte (nm)
Figuur 5 Gemeten en gesimuleerde zonnecelparameters voor een cel met a) vlakke grensoppervlakken en b) ruwe grensoppervlakken die
door kraterachtig zinkoxide met σr = 35 nm zijn verkregen.
78
156
312
625
1250
10 − 1
10 − 2
(b)
nm
nm
nm
nm
nm
ℓ
10 − 3
10 − 4
0°
30°
60°
90°
Extern quantumrendement (–)
(a)
AID in transmissie (a. u.)
110
Extern quantumrendement (–)
0.6
J (mA/cm2)
Extern quantumrendement (–)
0.8
σ r ≈ 40 nm
0.8
0.6
0.4
(Stromen Jsc in mA/cm2)
39
78
156
312
0.2
0
400
Verstrooiingshoek
nm
nm
nm
nm
( Jsc = 14.3)
( Jsc = 14.9)
( Jsc = 14.9)
( Jsc = 14.3)
500
600
700
800
Golflengte(nm)
Figuur 6 a) AID bij 600 nm (TCO-lucht) en b) EQE van zonnecellen met Perlinnanotexturen (σr ≈ 40 nm) en verschillende laterale structuurgroottes ℓ.
dat langzaam afkoelt, om een toestand
met een minimale inwendige energie
te bereiken. In plaats van de inwendige
energie gebruiken we de absorptie van
licht in de absorberende laag die we
met behulp van het verstrooiingsmodel in ASA kunnen berekenen.
Het resultaat van de optimaliseringen
is zeer merkwaardig: er overleeft altijd
maar een laterale structuurgrootte –
alle andere sterven uit. Een nanotex-
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
tuur met een optimale ℓ verstrooit dus
beter dan een superpositie van meerdere texturen met verschillende ℓ. Om
dit resultaat beter te begrijpen bestuderen we het effect van ℓ op de verstrooiings- en zonnecelparameters.
Figuur 6a laat zien dat ℓ een duidelijke
invloed heeft op de hoekafhankelijke
intensiteitsdistributie: hoe kleiner ℓ,
des te meer licht wordt verstrooid in
grote hoeken. Het effect op de EQE
april 2014
van zonnecellen laten we in figuur 6b
zien: Voor de gegenereerde stroom bestaat dus een optimale ℓ. Een grotere ℓ
leidt tot minder verstrooiing naar grote hoeken en voor een te kleine ℓ wordt
minder licht verstrooid omdat het
licht de nanotextuur dan niet meer ziet
maar een geleidelijke overgang tussen
de twee materialen ondervindt [6].
De hoogte van de nanotexturen beïnvloedt de vorm van het verstrooide
Beschrijvende verstrooiingsparameters
Een gedeelte van licht dat door een nanogetextureerd
grensoppervlak heen gaat, wordt verstrooid – het diffuse
gedeelte. Het andere gedeelte passeert het grensoppervlak
onverstoord – dit gedeelte noemen we gericht.
In het algemeen gebruiken we twee verstrooiingsparameters: de hoekafhankelijke intensiteitsdistributie (angular intensity distribution, AID) en de haze (H, waas). De AID geeft
de fractie van het licht aan die in een bepaalde ruimtehoek
wordt verstrooid. Door de AID over alle richtingen (behalve
de gerichte) te integreren, verkrijgen we de diffuse transmissie,
� 2π � π/2
Tdif (λ) =
AID(θ) sin θdθdφ
0
HT (λ) +
Tdif (λ)
Tger (λ) + Tdif (λ)
De diffuse reflectie en de haze in reflectie kunnen op soortgelijke wijze worden berekend.
diffuus
φ
θ
gericht
intensiteit
θi
De haze is gedefinieerd als de diffuse (verstrooide) fractie
van het totale doorgelaten licht, dat wil zeggen:
Figuur 7 Illustratie van verstrooiing aan een nanogetextureerd
oppervlak.
Het verstrooiingsmodel
In het verstrooiingsmodel wordt eerst het veld U ver achter
de verstrooiende structuur berekend door Fouriertransformaties van de pupillenfuncties GT en GR,
GT (x,y) = exp {ik0z(x,y) (n1-n2)],
GR (x,y) = exp {ik02z(x,y) n1].
Met de pupillenfuncties schatten we de fase van het veld
direct achter de nanotextuur af. n1 en n2 zijn de brekingsindices van de twee materialen waar de nanotextuur tussen ligt. z(x,y) is de hoogtefunctie van de nanotextuur,
die wij met een atoomkrachtmicroscoop (AFM) meten.
Merk op dat voor transmissie beide brekingsindices be-
veld nauwelijks, maar ze bepaalt wel
de fractie van het licht dat wordt verstrooid. Bij een constante ruwheid
heeft een nanotextuur met een geoptimaliseerde ℓ de voorkeur boven een
textuur die uit een superpositie van
texturen met verschillende ℓ bestaat.
Vanwege het effect van de nanotextuur
op de elektrische eigenschappen van
de zonnecel kan een superpositie van
een textuur met grote laterale en verticale groottes plus een textuur met kleine laterale en verticale groottes echter
geschikter zijn dan een textuur met
scherpe piekjes (dus met kleine laterale maar grote verticale kenmerken).
Vooruitzicht
In mijn proefschrift [7] heb ik een
verstrooiingsmodel ontwikkeld dat
ons samen met de opto-elektrische
software ASA in staat stelt om het ef-
langrijk zijn, maar voor reflectie alleen n1.
Middels het veld U worden vervolgens de AID en de
haze bepaald. De AID is een functie van de bolcoördinaten (θ,φ). Vanwege het isotrope karakter van de nanotexturen kunnen we ervan uitgaan dat de AID niet
afhankelijk is van de azimut φ. Dus kunnen we in de reële
uitwerking over alle waardes middelen binnen een te
definiëren band (θ, θ+Δθ), wat de ruis aanzienlijk doet
verminderen. Omdat de haze ook nog eens via een integratie over θ word verkregen, is de ruis daarvan een
stuk minder.
Behalve de totale reflectie en transmissie van het grensoppervlak bevat het model geen enkele andere fitparameter.
fect van nanotexturen op de prestatie
van dunnefilm-zonnecellen te voorspellen. Dit is een zeer belangrijke
toepassing voor zowel academisch
onderzoek alsook industriële ontwikkeling. Verder heb ik met hulp van het
verstrooiingsmodel naar geoptimaliseerde nanotexturen gezocht. Deze
optimalisering laat duidelijk zien dat
de laterale structuurgrootte de verstrooiing en dus de opbrengst van de
zonnecellen aanzienlijk beïnvloedt.
Maar het wordt ook duidelijk dat we
van deze geoptimaliseerde structuren geen heel grote sprongen in het
rendement meer kunnen verwachten.
Daarvoor is het nodig om nieuwe zonnecelmaterialen met betere elektrische eigenschappen te ontwikkelen.
Dankwoord
(PVMD-sectie te Delft) hartelijk danken voor de talloze discussies. Verder
wil ik HyET Solar (voorheen Nuon Helianthos) bedanken voor het financieren van dit promotieonderzoek.
Referenties
1 W.M.M. Kessels, NTvN 67 (april 2001)
92-96.
2 A.C. Bronneberg, NTvN 79 (september
2013) 366-369.
3 K. Jäger, M. Fischer, R.A.C.M.M. van
Swaaij en M. Zeman, J. Appl. Phys. 111
(2012) 083108.
4 M. Zeman, O. Isabella, S. Solntsev en K.
Jäger, Sol. Energy Mat. Sol. Cells 119 (2013)
94-111.
5 K. Perlin, Comput. Graph. 26 (2002) 3.
6 K. Jäger, M. Fischer, R.A.C.M.M. van
Swaaij en M. Zeman, Opt. Express 21
(2013) A656-A668.
7 K. Jäger, On the Scalar Scattering Theory
for Thin-Film Solar Cells, proefschrift, TU
Delft (2012).
Ik wil René van Swaaij en Miro Zeman
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
111
Prijsvraag derde prijs
Data, data, data
Een groot deel van onze digitale data is opgeslagen op magnetische
informatiedragers. Nieuwe ontwikkelingen in het veld van de spintronica
kunnen leiden tot toekomstige opslagmedia die de snelheid van
flashgeheugens met de capaciteit en stabiliteit van harde schijven
combineren. In mijn proefschrift heb ik de wisselwerking tussen
spinstromen en magnetisatiedynamica bestudeerd. Hier beschrijf ik
hoe we symmetrie-argumenten kunnen gebruiken om te voorspellen
welke krachtmomenten er in systemen met spin-baan-koppeling kunnen
voorkomen.
Erik van der Bijl
I
112
edere minuut wordt er honderd uur
aan filmpjes geüpload naar YouTube
[1]. Of het nu de 1,8 miljard keer bekeken Gangnam Style van Psy is of een
grappige kat, al deze filmpjes moeten
ergens worden opgeslagen. Alsof dat
nog niet genoeg is, wordt, zoals we
sinds kort weten, door overheidsdiensten ook nog eens opgeslagen wie waar
en wanneer naar al deze filmpjes kijkt.
In 2010 werd de mondiale jaarlijkse
informatieproductie geschat op 1200
exabytes (1200 · 260 bytes). En dat terwijl de totale productie in 2002 nog
op 2 exabytes werd geschat [2]. Deze
exponentiële toename komt niet
doordat we als mensheid zo veel creatiever geworden zijn maar puur door
de technologische vooruitgang die het
opslaan van informatie zeer goedkoop
heeft gemaakt. In mijn proefschrift
bestudeer ik processen die een grote
rol kunnen gaan spelen in de volgende
generatie opslagmedia.
Erik van der Bijl
promoveerde begin
2014 op het proefschrift Spin currents
and
magnetization
dynamics in multilayer
systems. Momenteel
werkt hij op de afdeling radiotherapie van het Antoni van
Leeuwenhoek, waar hij zich bezighoudt
met de planning van bestralingsplannen.
Daarnaast is hij redactielid van het NTvN.
[email protected]
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
Magnetische opslag
Een groot deel van alle digitale informatie staat opgeslagen op harde schijven. Op een harde schijf is de informatie opgeslagen in een magnetisch
materiaal. De nullen en enen worden
gerepresenteerd door de oriëntatie van
de magnetisatie. Bijvoorbeeld wanneer
de magnetisatie in figuur 1 naar boven
wijst, representeert zij een één en wanneer zij omlaag wijst een nul. Typische
domeinen meten een paar honderd nanometer in de radiale richting van de
schijf en tientallen nanometers in de
leesrichting. De voordelen van harde
schijven zijn dat informatie bewaard
blijft wanneer het apparaat is uitgeschakeld en een hoge informatiedichtheid voor relatief lage kosten.
De overgang tussen twee magnetische
domeinen wordt een domeinwand genoemd. Het blijkt mogelijk te zijn om
door middel van stroompulsen de domeinwanden door de magneet te bewegen [3, 4]. Dit verschijnsel zou
in de toekomst kunnen leiden tot
een geheugenmodule waarbij niet
het magnetisch materiaal beweegt,
zoals in een harde schijf, maar
waarbij de domeinen en dus de
informatie zelf met snelheden van
100 m/s door de magneet racen.
Dit type geheugen is als racetrackgeheugen gepatenteerd door IBM.
Het zou de voordelen van harde
schijven combineren met lees- en
schrijfsnelheden die aangetroffen
worden in geheugens gebaseerd op
april 2014
transistors en de kosten per opgeslagen bit nog verder verlagen.
Spin transfer torque
In mijn proefschrift laat ik zien dat de
natuurkunde achter het racetrackgeheugen met een simpel model begrepen kan worden. In dit model wordt de
magneet beschreven door twee deelsystemen: een magnetisatierichting
die veroorzaakt wordt door gelokaliseerde elektronen en mobiele elektronen die voor de stroomgeleiding
zorgen. De magnetisatie en het intrinsieke magnetisch moment van de mobiele elektronen zijn gekoppeld. Het
gevolg van de koppeling is dat het systeem de laagste energie heeft wanneer
de magnetisatie en het moment van de
elektronen parallel zijn. Wanneer het
moment van de elektronen niet parallel is aan de magnetisatierichting, zal
het een precessiebeweging uitvoeren.
Het intrinsieke magnetische moment
van elektronen wordt veroorzaakt
door hun spin; het intrinsieke impulsmoment van de elektronen. Door de
koppeling van magnetisatie en elektronspin zal een elektrische stroom
door een magneet gepolariseerd zijn,
met de spinpolarisatie parallel aan de
magnetisatie.
Wanneer we nu een stroom door twee
aangrenzende magnetische domeinen
met verschillende magnetisatierichtingen beschouwen, dan verandert
de spinpolarisatie van die stroom van
parallel aan de magnetisatierichting
van de eerste magneet
richting van de magnenaar parallel aan die van
tisatie. Het krachtmode tweede, zoals geïlment veroorzaakt door
lustreerd in figuur 1. De
deze component wordt
veranderende spinpolaeen spin-orbit torque gerisatie betekent dat het
noemd.
spinimpulsmoment dat
door de stroom wordt
Symmetrie
meegevoerd verandert.
In mijn proefschrift laat
Omdat het impulsmoik zien dat wanneer er
ment van het totale
zowel spin-baan-kopsysteem behouden is,
peling als een positieFiguur 1 Illustratie van het voorgestelde racetrackgeheugen. Digitale
volgt dat het impulsafhankelijke
magnetiinformatie wordt gerepresenteerd door de richting van de magnetisatie. Door een stroompuls schuiven alle domeinwanden, en dus
moment geassocieerd
satierichting is, er veel
de informatie, in dezelfde richting. Daaronder een uitvergroting
met de magnetisatie een
meer krachtmomenten
van een domeinwand en een elektron met de lokale spinrichting
even grote maar tegenop de magnetisatie
en snelheid. De precessie van de spinrichting rond de lokale
gestelde
verandering
werken dan alleen de
magnetisatierichting leidt tot de loodrechte componenten die de
spin transfer torques veroorzaken. Deze hebben tot gevolg dat de
moet ondergaan. Deze
bovengenoemde spin
domeinwanden met de elektronen mee bewegen.
verandering van impulstransfer torque en spinmoment betekent dat er
orbit torque. Dit doe ik
een krachtmoment op de magnetisatie menteel bestudeerd worden uit ver- op twee manieren, de eerste is door
werkt. Dit krachtmoment – dat geïndu- schillende gestapelde laagjes. Wan- een analyse van de symmetrieën van
ceerd wordt door een stroom – wordt neer de laagjes die het magnetische het systeem. De tweede manier is geeen spin transfer torque genoemd.
laagje omringen van verschillende baseerd op een berekening aan de
Op microscopische schaal wordt de materialen of dikte zijn, is de inversie- hand van het hierboven geïntroduspin transfer torque veroorzaakt door symmetrie in de richting van stapelen ceerde model. Hier zal ik de eerste
de componenten van de spinpolarisatie gebroken. Een voorbeeld hiervan is methode toelichten.
loodrecht op de richting van de mag- het systeem in figuur 2 dat bestaat uit We hebben gezien dat krachtmonetisatie. In een homogene magneet een stapeling van aluminiumoxide, menten geïnduceerd worden door
wijzen de spins van alle elektronen ge- kobalt en platina.
componenten van de spinpolarisatie
middeld in de richting van de magne- Langs de as van de asymmetrie kan loodrecht op de magnetisatierichting.
tisatie en dus zijn er geen loodrechte in deze materialen een elektrisch veld Wanneer er geen spin-baan-koppecomponenten en geen krachtmomen- bestaan. Voor de elektronen, die met ling is, zijn we bij de beschrijving van
ten. De loodrechte componenten van een bepaalde snelheid door het mate- het systeem vrij om de richtingen van
de polarisatie ontstaan wanneer de riaal bewegen, heeft dit veld een, door de magnetisatie en spins gezamenlijk
magnetisatierichting verandert als inductie veroorzaakte, magnetische willekeurig te draaien ten opzichte
functie van de positie. In figuur 1 is dit component. Dit magnetische veld van de coördinaten in ons laboratogeïllustreerd bij het tweede elektron koppelt aan de spinrichting van de rium. De relatieve oriëntatie van de
van links. Een klein verschil tussen elektronen zoals ook de magnetisatie magnetisatie en spins verandert hierde spinrichting en de lokale magne- dat doet. Uit de details van de bereke- door niet waardoor de krachtmomentisatierichting leidt tot precessie om ningen volgt dat het door spin-baan- ten gelijk blijven.
magnetisatierichting van de spin. Dit koppeling geïnduceerde magnetische Alle krachtmomenten die we voor
heeft een loodrechte component van veld (gele pijlen in figuur 2) loodrecht dit systeem op grond van het bovende spinpolarisatie tot gevolg.
staat zowel op de bewegingsrichting staande argument mogen opschrijvan de elektronen, als op de as waar- ven moeten dus onafhankelijk zijn
Spin-baan-koppeling
langs de symmetrie gebroken is.
van onafhankelijke rotaties van de
Naast de spin transfer torque is er in Spin-baan-koppeling kan dus geïn- laboratoriumcoördinaten en van de
bepaalde systemen ook een kracht- terpreteerd worden als de koppeling magnetisatie- en spinrichtingen. Een
moment op een homogene magneti- tussen de spin en een magnetisch veld aangelegd elektrisch veld E en de versatierichting waargenomen [5]. Een die afhangt van de snelheid van het andering van de magnetisatierichting
∇ m draaien met de coördinaten van
mogelijke verklaring voor dit kracht- elektron. Wanneer een stroom door
moment is een spinpolarisatie veroor- de magneet wordt aangelegd, is er een het laboratorium mee. Dit betekent
zaakt door spin-baan-koppeling van netto-snelheid van de elektronen. Dit dat de enig mogelijke krachtmomende elektronen.
leidt, door de bovengenoemde kop- ten die eerste orde zijn in de verandeSpin-baan-koppeling wordt in deze peling, tot een component van de ring van de magnetisatierichting en
systemen veroorzaakt door het breken spinpolarisatie in de richting van het het elektrische veld gegeven worden
van een inversiesymmetrie langs een door spin-baan-koppeling geïndu- door τ ∝ (E · ∇ )m + βm · (E · ∇ )m,
bepaalde as. Dit wil zeggen dat het ceerde veld (gele stippellijn in figuur waar β een constante is die de versysteem er verschillend uitziet wan- 2). Wanneer het geïnduceerde veld en houding tussen deze twee krachtmoneer het wordt gespiegeld in het vlak de magnetisatierichting niet parallel menten bepaalt. Onafhankelijke roloodrecht op die as. Typisch bestaan zijn, resulteert dit in componenten taties laten de relatieve orientatie van
de magnetische systemen die experi- van de spinpolarisatie loodrecht op de het elektrisch veld en de verandering
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
113
krachtmomenten bepaald worden. En
daaruit weer het effect op de beweging
van domeinwanden.
De berekeningen laten zien dat de domeinwandsnelheid als functie van het
elektrische veld kwalitatief behoorlijk
kan verschillen. Dit is afhankelijk van
de relatieve sterkte van alle door ons
voorspelde krachtmomenten. Het is
nu wachten op metingen die uitsluitsel kunnen geven welke combinatie
van krachtmomenten de stroomgeïnduceerde beweging van de domeinwand het beste beschrijft.
Toepassing
Figuur 2 Links een systeem waar het magnetische kobalt tussen laagjes platina en aluminiumoxide zit. De blauwe pijlen geven de magnetisatierichting weer. Een spiegeling
langs de z-as laat duidelijk zien dat de symmetrie gebroken is. Dit zorgt voor een
magnetisch veld geïnduceerd door de spin-baan-koppeling, geïllustreerd door de
gele pijl, loodrecht op de richting van symmetriebreking en bewegingsrichting. De
spinpolarisatie wijst in de richting van het gecombineerde veld van de magnetisatie en het veld dat is ontstaan door de spin-baan-koppeling. Het gevolg is een
loodrechte component van de spinpolarisatie die voor een krachtmoment zorgt.
114
van de magnetisatierichting ongewijzigd en de krachtmomenten roteren
zo hetzelfde als de magnetisatie onafhankelijk van de geometrie van het
substraat en de stroomrichting.
Dit zijn de reactieve en dissipatieve
spin transfer torques. Het dissipatieve
krachtmoment, dat evenredig met β
is in bovenstaande vergelijking, kan
ook met het in de voorafgaande secties geïntroduceerde model gevonden
worden. Naast de precessiebeweging
moet dan ook de relaxatie naar de
magnetisatierichting worden toegevoegd aan de bewegingsvergelijking
van de spin. De magnetische energie gaat dan verloren in bijvoorbeeld
roostervibraties.
Extra mogelijkheden
Als er spin-baan-koppeling is, hebben
we niet meer de vrijheid om de magnetisatie en spinrichtingen onafhankelijk van ons laboratorium te draaien.
Dit komt doordat de geïnduceerde
spinpolarisatie niet langer alleen gekoppeld is aan de magnetisatierichting maar ook expliciet aan de bewegingsrichting van de elektronen, zie
figuur 2. Daarom moet een draaiing
van magnetisatie- en spinrichtingen
in dit geval altijd gecombineerd worden met een gelijke draaiing van het
assenstelsel in het laboratorium.
De eisen aan de mogelijke krachtmomenten zijn nu veel minder strict,
omdat ze alleen onder een totale rotatie van het systeem gelijk moeten
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
blijven. Wanneer de magnetisatierichting niet positieafhankelijk is, zijn
er twee mogelijke krachtmomenten
die lineair in het elektrisch veld en
de sterkte van de spin-baan koppeling zijn. Deze worden gegeven door
τ ∝ m · (E · z) + β’m · (E · z) · m, waar z
de as van symmetriebreking is en een
constante is die de verhouding tussen
de reactieve en dissipatieve spin-orbit
torques weergeeft.
Deze krachtmomenten waren al bekend. Maar wanneer er naast spinbaan-koppeling ook een positieafhankelijke magnetisatie is, dan vinden we
in de eerste orde van de sterkte van de
spin-baan-koppeling al veertien extra
mogelijke krachtmomenten naast de
vier krachtmomenten die hierboven
beschreven zijn. Deze krachtmomenten hangen af van het elektrische veld,
de verandering van de magnetisatie en
de richting van symmetriebreking.
Ook voor al deze extra krachtmomenten geldt dat ze in paren van reactieve en dissipatieve krachtmomenten voorkomen. Deze paren worden
steeds gevormd door een toegestaan
krachtmoment en het vectorproduct
tussen dit krachtmoment en de magnetisatierichting.
De relatieve sterkte van alle krachtmomenten kan niet door middel van
symmetrie-overwegingen
bepaald
worden. Uit berekeningen aan de
hand van het model van magnetisatierichting gekoppeld aan de spin van
de elektronen kan de sterkte van de
april 2014
Om de domeinwanden door de magnetische draden te laten racen zijn
behoorlijke stroomdichtheden nodig. Deze zijn zo groot dat zelfs op
nanoschaal de draden behoorlijk verhit worden door Ohmse dissipatie.
Daarom hebben we ook het effect van
temperatuurgradiënten op de krachtmomenten bestudeerd.
Het blijkt een behoorlijke uitdaging
om thermische effecten in systemen
met spin-baan-koppeling uit te rekenen. Wanneer we de lineaire respons
van een systeem willen uitrekenen als
functie van een temperatuurgradiënt
lopen we tegen een term aan die zich
onfysisch gedraagt. In de limiet dat de
temperatuur naar nul gaat zou er een
oneindig krachtmoment zijn en thermisch geïnduceerde stroom gaan lopen. In mijn proefschrift bestudeer ik
de oorsprong van deze term en laat ik
zien hoe de berekening hersteld kan
worden.
Het is spannend of de extra krachtmomenten experimenteel aangetoond
kunnen worden en of het racetrackgeheugen de geheugentechnologie van
de toekomst gaat worden.
Referenties
1 www.youtube.com/yt/press/statistics.
html.
2 Special report: Managing Information, The
Economist, februari 2010.
3 J.C. Slonczewski, Current-driven excitation
of magnetic multilayers. Journal of Magnetism and Magnetic Materials, 159, L1
(1996).
4 L. Berger, Emission of spin waves by a
magnetic multilayer traversed by a current,
Phys. Rev. B 54, 9353 (1996).
5 I.M. Miron et.al., Perpendicular switching
of a single ferromagnetic layer induced by
in-plane current injection, Nature 476, 189
(2011).
Boekbespreking
Gevonden! Hoe het
Higgs-deeltje onze
wereld veranderde
G
evonden! is een uitvoerig, leesbaar en verzorgd populariserend boek over het higgsdeeltje. Een eerder te recenseren boek
over hetzelfde onderwerp bleek slecht
vertaald uit het Engels en daardoor
vrijwel onleesbaar – een vaak voorkomend euvel bij populair-wetenschappelijke boeken.
Steven Stroeykens, de auteur van
Gevonden!, is natuurkundige, wetenschapsjournalist en hoofd van de
wetenschapsredactie van de Vlaamse
krant De Standaard. En dat blijkt uit
zijn deskundige boek, dat op originele wijze de achtergrond en de ontdekking van het higgsdeeltje beschrijft
in bijzonder fris Nederlands, met
vele verhelderende vergelijkingen en
ironische terzijdes. Zo staan de fysici van CERN met hun detectoren als
ramptoeristen klaar bij de frontale
botsingen van protonen, zijn bosonen kuddedieren, maar fermionen
einzelgängers. Ook in het Standaardmodel, geen elegante theorie, hangt
de sterke interactie er maar wat bij
zoals de koterijen aan de achterkant
van Vlaamse huizen.
Interessant aan het boek is de Belgische invalshoek, zodat uitgebreid
aandacht wordt besteed aan de achtergrond en prioriteit van de Belgen
Robert Brout en François Englert, die
door de auteur werden geïnterviewd.
Zij publiceerden in 1964 eerder dan
Peter Higgs, maar Steven Weinberg
koos voor de naam higgsdeeltje.
Stroeykens wisselt deze benaming
af met BEH-boson. Zijn boek kwam
overigens uit voor de Nobelprijs aan
Higgs en Englert werd toegekend.
Naast het geschiedverhaal wordt parallel in 22 etappes de Tocht van de
quark gevolgd: de avonturen van een
elementair deeltje in de LHC-versneller, van de waterstoffles waaruit een
proton wordt geïoniseerd tot eindelijk
even een higgsboson opduikt en ten
slotte een overblijvend muon de detector verlaat, de bodem van Genève
in. Het boek eindigt met beschouwingen over het nut van fundamenteel onderzoek, de “fysica voorbij het
standaardmodel” en de combinatie
van het Standaardmodel met supersymmetrie. In dat geval moeten er
nog heel wat voorspelde supersymmetrische partnerdeeltjes ontdekt
worden. Aardig zijn ook de bijlages
over onder meer renormalisatie en
een beredeneerde lijst van bronnen
Dit boek biedt de maximale uitleg van
wat eigenlijk niet is uit te leggen aan
niet-natuurkundigen en lijkt me een
voorbeeld voor wie natuurkunde wil
populariseren.
Hans Muller
Gevonden! Hoe het
Higgs-deeltje onze wereld
veranderde
Steven Stroeykens
Bezige Bij Antwerpen, 2013
ISBN 9789085424697
304 bladzijden
€ 19,99
Heeft u ook een boek gelezen dat interessant is voor de lezers van het NTvN? En wilt u hierover een recensie schrijven? Neem
dan contact op met de redactie ([email protected]).
116
zie het als...
werken aan
de toekomst
tmc Physics heeft de ambitie oplossingen voor haar klanten
te bedenken die competitief voordeel bieden. Fysica en
natuurkundige vraagstukken zijn de passie, de oplossingen zijn
de drijfveer.
www.tmc.nl
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
april 2014
‘t vrije veld
‘t Vrije veld is een nieuwe rubriek geinspireerd door Minnaert waarin aandacht wordt besteed
aan alledaagse fysische fenomenen. Bijdragen en vragen over waarnemingen zijn welkom.
Treinreizen met kompas
M
innaert hield van waarnemingen in de trein. Daar is
ook nu nog alle reden toe
want de spoorwegen zijn feitelijk het
grootste natuurkundige attractiepark
van Nederland. Dagelijks beleven een
miljoen bezoekers er een magnetisch
avontuur, maar weinigen zijn zich
daarvan bewust.
Wie nieuwsgierig is naar het magneetveld van de trein kan een ouderwets
kompas gebruiken, maar tegenwoordig is het makkelijker met een smartphone met magneetveldsensor. Als
de trein van een station vertrekt dan
verbruikt deze stroom, en de stroomlus genereert een magneetveld. De
stroom komt vanaf onderstations (een
transformatorhuis ergens langs het
spoor) door de bovenleiding naar de
trein en keert via de rails terug naar die
onderstations. Er zijn twee stroomlussen actief, de ene voor de trein en
de andere erachter. Hun stroomrichting en magneetveld zijn tegengesteld. De voorkant van de trein, voor
de pantograaf (= stroomopnemer), zit
in de voorste lus, de achterkant in de
achterste.
Hoe zou het magneetveld eruit zien
op bijvoorbeeld het traject Amsterdam-Utrecht? Zie figuur 2. Links de
heenreis, rechts de terugreis. Blauw
is voorin de trein gemeten (met een
Samsung Galaxy S4 en de app Sensor
Insider), rood achterin. Blauw en rood
zijn niet dezelfde reis. Onderaan de
snelheidscurve, gemeten met gps, bovenaan de sterkte van het magneetveld
in de richting dwars op de rijrichting.
In de eerste minuut waarin de trein
optrekt is de stroom het grootst en het
magneetveld het sterkst. De positieve
helling van de blauwe signalen betekent dat de stroom in de voorste lus
toeneemt. Dat komt doordat de elektrische weerstand van de bovenleiding
afneemt naarmate het onderstation
dichterbij komt. Op dit traject is een
aantal onderstations herkenbaar aan
het magneetveld. Kort voor aankomst
op het eindstation is er een omkering
Figuur 1 Een trein.
117
Figuur 2 Magneetveld tijdens treinreis Amsterdam - Utrecht (links heen, rechts terug).
Blauw is voorin de trein gemeten, rood achterin. Detail: de rode curve vertoont
een stop voor Utrecht.
van het magneetveld te zien. De
machinist heeft blijkbaar afgeremd
op de motor en hij heeft stroom teruggeleverd aan het net.
Wat kunnen treinreizigers hiermee? Voortaan bij het verlaten van
de trein naar de machinist zwaaien
als hij weer stroom teruggeleverd
heeft aan het net!
Hans Bot
Referentie
1 http://preview.tinyurl.com/treinB.
Hans Bot studeerde
natuurkunde
in
Amsterdam (UvA).
Hij
promoveerde
in 1989 op een onderzoek naar stromingspatronen van
bloed. Hij werkte
op een softwareontwikkelafdeling van
Deloitte en is nu natuurkundedocent op
een middelbare school.
[email protected]
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
Interview
Opinie
Biofysisch onderzoek
aan populatiegolven
Interview met David Nelson
David Nelson was een van de hoofdsprekers tijdens Physics@FOM
Veldhoven afgelopen januari. Opgeleid als theoretisch fysicus raakte
Nelson eind jaren negentig sterk geïnteresseerd in biologische problemen.
In zijn lezing [1] vertelde hij over zijn onderzoek naar het simuleren van
populatiegolven in de evolutionaire geschiedenis.
118
D
avid Nelson werd ruim 62 jaar
geleden geboren in Stuttgard
waar zijn vader gestationeerd
was als legerofficier. Zijn opleiding in
de theoretische fysica volgde Nelson
aan Cornell University. Na zijn promotie eveneens aan Cornell vervolgde
hij zijn loopbaan aan Harvard waar
hij nu nog steeds werkt. Zijn interessegebied is inmiddels wel verschoven.
De eerste twintig jaar onderzocht hij
theoretische problemen binnen de gecondenseerde materie zoals vloeibare
kristallen, polymeren en hogetemperatuursupergeleiders. In het bgein van
zijn carrière voorspelde Nelson samen
met Bertrand Halperin een vierde toestand van materie. Nelson: “We worden vaak geleerd dat materie drie toe-
Marieke de Boer
standen kan hebben: vast, vloeibaar
en gas. Samen met professor Halperin heb ik destijds aangetoond dat er
onder bepaalde omstandigheden, in
twee dimensies, ook een vierde toestand mogelijk is genaamd de hexatische fase.” Inmiddels is deze toestand
aangetoond in experimenten met
dunne films en vloeibare kristallen.
Sinds een jaar of vijftien doet Nelson ook onderzoek aan biologische
onderwerpen. “Aan het einde van de
vorige eeuw werd het mij duidelijk
dat er binnen de biologie allerlei interessante ontwikkelingen waren.
Het hele veld veranderde vanwege
mooie ontdekkingen zoals die van
RNA. Toen ik voorzitter was van het
natuurkundedepartement volgde ik
stiekem een cursus biologie aan het
MIT. Daar genoot ik erg van en zo ben
ik in de biologie gerold. Mijn onderzoek speelt zich nog steeds voor een
deel af binnen de theoretische fysica,
maar ik doe ook de dingen die je in
mijn lezing hoorde [1]. Ik heb een gedeelde aanstelling, voor de helft in de
natuurkunde en voor de andere helft
aan het departement voor moleculaire
en cellulaire biologie.”
Figuur 1 Illustratie gemaakt met Google Ngram Viewer. In deze applicatie worden miljoenen boeken die Google gedigitaliseerd heeft doorzocht op ingegeven zoektermen.
In dit geval is blauw DNA, groen natuurkunde en rood biologie.
U bent vaak in Nederland geweest, in 2006
was u Lorentz visiting professor in Leiden en
in 2010 bekleedde u het Kavli lectureship in
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
april 2014
Wanneer raakte u geïnteresseerd in natuurkunde?
“Op de middelbare school. Helaas
werd er niet echt natuurkunde gegeven, maar tijdens mijn laatste jaar op
school kreeg ik van mijn moeder een
natuurkundestudieboek. Ik had genoeg wiskundekennis om het te begrijpen en ik vond het geweldig.
Ik ben van de Spoetnik-generatie, ik
weet nog dat mijn vader de satelliet
aanwees aan de hemel. De Verenigde
Staten besteedden toen veel aandacht
aan wis- en natuurkunde, dus daar
had ik veel profijt van toen ik in 1969,
twaalf jaar na Spoetnik, ging studeren.”
Figuur 2 David Nelson tijdens zijn lezing in Veldhoven. Foto: Bram Saeys/FOM.
Delft. Wat vindt u van het natuurkundig
onderzoek in Nederland?
“It’s outstanding! In mijn lezing had ik
het over Christiaan Huygens, maar
er zijn zo veel bekende Nederlandse
wetenschappers zoals Leeuwenhoek
die de microscoop uitvond, maar ook
astronomen. En nu nog steeds zijn er
veel goede wetenschappers. Ik ken
de exacte getallen niet, maar het lijkt
mij dat Nederland een van de hoogste
ratio’s heeft van uitmuntende wetenschappers. Ik heb het hier altijd erg
naar mijn zin. Vooral mijn tijd als
Lorentz professor aan de Universiteit
Leiden was erg aangenaam omdat ik
twee à drie maanden kon doorbrengen in een mooie stad en overal kon
fietsen. Dat was geweldig.”
Is er een verschil tussen het onderzoek in Europa en de Verenigde Staten?
“In Noord-Europa, waar ik Nederland,
Scandinavië en Duitsland toe reken,
zien we goede wetenschap maar ook
goede funding. Het lijkt erop dat de
waardering voor wetenschap van hoog
niveau hier uitstekend is. En de voorzieningen zijn ook geweldig. In de Verenigde Staten zijn de voorzieningen
ook goed, maar omgerekend per hoofd
van de bevolking is het minder. Wetenschappelijk en intellectueel gezien zijn
de Verenigde Staten sterk en we hebben een mooie traditie, ik wil zeker
niet kwaadspreken, maar we kijken
met bewondering naar jullie funding.”
In zijn lezing heeft Nelson het over
een stelling die toegeschreven wordt
aan Bill Clinton maar eigenlijk van
zijn vrouw Hillary is. Hierin beweert
Clinton dat de afgelopen eeuw de
eeuw van de natuurkunde was en de
komende eeuw de eeuw van de biologie wordt. Aan de hand van verschillende zoektermen in Google Ngram
Viewer (zie figuur 1) laat Nelson echter zien dat natuurkunde en biologie
elkaar niet zo veel ontlopen, maar dat
DNA momenteel veel populairder is.
In uw lezing zei u dat de 21e eeuw misschien
de eeuw van het DNA wordt. Zou u mensen
adviseren om in die richting onderzoek te
gaan doen?
“Mijn advies aan jonge mensen zou
zijn om datgene te gaan doen wat je
spannend vindt. Kies niet iets omdat
het in de mode is of omdat het een
baan oplevert. Als je jong bent moet je
je hart volgen.”
Het onderzoek waar David Nelson in
zijn lezing op Physics@FOM Velhoven over praat is geïnspireerd door de
out-of-Africa-hypothese. Hierbij wordt
verondersteld dat de mens zich vanuit
Afrika heeft verspreid naar de andere
continenten. Aan de hand van onderzoek naar de groei en verspreiding van
bacteriën willen Nelson en zijn col-
lega’s proberen de verspreiding van
de mens en andere dieren beter te begrijpen. Er wordt vooral gekeken hoe
een populatie zich voortbeweegt en
hoe de genensamenstelling verandert
wanneer een zich verspreidende populatie (tijdelijk) deels wordt gescheiden door een obstakel zoals een berg
of een meer. Hiervoor worden onder
andere bacteriën met verschillende
kleurgemarkeerde genen gebruikt
die zich verspreiden richting en om
een barrière. Ook worden er simulaties uitgevoerd (zie figuur 4). Speciaal
voor deze lezing in Nederland kijkt
Nelson of hij het principe van Christiaan Huygens kan gebruiken om de
uitkomsten te analyseren. Hierbij ziet
hij de bacteriepopulatie als een golf
met een golffront. Aan de hand van de
brekingshoek kan hij zo bepalen wat
de voorouders zijn van de bacteriën
die zich aan het front bevinden.
Het onderzoek toont aan dat obstakels de genetische diversiteit in populaties verminderen. Ook laat het zien
dat er eerst een knik in het golffront
te zien is wanneer een populatie zich
rond een obstakel beweegt, maar dat
deze geleidelijk weer verdwijnt.
Het onderzoek dat u beschreef in uw lezing
wordt gedaan aan bacteriën. U wilt aan
de hand van dit onderzoek uitspraken doen
over de verspreiding van de mens vanuit
Afrika. Maar er is wel een verschil, bacte-
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
119
Figuur 3 David Nelson tijdens een masterclass in Veldhoven. Foto: Bram Saeys/FOM.
120
Figuur 4 Screenshot van de lezing van David Nelson op YouTube. Links zijn de patronen
van gekleurde bacteriën te zien, rechts een simulatie met verschillende kleuren
die van onder naar boven langs een rond vierkant obstakel gaan.
riën klonen en bij mensen is er sprake van
seksuele voortplanting.
“Bacteriën zijn haploïd (in de celkern
is van elk chromosoom één exemplaar
aanwezig, red.) en vermenigvuldigen
zich door middel van celdeling. Maar
mitochondriën (‘orgaan’ in een cel
dat de cel van energie voorziet, red.)
zijn ontstaan uit bacteriën en zijn ook
haploïd. Mitochondriën worden gebruikt voor fingerprinting bij mensen
en dan lijkt het heel vanzelfsprekend
om voor ons onderzoek bacteriën te
gebruiken.
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
Maar kunnen we in het laboratorium
ook het verspreiden van populaties en
ruimtelijke populatiegenetica onderzoeken met seks oftewel recombinatie? Ik denk dat dat mogelijk is, gist
bijvoorbeeld kan zich seksueel voortplanten en ook bacteriën hebben wel
een vorm van seks. We hebben nog
geen diploïde organismen gebruikt in
het onderzoek, maar ik denk dat dat in
de toekomst zeker mogelijk is.”
Wat zijn uw plannen voor de toekomst?
“Ik werk samen met een collega aan
april 2014
de TU Eindhoven, Federico Toschi. In
de toekomst hoop ik met zijn hulp onderzoek te doen aan populatiegolven,
het mixen van populaties en ruimtelijke populatiegenetica in de oceaan.
Een andere reden waarom ik graag in
Nederland kom is dat jullie erg sterk
zijn in oceanografie en mariene wetenschappen. Het leven op aarde was
nooit alleen op het land. Het is waarschijnlijk ontstaan in water.
Federico Toschi is een expert in turbulentie. De vraag is hoe oceanische turbulentie Darwiniaanse evolutie heeft
beïnvloed. Het blijkt dat er bij oceanische turbulenties veel draaikolken
betrokken zijn in verschillende groottes en op verschillende tijdschalen. De
kleinste bestaan een paar minuten, de
grootste kunnen weken tot maanden
bestaan. Micro-organismen zoals cyanobacteriën en fytoplankton leven
vlak bij het wateroppervlak en hebben
een celdelingstijd van acht tot twaalf
uur. Dat is precies in het midden van
de cascade aan tijdschalen van de
draaikolken. Dat vind ik heel fascinerend. Ik hoop dit in de toekomst nader
te kunnen onderzoeken.”
Referentie
1 De lezing van David Nelson is terug te
kijken op YouTube: www.youtube.com/
watch?v=tlLvmzJVWj8&feature=youtu.
be.
Loopbaan
De journalist
Herbert Blankesteijn studeerde natuurkunde in Utrecht en werd daarna freelance
journalist voor diverse media.
Waarom ging je natuurkunde studeren?
Ik ben altijd goed geweest in bètavakken, heb altijd belangstelling gehad
voor wetenschap. Ik ben lang van plan
geweest scheikunde te gaan doen. Op
de valreep heb ik gekozen voor natuurkunde mede omdat dat dichter
lag bij mijn grote liefde op de lagere
school namelijk de sterrenkunde.
Wat vond je speciaal tijdens je studie-/promotietijd?
De ontdekking dat er in Utrecht,
waar ik studeerde, een hoofdrichting
Grondslagen van de Natuurkunde bestond. Halverwege mijn studie kreeg
ik in de gaten dat ik niet in de wieg
gelegd was voor theoretische of experimentele natuurkunde, en gelukkig
was er een derde mogelijkheid die beter paste bij mijn ontluikende belangstelling voor schrijven en journalistiek. Met bijvakken als Natuurkunde
en Samenleving, Meteorologie en Geschiedenis der Natuurwetenschappen
had ik zo een soort alfapakket binnen
een betastudie :-).
Waarom koos je voor je eerste baan?
Het was crisis in 1982 en bij elke sollicitatie in de journalistiek was ik een
van de honderden kandidaten. Zonder
relevante opleiding of ervaring had ik
slechte papieren. Maar als freelance
specialist in wetenschappelijke onderwerpen lag ik goed in de markt. Na
een stage bij de NOS had ik een redelijk netwerk en kozen de banen mij:
althans regelmatige opdrachten van
omroepen, kranten en tijdschriften.
Wat gebeurde daarna?
Banen in de gebruikelijke zin heb ik
als freelancer dus nooit gehad. Wel
functies. In VPRO’s Het Gebouw heb
ik rond 1990 een rubriek over wetenschap gepresenteerd. In NRC Handelsblad heb ik sinds 1990 columns en
redactionele artikelen geschreven en
Deze foto is gemaakt toen Herbert Blankesteijn een proefrit mocht maken in de Tesla. Fotograaf: Bert Boeschoten.
heb ik rubrieken gevuld over techniek
en internetvideo’s. Bij Het Klokhuis
was ik tien jaar lang regisseur van
items over wetenschap en techniek.
Ik heb daar onderwerpen gefilmd van
uitstervende huisdierrassen tot het
opblazen van flatgebouwen. En rond
2000 was ik mede verantwoordelijk
voor computercursussen van Teleac,
waar ik presentator was en de cursusboeken schreef.
Wat zijn je belangrijkste werkzaamheden en
voel je je nog natuurkundige in je huidige
werk?
Nu: verslag doen van ontwikkelingen in de ict voor BNR Nieuwsradio
en schrijven over technologie in NRC.
Van huishoudrobots tot chiptechnologie en van serious gaming tot big data,
bijvoorbeeld in de wetenschap. Verder
bijvoorbeeld het recenseren van video’s over techniek voor De Ingenieur.
Daarbij voel ik me nauwelijks meer
natuurkundige, meer journalist met
een specifieke belangstelling. Zonder
de studie natuurkunde zou ik vermoedelijk niet zijn gekomen waar ik nu
ben, maar de kennis die ik daarbij heb
opgedaan is nu zelden meer relevant.
Wat is fascinerend aan je huidige werk?
Er zijn uiterst belangrijke ontwikkelingen aan de gang in de manier waarop
mensen met elkaar communiceren (sociale media), de manier waarop bedrijven zaken doen met de consument (zoals online kopen) en de manier waarop
overheden omgaan met burgers en
bedrijven (denk aan de grijpgrage handen van de geheime diensten en andere
privacykwesties). In al die gebeurtenissen speelt technologie een hoofdrol en
mag ik op de eerste rij zitten.
Zou je – terugkijkend – opnieuw voor dezelfde studie kiezen? Waarom?
Dat is een heel goede vraag. Omdat
ik toch nog een beetje wetenschapper
ben, zeg ik: ik zou het experiment wel
eens willen doen. Ik zou wel eens opnieuw willen beginnen en dan bijvoorbeeld niet natuurkunde studeren maar
naar de School voor Journalistiek. Maar
tegen beginnende collega’s hoor ik
mezelf vaak zeggen: voor je journalist wordt, kun
je beter eerst een
vak leren. Desnoods economie.
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
121
Een gevoelig oor
voor neutrino’s
Sinds de ontdekking van kosmische straling zijn veel verschillende
detectoren ontwikkeld om dit fenomeen te onderzoeken. Nieuw in het
rijtje is de optische hydrofoonsensor, waarmee naar hoogenergetische
neutrino’s gespeurd kan worden.
E.J. Buis, E.J.J. Doppenberg, D. van Eijk, R.A. Nieuwland
en P.M. Toet
H
122
et onderzoek aan kosmische
straling heeft een hoog Jules
Vernegehalte. In 1912 stapte
de Oostenrijkse wetenschapper Viktor
Hess in een heteluchtballon om de intensiteit van de achtergrondstraling te
meten als functie van de hoogte van de
ballon. Deze metingen toonden dat de
intensiteit van de radioactieve straling
toeneemt met de hoogte en leidde tot
de conclusie dat de oorsprong van de
straling buiten onze aarde moest liggen. Na Hess zijn er nog vele onderzoekers geweest die deze metingen
hebben herhaald en er werd getracht
om de metingen op steeds grotere
hoogte uit te voeren. Het letterlijke
toppunt moest de poging worden van
de heren Schrenk en Masuch. Ze planden een ballonvlucht in 1934 waarbij
de ballon met 10.000 m3 waterstof gevuld werd en een hoogte moest bereiken van 12.000 m. De payload van de
ballon bevatte naast een elektroscoop
ook zuurstofmaskers om het werk
op grote hoogte mogelijk te maken.
Helaas verongelukten de twee heren,
waarschijnlijk door een fout in de beademingsapparatuur [1].
Veel manieren voor
neutrinodetectie
Waar de apparatuur van Hess – een
simpele elektroscoop – nog eenvoudig was, is er in de honderd jaar sinds
de eerste metingen een breed palet
van technologieën ontwikkeld voor
het onderzoek aan kosmische straling. Apparatuur om kosmische straling te meten vindt men inmiddels op
de meest exotische plekken op aarde:
op de Argentijnse pampa, in de woestijn van Namibië, in het ijs van de
Zuidpool en astronauten hebben zelfs
een complex detectorsysteem aan het
International Space Station gehangen. Daarnaast wordt op dit moment
hard gewerkt aan een grootschalig ex-
periment gebaseerd op lichtgevoelige
sensoren in de Middellandse Zee, genaamd KM3NeT. Wetenschappers van
het Nikhef in Amsterdam spelen een
prominente rol in het ontwerp en de
bouw van dit experiment [2].
Het energiespectrum van de kosmische straling blijkt een hooiberg met
vele spelden. Sommige experimenten zijn gespecialiseerd in het zoeken naar donkere materie, andere
hebben met succes aangetoond dat
(zonne)neutrino’s inderdaad massa
hebben. In dit artikel richten we ons
op het detecteren van neutrino’s met
de allerhoogst denkbare en meetbare
energie, in de orde van 1018 eV. Omdat
het heelal gevuld is met infraroodstraling, afkomstig van de oerknal, is
het ondoordringbaar voor protonen
en ionen met deze energie. Extreem
hoogenergetische neutrino’s worden
in tegenstelling tot protonen niet of
nauwelijks gestopt. Ze wijzen ons
dus direct naar (onbekende) bronnen buiten ons Melkwegstelsel. Het
grote probleem met neutrino’s is dat
ze moeilijk te detecteren zijn en vooral
dat de verwachte flux erg laag is. De
vraag is nu hoe men een zo groot mogelijke detector kan realiseren. In dit
artikel gaan we in op de mogelijkheid
van een akoestisch detectiesysteem.
Het geluid van
neutrino’s onder water
Figuur 1 Foto van een mechanische sensor waarop een fiberlaser verlijmd is. Het potlood
geeft een indicatie van de grootte van de sensor.
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
april 2014
Wanneer hoogenergetische neutrino’s hun energie verliezen in water
zal dat water lokaal iets opwarmen.
Figuur 2 Akoestisch geïsoleerd bassin dat gebruikt is tijdens de karakterisatie van de hydrofoons.
Dat leidt tot een thermische expansie
en een drukgolfje dat in principe te
meten is met een hydrofoon. Dit thermo-akoestische detectieprincipe is al
in het begin van de jaren 1960 door
de Sovjetgeleerde Gurgen Askayaran
onderzocht en het effect werd in de jaren zeventig ook gemeten door Sulak
[3,4]. Hiertoe werd een bundel protonen van versnellers in Brookhaven en
Harvard in een grote waterbak geleid.
Het signaal van de vele protonen die
hun energie verloren werd inderdaad
met behulp van hydrofoons geregistreerd.
Het signaal dat verwacht kan worden
als een hoogenergetisch neutrino zijn
energie verliest in water is uitermate
laag. Het drukgolfje zal een verwachte
amplitude hebben van slechts 1 tot
100 mPa [5]. Hydrofoons die dat kunnen meten, moeten net zo’n gevoeligheid hebben als het oor van een orka
of dolfijn. Daarentegen is het voordeel
van onderwaterakoestiek dat het signaal nauwelijks geabsorbeerd wordt.
Een akoestisch signaal kan dus op
een afstand van een kilometer nog te
detecteren zijn. Daarom is het mogelijk om in de diepzee een grote experimentele opstelling (enkele kubieke
kilometers) te maken met een relatief
klein aantal detectoren. Een opstelling van dergelijke afmetingen is no-
dig omdat de flux van neutrino’s met
de allerhoogste energieën uiterst laag
is. Met een detectievolume van enkele
kubieke kilometers zal er maar een
handvol neutrino’s per jaar geobserveerd kunnen worden.
Luisteren naar neutrino’s:
optische hydrofoonsensor
Bij sensoren denkt men veelal direct
aan elektrische sensoren. In de afgelopen jaren heeft er echter veel ontwikkeling plaatsgevonden op het gebied
van optische sensoriek. Voor vele fysische parameters als rek, temperatuur,
druk, versnelling enzovoorts zijn er
optische alternatieven. Binnen TNO
worden sensoren ontwikkeld waarbij
een glasvezel gebruikt wordt om deze
parameters te meten. Met behulp van
verschillende eigenschappen (bijvoorbeeld golflengte en amplitude) van het
licht binnen in de glasvezel kunnen
fysische parameters buiten de glasvezel gemeten worden. Het gebruik van
optische glasvezelsensoren heeft verschillende voordelen:
1.klein en lichtgewicht,
2.geen elektriciteit nodig op de meetlocatie,
3.multiplexmogelijkheden (meerdere
sensoren op één glasvezel) over
grote afstanden.
Optische glasvezelsensoren kun-
nen gebaseerd zijn op verschillende
technieken. De meest voorkomende
technologie is een Fiber Bragg Grating
(FBG). Een FBG is een tralie die in de
kern van de glasvezel (9 µm diameter) gemaakt is over een lengte van
enkele millimeters. De belangrijkste
eigenschap van deze grating is dat
het selectief licht reflecteert van een
bepaalde golflengte die overeenkomt
met de tralieconstante. Door stuik of
rek aan te brengen ter plekke van de
grating zal de tralieconstante en dus
de gereflecteerde golflengte veranderen. Door de golflengte van het licht
nauwkeurig te meten kan de rek (of
stuik) op de glasvezel bepaald worden. Voor een optische hydrofoon is
een mechanische sensor ontwikkeld
die de inkomende drukgolven in water omzet in een rekverandering op de
FBG-sensor. De gemeten golflengteverschuiving is een maat voor het geluidsniveau dat de sensor ondervindt.
Een foto van de ontwikkelde sensor is
te zien in figuur 1.
Het minimaal detecteerbare geluidsniveau wordt bepaald door de mechanische koppeling tussen het opvangen
van geluidsgolven en het overbrengen
naar rek op de glasvezel. Daarnaast is
de technologie waarmee de golflengte
gemeten kan worden een belangrijke
parameter. Hoe nauwkeuriger deze
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
123
p (mPa)
FOH
50
0
p (mPa)
-50
B&K 8101
50
0
-50
1,04
1,06
1,08
1,10
1,12
1,14
1,16
1,18
1,20
t (s)
Figuur 3 Akoestische pulsjes gemeten door een fiberlaserhydrofoon (boven) en een B&K
hydrofoon (onder).
124
golflengteverschuiving gemeten kan
worden, hoe lager de te detecteren geluidniveaus zijn. De ultieme detectiemethode om minieme golflengteverschuivingen te meten maakt gebruik
van interferentie. In een interferometer worden kleine golflengteverschuivingen ten gevolge van de drukgolf
omgezet in intensiteitsvariaties op
een fotogevoelige detector. Met behulp van deze technologie kan een
golflengteverschuiving van ongeveer
0,1 femtometer gemeten worden, wat
overeenkomt met 0,1 nanostrain oftewel 0,1-miljardste meter (= 10-10 m)
verlenging van de glasvezel over 1 me-
ter lengte. Dit getal klinkt erg klein,
maar is nog niet genoeg om de akoestische signatuur van een neutrino te
kunnen detecteren. Om dit te verbeteren is een hydrofoon ontwikkeld die
gebruikt maakt van een next-generation
FBG, de fiberlaser. In dit geval is een
FBG gemaakt in een speciale fiber,
gedoteerd met een optisch actief materiaal, vergelijkbaar met het actieve
medium in lasertechnologie. Door
gebruik te maken van deze componenten ontstaat er een coherente laser
binnen de glasvezel waarbij de emissiegolflengte van de laser afhankelijk
is van de rek op de glasvezel. De smal-
Het werk aan de hydrofoons
wordt uitgevoerd op TNO (afdeling optica) door mensen
met zeer uiteenlopende expertise. Vlnr.: Remco Nieuwland is optisch ingenieur en
expert op het gebied van optische fibers. Daan van Eijk is
recentelijk gepromoveerd als
hoge-energiefysicus en sinds
2013 verbonden aan TNO.
Ernst-Jan Buis is gepromoveerd in de hoge-energiefysica,
maar werkte de laatste tien
jaar voornamelijk aan ruimtevaartinstrumentatie. Optisch ingenieur Peter Toet heeft naast optische fiberhydrofoons ook vele andere toepassingen van optische fiberinstrumentatie ontwikkeld. Ed Doppenberg is expert op het gebied van akoestiek en signal processing.
[email protected]
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
april 2014
bandige emissiepiek van de fiberlaser
staat in schril contrast met de breedbandige reflectiepiek van de FBG.
Golflengteverschuivingen zijn hierdoor nog veel nauwkeuriger te meten.
De minimale golflengteverschuiving
die gemeten kan worden is honderdmaal kleiner ten opzichte van een FBG
tot ongeveer 1 attometer (10-18 m), wat
overeenkomt met 1 picostrain (10-12 m
verlenging over 1 meter).
De combinatie van een gevoelig meetsysteem en een gevoelige sensor die
de minimale druk omzet in een rek op
de glasvezel geeft een systeem dat toepasbaar is voor akoestische neutrinodetectie. Het ruisniveau van meetsystemen die in zee gebruikt worden voor
akoestische detectie wordt uitgedrukt
in zogenaamde sea states. Het ruisniveau hangt samen met het weer aan
het wateroppervlak. Wind- en golfhoogte blijken gerelateerd te zijn aan
het ruisniveau dat in de diepte te meten is. Deze conclusie is reeds getrokken door de Deen Knudsen, die in de
jaren 1940 al vele studies aan het onderwerp wijdde [6]. Bij windstil weer
aan het wateroppervlak blijkt er nog
steeds een achtergrondruis aanwezig
te zijn. Deze toestand wordt sea state
zero genoemd. Akoestische signalen
die lager zijn dan dit achtergrondniveau kunnen nooit gemeten worden
omdat ze overschaduwd worden door
ruis. De fiberoptische hydrofoon en
het bijbehorende meetsystem is zo
ontworpen dat het ruisniveau van het
meetsystem net onder deze sea state
zero ligt.
Testmetingen
In het afgelopen jaar is het hydrofoonsysteem uitgebreid getest om de
geschiktheid als kosmischedeeltjesdetector aan te tonen [7]. Hiervoor is
gebruik gemaakt van het geluidsarme
bassin in de TNO-vestiging in Den
Haag dat te zien is in figuur 2. Dit
bassin is zo goed mogelijk akoestisch
geïsoleerd en is behoorlijk groot.
Dat heeft als voordeel dat eventuele
echo’s in het bassin te scheiden zijn
van het signaal. Met behulp van een
onderwaterluidspreker is de fiberhydrofoon vergeleken met gevoelige
state-of-the-art(piëzo-)hydrofoons.
De gebruikte referentie(piëzo)hydrofoon is van de firma Bruël & Kjaer
(B&K 8101), een van de meest gevoelige types die commercieel verkrijgbaar
is. Het is gebleken dat de gevoelig-
heid van de fiberlaserhydrofoon hoger is dan deze referentiehydrofoon.
Dit heeft als voordeel dat de signaalruisverhouding beter is. Figuur 3 geeft
hiervan een voorbeeld. Deze illustratie toont een reeks van gesimuleerde
pulsjes zoals die verwacht worden
van kosmische neutrino’s. Hiertoe is
het verwachte signaal met een computer gesimuleerd en omgezet in
een geluidsbestand. Deze ‘beltoon’
is daarna onder water afgespeeld en
opgenomen met de fiberlaser en referentiehydrofoons. Uit het opgenomen
signaal blijkt duidelijk dat de hydrofoons gevoelig genoeg zijn voor het
meten van kosmische deeltjes. De fiberlaserhydrofoon meet in het bassin
zelfs nog de echo’s die een mPa amplitude hebben.
Conclusies en vooruitblik
Uit de resultaten van de optische hydrofoontechnologie kan geconcludeerd worden dat een technologie
voorhanden is die de vereiste gevoeligheid heeft voor het akoestisch meten van hoogenergetische neutrino’s.
Daarnaast is de technologie relatief
goedkoop en eenvoudig te implementeren in een grootschalige experimentele opstelling. Qua opzet zal zo’n
experiment veel lijken op bestaande
en geplande experimenten zoals IceCube en KM3NeT. Het zal bestaan uit
verticale strings van enkele honderden
meters lang waarin enkele tientallen
hydrofoons geplaatst zullen worden.
Door de strings op honderd meter van
elkaar te plaatsen kan een detectievolume gecreëerd worden van meer dan
een kubieke kilometer zoals de schets
in figuur 4 laat zien. Met zo’n experiment kan men geduldig naar het ge-
Figuur 4 Een artistieke impressie van een experiment gebaseerd
op hydrofoons.
luid van de zee luisteren. We zullen
voornamelijk het gezang van walvissen en dolfijnen horen, maar hopelijk ook een paar duidelijke tikken die
ons onschatbare informatie opleveren
over kosmische straling uit het heelal.
Referenties
1 J. Hoerandel, Early cosmic-ray work, Germany, http://arxiv.org/abs/1212.0706.
2 A. Heijboer, Neutrino-astronomie op de
bodem van de zee, NTvN 73-06, juni 2013.
3 G. A. Askaryan, Hydrodynamic Radiation
From the Tracks of Ionizing Particles in
4
5
6
7
Stable Liquids, Sov. J. At. En. 3 (1957) 921,
Russisch origineel: At. Energ. 3 (1957) 152.
L. Sulak et al., Experimental studies of the
acoustic signature of proton beams traversing fluid media, Nucl. Inst. and Meth. 161
(1979) 203.
R. Lahmann, Ultra-High-Energy Neutrinos
and Their Acoustic Detection in the Sea,
Habilitation Thesis, Friedrich-Alexander
Universitat Erlangen (2011).
V. O. Knudsen, R. S. Alford en J. W.
Emling, Underwater ambient noise, J. Mar.
Res. 3 (1948) 41.
E.J. Buis et al., Fibre laser hydrophones for
cosmic ray particle detection, arxiv.org/
abs/1311.7588.
GEZOCHT: COLUMNISTEN
We zijn op zoek naar natuurkundigen die het leuk vinden om een of meerdere columns te schrijven. In het
NTvN willen we graag aandacht besteden aan wat er speelt bij onze leden. Verbaast u zich ergens over, is u
iets opgevallen of vindt u dat iets anders moet en wilt u hierover een column van maximaal 500 woorden
schrijven? Neem dan contact op met het redactiebureau.
Voor meer informatie:
Redactiebureau ([email protected], 020-5922250)
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
125
De uitdaging
Positiebepaling met
satellieten
In deze uitdaging bekijken we de invloed van speciale en algemene relativiteit op het bepalen van een positie
met behulp van satellieten.
Plaatsbepaling in
twee dimensies
We beginnen eenvoudig met een
plaatsbepaling in het platte vlak (2D).
Hiervoor rusten we enkele torens in
enkele steden uit met een zeer goede
klok en een zender. De toren zendt
een radiosignaal uit met daarin gecodeerd steeds twee gegevens: de exacte
locatie van die toren en het tijdstip van
uitzending.
126
1
© Martijn van Roovert
Met hoeveel torens moet ik minstens in
verbinding staan wil ik mijn positie
eenduidig kunnen vastleggen?
Relativiteit
De speciale relativiteitstheorie leert
ons dat klokken die bewegen ten opzichte van een waarnemer langzamer
lopen (tijdrek)
2
Geef een schatting van de fout in de
positiebepaling als de klokken per dag
een microseconde desynchroniseren.
∆tb =
Plaatsbepaling met
behulp van satellieten
Bij het GPS-systeem bepaal je een
locatie op aarde door de afstand tot
enkele satellieten (met aan boord een
atoomklok) te registeren. Deze satellieten zenden continu informatie uit
met de lichtsnelheid over hun positie
en het tijdstip van uitzenden.
,
(1)
hierin is Δte een tijdsinterval in het
systeem van de waarnemer en Δtb is
een tijdsinterval in het ten opzichte
van de waarnemer bewegende systeem.
5
Schat de desynchronisatie per dag ten gevolge van speciale relativiteit voor een klok op
aarde en een klok aan boord van een GPSsatelliet. Is de uitkomst verwaarloosbaar
voor een nauwkeurige plaatsbepaling?
3
Met hoeveel satellieten moet je
minstens in verbinding staan wil
je je positie eenduidig kennen?
De banen van de satellieten zijn
zo gekozen dat ze een periode
hebben van T = 12 uur.
4
Op welke hoogte bevinden de satellieten zich
en welke baansnelheid hebben ze?
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
q∆te
2
1− vc2
De invloed van algemene relativiteit
is wat lastiger te bepalen. We doorlopen hiervoor eerst een gedachtenexperiment. Plaats een zeer goede klok
in een draaiende trommel. Als we de
klok in het centrum van de trommel
plaatsen, is de baansnelheid nul. Er is
april 2014
dus nu geen desynchronisatie met een
klok buiten de draaiende trommel (zie
vergelijking 1). Maar als we de klok
op de wand van de trommel plaatsen
op afstand r van het middelpunt, beweegt de klok zich met baansnelheid
v en vindt er dus wel desynchonisatie
plaats. De klok wordt in een cirkelbaan gehouden door een centripetale
kracht, een kracht van de trommelwand op de klok. De klok oefent hierdoor een reactiekracht uit op de wand
(derde wet van Newton). Deze reactiekracht is analoog aan het gewicht dat
de klok zou hebben als het in rust op
het oppervlak van een planeet ligt. Je
kunt dus met zo’n draaiend systeem
een soort ‘schijnzwaartekrachtsveld’
opwekken. Je kunt ook aan dit schijnzwaartekrachtsveld ontsnappen. Als
je in het centrum van de trommel zit is
de ontsnappingssnelheid vo nul, maar
als je op afstand r van het middelpunt
zit moet je minstens de baansnelheid hebben om aan dit schijnzwaartekrachtsveld te ontsnappen. Nog
steeds gaat de analogie met een echt
zwaartekrachtsveld gewoon op, immers, ook bij een zwaartekrachtsveld
6
is sprake van een ontsnappingssnelheid
v0 = 2GM
(2)
R .
De analogie is helemaal
compleet als we ons realiseren dat klokken in
een gravitatieveld ‘anders’ lopen dan
klokken buiten dit veld. Dit is geen
toeval, maar is in te zien met behulp
van het equivalentieprincipe, dat stelt
dat er voor een waarnemer geen manier bestaat om een verschil vast te
stellen tussen een gravitatiekracht in
een stilstaand stelsel of een inertiaalkracht in een versnellend stelsel. De
klok in de trommel versnelt continu
en het effect hiervan is dus equivalent
aan het plaatsen van de klok in een
gravitatieveld.
Beredeneer gebruikmakend van het equivalentieprincipe en het gedachte-experiment of
een klok op het aardoppervlak langzamer of
sneller loopt dan een klok aan boord van een
satelliet.
7
Geef een schatting hoe groot de desynchronisatie ten gevolge hiervan is per dag en
geef aan of dit verwaarloosbaar is voor een
nauwkeurige plaatsbepaling.
8
De nettokracht op de klok is gelijk aan de
centripetale kracht geleverd door de wand.
De klok oefent een reactiekracht uit op de
wand. Deze kracht is volgens het equivalentieprincipe analoog aan het gewicht van
de klok in rust op het oppervlak van een
planeet.
Hoe groot is de desynchronisatie ten gevolge
van algemene relativiteit en speciale relativiteit samen?
Lodewijk Arntzen
De antwoorden zijn te vinden op pagina 139
bij de agenda.
Vacature
De opleiding Technische Natuurkunde van de Haagse Hogeschool (locatie campus Delft) is een opleiding die zich richt op
het toepassen van natuurkunde in de techniek, met name op de vakgebieden fotonica, medische fysica, akoestiek,
vacuümtechniek en bestaat uit een klein vast team van 10 docenten en ruim 300 studenten.
127
Bij de opleiding Technische Natuurkunde is per 1 september 2014 de functie vacant van
Docent Natuurkunde (0,8 – 1 fte)
Functie-inhoud
In deze docentfunctie verzorgt u onderwijs bij de opleiding Technische Natuurkunde. Tot uw taken behoren onder meer:
• het verzorgen, ontwikkelen en coördineren van onderwijs
• het coachen van studenten in het kader van studieloopbaanbegeleiding en projecten,
• het begeleiden en beoordelen van stagiaires en afstudeerders
• het verzorgen, organiseren en coördineren van bijzondere hogeschool- en/of opleidingsprojecten.
Functie-eisen
• mastertitel in de natuurkunde
• affiniteit met het verzorgen van onderwijs en het begeleiden van practica
• gespecialiseerde vaktechnische vaardigheden zoals het omgaan met geavanceerde meetapparatuur
• ervaring met het toepassen van diverse programmatuur zoals matlab, labview, en comsol multiphysics
• recente en relevante praktijkervaring
• bij voorkeur onderwijservaring en in bezit van didactische aantekening
• uitstekende schriftelijke en mondelinge taalvaardigheden.
Arbeidsvoorwaarden
• de arbeidsvoorwaarden zijn conform de CAO-HBO
• Het salaris van deze functie bedraagt maximaal € 4.365,16 (schaal 11) bij een volledige werkweek (exclusief 8%
vakantietoeslag en een volledige 13e maand). Inschaling zal plaatsvinden op basis van opleiding en ervaring.
• De benoeming betreft een tijdelijk dienstverband voor 1 jaar, met uitzicht op verlenging.
Solliciteren
U kunt uitsluitend online solliciteren door het invullen van het sollicitatieformulier op
www.dehaagsehogeschool.nl/vacatures.
Kandidaten vullen het sollicitatieformulier in en voegen een brief en cv bij.
U kunt reageren tot en met vrijdag 30 mei 2014.
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
Door meten tot weten
Een moleculaire basis voor cellulaire mechanosensing
Wat weet een cel van de wereld om zich heen? Chemische informatie
vergaart de cel met behulp van receptoren in het celmembraan: zo weet een
cel in de alvleesklier bijvoorbeeld of er te veel suiker in het bloed zit en dus
of er insuline gemaakt moet worden. Maar cellen gebruiken ook informatie
over de mechanische eigenschappen van hun omgeving, om bijvoorbeeld te
bepalen waar zich een oppervlak bevindt, waar zich een ontsteking verstopt
of waar een opening is om doorheen te glippen. Een open vraag is wat voor
‘zintuig’ de cel gebruikt om deze externe mechanische eigenschappen te
meten. Een eenvoudig, fysisch mechanisme zou wel eens een deel van het
antwoord kunnen zijn.
128
Horror gradientis
De natuur strijdt tegen gradiënten.
Telkens wanneer een grootheid op
één plaats groter is dan op een andere
is er een tendens om zo’n gradiënt
glad te strijken. Zo stroomt alles, aan
z’n lot overgelaten, onherroepelijk
naar uniformiteit en onveranderlijk
evenwicht. De biologie is daarmee
tegennatuurlijk, want al het leven is
erop gericht om juist buiten evenwicht
te blijven. Mocht dit evenwicht toch
Elizaveta Novikova en Kees Storm
gevonden worden dan is het einde
verhaal: Equilibrium is Death. En dat is
letterlijk waar. Het lichaam van een
overledene wordt niet zozeer koud,
als wel gelijk in temperatuur aan de
omgeving.
Maar niet getreurd. Iedere cel van ons
lichaam beschikt over een arsenaal
aan wapens om dat evenwicht op afstand te houden. Het allerbelangrijkste daarvan is het membraan, een dun
velletje dat bestaat uit vetzuurmole-
culen (lipiden) die zichzelf spontaan
organiseren tot een dubbele laag waar
nagenoeg niets spontaan doorheen
kan gaan. Waar echter niets uit kan,
kan ook niets in en een perfect afgesloten systeem is net zo goed intern
in evenwicht, en dus even doods. Het
celmembraan heeft dan ook aanzienlijk meer taken – het is de centrale spil
in een complex transportnetwerk dat
met kanalen, pompen, poriën, containers en motoren nauwlettend waakt
Figuur 1 De focale adhesie ontleed. Rond z = 20 nm het celmembraan, de grens tussen binnen en buiten. De rode staafjes zijn de integrinen
– ze steken dwars door het membraan en zijn de verbindende schakel tussen de extracellulaire matrix (ECM) en het cytoskelet (de
blauwe actine stress fibers). Bron: P. Kanchanawong et al., Nature 468, 580-584 (2010).
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
april 2014
over wat er in en uit de cel gaat. Zo
staat de cel in constant contact met de
buitenwereld, maar is hij toch in staat
blijvend anders te zijn om de vitale
gradiënten in stand te houden.
Dat membraantransportsysteem is
slim. Het is gekoppeld aan een uitgebreid monitorend systeem, dat op ieder moment de actuele situatie en de
behoeften in kaart kan brengen. Het
voorbeeld uit de introductie is treffend. Door goed in de gaten te houden
of er behoefte is aan insuline zorgt de
cel dat het alleen geproduceerd wordt
wanneer het daadwerkelijk nodig is –
een zeer efficiënt gebruik van beperkte middelen!
Door meten tot weten
Hoe meer de cel van de omgeving en
de omstandigheden weet, des te efficiënter kan hij erop inspelen. Het
monitoren van de omstandigheden
buiten de cel blijft daarom niet beperkt tot chemische gegevens (veelal
concentraties van een extracellulair
molecuul). Ook de temperatuur wordt
gemeten en – zo weten we tegenwoordig – externe mechanische condities.
Cellen reageren op krachten die op
hen worden uitgeoefend, op de snelheid waarmee vloeistoffen langsstromen, ze weten waar zich opper- of
grensvlakken bevinden in hun buurt
en ze weten waar andere cellen zijn
die de gedeelde omgeving vervormen.
De situatie buiten het celmembraan
wordt niet alleen passief ‘uitgelezen’
– cellen zijn ook voortdurend bezig de
omgeving actief mechanisch te meten: door intern gegenereerde krachten over te brengen op de omgeving
wordt informatie ingewonnen over
de heersende condities. Elke cel is
dus zowel een actieve als een passieve
mechanosensor en kan niet alleen krachten, maar ook stijfheden (elasticiteitsmoduli) registreren en meten.
Met dat belangrijke inzicht werd cellular sensing, zoals in brede zin de
sensorische functionaliteit van cellen genoemd wordt, plots erg interessant voor fysici. De vraag werpt
zich onmiddellijk op hoe een enkele
cel zich bewust kan zijn van mechanische eigenschappen. Uiteindelijk
moeten alle signalen van buiten ‘vertaald worden’ in een chemisch signaal aan de binnenkant, en voor deze
zogenaamde mechanosensing is dus
op z’n minst een vertaalslag nodig:
zonder mechanotransductie geen me-
Verklarende woordenlijst
ECM of extracellulaire matrix: dát deel van weefsels dat zich buiten de cellen
bevindt. Verantwoordelijk voor stevigheid, vorm en structuur van weefsels.
Cytoskelet: een netwerk van stijve polymeren dat binnen de cel voor stevigheid, beweging en transport zorgt. Bestaat met name uit het eiwitpolymeer
actine, maar daarnaast ook uit de microtubuli.
Celmembraan: een dun dubbel laagje vetzuurmoleculen dat de buitenste
grens van de cel vormt. Alles wat erin zit is, hoort bij de cel.
FA of focale adhesie: een macromoleculair aggregaat dat, door het celmembraan heen, het ECM met het cytoskelet verbindt.
Actine (netter: F-Actine): een stijf eiwitpolymeer dat het hoofdbestanddeel
is van het cytoskelet. Het moleculaire motoreiwit myosine kan actinefilamenten langs elkaar doen bewegen en zo contractie bewerkstelligen. Actine en
myosine vormen zo de basis van al onze spieren, maar ook van de stressfibers
– de spieren van de cel.
Integrine: klasse eiwitten, onderdeel van FA’s, die de fysieke schakel vormen
tussen binnen en buiten – tussen cytoskelet en de ECM.
Slip bond: een eiwitbinding die, gemiddeld, sneller losraakt wanneer eraan
getrokken wordt.
Catch bond: een eiwitbinding die, gemiddeld, langzamer losraakt wanneer
eraan getrokken wordt, tot aan een kritieke kracht waarbij de gemiddelde levensduur maximaal is.
Mechanosensing: gevoeligheid van enkele cellen voor mechanische stimuli.
Figuur 2 De bindingen die integrinen maken zijn typisch de zogenaamde slip bonds: hun
(ensemblegemiddelde) levensduur τ neemt exponentieel af met de kracht f die
erop staat. Sommige integrinen – die we in bijna alle FA’s vinden – doen echter
iets compleet anders: hun levensduur neemt aanvankelijk toe met de kracht. We
noemen zulke bindingen catch bonds.
chanosensing. Hetzelfde geldt voor
de actieve variant. Een cel heeft geen
unstertje om uit te lezen, maar zal de
respons op de krachten die hij op de
omgeving uitoefent op een of andere
manier moeten vertalen in een intern,
chemisch sigaal.
Tot voor kort ging men uit van een
scenario waarin die overdracht door
de veranderde vouwingstoestand van
eiwitten ging. Het beeld is relatief
eenvoudig. Om krachten te meten zijn
drie componenten nodig: een interne,
een externe en een verbinding daartussen. Die drie structuren zijn alle
redelijk goed bekend. Het cytoskelet
– een stevig netwerk van eiwitpolymeren waaronder actine (te zien als de
blauwe fibers in figuur 1), dat actief
samen kan trekken onder invloed van
moleculaire motoren – is via de binnenkant van de cel direct gekoppeld
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
129
a)
b)
130
Figuur 3 a) In de FA vormen integrineclusters de verbinding tussen
binnen en buiten. De integrinereceptoren kunnen gebonden (g) of ongebonden (o) zijn aan de ECM-liganden en
ze delen samen de kracht die vanuit de stressfiber op de
gehele cluster uitgeoefend wordt. b) Om de respons van
zo’n cluster te beschrijven, gebruiken we de theorie van
Bell [3] die een zogenaamde mastervergelijking voorstelde: we beschrijven de evolutie in de tijd van pi, de kans
om i gebonden bindingen te hebben in de cluster, door
alle processen te beschouwen die zorgen voor groei en
krimp van de cluster. In deze formule is ri(f) de krachtafhankelijke ontbindingsfrequentie bij een clustergrootte i
(gerelateerd aan de inverse levensduur bij kracht f) en gi
de krachtonafhankelijke bindingsfrequentie. Het resultaat
is een stochastische eerste orde differentiaalvergelijking,
die in sommige limieten opgelost kan worden maar over
het algemeen numeriek bestudeerd moet worden.
aan de extracellulaire matrix (ECM,
de lichtblauwe laag onderaan figuur
1) aan de buitenkant. Dit is het weefsel tussen onze cellen dat zijn stevigheid met name ontleent aan lange
eiwitfibers als collageen en fibronectine. Tussen die twee fibernetwerken
bevindt zich de focale adhesie (FA, de
rode, oranje en gele eiwitten in figuur
1), een complex aggregaat dat opgebouwd is uit vele eiwitten en letterlijk
de binnenkant en buitenkant aan elkaar koppelt. Het ligt voor de hand dat
onder invloed van een kracht een of
meerdere van die eiwitten een verandering in de vouwingstoestand ondergaan, die hen als het ware ‘openzet’:
in de opgerekte vouwing is plots een
reactief domein zichtbaar dat eerder
verstopt was. Zo kunnen verschillende
vouwingen aan verschillende biochemische reacties deelnemen en is het
mechanisch signaal vertaald in een
chemisch signaal.
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
Figuur 4 Het gedrag van de mastervergelijking uit figuur 3b bij
verschillende krachten Φ. Abscis: tijd, ordinaat: aantal
gebonden catch bonds. Bij lage kracht (Φ = 450) groeit
de cluster aan tot een vaste gemiddelde omvang en deze
is stabiel voor lange tijden. Bij grote krachten neigt de
clustergrootte ook naar een vaste waarde die hoger is: het
aantal gebonden bindingen is een functie van de externe
kracht. Bij grote krachten zijn echter ook de fluctuaties in
het aantal gebonden catch bonds groter en ontbindt de
cluster wanneer het aantal gebonden catch bonds onder
een minimumwaarde valt. Door de resultaten van vele van
deze stochastische simulaties met elkaar te vergelijken
konden we statistisch verantwoorde uitspraken doen over
de krachtafhankelijkheid van de levensduur en omvang
van de cluster.
Zulke zogenaamde cryptische domeinen zijn ook daadwerkelijk gevonden
– zowel in het cytoskelet (in het eiwit
filamine) als in FA’s (onder andere in
het eiwit talin). Een elegant mechanisme, maar voornamelijk relevant
voor het voelen van extern uitgeoefende krachten. Het verklaart niet hoe
cellen zich bij gelijke aangewende
kracht ook bewust kunnen zijn van
de stijfheid van de omgeving – een
effect dat onlangs op indringende
wijze aangetoond werd toen Discher
en collega’s lieten zien dat identieke
stamcellen, wanneer ze zich mochten
ontwikkelen op substraten van verschillende stijfheden, zich afhankelijk
van die stijfheid differentieerden tot
compleet verschillende typen cellen.
Een harde ondergrond deed de cel in
de meeste gevallen besluiten een botcel te worden, terwijl een weke ondergrond eerder spier- of zenuwcellen
deed ontstaan [1].
april 2014
Moleculen op de grens
Om ook dat soort mechanosensing te
leren begrijpen, zoomden we in op de
grens tussen cel en buitenwereld. Op
de integrinen, om precies te zijn. In
figuur 1 zien we de integrinen zitten:
de rode eiwitten die dwars door het
membraan steken. Recente experimenten lieten zien dat een aantal van
die moleculen een heel bijzondere eigenschap hebben [2]: de binding die
ze vormen wordt sterker naarmate er
harder aan getrokken wordt. We noemen dat catch bond-gedrag (zie figuur
2). Omdat die eiwitten daarmee al op
het niveau van een enkel molecuul
direct gevoelig zijn voor een mechanisch signaal, vermoedden we dat ze
wel eens een rol zouden kunnen spelen in de mechanische waarneming.
We formuleerden daartoe een model
dat zowel de eigenschappen van één
catch bond als het gezamenlijk gedrag
van meerdere catch bonds beschrijft.
Figuur 5 Wanneer we de externe kracht niet vastleggen maar door
moleculaire motoren in de stressfibers laten genereren,
vinden we dat de fractie gebonden catch bonds (ordinaat)
een directe functie wordt van de extracellulaire stijfheid
(abscis). Dit is precies wat een stijfheidssensor moet
doen: intern een representatie geven van een externe
conditie.
Ons model is gebaseerd op de theorie
van Bell [3] die als eerste de krachtafhankelijkheid van meervoudige biologische bindingen beschreef in een
eenvoudig, maar krachtig model (zie
figuur 3). Bells theorie beschrijft hoe
meerdere, parallelle bindingen (we
noemen dat een cluster) zich gedragen
wanneer ze samen een kracht moeten
verdelen. Voor gewone slip bonds is de
uitkomst bekend [4], maar voor catch
bonds is het gedrag aanmerkelijk rijker. Niet alleen op individueel niveau,
maar ook collectief kunnen vele catch
bonds samen, zoals we die aantreffen
in iedere FA, sterker worden wanneer
de kracht groter is (zie figuur 4). Daarnaast vertoont ook de levensduur van
de gehele catch bond-cluster, net als
de enkele catch-bindingen, een maximum. Het aantal gebonden catch-integrinen blijkt direct gecorreleerd te
zijn met met de externe kracht.
Twee specifieke processen zorgen
hiervoor. Ten eerste is er een subtiele koppeling tussen alle integrinen.
Hoewel we geen directe wisselwerkingen vooronderstellen, is het wel
zo dat alle integrinen samen de kracht
moeten verdelen die op de FA uitgeoefend wordt. Zo merkt de rest het
direct wanneer één binding losraakt.
Ze moeten dan allemaal een grotere
kracht dragen. In slip bonds geeft
dat, wanneer een kritieke kracht overschreden wordt, aanleiding tot een
lawine aan ontbindingen en de gehele
Figuur 6 Een cel, vastgehecht aan een oppervlak dat deels zacht
(links) en deels hard (rechts) is. Ons model voor mechanosensing laat zien dat het aantal gebonden catch
bond-integrinen (de groene balletjes) een directe maat
is voor de externe stijfheid. Die stijfheidsmeting wordt
gevisualiseerd door de led-outputmetertjes die bij de aanhechtingspunten staan (ICMS Animation Studio, TU/e).
cluster scheurt los. Bij catch bonds is
er echter een regime waarin de levensduur van de enkele binding toeneemt
bij toenemende kracht en het kan dus
gebeuren dat de gehele cluster sterker
wordt (langer vast blijft zitten) wanneer er enkele bindingen losraken.
Die mogelijkheid, zo laat ons model zien, leidt tot een optimum in de
fractie gebonden bindingen dat specifiek is voor iedere kracht. Daarmee is
deel een van een mechanosensor gebouwd: een interne observabele – het
aantal gebonden bindingen – is een
directe maat voor de kracht.
Maar nu het tweede deel: hoe vertalen
we dat naar stijfheden? Hiermee zou
je weliswaar externe krachten kunnen
meten, maar hoe zit dat wanneer er
extern niets gebeurt en er alleen een
stijvere of wekere omgeving gedetecteerd moet worden? Daar lijkt de cel
iets slims op gevonden te hebben. De
sensorische functionaliteit die leidt
tot rigidity sensing (meting van de externe stijfheid) is geheel afhankelijk
van actieve processen. De cel meet
deze door zélf krachten uit te oefenen
op het cytoskelet. Daartoe worden de
stressfibers (zie ook figuur 1) aangespannen, precies zoals spieren dat
doen: myosinemotoren trekken aan
de actinefilamenten in de fiber. Uit
metingen van de energie die daarbij
verbruikt wordt [5], weten we dat de
cel niet probeert een constante kracht
aan te wenden, maar in iedere stressfi-
ber grofweg dezelfde mechanische
energie investeert. Er wordt gewerkt
met een arbeid die ongeveer constant
is. Omdat die arbeid schaalt met de
externe stijfheid is daarmee een link
(in werkelijkheid iets complexer) gelegd tussen de stijfheid en het aantal
gebonden bindingen: een moleculair
mechanisme voor stijfheidssensing
(zie figuur 5). Het artikel waarin we
deze vindingen beschreven [6] werd
enthousiast onthaald. Het kreeg als
New and Notable een mooi plekje in de
etalage van Biophysical Journal en werd
van commentaar voorzien en in een
ruimere context geplaatst [7]. Als klap
op de vuurpijl mochten we ook nog de
omslag aanleveren (figuur 6) – maar
we zijn nog lang niet klaar met deze
catch bonds!
Hoe verder?
Het is voor de cel van groot belang
zijn omgeving te kennen, zowel mechanisch als chemisch. Catch bondintegrinen – een omvangrijke familie die we in praktisch iedere cel van
ons lichaam aantreffen – kunnen een
belangrijke rol spelen: hoe stijver de
omgeving, hoe meer er aan de ECM
gebonden zijn. Zo kan een cel, in ieder van zijn FA’s afzonderlijk, lokaal
de rigiditeit meten en de mechanische
eigenschappen van zijn omgeving in
kaart brengen. Intern kan het aantal
gebonden integrinen direct chemisch
geïnterpreteerd worden: de bindingen
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
131
Elizaveta Novikova
(1986)
studeerde
theoretische
natuurkunde aan de
Staatsuniversiteit
van Sint-Petersburg.
Sinds 2010 werkt
ze als promovenda
in dienst van de stichting FOM aan de
Technische Universiteit Eindhoven. Haar
werk is onderdeel van het vrije programma Mechanosensing and Mechanotransduction by Cells waarin ze, samen met
een aantal groepen in Nederland, onderzoek doet naar de basisfysica van cellulaire mechanosensing.
132
die vast zitten zijn niet beschikbaar
voor chemische reacties en de gebonden fractie is dus meetbaar als een
concentratie.
Momenteel zijn we bezig het vervolgonderzoek op te schrijven. We kijken
naar de ruimtelijke structuren die een
mengsel van catch en slip bonds innemen. Omdat de ene variant pas goed
tot zijn recht komt wanneer de krachten groot zijn (dan zijn catch bonds
sterker), maar de andere juist bij kleine krachten (dan zijn slip bonds sterker), wordt al lang gespeculeerd dat
we ze beide samen gebruiken
om voor een breed spectrum
aan externe krachten gevoelig
te (kunnen) zijn. Ook vermoedt
men dat slip bond-integrinen
in de vroege stadia van celadhesie belangrijk zijn, maar dat de
catch bonds het in de volwassener stadia overnemen. Door
de bindingskinetiek van beide
te simuleren en daarbij ook de
diffusie van integrinen mee te
nemen, willen we kijken wat de
concrete voorspellingen van dit
model zijn voor fysiologische
mengsels van integrinen. Stukje
bij beetje leren we zo meer over de
fysische mechanismen die cellen in
staat stellen hun omgeving te zien. En
wanneer we weten hoe ze zien, kunnen we wellicht op termijn ook beter
begrijpen welke keuzes ze daarmee
maken en hen heel misschien zelfs leren aansturen in die keuzes.
Referenties:
1 A.J. Engler et al., Matrix elasticity directs
stem cell lineage specification, Cell 126
(2006) 677-689.
2 F. Kong et al., Demonstration of catch
bonds between an integrin and its ligand, J.
Cell Biol. 185 (2009) 1275-1284.
Kees Storm (1973)
studeerde en promoveerde aan de
Universiteit Leiden,
bij het InstituutLorentz voor Theoretische Natuurkunde. Na postdocs
aan de University of Pennsylvania en het
Institut Curie in Parijs is hij sinds 2007
werkzaam aan de faculteit Technische
Natuurkunde van de Technische Universiteit Eindhoven, waar hij de groep Functie en Zachte Mechanica van Biomaterialen leidt.
[email protected]
3 G.I. Bell, Models for the specific adhesion of
cells to cells, Science 200 (1978) 618-627.
4 U.S. Schwarz, T. Erdmann en I. B.
Bischofs, Focal adhesions as mechanosensors: the two-spring model, Biosystems. 83
(2006) 225-232.
5 H.B. Schiller et al., β1 and αv-class integrins
cooperate to regulate myosin II during rigidity sensing of fibronectin-based microenvironments, Nat. Cell Biol. 15 (2013) 625-636.
6 E.A. Novikova en C. Storm, Contractile
fibers and catch bond clusters: a biological
force sensor?, Biophys. J. 105 (6) (2013)
1336-1345.
7 U.S. Schwarz, Catch me because you can:
A mathematical model for mechanosensing,
Biophys. J. 105 (6) (2013) 1289-1291.
Nieuws
Vici-subsidies
31 wetenschappers kregen onlangs
van de Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
een Vici-subsidie van elk anderhalf
miljoen euro om de komende vijf jaar
onderzoek te doen en een onderzoeksgroep op te bouwen. Hieronder de vier
natuurkundegerelateerde Vici’s:
• Zichtbare effecten van donkere materie,
Leon Koopmans, RUG/Kapteyn Instituut. Het project omvat het onderzoeken van donkeremateriestructuur in het heelal op kleine schalen.
Door te kijken naar de lenswerking
van deze structuren, dat wil zeggen
de afbuiging van lichtstralen door
zwaartekracht, krijgen we direct
inzicht in de deeltjeseigenschappen
van donkere materie.
• Gadgets met piëzo-elektrische blokcopolymeren, Katja Loos, RUG. Draag-
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
bare elektronische apparaten zoals smartphones en tablets zijn in
de afgelopen jaren steeds kleiner
en krachtiger geworden en spelen
een steeds grotere rol in het dagelijks leven. De technologie die deze
mobiele apparaten voortdrijft is
een stuk verbeterd in de afgelopen
decennia. Om deze trend in de toekomst voort te zetten, moeten alternatieve materialen worden ontwikkeld voor verdere miniaturisatie en
betere prestaties. Het voorgestelde
onderzoek zal de interessante eigenschappen van piëzo-elektrische
poly(vinylidene fluoride) blokcopolymeren gebruiken om nieuwe
materialen te ontwikkelen voor
sensoren, dataopslag en batterijapplicaties, die allemaal worden
gebruikt in onze dagelijkse microelektronische apparaten.
april 2014
• Chromatin Dynamics in Single Genes,
John van Noort, UL. Ons DNA is in
de cel opgevouwen in een compacte
structuur. De onderzoekers zullen
de structuur van een enkel gen met
nanometerprecisie ontrafelen en
bekijken hoe deze de activiteit van
genen die gevoelig zijn voor hormonen beïnvloedt.
• Building architectures at the nanoscale,
Peter Schall, UvA. Het ontwerpen
van structuren op de nanometerschaal is een eerste stap naar nieuwe materialen met uitzonderlijke
eigenschappen. De onderzoekers
zullen complexe nanostructuren
samenstellen met bouwstenen ter
grootte van enkele nanometers.
Ze zullen de mechanische en elektronische eigenschappen van deze
structuren onderzoeken voor toekomstige materialen.
Ingelijst
133
Moleculaire motoren
Cellen kunnen zichzelf actief samentrekken doordat moleculaire
motoren kracht uitoefenen op polymeernetwerken. Deze afbeelding is
een soort film op papier, waarbij de kleuren het tijdsverloop voorstellen.
In het begin (paars) is het netwerk verspreid over het hele systeem.
Na verloop van tijd (van paars naar rood naar geel naar wit) trekken
motoreiwitten (elk ~1 µm groot) het netwerk (~3 mm) steeds compacter
samen tot één cluster.
José Alvarado en Gijsje Koenderink, FOM Instituut AMOLF
Heeft u ook een plaat voor deze rubriek? Stuur hem in, samen met een bijschrift van maximaal 100 woorden ([email protected]).
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
Ken uw klassieken
De fysicalisering
van informatie
C.E. Shannon, A Mathematical Theory of Communication, Bell Systems Technical Journal 27 (1948) 379 - 423, 623 - 656.
A. Turing, On computable numbers, with an application to the Entscheidungsproblem,
Proceedings of the London Mathematical Society 42 (1936), 230 - 265.
R. Landauer, Irreversibility and heat generation in the computer process, IBM Journal of Research and Development 5 (1961) 183 - 191.
Quantificering van informatie
134
De wereld is omgeven met digitiale informatie. NTvN - Esger Brunner.
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
april 2014
Wij leven in het informatietijdperk!
Wij worden omringd door informatieintensieve diensten op communicatief, financieel en amusementsgebied,
terwijl ook de publieke sector, zoals
onderwijs, gezondheidszorg, vervoer
en openbare dienstverlening, geheel
op informatie is georiënteerd. Maar
wat is informatie precies? Degene die
de informatie quantificeerde en tot de
grondslag maakte van de informatietheorie en -technologie was de Amerikaanse ingenieur Claude Shannon
(1916 - 2001). Gedurende de Tweede
Wereldoorlog werkte hij op Bell Labs,
waar hij in 1945 het (geheime) technische rapport A Mathematical Theory
of Communication voltooide, dat pas in
1948 kon worden gepubliceerd. Zijn
doel bij Bell Labs (als commerciëel
onderzoekslaboratorium) was om uit
te vinden hoeveel berichten men maximaal simultaan via een telefoonleiding
kon versturen, zonder dat informatie
verloren ging. Volgens Shannon bestaat ieder communicatiesysteem uit
de volgende elementen: sender - transmitter - channel - receiver - destination.
Daarbij kan het systeem worden verstoord door noise (ruis) waardoor de
informatie niet volledig overkomt.
Sender (bron) is volgens Shannon “the
information source, which produces a message or sequence of messages to be communicated to the receiving terminal”. Transmitter (codering) “operates on the message
in some way to produce a signal suitable
for transmission over the channel”. Channel (kanaal) is “merely the medium used
to transmit the signal from transmitter to
receiver”. Receiver (decodering) “performs
the inverse operation of that done by the
transmitter, reconstructing the message from
the signal”. Destination (bestemming) is
“the person or thing for whom the message is
intended”. Binnen dit kader formuleerde Shannon twee vergelijkingen die
informatie en informatieoverdracht
quantitatief definieerden: als x een
discrete random variabele is met mogelijke waarden (x1 ... xn) en p(xi) de
waarschijnlijkheid voor de uitkomst
xi, dan geldt:
I = -Σi p(xi)log2p(xi)
(1)
en
C = W log2 (1 + S/N).
(2)
Daarbij geeft (1) de hoeveelheid informatie I aan in een bericht, uitgedrukt
in binary digits of bits. Een bit is een
tweewaardige eenheid van informatie,
die gerepresenteerd kan worden met
behulp van getalswaarden (0/1), logische waarden (ja/nee), algebraische
symbolen (+/-), elektrische toestanden (aan/uit) of ieder ander tweewaardig attribuut. Om die reden heeft het
logaritme de basis 2. De waarschijnlijkheid om een bepaalde informatiewaarde (xi) te vinden wordt uitgedrukt
door p(xi). De formule (1) wordt ook
wel de Shannonentropie genoemd, in
navolging van de thermodynamische
of Boltzmannentropie. Entropie is een
maat voor de onzekerheid of onvoorspelbaarheid van een random variabele en de Shannon-entropie quantificeert aldus de verwachtingswaarde
van de informatie, die besloten ligt in
een bericht. De eerste Shannonvergelijking geeft aan dat de informatie-inhoud evenredig is met de onvoorspelbaarheid van het bericht. Hoe minder
voorspelbaar het bericht, hoe groter de
informatie-inhoud. De tweede Shannonvergelijking vormt een indicator
voor de kwaliteit van het overbrengende medium (kanaal). C (in bits per
seconde) is de hoeveelheid informatie die door het medium kan worden
overgebracht. Het is afhankelijk van
twee factoren: de bandbreedte W (het
verspreidingsgebied van beschikbare
frequenties) en S/N (de verhouding
tussen signaal en ruis). Zo moeten we
tegen een slechthorend persoon (verminderde W) en in een lawaaierige
omgeving (verminderde S/N) wat harder praten (S verhogen) zodat C groter
wordt.
Claude Shannon demonstreerde machinaal leren met behulp van een experimentel muizendoolhof gemaakt van relais.
135
Standbeeld van Alan Turing in Sackville
Park, Manchester.
David Hilbert in 1912.
Mathematisering
van informatie
Aangezien Shannon had aangetoond
dat bits de fundamentele eenheden van
informatie vormen, komt de verwerking van informatie in wezen neer op
het manipuleren van bits. Reeds sinds
1936 echter bestond er een (abstract
hypothetische) machine die precies
daarvoor geëigend was, de Turingmachine, ontworpen door Alan Turing
(1912 - 1954) – een van de geniaalste
wiskundigen uit de twintigste eeuw.
(Turing zelf noemde het een automatic
machine of a-machine). De reden voor
het ontwerp was een puur wiskundig
probleem. In 1928 had de beroemde
Duitse wiskundige uit Göttingen,
David Hilbert (1862 - 1943), een programma opgezet om te bewijzen dat de
formele, dat is op axioma’s gebouwde
wiskunde, compleet, consistent en
beslisbaar was. Met compleetheid bedoelde Hilbert dat binnen de wiskunde
elke ware uitspraak als zodanig bewezen kon worden en elke onware uitspraak als fout kon worden weerlegd.
Consistentie hield in dat geen onware
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
Een complete, werkende replica van een bombe tentoongesteld in het National Codes Centre in Bletchley Park
(Groot-Britannië). Met deze machines werd de Duitse Engimacode ontcijferd.
136
bewering zoals 2 + 2 = 5 via ware beweringen kon worden verkregen. Beslisbaarheid betekende dat binnen de
wiskunde een definitieve methode zou
moeten bestaan, waarmee kan worden
bepaald of een uitspraak waar of onwaar is. Dit beslisbaarheidsprobleem
staat in de literatuur bekend als het
Entscheidungsproblem. Hilbert achtte
dat het fundamentele probleem van de
mathematische logica. Een Turingmachine is een apparaat dat een getal (input) via een eindig aantal rekenkundige bewerkingen (de M-configuraties)
in een ander getal (output) kan veranderen. De input bestaat uit een reeks
van binaire symbolen, 0 en 1, verdeeld
in vakjes op een tape, die één voor één
worden ingelezen. Als de machine zich
in een bepaalde M-toestand bevindt en
een symbool s inleest, kan de machine
de volgende drie bewerkingen uitvoeren: het kan s veranderen in een ander
symbool s’, het kan de toestand M
veranderen in toestand M’, het kan de
tape over een stap d verplaatsen naar
een vakje vooruit of achteruit: (s,M) ->
(s’,M’,d). Turing toonde aan dat met
een dergelijke machine, de zogeheten universele Turingmachine, iedere
rekenkundige bewerking kan worden
uitgevoerd. Dit is het conceptuele prototype van alle latere computers! Elke
computer is een concrete realisatie
ervan. Hij bewees ook dat een universele Turingmachine in staat is om elke
mathematische berekening uit te voe-
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
ren die vervat is in een algoritme, dat is
een stap-voor-staprekenprogramma.
De vraag ontstond of er ook berekeningen bestaan waarbij de machine
eeuwig door moest gaan en niet kan
stoppen om een oplossing te bereiken
– bijvoorbeeld voor de berekening van
de transcendente getallen π en e (noncomputable numbers). Dit is het stopprobleem (halting problem) dat neerkomt
op de vraag of het mogelijk is vast te
stellen of een bepaald algoritme bij
een eindige input na een eindig aantal
stappen met de berekening ophoudt
of eindeloos blijft doorgaan. Turing
bewees dat het voor een universele Turingmachine niet mogelijk is over het
stopprobleem uitsluitsel te geven, wat
inhoudt dat het Entscheidungsproblem
onbeslisbaar is. Eerder had de Oostenrijkse wiskundige Kurt Gödel
(1906 - 1978) in 1931 in zijn artikel Über
formal unentscheidbare Sätze der Principia
Mathematica und verwandter Systeme met
zijn beroemde onvolledigheidsstellingen de compleetheid en consistentie
van het Hilbertprogramma onderuit
gehaald. Volgens Gödel kan 1) de consistentie van de axioma’s niet bewezen
worden binnen hetzelfde systeem en
2) als het systeem consistent is, kan
het niet volledig zijn. Aldus bleef er
van het Hilbertprogramma niets over.
De theoretisch fysicus John Barrow
merkt daarover op (1992): “If we define
a religion to be a system of thought that contains improvable statements, so it contains
april 2014
an element of faith, then Gödel has taught
us that not only is mathematics a religion
but it is the only religion able to prove itself
to be one.”
Van 1936 tot 1938 verbleef Turing
dankzij een beurs te Princeton, waar
hij bij Alonzo Church (1903 - 1995),
hoogleraar in de wiskundige logica,
zijn proefschrift bewerkte. Onafhankelijk van Turing had Church eveneens
in 1936 een hypothese ontwikkeld over
de berekenbaarheid van een functie,
die daarom naar beiden de ChurchTuringhypothese wordt genoemd en
als volgt luidt: een functie is algoritmisch berekenbaar dan en slechts
dan als het berekend kan worden met
behulp van een Turing-machine. In
de oorlog werd Turing aangesteld als
cryptoanalist in het Engelse Bletchley
Park, waar dankzij hem de code van
het Duitse Enigma-apparaat werd gebroken. Daarmee raakten de Britten
volledig op de hoogte van de Duitse
oorlogsberichten waardoor vele gealliëerde mensenlevens konden worden
gespaard. In 1952 werd Turing gearresteerd wegens een homoseksuele
relatie met een negentienjarige jongen
en veroordeeld voor gross indecency tot
chemische castratie. Twee jaar later
pleegde hij zelfmoord. Vanaf 1966
echter volgde eerherstel door middel
van de instelling van de Turing Award
(de hoogste eer op computergebied,
equivalent aan de Nobelprijs), straatnamen, gedenkplaten, postzegels en
Alonzo Church.
John Wheeler. Foto: Courtesy of the
Wheeler family (1991).
Kurt Gödel.
standbeelden. Op 24 december 2013
werd hem posthuum bij wet koninklijke gratie van zijn veroordeling verleend ‘met onmiddellijke ingang’.
De Church-Turinghypothese toont
ons het hart van de berekenbaarheid:
iets is berekenbaar als een Turingmachine het kan berekenen. Daarmee
stelt het echter ook een grens aan wat
men kan berekenen of, zoals Turing
het uitdrukte, een grens aan de wereld
zelf. Anders gezegd: is informatieverwerking een mathematisch of een fysisch proces? Volgens Rolf Landauer
(1927 - 1999), een Duits-Amerikaanse
fysicus van het IBM Thomas J. Watson
Research Center te Yorktown Heights,
New York, is informatie duidelijk fysisch, een opvatting die hij verwoordde in de stelregel Information is physics.
It from bit
Volgens John Wheeler (1911 - 2008),
hoogleraar aan de Princeton University is informatie hét fundamentele
karakteristiek van het universum, een
overtuiging die hij samenvatte in de
slogan: It from bit. “Otherwise put”, aldus
Wheeler, “every ‘it’ – every particle, every
field of force, even the space-time continuum
itself – derives its function, its very existence
entirely – even in some contexts indirectly
– from the apparatus-selected answers to
yes-or-no questions, binary choices, bits. ‘It
from bit’ symbolizes the idea that every item
of the physical world has a bottom – a very
deep bottom, in most instances – an immaterial source and explanation; that which we
call reality arises in the last analysis from
the posing of yes-or-no questions and the registering of equipment-invoked responses; in
short, that all things physical are information-theoretic in origin.” Al het bestaande
is dus in wezen informatie. Maar als
informatieverwerking, zoals computerberekeningen, als een fysisch proces kan worden beschouwd, dan rijzen
daarbij dezelfde vragen die bij ieder
ander fysisch proces een rol spelen.
Bijvoorbeeld: hoeveel energie vereist
een bepaalde berekening? Hoeveel tijd
neemt die in beslag? Hoe groot moet
het geheugen zijn? Kortom, wat zijn
de fysische grenzen van het berekeningsproces? In 1961 publiceerde Rolf
Landauer zijn Landauerprincipe, dat
zegt dat om één bit van informatie te
veranderen, er minstens een bedrag
aan energie nodig is ten bedrage van
kT ln2. Dit getal is de Landauerlimiet,
waarbij k de Boltzmannconstante is
(1,38 · 10-23 J/K), T de absolute temperatuur in Kelvin, en ln2 = 0,69315. In mei
2012 heeft een samenwerkingsverband
van de universiteiten van Augsburg en
Kaiserslautern en het École Normale
Supérieure te Lyon het bestaan van de
Landauerlimiet experimenteel aangetoond. De Landauerlimiet bepaalt de
minimale theoretische grens van de
energieconsumptie van een computer.
Die limiet is de enige echte principiële grens die aan een computer wordt
opgelegd bij de verwerking van informatie. Kunnen quantumcomputers
die grens doorbreken? Quantuminformatie heeft als eenheid de quantum
bit of qubit. Een klassieke bit kan zich
in slechts een van beide toestanden
(0 en 1) bevinden, maar bij een qubit
heeft men te maken met een superpositie van beide toestanden tegelijk. Een
verzameling van meerdere qubits kan
quantumverstrengeling vertonen, een
niet-lokale eigenschap die het mogelijk maakt dat de verzameling zich in
een superpositie van al de mogelijke
toestanden bevindt, die alle simultaan
kunnen optreden. Zo’n verzameling
heet een quantumregister. Bijvoorbeeld, een 3 qubit register kan 23 = 8
vrijheidsgraden bevatten, namelijk
000,001,010,011,100,101,110,111. Een
n qubit register bevat 2n vrijheidsgraden. Een quantumcomputer kan zich
in alle verstrengelde toestanden van
de mogelijke vrijheidsgraden tegelijk
bevinden, terwijl de klassieke computer zich op één moment in slechts
één enkele mogelijke toestand kan
verkeren. De verstrengelde toestanden
vormen de essentie en de grote kracht
van de quantumcomputer, aangezien
al die toestanden simultaan als parallelle computers kunnen werken (quantum parallelism). David Deutsch (1953),
hoogleraar aan het Centre of Quantum
Computation te Oxford, is de grondlegger van de quantumcomputer en de
ontdekker van het eerste quantumalgoritme alsook de ontwikkelaar van de
theorie van de quantum logische poorten en netwerken. Hij formuleerde ook
het Church-Turing-Deutschprincipe
(1985), dat een fysische vorm van de
Church-Turinghypothese is en dat
inhoudt dat een universele computer
ieder fysisch proces kan simuleren.
Hij actualiseerde ook de slogan van
Wheeler naar It from qubit.
Herman de Lang
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
137
NNV-Nieuws
Stichting International Year of Light
2015 NL ziet het levenslicht
Op 14 maart is de oprichtingsacte getekend van de Stichting International Year of Light 2015 NL. 2015 is zowel door de Unesco als door de
Verenigde Naties uitgeroepen tot internationaal jaar van het licht. De
stichting heeft tot doel bij te dragen aan het succes van dit jaar in Nederland. De eerste stappen zijn reeds gezet, zo is er een website ontwikkeld (www.iyl2015.nl) waarop in de loop van de tijd steeds meer
activiteiten komen te staan. Heb je nu al een mooie foto van licht:
stuur deze in, dan plaatsen we de foto op
www.iyl2015.nl. Verder is er een twitteraccount: @iyl2015_NL. Een ieder is natuurlijk
van harte welkom dit te volgen en zelf ook
bij te dragen aan het succes.
Voorzitter van de stichting is Kobus
Kuipers (AMOLF), die de trekker is van het
Nederlandse jaar. Dries van Oosten (UU) is
penningmeester, Noortje de Graaf (NNV)
secretaris. Voor contact met de organisatie,
kun je mailen naar [email protected].
138
Ledental NNV blijft stijgen
De Jonge NNV
Daar waar flink wat verenigingen te kampen hebben met teruglopende ledentallen, verkeert de NNV in de gelukkige omstandigheid dat
het ledental al jaren (licht) stijgt. In 2013 was er een netto toename
van 79, waardoor het ledental op 1 januari 2014 3928 bedroeg. De ervaring leert dat er in de loop van het jaar veel nieuwe leden bijkomen,
zodat de teller nu staat op 4072. Onderstaande figuur laat het verloop
van het ledental zien sinds de oprichting in 1921.
Op 16 maart is een groep enthousiaste jonge
NNV-leden bijeen gekomen om De Jonge
NNV op te starten. Het idee is om binnen de
NNV een beweging van jonge fysici (tot 35
jaar) op te richten om de NNV nog interessanter te maken voor dit publiek. Zaken waar De
Jonge NNV aan denkt zijn bijvoorbeeld een
platform voor nationale en vakgebiedoverschrijdende communicatie, actief bijdragen
aan carrièreontwikkeling door middel van
het organiseren van netwerkgelegenheden en
loopbaanworkshops, en verder het uitdragen
van de natuurkunde en het enthousiasmeren voor natuurkunde naar buiten toe door
outreachactiviteiten op middelbare scholen
te stimuleren. In een volgende editie van het
NTvN volgt meer informatie. Ook geïnteresseerd om mee te denken en te doen? Je kunt je
nu aanmelden via [email protected].
4000
3000
2000
1000
0
1920
1930
1940
1950
1960
1970
1980
Ledental van de NNV door de jaren heen.
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
april 2014
1990
2000
2010
Agenda
t/m 26 oktober 2014
100 jaar uitvindingen, Made by Philips
Research, een tentoonstelling over
het honderdjarig bestaan van Philips
Research in Museum Boerhaave.
www.museumboerhaave.nl.
1 april 2014
FYSICA 2014, Universiteit
Leiden. Focussessies over
Physics of Cancer, Quantum
Universe, Topological Insulators, Active Matter, Education, Energy and
Climate en een loopbaansessie voor
jongeren. Daarnaast onder meer de
Young Speakers Contest, diverse plenaire toplezingen en een avondprogramma over Econophysics. Genoeg
ingrediënten voor een prachtige dag.
www.fysica.nl.
Volg het NTvN ook op Twitter via
NTvN_tweets! Met nieuws over
het NTvN, de NNV en natuurkunde
in Nederland.
6 - 9 augustus 2014
5th International Conference on Women in
Physics, in Waterloo, Canada.
http://icwip2014.wlu.ca.
3 - 4 oktober 2014
ferentie in Aveiro, Portugal. Thema:
Challenges and solutions, plugins and apps
for effectieve teaching.
http://ptee2014.web.ua.pt/.
2 - 4 juni 2014
Workshop Electron Beam Spectroscopy for
Nanophotonics (EBSN), in Amsterdam.
www.amolf.nl/ebsn.
21 - 26 juni 2014
Euroscience Open Forum, in Kopenhagen.
http://esof2014.org.
26 juni 2014
Symposium 60 jaar CERN, 1954 was het
jaar waarop CERN in Genève voor het
eerst het daglicht zag. Nederland was
een van de twaalf landen die betrokken was bij de oprichting van CERN.
Nikhef staat stil bij het 60-jarige bestaan van CERN in Genève met een
feestelijk symposium. Rolf Heuer (directeur-generaal CERN) en Frank Linde (directeur Nikhef ) lichten, samen
met andere inspirerende sprekers, de
wetenschappelijke, innovatieve, industriële en educatieve aspecten van
CERN en in het bijzonder de Nederlandse bijdrage toe. www.cern60.nl.
Jong NVON conferentie, Jong NVON organiseert een conferentie voor jonge bètadocenten met het thema 21st century
skills. Je hebt keuze uit een flink aantal
workshops. Meer informatie over de
workshops en verdere informatie is
terug te vinden op www.nvon.nl/jong.
28 - 29 mei 2015
DRSTP symposium Trends in Theory 2015,
11e tweejaarlijkse symposium van de
Dutch Research School of Theoretical
Physics.
http://web.science.uu.nl/DRSTP.
Antwoorden
Positiebepaling
met satellieten
Opgave 1
Drie torens.
Opgave 2
Ongeveer 300 m.
11 april 2014
Opgave 3
Verhalen uit het stopcontact, lezing door
Ad Maas in Museum Boerhaave gerelateerd aan de tentoonstelling 100 jaar
uitvindingen, Made by Philips Research.
Ook op 18 april.
www.museumboerhaave.nl.
Vier satellieten.
Opgave 4
Hoogte hs = 2,024 · 107 m.
Baansnelheid vs = 3,870 · 103 ms-1.
Opgave 5
14 april 2014
7 µs.
Nanotechnologie: van idee naar product,
lezing van Dave Blank (Universiteit
Twente) in Den Haag georganiseerd
door Diligentia.
www.natuurwetenschappen-diligentia.nl.
22 - 24 mei 2014
Physics Teaching in Engineering Education, de Physics Working Group van
de SEFI organiseert de 8e Physics Teaching in Engineering Education con-
Opgave 6
De klok op aarde loopt langzamer.
Opgave 7
46 µs.
Opgave 8
1 - 2 juli 2014
39 µs.
10th Nanofair - New ideas for industry, in
Dresden.
www.nanofair.com.
De uitwerkingen zijn te vinden op
onze website www.ntvn.nl.
april 2014
Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde
139
THIN LAYER ANALYSIS
WITH ION BEAMS
NON AMBIGUOUS QUANTITATIVE
COMPOSITION VERSUS DEPTH
RUTHERFORD BACKSCATTERING SPECTROMETRY
ELASTIC RECOIL DETECTION
PROTON INDUCED X-RAY EMISSION
PROTON INDUCED GAMMA EMISSION
NUCLEAR REACTION ANALYSIS
ELASTIC BACKSCATTERING SPECTROMETRY
in cooporation with
Ionenbundelanalysetechnieken
•
•
•
•
•
concentratiediepteprofielen
samenstelling en laagdiktes in at/cm2
volledig periodiek systeem
contaminaties
laagdiktes van sub-monolayer tot
meerdere micrometers
• membramen en folies
• ondubbelzinnige kwantificatie
unambiguous
IBA
www.detect99.nl
Download