Geschiedenis Begrippenlijst H4 $1

advertisement
Geschiedenis Begrippenlijst H4 $1-3
Begrippenlijst:
Dolkstootlegende: een verhaal dat de Duitse generaals bedacht hadden om zo de nederlaag
van de 1e wereldoorlog in de schoenen te schuiven van de nieuwe regering en linkse
opstanden en stakingen.
Staatsgreep mislukt: een greep naar de macht op 8 november 1923 in München die geleid
werd door Adolf Hitler en generaal Ludendorff, de staatsgreep mislukt en Hitler ging voor
een jaar de gevangenis in.
Erfüllungspolitiek: Politiek van de Weimarrepubliek om de Vrede van Versailles na te komen
en politiek en economisch weer te herstellen.
Roaring twenties: roerige tijden tussen 1920 en 1930. Mensen gingen steeds meer lenen en
daardoor kwamen er radio’s en televisies in de huiskamer. Muziek uit clubs en theaters
kwamen het huis binnen. Jazzmuziek en korte rokjes werden een rage.
Crisis in de landbouw: doordat in europa de landbouw in elkaar zakte grepen de Amerikanen
hun kans. Ze leenden geld, kochten machines en gingen producten maken voor europa.
Maar na de oorlog gingen de boeren in europa weer functioneren en de agrarische
producten kwamen niet langer uit Amerika. Hierdoor konden boeren in Amerika hun
leningen niet betalen en ging de bank failliet.
Zwarte donderdag: deze donderdag daalden de aandelen op de beurs en daardoor wou
iedereen zijn aandelen kwijt. Het aanbod gaat omhoog, de prijzen dalen. Mensen en
bedrijven konden hun leningen niet meer betalen en daardoor gingen de banken ook failliet.
Doordat er niets meer gekocht werd draaiden de fabrieken overproductie en daardoor
ontsloegen ze mensen.
Wereldkapitalisme: economie van de vrije markt en vrij ondernemerschap over de hele
wereld.
Economische crisis: een diep dal in de economie. Consumptie en productie daalde en
werkloosheid nam toe.
New deal: aanpak van president Roosevelt van de economische crisis in Amerika. Door
koopkrachtverhoging consumptie en daarmee vraag stimuleren.
Crisis in Duitsland: door de crisis in Amerika moesten de Duitsers het geleende geld
terugbetalen. Maar aangezien dit er eigenlijk niet was gingen ze steeds meer geld maken,
hierdoor steeg de inflatie en werd alles heel duur. Duitse filialen van de Amerikaanse
bedrijven gingen failliet en daardoor zochten veel mensen hun redding bij Hitler.
Propaganda: reclame voor politieke doeleinden, zoals politieke partijen of regeringsbeleid.
Ideologie: stelsel van ideeën, die onderling samenhangen.
Nationaalsocialisme: Ideologie van Hitler en zijn NSDAP. Antisemitisme, sterk nationalisme
en totalitaire dictatuur met persoonsverheerlijking.
Fascisme: Ideologie van Mussolini, algemeen begrip voor ideologie met totalitaire dictatuur,
nationalisme en ontbreken van vrijheid van meningsuiting.
Racisme: de opvatting dat het ene ras beter is dan het andere. Hieruit vloeit discriminatie
voort.
Antisemitisme: haat gericht tegen Joden en hun invloed op de maatschappij.
De rijksdag brandt: een gebouw waar veel politieke onderhandelingen waren, die in brandt
is gestoken door communisten, Marinus van der Lubbe.
Totalitaire: het totale doen en laten wordt bepaalt door de staat.
Massacommunicatiemiddel: Film, radio en tv. Met deze middelen kun je een heel volk
bereiken en beïnvloeden.
Terreur: Wie het niet eens was met de nazi’s werd opgepakt door de SD of Gestapo. Zij
werden opgesloten of naar de eerste concentratiekampen gebracht. Ook joden, zigeuners,
homofielen en gehandicapten ondergingen deze terreur.
Tijdblak:
 1918: Wilhelm II treedt af, wapenstilstand, begin Weimarrepubliek.
 1919: Vrede van Versailles.
- 1920- 1930, Roaring twenties.
 1922: Mussolini dictatuur in Italië, voorbeeld voor Hitler.
 1923 november: mislukte staatsgreep Hitler en zijnen in München.
 1923: Frankrijk bezet Ruhrgebied vanwege uitbuiten herbetalingen.
 1924: Dawesplan, regeling herstelbetalingen, Frankrijk verlaat Ruhrgebied.
 1926: Duitsland lid van de Volkenbond.
 1929 24 oktober: beurscrisis New York, aandelen in één klap waardeloos.
 1933: Roosevelt gekozen tot president van Amerika.
 1933: begin New Deal politiek voor herstel Amerikaanse economie.
 1933 januari: Coalitieregering met NSDAP en Hitler als rijkskanselier.
 1933 februari: Brand in de Rijksdag, noodtoestand afgekondigd.
 1933: NSDAP haalt nog geen meerderheid.
 1933: Rijksdag stemt in met volmachten aan Hitlers regering, einde democratie.
 1933: Begin opbouw totalitaire staat in Duitsland.
 1938 november: Kristallnacht, Joden geterroriseerd en Joodse bezittingen vernield.
Rood: paragraaf 4.1
Blauw: paragraaf 4.2
Paars: paragraaf 4.3
Download