Een virus bestaat uit twee vaste onderdelen. Om

advertisement
Module: Introductieopdracht 2012
Leden: Tim van Doorn (leider), Stan Hendrix (notulist) en Wouter van ’t Grunewold
Artikel: Biologie Uitgelegd - Virussen
1. Verhelder onduidelijke termen en begrippen.
DNA (Desoxyribose Nucleic Acid): DNA is een molecuul dat alle erfelijke informatie bevat
en dingen zoals eiwitsynthese regelt.
Eiwitsynthese: Bij eiwitsynthese worden er eiwitten gemaakt uit aminozuren.
RNA (Ribose Nucleic Acid): Dit nucleïnezuur lijkt op DNA en helpt bij de eiwitsynthese
T-helpercel: De T-helpercel is erg belangrijk bij de afweer en een van zijn belangrijkste
taken is het herkennen van een ziekteverwekker.
Cytotoxische T-cellen: Deze cellen zorgen ervoor dat een cel die geïnfecteerd is met een
virus kapot worden gemaakt, zodat het virus zich niet verder kan verspreiden.
2. Defineer het centrale probleem van het artikel.
Het artikel heeft geen centraal probleem. Het is een uitleg over hoe virussen werken.
3. Analyseer het artikel.
Een virus bestaat uit twee vaste onderdelen. Om zich te vermenigvuldigen heeft een virus
een gastheercel nodig. Door een infectie van een virus gaat een bacterie bijna altijd dood.
Als je het virus al eens in je lichaam gehad hebt is dat opgeslagen in een geheugencel.
4. Orden de ideeën uit de analyse van het probleem.
Virussen bestaan uit twee vaste onderdelen
Een virus heeft een gastheercel nodig om zich voort te planten.
Een bacterie gaat bijna altijd dood bij een infectie van een virus.
Een virus dat je al eens hebt gehad, wordt opgeslagen in een geheugencel.
5. Formuleer je leerdoelen.
1. Kan een bacterie ook een infectie overleven, zo ja hoe en waarom?
2. Hoe snel verspreiden virussen zich en waar ligt dat aan?
3. Waarom versnelt een envelop het verspreidingsproces van virussen.
6. Beantwoord je leerdoelen.
1. Een bacterie kan een infectie op meerdere manieren overleven. Bijvoorbeeld het lichaam
heeft al eerder zo’n soort infectie gehad en de geheugencellen herkennen het virus en
kunnen het dus snel onschadelijk laten maken. Of het virus is simpelweg niet sterk genoeg
om de cellen te doden.
2. Elk virus verspreid zich op zijn eigen manier en tempo. Maar voor elk virus geldt, hoe
minder weerstand degene is die geïnfecteerd wordt, hoe sneller het virus zich hecht.
3. Een virus heeft een gastheercel nodig om zijn nucleïnezuur in te laten lopen en de cel te
infecteren. De envelop zorgt ervoor dat de hechting van het virus en de gastheercel een stuk
gemakkelijker gaat.
7. Schrijf een korte samenvatting van de ‘oplossing’ van dit probleem.
Bacteriën kunnen op meerdere manieren een infectie overleven. Zo kan het bijvoorbeeld
onschadelijk gemaakt worden door de geheugencellen maar het is ook mogelijk dat het virus
niet sterk genoeg is om een bacterie te infecteren. Ook speelt de infectiesnelheid een rol bij
het infecteren. Als een organisme mindere immuun is tegen speciale virussen worden deze
ook automatisch sneller aan een gastheercel gehecht. Dit kan zelfs nog sneller gaan door
enveloppen in het virus.
Download