wakkeren

advertisement
‘WAKKEREN’
Deze instructie heeft tot doel assessorenzo objectief en betrouwbaar mogelijk te
laten beoordelen. Met objectief wordt hier bedoeld: met uitsluiting van
vooroordelen en persoonlijke voorkeuren. Met betrouwbaar wordt hier bedoeld:
met uitsluiting van toevalsinvloeden.
Om aan deze doelen te kunnen beantwoorden is training noodzakelijk, niet alleen
om de stappen in het beoordelingsproces te oefenen, maar ook om vertrouwd te
raken met het instrumentarium en een gezamenlijke beoordelingstaal te leren en
–‘cultuur’ te ontwikkelen.
De beoordelingsprocedure wordt onderverdeeld in de zes stappen van de
WAKKER methode:
- Waarnemen
- Aantekeningen maken
- Klassificeren
- Kwantificeren
- Evalueren
- Rapporteren
De successieve uitvoering van de stappen biedt een optimale (zij het zeker niet
complete) waarborg tegen verschillende gangbare beoordelingsfouten (zie
volgende paragraaf). Zo helpt het in eerste instantie concentreren op feitelijk
gedrag tegen het insluipen van vooroordelen wat dreigt als men direct
interpreteert. En zo helpt het los beoordelen van verschillende
gedragscompetenties tegen “halo-effecten’.
Verder is de volgorde van de WAKKER-methode van groot belang. Het is
bijvoorbeeld funest als de assessoren onmiddellijk na een rollenspel beginnen hun
ervaringen en indrukken uit te wisselen. Zij moeten voor een correct
beoordelingsproces eerst individueel klassificeren en kwantificeren. Tot slot
verdient het aanbeveling de feedback voor de student te bewaren tot na de
beoordeling.
1. Waarnemen
Het gaat hierbij vooral om het kijken en het luisteren naar de te beoordelen
persoon. Er wordt gericht gelet op feitelijk, waarneembaar gedrag dat iets zegt
over de te beoordelen gedragscompetenties.
Wakkeren
pag .1
2. Aantekeningen maken
Tijdens het observeren maakt de assessor aantekeningen. Idealiter is het
mogelijk om met behulp van de aantekeningen het gebeurde tot in details te
reconstrueren. Als de asessor teveel aantekeningen maakt, bestaat het risico dat
delen van het gedrag niet worden waargenomen. Maakt de assessor te weinig
aantekeningen, dan is het risico dat te veel vergeten wordt. Doorgaans werkt het
gebruik van steekwoorden het best. Ook kan het helpen als de assessor vaste,
persoonlijke gewoontes ontwikkelt (bijv. codes voor toon, tempo, soort
interventie etc. en/of vaste plaatsen voor verbaal en non-verbaal gedrag).
In deze methode is het belangrijk om in eerste instantie zoveel mogelijk concreet
gedrag te beschrijven en nog zo weinig mogelijk te interpreteren. De kwaliteit
van de interpretaties die naderhand zullen plaatsvinden is er immers mee
gediend als eerst overeenstemming is bereikt over de feiten.
3. Klassificeren
Deze stap vindt plaats na de opdracht. Klassificeren houdt in dat de
waargenomen gedragingen geplaatst worden in de beoordelingsschalen. Dit
gebeurt niet tijdens de uitvoering van de opdracht omdat het steeds moeten
kiezen en zoeken van de juiste plaats in de beoordelingsschalen teveel de
aandacht van het gebeuren zou afleiden. ‘Cognitieve overbelasting’ van de
assessor is volgens recent onderzoek een belangrijke bottleneck voor de kwaliteit
van het assessment.
Op de beoordelingsformulieren wordt onderstreept wat is waargenomen. Wat niet
is waargenomen, of wat niet van toepassing is wordt niet onderstreept.
Voorbeelden van de onderstreepte omschrijvingen worden genoteerd. Andere
waarnemingen, die niet bij de omschrijvingen op de beoordelingsschaal staan,
maar die wel op deze schaal betrekking hebben, worden genoteerd op de vrij
ruimte van het formulier.
In een aantal gevallen kan een zelfde waarneming bij meer dan één
beoordelingsschaal worden ondergebracht. Bij voorkeur wordt dan gekozen waar
dit het best kan gebeuren. Bijvoorbeeld: het stellen van een vraag kan betrekking
hebben op Opmerken (uit de vraag blijkt dan dat een subtiel signaal is
opgemerkt), Initiëren ( de vraag snijdt een nieuw onderwerp aan), luisteren, (de
vraag stimuleert de ander om door te praten), Informatie verzamelen (de vraag
zorgt ervoor dat een lege plek in het informatieplaatje wordt ingevuld),
Analyseren, (uit de vraag blijkt dat een verband worden gelegd, confronteert bijv.
de gesprekspartner met een tegenstrijdigheid) of Coachen (de vraag stimuleert
de ander om door te denken over een geopperde belemmering op weg naar een
doel).
4. Kwantificeren
De assessor geeft per schaal een kwantitatieve beoordeling door 1, 2, 3, 4 of 5 te
omcirkelen. Hij doet dit op grond van de onderstrepingen en genoteerde
aanvullingen. De ‘norm’ is verdisconteerd in de omschrijvingen en de
moeilijkheidsgraad en het niveau van de opdracht.
Soms zullen de waarnemingen verschillende kanten opwijzen. Bij luisteren kan
het bijvoorbeeld voorkomen dat iemand een slechte luisterhouding heeft (kijkt de
ander niet aan, moedigt niet aan, etc.) terwijl tegelijkertijd blijkt dat de inhoud
Wakkeren
pag .2
van het gezegde heel goed gevolgd wordt. In zo’n geval kan een drie als
beoordeling gegeven worden. Het is daarbij van belang de waarnemingen aan de
student terug te koppelen.
5. Evalueren
Eén van de wezenlijke kenmerken van beoordelen is, dat de student door meer
dan één assessor beoordeeld wordt. Het is de bedoeling dat de rollenspeler ook
voor zichzelf zijn beoordelingen op de gedragscompetenties en de belangrijkste
argumenten/opmerkingen opschrijft. Bij het evalueren leggen de assessoren hun
kwantitatieve beoordelingen naast elkaar. Als ze overeenkomen kan worden
volstaan met een korte resumering van de belangrijkste waarnemingen. Als de
beoordelingen verschillen, discussiëren de assessoren hierover op basis van de
aantekeningen over het waargenomen gedrag. Doorgaans (mits de assessoren
vertrouwd zijn met de methode en beoordelingsschalen) valt het verschil te
verklaren als de assessoren elkaars waarnemingen aanvullen. Met elkaar stellen
de assessoren per schaal de beoordeling vast. De evaluatie van de student wordt
meegenomen in de eindbespreking. Deze kan gebruikt worden om
onduidelijkheden toe te lichten. Eventuele relevante aanvullingen kunnen nog
worden meegenomen in de eindbeoordeling. De evaluatie wordt ook
meegenomen in de beoordeling over het reflecteren van de student.
6. Rapporteren
De assessoren schrijven voor elke student een rapport met de kwantitatieve
beoordelingen en per gedragscompetentie de belangrijkste waarnemingen. Aan
het eind van het rapport wordt een eindbeoordeling gegeven m.b.t. de
taakcompetentie die in het assessment aan de orde is (de uitgevoerde opdracht).
Het rapport wordt met de student besproken. De assessor vertelt de student per
opdracht de resultaten en licht deze toe. Vervolgens krijgt de student de
gelegenheid om vragen te stellen en zijn gedrag toe te lichten. Eventueel kan
later met een studieloopbaanbegeleider verder worden gepraat over bijvoorbeeld
de consequenties van het assessment.
Wakkeren
pag .3
Related documents
Download