Anatomie – dissectie presentaties

advertisement
Anatomie – dissectie presentaties
Anterieur Bovenste Lidmaat proximaal:
Spatium Triangulare / Foramen Omotricipitale:
The triangular space (medial axillary space, lat. foramen omotricipitale) is bounded by the teres
minor superiorly, the teres major inferiorly, and the long head of the triceps brachii laterally.
It contains the scapular circumflex vessels (axillary artery – subscapular artery – scapular circumflex
artery).
Spatium Quadrangulare / Foramen Humerotricipitale
It is bounded by

above/superior: the Subscapularis and Teres minor. Some sources exclude the Teres minor.[2]

below/inferior: the Teres major

medially: the long head of the Triceps brachii

laterally: the surgical neck of the humerus
It transmits the axillary nerve and posterior humeral circumflex artery.
Tricepsspleet
The triangular interval (also known as the lateral triangular space and lower triangular space) is a
space found in the axilla.
Two of its borders are as follows:

teres major - superior

long head of the triceps brachii - medial
Some sources state the lateral border is the humerus, while others define it as the lateral head of the
triceps. (The effective difference is relatively minor, though.)
The radial nerve and profunda brachii artery pass through the triangular interval, on their way to
the posterior compartment of the arm.
Spatium Axillare
The axillary space is an anatomic space, bounded by teres major muscle, teres minor
muscle and humerus. Furthermore, it is split into two parts, the lateral and medial, by the long head
of triceps brachii muscle.
Medial Axillary Space
This space is triangular, and is therefore also called the triangular space. Scapular circumflex
artery and scapular circumflex vein pass through it.
Lateral Axillary Space
This space is quadrangular, and therefore also called the quadrangular space. Nervus
axillaris, posterior humeral circumflex artery and posterior humeral circumflex vein pass through it.
__________________________

Tussen de pezen van de m. extensor en flexor digitorum zitten peesverbindingen.

Let op de mm. Interossei dorsales

Door de m. supinator gaat de n. interossei posterior (ramus profundus van de n. radialis) en
die gaat dan onder de m. carpi unlaris door.
Hoofd en Hals

De fossa infratemporalis en de orbita zijn zeer belangrijk.

M. sternocleidomastoideus heeft twee koppen en wordt doorboord en geïnnerveerd door
CN 11 die daarna doorloopt naar de m. trapezius.

M. omohyoideus: twee buikig

M. sternohyoideus: ligt boven de m. thyrohyoideus en de m. sternohyoideus.

De 3 scalenusspieren hebben 3 belangrijke ‘scalenuspoorten’ de relatie tegenover de andere
structuren in de hals zijn belangrijk:
The scalene muscles have an important relationship to other structures in the neck.
The brachial plexus and subclavian artery pass between the anterior and middle scalenes.
Thesubclavian vein and phrenic nerve pass anteriorly to the anterior scalene as it crosses over
the first rib.
The passing of the brachial plexus and the subclavian artery through the space of the anterior
and middle scalene muscles constitute the scalene hiatus (the term "scalene fissure" is also
used). The region in which this lies is referred to as the scaleotracheal fossa. It is bound by
the clavicle inferior anteriorly, the trachea medially, posteriorly by the trapezius, and
anteriorly by the platysma muscle.

De n. phrenicus is geen CN maar ontstaat uit de plexus cervicalis. De zenuw loopt langs de m.
scalenus anterior naar beneden en vervolgens tussen de a. subclavia en de v. subclavia door
naar de borstholte naar het hart.

N. vagus: door het foramen jugulare, dan tussen de a. carotis interna en de v. jugulare
interna

M. digastricus: tweebuikig met één pees.

A. facialis is gekronkeld en de v. facialis loopt recht naar boven  gemakkelijk verschil zien.

De n. laryngeus superior (CN Vagus) en de a. laryngeus superior (tak van de a. carotis
externa) bezenuwt/bevloeit de thyroidea en doorboort ze.

Plexus intraparotideus: de n. facialis splitst in de glandula parotis in de n. temporalis,
mandibularis, buccale, mandibulare en cervicale.
Arm anterieur en axilla

Vena cephalica, mediana cubiti, basilica. Vena brachialis  v. axillaris.

M. bicepis (caput longus en brevis), m. coracobrachialis en m. brachialis

A. brachialis : a. ulnaris, a. radialis.
Meer proximaal: a. supra en subscapularis.
De subscapularis deelt in de thoracodorsales en de circumflexa scapulae (mediale
okselspleet)

Plexus brachialis: C5-T1. Belangrijk: fasciculus lateralis, medialis en posterior. (de befaamde
M)

Fasiculus lat: musculucutaneus, fasiculus med: ulnaris, fasiculus post: axillaris en radialis. De
fasiculus lat en med vormen samen de medianus.

De lacertus fibrosus (aponeurosis bicipitalis) is zeer belangrijk, dit is een brede aponeurose
van de biceps brachii die in de fossa cubiti van de elleboog ligt. De lacertus fibrosus scheidt
de diepe van de superficiale structuren. De aponeurose versterkt de fossa cubiti en
beschermt de a. brachialis en de n. medianus die eronder lopen. Deze bescherming is
belangrijk!
Anterieure Onderarm

De fossa cubita bevat de n. radialis (tussen de m. brachioradialis en de m. brachialis), de
tendo biceps brachii, de a. brachialis (a. radialis, a. ulnaris), nervus medianus.
De n. ulnaris passeert er dichtbij en loopt door een groeve posterieur aan de epicondylus
medialis humeri.

N. interossei anterior loopt steeds mediaal en dan superficiaal aan de pols net onder het
retinaculum flexorum.

De n. radialis profundus innerveert de extensoren

De n. medianus innerveert de flexoren (op twee na, de n. ulnaris innerveert de flexor carpi
ulnaris en de mediale kant van de flexor digitorum profundus)

De hypothenar spieren bevatten: een abductor, flexor en opponens

De thenar spieren bevatten: abductor, flexor (caput prof en sup), oppenens, adductor (caput
obliquum en transversum)

De lumbricale spieren hechten posterieur aan de vinger.
Schouder en Rug

Belangrijk bij de m. trapezius is de n. accesorius en de a./v. scapula descendens.
Schoudergewricht:

Endorotatie: musculus pectoralis major, musculus subscapularis, musculus latissimus
dorsi, musculus teres major

Exorotatie: musculus infraspinatus, musculus teres minor

Abductie: musculus supraspinatus; musculus deltoideus

Adductie: musculus pectoralis major, musculus latissimus dorsi

Anteflexie: musculus deltoideus, musculus pectoralis major, musculus coracobrachialis

Retroflexie: musculus deltoideus, musculus teres major, musculus latissimus dorsi

Het verschil tussen de splenius capitis en de splenius cervicis is te zien aan het feit dat de
splenius cervicis een pees heeft, de capitis is dus het overige deel van de spier.

De splenius is de enige die spinotransversaal loopt, de andere spieren lopen
transversospinaal.

M. serratus posterior inferior en superior. De inferior ligt onder de latissimus dorsi. Ze
behelpen de ademhaling.

Trigonum Lumbale: Je kan het gemakkelijk vinden door hard te drukken op de crista iliaca
van lateraal naar mediaal, je zal in een holte gaan. Deze trigonum lumbale is ook zeer vaak de
plek waar een hernia voorkomt.

Als je de n. dorsalis scapula wilt vinden moet je de scalenus volgen. Posterieur zie je enkele
vezels maar de n. dorsalis scapula is vooral anterieur goed te zien.
Been Anterieur

De v. saphena magna gaat door de hiatus saphenus (opening in de fascia lata ongeveer 5 cm
onder het tuberculum pubicum) en daarna vervoegt ze de v. femoralis.

De n. femoralis cutaneus anteriores zijn takjes die de huid anterieur van het bovenbeen
inneveren en rechtstreeks uit de plexus sacralis komen. (er zijn er ook nog laterale en
posterieure).

Het trigonum scarpa / trigonum femorale :
-Wordt begrensd door: Superieur: lig. Inguinale, Mediaal: mediale zijde van de m. adductor
longus, Lateraal: mediale rand van de m. sartorius. De vloer wordt gevormd door de m.
pectineus en de m. adductor longus mediaal en de m. iliopsoas lateraal. Het dak wordt
gevormd door de fascia lata.
-Bevat: n. femoralis, a./v. femoralis, canalis femoralis.

Het trigonum van scarpa / trigonum femorale kan ingedeeld worden in twee delen:
lacuna musculorum: m. iliopsoas, n. femoralis
lacuna vasorum: a./v. femoralis, (n. genitofemoralis) (lymphen)
Deze twee lacunae worden gescheiden door de arcus iliopectineus.

Tractus iliotibialis: flexie, abductie, rotatie heup. (m. gluteus max, med en m. tensor fascia
lata)

Pes anserinus: sartorius, gracillis, semitendinosus

Canalis Adductorius / Kanaal van Hunter:
-Begrenzing: Anterieur & Lateraal: m. vastus medialis. Posterieur: m. adductor longus en m.
adductor magnus. Dak & mediaal: m. Sartorius.
-Bedekt door een aponeurose die strekt van de vastus medialis tot de adductor
-Bevat: a. femoralis, v. femoralis, n. saphenus
Regio Glutea

Zonnestraalspieren: gluteus minimus, gemellus inf en sup, obturatorius, piriformis.

De m. piriformis gaat door het foramen ischiadicum majus, hierdoor creert deze spier een
foramen suprapiriformis en een foramen infrapiriformis.

Foramen suprapiriformis: n. gluteus superior

Foramen infrapiriformis: n. gluteus inferior, n. pudendus, n. ischiadicus, n. cutaneus
femoralis posterior, (n. obturatorius internus, n. quadratus femoris)

De hamstring: m. biceps femoris, m. semitendinosus, m. semimembranosus. (lopen van het
os ischia naar het onderbeen, lateraal en mediaal van de knie), zorgt voor retroflexie heup,
flexie knie en endorotatie onderbeen.
Voet en Anterieur Onderbeen

Tom Dick ‘n Harry : Tibialis posterior, flexor Digitorum longus, Arteria tibialis posterior,
Nervus tibialis, flexor Hallucis longus.  volgorde van de pezen en tussenliggende
structuren.

De digitorum spieren starten altijd het meest mediaal maar eindigen het meest lateraal, zo
ontstaat het chiasme crurale en plantare.

Chiasme crurale: intersectie van de m. tibialis posterior en flexor digitorum longus boven de
enkel.

Chiasme plantare: intersectie van de m. flexor hallucis longus en de flexor digitorum longus.

Plantair voet: de nervi liggen aan de binnenkant en de arteriae aan de buitenkant.
Download