10 MOLLUSCS ___________________________________________________________________________ A SIGNIFICANT SPACE (171) Mesoderm met coeloom en mesenterium Mollusca (“weekdieren”): grootste fylum na Arthropoda, met zeer grote variabiliteit ECOLOGICAL RELATIONSHIPS (172) Vanuit de zee bereikten bivalven en gastropoden het zoetwater en gastropoden als eersten het land ECONOMIC IMPORTANCE (172) - belangrijke voedselbron - sommige boren hout aan (paalwormen: bivalven) - vaak schadelijk in land en tuinbouw - tussengastheer voor parasieten FORM AND FUNCTION (173) BODY PLAN (173) - (kop-) voet en viscerale massa - mantel met mantelholte en kieuwen - schelp HEAD-FOOD (173) Radula (rasptong) Voet VISCERAL MASS (173) - mantel met mantelholte en kieuwen - schelp fig 10.4: periostracum (organisch), prismatische laag (CaCO3 in proteïnematrix (colchicine)), paarlemoerlaag (CaCO3 in proteïnematrix) INTERNAL STRUCTURE AND FUNCTION (175) - open bloedvaatstelstel (gesloten bij cephalopoden) met hart - gespecialiseerd complex spijsverteringsstelsel - excretiestelsel met metanefridia (nieren) - zenuwstelsel: ganglia verbonden door zenuwstrengen - trochofora en veligerlarve fig 10.5 CLASS MONOPLACOPHORA (177) fig 10.7 Metamerisatie (?) geeft fylogenetische affiniteit met anneliden Marien CLASS POLYPLACOPHORA: CHITONS (“keverslakken”) (177)fig. 10.8; 10.9 Platen of valven marien CLASS SCAPHOPODA (“olifantstandjes”) (178) fig.10.10 Marien CLASS GASTROPODA (“slakken”) (178) fig 10.11; 10.12 Schelp: operculum; torsie (asymmetrisch) FORM AND FUNCTION (178) - Torsie over 90° tot 180° tijdens veliger: anus boven kop - Winding - adaptaties om bevuiling (“fouling”) te voorkomen (179) fig 10.13: linker mantelholte ontwikkeld tot respiratieholte Opistobranchia: detorsie Pulmonata: geen kieuwen maar longen - voedingswijzen (180) - inwendige vorm en functie (181) fig 10.17 pneumostoom bij zoetwaterpulmonaten MAJOR GROUPS OF GASTROPODS (182) Traditioneel: Prosobranchia, Opistobranchia, Pulmonata CLASS BIVALVIA (PELECYPODA) (“tweekleppigen”) (183) - sedentaire suspesie-eters - geen kop of radula, geringe cefalisatie FORM AND FUNCTION (183) fig 10.22;10.23 - Schelp : 2 valven (kleppen) samengehouden met slot, umbo - lichaam en mantel: fig 10.25, 10.26 - voortbeweging: gespierde voet byssusdraden bij mosselen - voeding en vertering: suspensie-eters (gecilieerde kieuwen filteren water) fig 10.28 - voortplanting: trochofora, veliger, spat, glochidium (zoetwatermosselen) fig 10.29 CLASS CEPHALOPODA (“inktvissen”)(188) fig 10.30 Marien, predatoren, zeer complex Voet omgevormd tot een krans tentakels in de kopstreek Ammonieten belangrijke geschelpte fossiele vormen. Schelp bij recente inkvissen gereduceerd of verdwenen FORM AND FUNCTION (188) - Shell fig 10.31 Schelp met septa (tussenschotten) en gaskamers (Nautilus) Het dier leeft enkel in de laatste kamer Siphunculus: viscerale weefselstreng in de schelp Zeekatten (Sepia) en pijlinktvissen: inwendige gereduceerde schelp (stift) - Locomotion Contractiele mantelholte met trechter: voortstuwing Laterale vinplooien Octopus: kruipt (vasthechting met zuignappen) - External features “Octopus” = 8 armen “Decapoda”=10 armen (zeekatten, pijlinktvissen) - Color changes Chromatoforen onder controle van het zenuwstelsel - Ink production Inktzak met melanine in verbinding met rectum en anus - Feeding and nutrition Radula: vorm van papegaaibek - Internal features and reproduction Complex zenuwstelsel met sterk ontwikkelde cerebrale ganglia Complex oog met lens fig 10.33 Gesloten bloedvaatstelsel met kieuwharten Spermatoforen opgeborgen in zaadzakje (vesicula seminalis), omgevormde tentakel (hectocotiel) PHYLOGENY AND ADAPTIVE RADIATION (191) fig 10.35, 10.36 - enkel kennen in functie van wat voorafgaat - precambrisch ontstaan - Protostomia, zijn samen met Annelida Lophotrochozoa: moleculaire evidentie; (Arthropoda zijn Ecdysozoa) - mantel: structuur met grootste adaptatieplasticiteit (samen met schelp) ___________________________________________________________________________ Plaats in het Dierenrijk 1 coelomaten 2 protostoom, spiraalklieving, mozaiekeieren 3 trochofora 4 geen metamerisatie 5 alle stelsels aanwezig en goed ontwikkeld Biologische bijdragen 1 ademhalingsorganen: huid met diversificatie tot kieuwen en “long” 2 open bloedvaatstelsel (gesloten bij inktvissen) 3 groot lichaam mogelijk (reuzeninktvissen) 4 mantel: secreteert schelp; radula; voet 5 hoog ontwikkeld oog bij inktvissen _______________________________________________________________________ _______________________________________________________________________ eigenschappen van fylum Mollusca 1 bilaterale symmetrie, geen segmentatie 2 gespierde voet 3 mantel met mantelholte, kieuwen, “long”, schelp 4 gecilieerd slijmepitheel, sensiebel 5 coeloom rond hart 6 complex spijsverteringsstelsel met radula 7 open bloedvaatstelsel (gesloten bij inktvissen) 8 gasuitwisseling: mantel, kieuwen, “long” 9 metanefridia (in nieren) 10 zenuwstelsel: o.a. complexe hersenganglia 11 zintuigen voor tast, smaak, geur, evenwicht en zicht ________________________________________________________________________ ______________________________________________________________ pag 175 ontwikkeling van parels fig 10.4 ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ pag 176 trochofora fig 10.5 ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ pag 188 zebramossel Dreissena ______________________________________________________________