- Scholieren.com

advertisement
Maw samenvatting ontwikkelingssamenwerking
Hoofdstuk 1 wat is ontwikkelingssamenwerking?
1.1 waarom ontwikkelingssamenwerking?
Er is een enorme kloof tussen arm en rijk, dit is één van de grootste uitdagingen waar de wereld
voor staat. 20 procent van de wereldbevolking leeft van minder dan 1 dollar per dag. De overheid zet
zich in voor Ontwikkelingssamenwerking, maar ook popsterren en acteurs, burgers en particuliere
organisaties. Redenen van mensen voor ontwikkelingshulp: solidariteit en betrokkenheid, mondiale
klimaat, bossen en oerwouden verdwijnen (levert voor veel westerse landen ook problemen op), we
hebben te maken met immigratie en integratie, economisch belang om armoede te bestrijden: arme
mensen kunnen geen goederen kopen. Het is dus een wereldwijde uitdaging.
1.2 de millennium ontwikkelingsdoelen
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september 2000 tekenden de leiders
van 189 landen de zogenaamde Millennium Verklaring. Ze hebben acht Millennium
Ontwikkelingsdoelen opgesteld die in 2015 moeten zijn bereikt:
1. het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, ten minste voor de helft terugbrengen.
Extreme armoede: iemand die minder dan 1 dollar per dag te besteden heeft. Honger is
waarschijnlijk het meest schrijnende teken van onderontwikkeling.
2. Alle kinderen in alle landen naar de basisschool.
Onderwijs is een basisrecht. Door onderwijs hebben meer mensen kans op een baan, dus
goede armoede bestrijding. Meisjes gaan minder naar school dan jongens  probleem.
3. Mannen en vrouwen dezelfde rechten.
In veel landen worden vrouwen gediscrimineerd en achtergesteld. Vooral het niet naar
school gaan onder meisjes is een groot probleem. Ze moeten zelf kunnen bepalen wanneer
en hoeveel kinderen ze willen krijgen, eigendomsrechten voor vrouwen moeten goed
geregeld zijn, er moet gelijke toegang tot de arbeidsmarkt zijn, er moeten meer vrouwen op
hoge politieke posities terechtkomen en vrouwen moeten tegen geweld beschermt worden.
4. Het aantal kinderen dat voor de vijfde verjaardag overlijdt, met twee derde terugbrengen.
Wereldwijd sterven ruim 10 miljoen kinderen voor hun vijfde levensjaar. Veel kinderen
hadden genezen kunnen worden. Er zit wel langzame vooruitgang in de strijd tegen
kindersterfte.
5. Het aantal vrouwen dat sterft door zwangerschap, met drie kwart terugbrengen.
Zwanger worden is heel gevaarlijk in ontwikkelingslanden. Beschikbaarheid van
voorbehoedsmiddelen en veilige abortus is van levensbelang. In combinatie met 3e doel.
6. De verspreiding van aids, malaria en andere dodelijke ziektes stoppen.
Hiv/aids, malaria en tuberculose zijn ’s werelds grootste ‘killers’ en eisen de meeste
slachtoffers in ontwikkelingslanden. Vooral in de zuidelijke Afrikaanse landen. Vooral goede
voorlichting nodig, condooms, schone naalden. Oplossing dit doel heeft weer gevolgen voor
de andere doelen.
7. Een duurzaam leefmilieu voor meer mensen: halvering van het aantal mensen zonder
drinkwater.
‘Duurzame ontwikkeling’ en het aantal mensen zonde toegang tot veilig drinkwater en
sanitaire voorziening moet in 2015 gehalveerd zijn ten opzichte van 1990. In 2020 moeten de
leefomstandigheden van tenminste honderd miljoen sloppenwijkbewoners verbeterd zijn.
De kans dat dit doel gehaald wordt is niet heel groot.
8. Eerlijker handel, oplossing schuldvraagstuk en betere hulp.
Wat rijke landen moeten doen:
- Meewerken aan het tot stand komen van een eerlijk internationaal handel systeem
- Een oplossing vinden voor de schuldenpositie van de arme landen
- Samen met de ontwikkelingslanden zorgen voor fatsoenlijk werk voor jongeren
-
Zich houden aan de afspraak om 0,7 procent van bnp aan de ontwikkelingshulp te
besteden.
Bij dit achtste ontwikkelingsdoel draait het vooral om de politieke wil van de rijke landen.
Hoofdstuk 2 ontwikkelingslanden en hun kenmerken
2.1 onderontwikkeld, ontwikkeld en in ontwikkeling
Termen om welvaartverschillen te omschrijven: ‘arm en rijk’  economische welvaart, ‘ontwikkeld
en onderontwikkeld’ deze begrippen zijn erg omstreden. ‘Derde Wereld’ viel weg met de val dan de
Berlijnse muur, toen was namelijk de tweede wereld verdwenen. Ze woorden ook wel aangeduid
met ‘Noord en Zuid’ alleen klopte dit niet altijd. Nu wordt vaak ‘Ontwikkelingslanden’ gebruikt.
Verschillende dimensies van ontwikkeling:
- Economische dimensie: door productie behoeften van bevolking kan voorzien
- Sociale dimensie: onderwijs, gezondheidszorg. De waarborgen van de sociale mensenrechten
- Culturele dimensie: mate waarin mensen in het land hun culturele identiteit vorm geven
- Ecologische dimensie: manier waarop er rekening wordt gehouden met het milieu
2.2 overeenkomsten tussen ontwikkelingslanden
Gemeenschappelijke kenmerken:
- Veel armoede: twee armoede grenzen: grens van 1 dollar per dag en grens van 2 dollar per
dag in koopkracht.
- Eenzijdige economische structuur: nationale product is bijvoorbeeld sterk bepaald door de
landbouw of mijnbouw, sterk eenzijdig exportpakket.
- Ongelijke inkomensverdeling: slecht verdeeld over de bevolking, uitgedrukt in de Ginicoëfficiënt. 0 staat voor volledige gelijkheid, 1 staat voor dat één persoon alles verdient.
- Veel sociale problemen: slechte gezondheid, armoede, niet naar school. Hoog geboortecijfer
en sterftecijfer.
- Bestuurlijke problemen: zachte staat: scherpe regelgeving, maar zwakke handhaving. Er is
ook veel sprake van corruptie: bestuurders laten zich vaak betalen voor diensten die ze
eigenlijk voor niets zouden moeten doen. Kleptocraten: machthebbers die veel
overheidsgeld in eigenlijk zak steken, kunnen lang hun gang gaan. Grenzen lopen dwars door
woongebieden van volkeren  etnische tegenstellingen. Politici spelen hierop in.
- Bedreiging van de eigen lokale cultuur: cultureel imperialisme: westerse normen en
waarden, als democratie en mensenrechten, worden overgedragen op de plaatselijke
bevolking.
- Aantasting van het milieu: kenmerk ontwikkelingslanden, het ontbreken van wetgeving die
het milieu beschermen. Vervuilde fabrieken in woonwijken, afvalwater in rivieren geloosd,
bossen in brand voor plaats voor landbouwgebieden. Hier ontbreekt geld.
2.3 hoe meet je ontwikkeling?
Methodes om te meten hoeverre een land ontwikkeld is:
- Bnp per hoofd van de bevolking: totale inkomsten van een land (Bruto Nationaal Product)
delen door het aantal inwoners. Bezwaren: zegt niets over de verdeling van de rijkdom, heeft
te maken met de koopkracht daarom: Purchasing Power Parity (PPP), gelijkwaardigheid van
koopkracht zodat je bedragen beter met elkaar kunt vergelijken.
- Levensverwachting en onderwijs: levensverwachting weerspiegelt zowel de gezondheid, als
de kwantiteit en kwaliteit van de voeding van de bevolking van een land. Andere manier om
naar de ontwikkeling te kijken is naar het onderwijs.
- Human development index: drie indicatoren worden gecombineerd: het hebben van een
land en gezond leven (levensverwachting), het hebben van een opleiding (de graad van
scholing) en het hebben van een fatsoenlijke levensstandaard (bnp per capita in
koopkrachtpariteiten). Worden eerst afzonderlijk berekend en dan wordt het gemiddelde
van de drie genomen. De HDI is een getal dat tussen de 0 en 1 ligt. Jaarlijks wordt deze
gemeten van alle landen en dat komt in het Human Development Report. Gebeurt door het
United Nations Development Programme (UNDP), een onderdeel van de VN dat zich
bezighoudt met ontwikkelingssamenwerking. Zaken als respect voor mensenrechten, mate
van democratisering, en ongelijkheid tussen mensen zijn niet opgenomen in het rapport.
2.4 theorieën ter verklaring van onderontwikkeling
Verschillende theorieën waarom sommige landen rijk worden en andere niet. Al deze theorieën gaan
terug naar het verlichtingsdenken uit de achttiende eeuw, waarin de vooruitgang (evolutie) en de
mogelijkheid tot vooruitgang sterk werden benadrukt.
- Moderniseringstheorie gaat ervan uit dat alle landen zich in een evolutionair proces
ontwikkeling, zich moderniseren. Rostow heeft dit uitgewerkt in een model: ‘Five Stages of
Economic Growth’ model. Vijf stadia volgens Rostow:
o Traditionele samenleving (economie is nauwelijks ontwikkeld)
o De voorwaarden voor ‘take-off’ worden gerealiseerd (o.a. hoger investeringsniveau,
hoger opleidingsniveau, opkomst private sector)
o De take-off vindt plaats (groeispurt waarin de economie opbloeit, wat uiteindelijk
ook profijt oplevert voor de armen)
o Verbreding van modernisering (er is een volwassen economie ontstaan)
o Massaproductie en –consumptie (eindstadium)
Kapitaal en geschoolde mensen zijn onmisbaar voor de ontwikkeling van een land. Ook
andere interne factoren spelen een rol, zoals de politieke en sociale structuur van een land.
Engeland deed er 150 jaar over om de vijf fasen te moderniseren, de VS slecht 70 jaar.
Taiwan en Zuid-Korea slechts 30 jaar en China binnen 20 jaar. Dit komt door een proces van
convergentie waarbij landen geleidelijk naar elkaar toegroeien wat betreft rijkdom en
menselijke ontwikkeling.
- Kritische theorieën die geven aan dat ontwikkeling niet een vreedzame onderneming is,
maar dat het gepaard gaat met groeiende ongelijkheid, met politieke spanningen, met
overheersing en met geweld.
o Afhankelijkheidstheorieën: deze geven aan dat ontwikkeling en onderontwikkeling
twee zijden van dezelfde munt zijn.
o Niet de afhankelijkheid is het probleem, maar de ongelijke ontwikkeling. Wallerstein
ontwierp een wereldsysteemtheorie, waarin ook de hegemonie of
alleenheerschappij van het Westen als iets unieks in de historie wordt gezien, omdat
het leidde tot economisch imperialisme.
Door de theorieën ontstaan er strategieën om de onderontwikkeling op te lossen. Mensen die
theorieën aanhangen wijzen op de noodzaak van grote verandering in bestaande
machtsverhoudingen, veranderingen in de arme landen zelf (moderniseringstheorie): betere
scholing, gezondheidszorg, infrastructuur, beter bestuur, meer ruimte voor de vrije markt, enz.
Moderniseringstheorie leidt dus tot een ontwikkelingstrategie waarin internationale handel en de
vrije markt een grote rol spelen, hier komen weer projecten uit voort.
Hoofdstuk 3: Wat te doen aan onderontwikkeling?
Wat moeten ontwikelde landen doen om ontwikkelingslanden te helpen?
donorlanden: landen die ontwikkelingshulp geven
3.1 Helpen of samenwerken?
Ontwikkelingssamenwerking: omvat het geheel van activiteiten waarbij welvarende landen,
particuliere organisaties, individuen, bedrijven én ontwikkelingslanden proberen om
ontwikkelingslanden tot grotere welvaart te brengen. Dit kan op zeer veel verschillende manieren.
Ontwikkelingssamenwerking hulp, maar ook alle maatregelen die genomen worden om de positie
van ontwikkelingslanden voor langere tijd te versterken.(betere markttoegang voor hun producten)
Ontwikkelingshulp: het geven van geld, goederen of diensten aan ontwikkelingslanden om de
welvaart en het welzijn in die landen te bevorderen. Officiële hulp komt van regeringen, het
belastinggeld en de begroting. Zij kunnen direct hulp geven/via andere organisaties. Bepaalde
vormen van ontwikkelingshulp:
- Giften/leningen met lage rente, lange looptijd en een lange aflossingsvrije periode
- Het sturen van producten: maïsmeel en vrachtwagens
- Het sturen van experts om bijv. een nieuwe weg of brug aan te leggen
Je spreekt alleen van ontwikkelingshulp, als dat hulp is aan ontwikkelingslanden. Alleen bestaat er
geen algemeen aanvaarde definitie van wat ontwikkelingslanden zijn. Het Development Assistance
Commitee (DAC) van de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) stelt in
overleg met donoren iedere drie jaar een lijst samen met landen die officieel gelden als
ontwikkelingslanden.
Naast officiële hulp ook particuliere ontwikkelingshulp. Dit is geld van mensen dat gegeven word om
activiteiten in een ontwikkelingsland uit te voeren. De wereldwijde officiële ontwikkelingshulp is de
laatste jaren gestegen naar 70 miljard euro, de particuliere hulp naar 10 miljard euro.
3.2 Motieven achter ontwikkelingssamenwerking
We geven ontwikkelingshulp om verschillende redenen:
- Vanuit religieuze motieven
- Vanuit medelijden met mensen die in de ellende zitten
- Vanuit schuldgevoel
Deze motieven gelden tot op zekere hoogte ook voor regeringen, maar er zijn nog meer redenen
mogelijk. De overwegingen van ontwikkelde landen om ontwikkelingshulp te geven, kun je verdelen
in:
- Politieke en strategische motieven
Moderne ontwikkelingssamenwerking begon in 1949, toenmalig president Truman van
Amerika beloofde toen hulp aan ontwikkelingslanden waar de democratie in gevaar was
hij was bang dat landen die het economisch moeilijk hadden over gingen stappen naar het
communisme van de Sovjet –Unie. Na de Marshallhulp: geld dat na de Tweede
Wereldoorlog aan de landen van Europa werd gegeven door Amerika, voor de
wederopbouw, dat ook bedoeld was om de democratie te behouden, werd er in de Koude
Oorlog ook nog geld gestoken in politiek instabiele regio’s.
Ook kregen Israel en Egypte nog steun van de Amerikanen, want het Midden-Oosten stond
hoog op de lijst. De laatste jaren staat terrorismebestrijding voorop en ontvangen landen als
Pakistan, Afghanistan en Irak veel Amerikaanse hulp.
Niet alleen Amerika ook Japan, bijv. aan Thailand en Indonesië om daar ook rust in de
regio te creëren. Voor NL politieke motieven minder sterk, maar toch afspraken met
Suriname om daar geld heen te sturen, na de staatsgreep van Desi Bouterse en de
decembermoorden stuurde NL geen geld meer. Pas toen de democratie hersteld was, gaf NL
weer geld.
-
Economische en commerciële motieven
Veel hulp gegeven in de vorm van goederen of diensten, waarbij westerse landen hun eigen
bedrijfsleven voorrang geven. Geven van deze hulp is bedoeld om eigen bedrijfsleven te
steunen bevorderen van export, om noodlijdende bedrijven een steuntje in de rug te
geven of om investeringen mogelijk te maken. Zo heeft NL hulp gegeven aan DAF en VMF-
Stork. Gebonden hulp: hulp geboren uit commerciële motieven. Internationaal zijn er
afspraken gemaakt om gebonden hulp in te perken.
In de jaren 60 en 70 was alle hulp uit NL gebonden, tegenwoordig is het belang van het
Nederlandse bedrijfsleven in het Nederlandse beleid ondergeschikt gemaakt aan de belangen
van de ontwikkelingslanden. Nog maar een heel klein deel van NL hulp is nog gebonden. 40 %
van de hup wereldwijd is nog gebonden.
-
Ethisch-humanitaire motieven
Veel mensen geven hulp uit religieuze overwegingen, hun godsdienst stelt: heb je naasten
lief. Die ‘’naaste’’ hoeft niet in eigen parochie of gemeente te wonen, kan ook daarbuiten. 
christelijke partijen. Mensen kunnen ook geld geven uit politieke overtuiging, dan gaat het
meestal om solidariteit met mensen die het slechter hebben, met armen en met
onderdrukten. linkse, socialistische en sociaaldemocratische partijen. In NL en
Scandinavische landen zijn vaak linkse partijen aan de macht, het is dus ook niet
verwonderlijk dat de steun voor ontwikkelingshulp hier erg groot is. Humanitaire motief
korte- en langetermijnbelang. Korte  word iets gedaan aan noodsituatie. Lange vrede.
Geen ongelijkheid + geen grote tegenstellingen, minder politieke spanningen en conflicten.
Ethisch humanitaire motief onderbouwd via mensenrechten. De Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens bevat: sociale rechten die aangeven dat ieder mens recht heeft op: een
menswaardig bestaan, voedsel, onderdak, medische zorg en onderwijs. De NL regering
erkent alleen de morele plicht om zich hiervoor in te zetten.
-
Motievendriehoek
De drie motieven hiervoor overlappen elkaar erg veel. Achter de motieven zitten zeer veel
belangen en lobby’s. Vrachtwagenfabrikanten: economisch belang. Regering: politieke
belangen. Kerken: humanitair motief
Hoe zwaar de verschillende motieven wegen, is aan verschillende zaken af te lezen. Het
belangrijkste is de landenkeuze. Hulp naar arm land humanitair motief. Hulp naar
opkomende markten commercieel motief. Als we op deze manier het gewicht van
motieven proberen in te schatten, kan je de landen plaatsen in een driehoek. (zie boek voor
voorbeeld)
-
Overige motieven
Drie iets minder belangrijke motieven: milieu, illegale migratie en culturele motieven.
Milieuproblemen in ontwikkelde landen komen voort uit rijkdom en overconsumptie. In
ontwikkelingslanden hebben ze geen kennis hiervan, milieuproblemen zijn
grensoverschrijdend, denk aan broeikaseffect of ontbossing. De EU werkt samen met oa
Marokko en tunesie om hun inwoners daar te houden als het economisch niet goed gaat. Dit
is om illegale migratie te voorkomen.
Culturele motieven: om de cultuur in (kolonies) in stand te houden.
3.3 Ontwikkelingsstrategieën
Ook ontwikkelingslanden kunnen verschillende wegen of strategieën vormen om uit de armoede te
komen, dit zijn ontwikkelingsstrategieën en hierin heb je 2 hoofdstromen:
- Kapitalistische strategieën
Hoofdkenmerk hiervoor is het vrijenmarktmechanisme rol overheid blijft beperkt tot het
opstellen van regels en het letten op de naleving hiervan.
Een kapitalistische ontwikkelingsstrategie kan het accent leggen op het verhogen van de
landbouwproductie, deze strategie wordt de groene revolutie genoemd.
Ook kan het accent liggen op industrialisatie, dit heet importsubstitutie. Dit houdt in dat een
land zelf bijv. tv’s gaat maken ipv ze te importeren. Hierbij moet de eigen markt worden
afgeschermd door hoge tarieven op geïmporteerde producten te heffen. De tweede
industrialisatiestrategie is die van de exportgeleide groei. Hierbij stimuleert de overheid
bedrijven om te produceren voor de wereldmarkt. Via het verlenen van vergunningen en
goedkope kredietverlening probeert de regering die industrialisatie te reguleren.
-
Socialistische strategieën
In socialistische strategieën treedt de overheid veel meer sturend op. Overheid probeert de
productie te sturen door planning, door industrialisatie zelf in handen te nemen en door
grote invloed uit te oefenen op landbouw. De belangrijkste industrieproducten worden in
staatsbedrijven geproduceerd. Land bouw word in coöperaties en collectieven
georganiseerd.
Veel verschillende modellen te onderscheiden in de socialistische strategie. In de een lag de
nadruk vooral op industrialisatie en de opbouw van zware industrie, in de ander meer op het
platteland, of op arbeidsstructuur. Er zijn nog maar een paar socialistische landen over, Cuba
en Noord-Korea. Andere voormalig communistische landen zijn kapitalistisch geworden
(Oostbloklanden). Andere kennen een mengvorm (staatskapitalisme) zoals China en Vietnam.
-
Overige strategieën
2 andere strategieën: herverdeling samenwerking tussen ontwikkelingslanden en
donorlanden, waarbij het bestrijden van armoede voorop stond, vooral gericht op regio’s
waar veel armen wonen en basisbehoeften  land moet investeren in basisbehoeften,
hierdoor wordt werkgelegenheid gecreëerd, waardoor veel mensen uit de armoede
kunnen komen.
Tegenwoordig in een nieuw jasje via de Poverty Reduction Strategy Paper. Hierin moet het
land aangeven hoe het de armoede in het land wil bestrijden, met nadruk op onderwijs en
gezondheidszorg.
Belang van strategieën:
Het gaat om de keuze of een land zich primair richt op het vergroten van de totale welvaart of op het
eerlijk verdelen van de welvaart.
Deze ontwikkelingsstrategieën zijn belangrijk voor het land zelf, mar spelen ook een rol bij het geven
van ontwikkelingshulp. Een land dat een ontwikkelingsstrategie volgt die door de internationale
organisaties wordt gewaardeerd of zelfs opgelegd, zal eerder en meer ontwikkelingshulp krijgen.
Landen die veel schulden hebben kunnen niet hun eigen strategie kiezen, zij hebben te maken met 2
belangrijke organisaties, de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), zij eisten van
die schuldlanden een ‘’structurele aanpassing’’ van de economieën. Dit kwam er op neer dat landen
meer moesten overgaan op het kapitalistische systeem, en dat dus de overheid minder werd. Deze
programma’s bleken niet erg succesvol en betekenden voor veel (Afrikaanse) landen stagnatie.
Hoofdstuk 4 Nederlandse ontwikkelingssamenwerking
4.1 kenmerken van de Nederlands ontwikkelingsgebied
Nederland geeft een hulpvang van 0,8 procent van het bnp en staat op de zesde plaats qua
hulpvolume. De minister van ontwikkelingssamenwerking is hier verantwoordelijk voor. De
duurzame armoedebestrijding is sinds 1990 het hoofddoel van de Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking. Andere doelen zijn: politieke stabiliteit, economische verzelfstandiging,
exportbevordering of het verbeteren van de mensenrechtensituatie. Ook heeft Nederland zich achter
de millenniumdoelen gesteld. De drie millenniumdoelen waar Nederland het meeste geld aan geeft:
- Millenniumdoel 2: onderwijs voor elk kind.
- Millenniumdoel 6: bestrijding van hiv/aids, malaria en andere dodelijke ziektes.
- Millenniumdoel 7: bescherming van het milieu, iedereen schoon drinkwater.
De Nederlandse regering probeert Nederlandse burgers mee te betrekken bij
ontwikkelingssamenwerking, één van de initiatieven ‘Akkoord van Schokland’
Ontwikkelingshulp  rampen en noodsituaties & structurele hulp. Bij structurele hulp is er
ownership: het ontvangende land bepaald de beleidkaders, de prioriteiten en de plannen van
aanpak. Structurele hulp projecthulp & programmahulp. Projecthulp: hulp met een afgebakende
interventie. Programmahulp: hulp voor en economisch herstelprogramma (importsteun of
betalingsbalanssteun) of sectorhulp: een hulpontvangend land stelt een programma op voor een
bepaalde sector. Humanitaire hulp of noodhulp is hulp bij rampen en andere noodsituaties.
Hoofddoel stelling noodhulp: mensen in levensbedreigende nood zo goed mogelijk te helpen en te
zorgen dat ze overleven. 3 soorten wegen of kanalen waarlangs geld naar ontwikkelingslanden gaat:
- Bilaterale kanaal: hulp van overheid tot overheid. Donorland kiest zelf welke landen het geld
geeft. Nederland heeft nu 36 partnerlanden. Criteria: armste ontwikkelingslanden, goed
bestuur, sociaaleconomische beleid in ontvangende land moet zodanig zijn dat hulp ten
goede kan komen aan zo groot mogelijk deel van de bevolking. Fragiele staten: landen die
net uit een oorlog komen of waar nog veel geweld is.
- Multilaterale kanaal: ontwikkelingshulp die door internationale organisaties wordt verstrekt.
(Europese Unie, VN-organisaties als FAO en Wereldbank)
- Particuliere organisaties: vakbonden en zelfs politieke parijen subsidiëren om projecten en
organisaties in ontwikkelingslanden te steunen.
4.2 geschiedenis van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking
Het begin van de (Nederlandse) ontwikkelingssamenwerking dateert van 1949. Het ging vooral om
multilaterale hulp, via organisaties van de Verenigde Naties. Halverwege de jaren 50 werd de roep
om het geven van meer ontwikkelingshulp groter. De Novib (Nederlandse Organisatie voor
Internationale Bijstand) werd opgericht, later omgevormd tot Oxfam Novib. In de jaren 60:
Nederland een staatssecretaris en daarna een minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
Werkgeversorganisaties ging hulp geven. Bilaterale hulp, ze wilde hierdoor meer exportorders voor
het bedrijfsleven binnenhalen. 1973-1977 Jan Pronk was heel bepalend voor het Nederlandse
ontwikkelingsbeleid. Hij wilde armoedebestrijding tot centrale doelstelling maken. 1977-1989 Jan de
Koning werd minister voor Ontwikkelingssamenwerking, hij ging een tweesporenbeleid voeren. Eerst
spoor: armoede bestrijding. Tweede spoor: economische verzelfstandiging. Hij besloot verder om de
hulp gedeeltelijk te ontbinden: hulpontvangende landen konden met de hulp niet alleen goederen en
diensten in Nederland kopen, maar ook in ontwikkelingslanden. Na Jan de Koning werd Eegje Schoo
minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Zij maakte structurele armoedebestrijding tot nieuwe
doelstelling. 1989-1998 Pronk werd weer minister van ontwikkelingssamenwerking. Zijn beleidsnota:
een wereld van verschil. Hier werd de hulpomvang van 0,8 procent van het bnp vastgesteld.
Nedelrandse ambassades in de hulpontvangende landen kregen verantwoordelijkheid over de
bilaterale hulp. Decentralisatie overplaatsing van ambtenaren vanuit Den Haag naar de
ambassades van een sterk afgenomen invloed van sommige afdelingen van het ministerie in Den
Haag. 1998-2002 Eveline Herfkens minister voor ontwikkelingssamenwerking.
4.3 heeft hulp zin?
Argumenten voorstanders Ontwikkelingssamenwerking: Er moet nog veel gebeuren voordat een
menswaardig bestaan voor veel mensen op aarde bereikt is. Ontwikkelingslanden moeten het zelf
doen, onze hulp is slechts een steuntje in de rug.
Argumenten tegenstanders Ontwikkelingssamenwerking: ze worden zo nooit zelfstandig. Er blijft
veel geld hangen voordat het aankomt bij de mensen die het echt nodig hebben.
De effectiviteit van ontwikkelingshulp wordt ook verminderd door omgevingsfactoren waar de hulp
mee te maken heeft. Ze zijn veel afhankelijk van internationale omstandigheden.
Hoofdstuk 5 de particuliere partners
5.1 particuliere organisaties
Een deel van het ontwikkelingsbudget van de Nederlandse regering gaat naar niet-gouvernementele
organisaties: organisaties die door particulieren zijn opgericht om te werken aan
ontwikkelingssamenwerking. De belangrijkste ontwikkelingsorganisaties, ook wel
medefinancieringsorganisaties (mfo’s):
- De katholieke Cordaid (1999): Memisa, Mensen in Nood en Vastenaktie/Bilance
- De protestante Interkerkelijke Coördinatie Commissie Ontwikkelingssamenwerking (ICCO)
- De ‘algemene’ Nederlandse Organisatie voor Internationale Bijstand (Novib), tegenwoordig
Oxfam Novib
- Het Humanistische instituut voor ontwikkelingssamenwerking (Hivos)
- De organisatie Plan Nederland, voorheen Foster Parents Plan
- Terre des Hommes
Kleinere organisaties (war child Nederland, Liliane fonds) die projecten doen met bepaalde thema’s
krijgen thematische medefinanciering. In 2005 is besloten alle Nederlandse particuliere organisaties
onder één medefinancieringsstelsel (MFS) te brengen. Hier kan elke organisatie subsidie aanvragen.
Nederland steunt ook enkele internationale particuliere organisaties en particuliere organisaties in
ontwikkelingslanden zelf.
Directoraat-generaal Internationale Samenwerking (DGIS)werkt samen met particuliere
ontwikkelingsorganisaties voordelen:
- deskundiger op een bepaald gebied op thema.
- Ze staan dichter bij de mensen die de hulp ontvangen. (goed op de hoogte van behoeften,
de cultuur en de gewoonten van de plaatselijke bevolking)
- Ze zijn onafhankelijk, dus niet gebonden aan het Nederlandse overheidbeleid
Particuliere organisaties kunnen eens in de vier jaar een financiële bijdrage aanvragen bij de
Nederlandse overheid. De minister van ontwikkelingssamenwerking besluit wie wat krijgt. De
commissie onderzoekt of de organisaties voldoen aan een aantal voorwaarden en of het beleid past
bij de Millenniumdoelen. Ruim 100 organisaties dienden een subsidieaanvraag in, in 2006, slechts 58
organisaties kregen het gehele gevraagde bedrag of een gedeelte ervan. Plan Nederland kreeg niets,
werkte volgens de commissie te weinig samen met lokale organisaties. Organisaties die eerder wel
geld kregen maar nu niet meer kregen geld om af te bouwen. Het stoppen van financiering is een
grote klap voor organisaties in de ontwikkelingslanden die geld kregen uit Nederland.
5.2 het bedrijfsleven
Bedrijfslevenprogramma’s (doel: het stimuleren van werkgelegenheid in ontwikkelingslanden):
- Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) geeft Nederlandse bedrijven die
een investering doen in een bedrijf in een ontwikkelingsland een (gedeeltelijke) vergoeding
van de investeringskosten.
- Ontwikkelingsrelevante Export Transacties (ORET): ontwikkelingslanden die investeringen
willen doen en daarvoor Nederlandse goederen en diensten nodig hebben, kunnen ORETgeld van de Nederlandse overheid aanvragen.
Nieuwe trend in bedrijfsleven: maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) een bedrijf streeft
naar een verantwoord evenwicht tussen de financiële aspecten van de bedrijfsvoering (winst) en
sociale en ecologische aspecten (mens en milieu). De 3 p’s: people, planet en profit: zorgen voor
mens en omgeving met behoud van de winst.
5.3 individuele burgers
Bijdragen aan organisaties kunnen de vorm hebben van een jaarlijkse donatie, een lidmaatschap of
een losse gift. Sommige mensen starten een eigen ontwikkelingsproject, vaak na een vakantie. Hier is
waardering voor maar ook kritiek, vooral op het gebrek van deskundigheid. De grootste bijdrage die
mensen in rijke landen kunnen leveren aan armoedebestrijding is door hun eigen levensstijl en
koopgedrag te veranderen. Het is lastig te bepalen welk product je moet kopen, daarom heeft de
organisatie Fairfood van een grote hoeveelheid producten vastgesteld of ze ‘fair trade’ zijn.
Verschillende soorten producten hebben keurmerken, die krijgen ze als ze aan bepaalde eisen
voldoen (Forest Stewardship Council voor bomen, Max Havelaar-keurmerk voor producten). Mensen
moeten ook consuminderen, rijke landen gebruiken veel meer grondstoffen dan er op het
grondgebied van het land waar ze wonen verbouwd of gewonnen kan worden, dit heet
milieugebruiksruimte (ecologische voetafdruk): de oppervlakte aarde die nodig is om te voorziek in
de levensstijl van een persoon, stad of land.
Hoofdstuk 6: internationale organisaties
Veel van de problemen in ontwikkelingslanden kunnen alleen op internationaal niveau opgelost
worden. Veel internationale organisaties houden zich bijv. bezig met armoede bestrijding, veel
landen besteden een flink deel van hun ontwikkelingshulp via deze organisaties. Wat we gaan
bekijken: de VN, het IMF, de Wereldbank en de EU.
6.1 De Verenigde Naties
De VN werd opgericht in 1945 door 51 landen, inmiddels zijn dat 192 landen. Bijna elk internationaal
erkend land is lid van de VN.
In de beginfase van de VN (1948)werd een zeer belangrijke verklaring aangenomen: de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens. Deze verklaring is geen juridisch verdrag, het is alleen een
maatstaf voor overheden, waarmee ze worden beoordeeld. Landen die de mensenrechten schenden
volgens de Algemene Vergadering van de VN, worden in VN-resoluties veroordeeld en opgeroepen
hun gedrag te verbeteren. Echt dwingend is de Algemene Vergadering niet echt. De Veiligheidsraad
(VR), die verantwoordelijk is voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid is dat wel. De
VR heeft 15 leden waarvan 5 leden met vetorecht (dit houdt in dat ze in hun eentje een resolutie
kunnen tegenhouden). Als de raad akkoord gaat met de uitvoering van een resolutie kan een VNtroepenmacht met militairen uit verschillende landen worden geformeerd om in te grijpen, dit is
bijvoorbeeld gebeurt in Irak, toen dat land Koeweit aanviel in 1991. Vaker dan een VN-troepenmacht
wordt een VN-vredesmacht ingezet. Dit is vooral in gebieden waar na een oorlog een onstabiele
situatie is ontstaan. Vredesmachten spelen een steeds belangrijkere rol in het zorgen voor stabiliteit
en vrede in een land. Het hoofd van de VN is de secretaris-generaal. Dit is Ban Ki-Moon.
De VN noemt zichzelf een ‘’mondiale organisatie van overheden, samenwerkend op het
gebied van het internationale recht, de veiligheid in de wereld, ontwikkeling van de
wereldeconomie en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen.’’ Hieruit vloeien
kernactiviteiten met verschillende hoofdterreinen:
- Vrede en Veiligheid
- Mensenrechten
- Milieu
- Economische ontwikkeling van de arme landen
De belangrijkste afspraak tussen de rijkste landen om ontwikkelingslanden te helpen met
economische ontwikkeling is om in 2015 minimaal 0,7% van het bnp te besteden aan
ontwikkelingshulp. NL + nog meer Scandinavische landen voldoen nu (ruim) aan deze norm.
Velvolgens zijn de Millenniumdoelen geformuleerd. Om de economische ontwikkeling van
arme landen te stimuleren werd het ontwikkelingsprogramma van de VN (United Nations
Development Programme (UNDP)) opgericht. Met een budget van 5 miljard dollar voor alle
programma’s is de UNDP een van de grotere multilaterale verschaffers van
ontwikkelingsgelden.
Download