We gaan uit van de derdegraads functie: f ( x ) = x ( x − 2a)( x − b) Je kan door verschuiving van de oorsprong elke derdegraads functie met drie reële nulpunten wel zo schrijven. We onderstellen verder 0 < 2a < b. Dat maak in principe niet veel uit; 't is maar met welke naam je de nulpunten aangeeft. De nulpunten van die functie zijn dus: x = 0, x = 2a en x = b. We gaan precies tussen x = 0 en x = 2a zitten; dus in het punt met x = a. Dan is: f (a) = a (a − 2a)(a − b) = −a 2 (a − b) ; dit is de y-coördinaat van het raakpunt. Voor de afgeleide vinden we (productregel!): f ′( x) = 1 ⋅ ( x − 2a ) ⋅ ( x − b) + x ⋅1 ⋅ ( x − b) + x ⋅ ( x − 2a) ⋅1 zodat voor de richtingscoëfficiënt van de raaklijn in het punt met x = a geldt: f '(a ) = − a(a − b) + a(a − b) + a(− a ) = − a 2 En dan stellen we de vergelijking van de raaklijn op in het betreffende punt. Algemeen luidt die vergelijking: y − y0 = m( x − x0 ) waarbij m de richtingscoëfficiënt is en (x0, y0) het punt waarin de raaklijn getekend wordt. De vergelijking van de raaklijn wordt dan: y − (−a 2 (a − b)) = − a 2 ( x − a ) Het snijpunt van de raaklijn met de x-as vinden we voor y =0, zodat: a 2 (a − b ) = − a 2 ( x − a ) Deling (links en rechts) door a2 (dat mag, want a is ongelijk aan 0) geeft dan: a − b = −x + a Zodat inderdaad x = b. De raaklijn snijdt dus de grafiek van de functie in het derde nulpunt. En dat wilden we bewijzen.