Rede van dr. Hanne Meijers-Heijboer, bij het aanvaarden van haar leerstoel in de klinische genetica aan de VU, dd 25 januari 2008 Over Geneeskunde, Genetica, Genen en het Genoom Meneer de rector, dames en heren, Bij het aanvaarden van mijn leeropdracht in de klinische genetica wil ik graag met u stilstaan bij de inhoud en plaats van de klinische genetica binnen de geneeskunde. Ik zal terugblikken, de huidige setting beschouwen en vooruitblikken, en u laten zien hoe de kennis van ons erfelijkheidspakket, de technologie, en de financiering sterk bepalend waren en zijn voor ons vakgebied. Nu, na honderdvijftig jaar, zijn de tijden in de genetica niet bepaald minder spannend geworden! Klinische genetica gaat over erfelijke ziekten. Laten we eerst de oorsprong van het woord en begrip genetica nader bezien. Het woord genetica ‘genetics’, werd in 1905 voor het eerst als zelfstandig naamwoord gebruikt door William Bateson. In 1894 beschreef hij ongebruikelijke variaties van lichaamsvormen en classificeerde deze als of wel een afwijking van het normale aantal van een bepaald lichaamsonderdeel, of als een afwijking waarbij een lichaamsonderdeel was vervangen door een ander lichaamsonderdeel – de homeotische variaties. Bijvoorbeeld mensen met extra vingers en tenen, en bijen met poten op de plaats van voelsprieten. Hij verstond onder het woord genetica, de studie naar overerving, en de wetenschap van variatie. Bateson veronderstelde een direct verband van fysische variatie met variatie in het erfelijkheidsmateriaal, iets waar nu, een eeuw later, volluit zicht op komt. Het woord genetica herbergt de Griekse stam γεννώ, geboorte en deelt deze stam met woorden als genesis, en gen; het heeft dus alles te maken met de oorsprong van het leven. In oude tijden was het al duidelijk dat kinderen op ouders leken, maar was het totaal onduidelijk hoe dit tot stand kwam. Genesis 30 vertelt hoe Jakob en Laban hun schapen splitsten in een witte en gespikkelde soort, zodat geen diefstal kon plaatsvinden. De Grieken dachten dat erfelijkheid via het bloed overerfde. Onze term ‘bloedverwantschap’ refereert hiernaar. In dit model verspreidde de erfelijke eigenschappen, wat zij ‘pangenen’ noemden, zich via het bloed naar de geslachtsorganen en vervolgens zo naar de kinderen. Het aardige is dat dit model nog niet is uitgestorven in de beleving van de huidige westerse mens. In onze spreekkamers blijken patiënten zo nu en dan in dit via het bloed besmettelijke model van erfelijkheid te denken. De verklaring van erfelijkheid bij planten, dieren en mensen stamt uit 1866 en komt van de monnik Gregor Mendel uit Brűnn, het huidige Brno in Tsjechië. Hij deed zijn proeven op erwtenplanten, en kon op basis hiervan drie wat hij noemde principes destilleren, namelijk van de dominantie, de segregatie en de onafhankelijkheid bij overerving. We weten nu dat het derde principe alleen van toepassing is op genen die op verschillende chromosomen zijn gelokaliseerd. 1 Deze drie principes vormen de basis van wat wij nu de Mendeliaanse overerving noemen. U ziet op de dia de dominante, recessieve en geslachtsgebonden overerving in zijn uitingsvorm binnen een familie. De bijdrage van Gregor Mendel is om meerdere redenen uniek te noemen. Hij kweekte en kruiste gedurende 7 jaar op een systematische wijze in totaal ruim 24.000 planten. Toen hij uiteindelijk zag welk model zich achter zijn observaties bevond, hield hij een lezing en schreef hij één artikel van 48, met de hand geschreven, pagina’s. Zijn werk bleef 35 jaar onopgemerkt, waarschijnlijk mede doordat het gepubliceerd werd in een onbekend Duitstalig tijdschrift dat werd ontvangen door 120 bibliotheken. Hij verzond 40 reprints naar vooraanstaande geleerden. Het was de bijdrage van o.a. de Nederlander Hugo de Vries, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, dat Mendel zijn werk in 1900 werd herontdekt. Hugo de Vries gebruikte het woord ‘pangene’ voor het kleinste onderdeel dat een erfelijke eigenschap voorstelde. In 1905 verkorte de Deense geneticus Wilhelm Johannsen deze term ‘pangene’ naar ‘gene’, ons woord ‘gen’. Het concept ‘gen’ en ‘genetica’ gingen vooraf aan de kennis over de stof waaruit een gen was opgebouwd en hoe genen zijn georganiseerd en opgeslagen. Maar dat laatste volgde snel. In 1910 toonde de Amerikaan Thomas Morgan aan dat chromosomen de dragers zijn van de genen. Hij liet eveneens zien hoe tijdens de vorming van geslachtscellen genen een herschikking (recombinatie) kunnen ondergaan. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de variatie van eigenschappen in het nageslacht. Thomas Morgan ontving voor zijn ontdekkingen de Nobel prijs in 1933. Dit was de eerste toegekende Nobel prijs in het veld van de genetica, vele zouden volgen. In 1944 werd o.a. door Oswald Avery aangetoond dat de stof DNA, desoxyribonucleïnezuur, het substraat is van een gen. In 1953 werd duidelijk wat de moleculaire structuur van DNA is, namelijk een dubbel helix. Deze ontdekking staat op naam van James Watson en Francis Crick, en verklaart hoe genen kunnen worden gekopieerd, overgeschreven en uiteindelijk vertaald in eiwitten. DNA bestaat uit een keten van vier verschillende nucleotide subunits, bestaande uit een fosfaatgroep, een suikerring, en een nucleobase, ook wel genoemd base. Vier verschillende basen komen voor GATC : Guanine, Adenine, Thymine, en Cytosine. De DNA dubbel helix bestaat uit twee ketens DNA die om elkaar heen draaien in een rechtsdraaiende spiraal. Hierbij bevindt een adenine zich altijd tegenover een thymine, en een guanine tegenover een cytosine. Drie opeenvolgende basen vormen een codon, bijvoorbeeld ACT, CTT, etc etc. De genetische taal kent in het totaal 64 (4x4x4) verschillende van deze drie-letter ‘woorden’. Het type codon bepaalt welke bouwsteen – aminozuur - in een eiwit wordt ingebouwd. Uiteindelijke zijn het de eiwitten die het echte werk doen in ons lichaam. Een fout in de genetische code kan dus leiden tot een foutief eiwit en dan ontstaan problemen. Het totaal aan alle genen – dus alle erfelijke informatie - heet het genoom. Dit woord werd door de Duitse botanicus Hans Winkler in 1920 bedacht en is een samenvoeging van de woorden ‘gen’ en ‘chromosoom’. Het genoom betreft dus alle genen, gelegen op 23 paren chromosomen. In 1990 werd officieel gestart met het bepalen van de GATC volgorde van het gehele genoom van de mens. Het project werd het Humane Genoom Project genoemd en werd geleid vanuit de VS, eerst door James Watson en later door Francis Collins. Vele onderzoeksgroepen in de wereld droegen bij. In 1998 startte Celera Genomics onder leiding van Craig Venter met hetzelfde doel, maar met een andere methode. Mede dankzij de hierdoor ontstane competitie 2 kon in 2001 de eerste versie van het humane genoom door beide groepen, tegelijk, worden bekend gemaakt. Op 14 april 2003 volgde een meer volledige versie, namelijk 92% van de gehele code, met een nauwkeurigheid van meer dan 99%. De kosten gemaakt door het Humane Genoom Project waren hoog, 3 miljard dollar, de kosten die Celera Genomics gemaakt had waren een fractie hiervan, 300 miljoen dollar. Het menselijke genoom is 3 miljard baseparen lang. Ongeveer 1-2% van de baseparen wordt vertaald in eiwitten. Van het overige DNA werd eerst aangenomen dat dit geen functie had, en werd ‘junk’ DNA genoemd. Echter, het blijkt nu dat ook een groot deel van dit ‘junk’ DNA een functie heeft, en veel valt hier nog te ontdekken. Momenteel schat men het totaal aantal genen in het menselijke genoom op ongeveer 20.500. Dit getal is mede afhankelijk van de gehanteerde definitie van een gen, en dit verandert nog steeds door toenemende inzichten. De eerste publicatie over de identificatie van fouten in een hoogrisico gen op basis van genetisch onderzoek binnen families was in 1989 en kwam uit de groep van Francis Collins. Het betrof het gen voor taaislijm ziekte, cystic fibrosis. Anno 2008 zijn er 2133 genen geregistreerd waarin ziekte veroorzakende fouten zijn gevonden, zo liet dr. Victor McKusick, de man van de OMIM-catalogus ons in een mail weten.. Genetische variatie Vanaf de publicatie van de humane genoom sequentie duurde het bijna 7 jaar voordat de wetenschappers doorkregen hoe sterk het genoom van persoon tot persoon verschilt. Om het belang hiervan aan te geven: het tijdschrift Science heeft de ontdekking van de variatie in het menselijke genoom tot dé wetenschappelijke doorbraak van het jaar 2007 uitgeroepen. Men schat dat er ongeveer 15 miljoen plaatsen in ons genoom zijn waar een basepaar kan verschillen van persoon tot persoon. In 2007 zijn 3 miljoen van deze 15 miljoen verschillen toe te schrijven aan Single Nucleotide Polymorphisms, ook wel afgekort SNPs. Door zo’n half tot een miljoen SNPs in vele patiënten en gezonde personen te bepalen, kunnen zogenaamde laagriscio genen, waar Fischer het in 1918 al over had, worden gevonden. Meer dan 12 grote associatiestudies werden in 2007 gepubliceerd en meer dan 50 laagrisico genen werden gevonden voor ziektes als borstkanker, darmkanker, reuma, suikerziekte, multiple sclerosis, hartziekten, en autoimmuun ziektes. Een andere vorm van variatie van het genoom zijn CNVs – copy number variations. Hele stukken van ons DNA, van een aantal tot wel 9 miljoen baseparen, kunnen verloren zijn, of juist in meervoud aanwezig zijn, of verplaatst zijn in ons genoom. Ook deze CNVs kunnen, maar hoeven niet, dus net als de SNPs, een relatie hebben met ziekte of individuele kenmerken. Een voorbeeld van een relatie met ziekte is autisme. Kinderen met autisme blijken veel vaker nieuw ontstane CNVs in hun genoom te hebben dan niet-autistische kinderen. Duizend dollar genoom. Rijst de vraag: kunnen we nu het gehele genoom bij een ieder persoon bepalen, dus de 3 miljard baseparen, en de verkregen genetische informatie zinnig gebruiken in de gezondheidzorg? In 2007 zijn de gehele genomen bepaald van James Watson en Craig Venter. Het is dus mogelijk, maar de kosten zijn anno 2008 nog hoog, 300.000 dollar tot 1 miljoen dollar per genoom. Vorige week stond in Nature dat binnen een Chinees project de komende 3 jaar het genoom van 100 chinezen zal worden bepaald. In de genetica van de laatste decennia is wel heel sterk naar voren gekomen dat methodes een drijvende kracht zijn voor wetenschappelijke vooruitgang. Door een nieuwe methode van het bepalen van de baseparen volgorde – de derde methode van sequencing sinds 1977 – zal het mogelijk worden voor ieder persoon het genoom betaalbaar te bepalen – in ons veld genoemd het ‘duizend dollar genoom’. De nieuwe methode is sneller en veel goedkoper dan de oudere 3 methodes, en wordt nu verder ontwikkeld door een aantal grote bedrijven. In alle universiteiten van Nederland is deze nieuwe technologie recent aangeschaft. Ik vraag aandacht bij o.a. de besturen van de onderzoeksinstituten van VUmc en van de Raad van Bestuur van het VUmc de aanschaf alhier te ondersteunen – het totaal aan kosten naar schatting 700.000 euro anno 2008. Deze investering zal bijdragen de relatief sterke wetenschappelijke positie van VUmc ten opzichte van de andere UMCs te behouden. Zodra het gehele genoom voor aanvaardbare prijs in iedere individu met grote nauwkeurigheid bepaald kan worden, zijn er nieuwe problemen. Ten eerste, de hoeveelheid verkregen data zal astronomisch zijn, en vormt de volgende bottleneck in de analyse, en alleen door vooruitgang in de bioinformatica kan dit worden opgelost. Een tweede, evenzo grote uitdaging vormt het betrouwbaar vertalen van alle verkregen genetische informatie uit een individueel genoom naar zijn of haar risico op ziekte. De complexiteit is vooral zo groot doordat genetische variaties met elkaar en met omgevingsfactoren kunnen interacteren. Voor dit type onderzoek zijn zeer goed gedefinieerde patiëntengroepen met gedetailleerde klinische follow-up cruciaal. Het parelsnoer initiatief van de UMCs samen met de overheid zal hierbij van dienst kunnen zijn. Naast bovengenoemde problemen, zijn er ook grote gevaren. Enkele bedrijven bieden nu al commercieel een soort van ‘personal genomics’ test aan. Voor 1000 dollar tot 2500 dollar scannen zij op aanvraag het genoom van een persoon op zo’n 1 miljoen SNPs. Deze week bood het commerciële bedrijf 23andMe deze diensten ook aan in Europa. Vanuit Nederland kun je online een DNA test bestellen voor 600 euro. Je stuurt een bekertje met wat spuug op en je krijgt een verslag met je genetische profiel: voor welke aandoeningen, ziektes of juist capaciteiten je aanleg hebt. Ook alle ruwe data krijgen de betalende personen op verzoek in handen. De meeste van deze SNPs, waar het hier om gaat, geven een zeer gering extra risico of zijn nog onvoldoende gevalideerd. Veelal is geen medische interventie nodig of zinvol. Het gevaar is heel reëel dat sommigen zich hierover toch, onterecht, ernstige zorgen zullen maken. Wij weten uit ervaring dat de perceptie van een risico lang niet altijd samenvalt met het echte, objectieve risico, en zelfs zeer sterk kan afwijken. Sommige commerciële bedrijven zullen mogelijk op termijn hun klanten niet alleen SNP data, maar zelfs hun gehele genoom sequentie overhandigen tegen betaling – met daarin dus ook alle data van hoogrisico genen. Het is mijn ervaring dat velen in onze westerse cultuur graag genetische informatie gebruiken wanneer dit leidt tot een zinvolle medische interventie. Genetica als een ‘handig’ middel tot. Genetica verwordt echter voor velen tot eng, angstaanjagend of zelfs schadelijk en in strijd met de autonomie, wanneer zij uitspraken gaat doen over kansen op onbehandelbare ernstige ziektes, of persoonlijkheidskenmerken als intelligentie, geaardheid, gedrag. Wie nu zijn genoom overhandigt krijgt, zal met de tijd ook deze zaken erin af kunnen lezen. Dit is medisch en ethisch onverantwoord. We zullen daarom ons zeer moeten inspannen om het duizend dollar genoom op een verantwoorde wijze in te voeren in de gezondheidzorg in Nederland. Als mogelijke instrumenten hiertoe zie ik o.a. de wijze van organisatie en financiering van genoom typeringen.. Daarnaast zal heel veel moeten worden uitgelegd aan de man in de straat. Ik zal mij voor het welslagen van deze grote uitdaging inzetten. Overigens, ook wetenschappers werkzaam in de genetica staan voor dezelfde problematiek. Een uitstekend overzicht hierover kunt u lezen in Nature Reviews van as februari, van de hand van Amy McGuire en anderen. 4 Ik wil nu overgaan naar de toepassing van de kennis van de genetica in de geneeskunde – in de ‘ars medicina’, de kunst van genezen. De geneeskunde kent meerdere aspecten zoals helen / genezen, verlichten, diagnosticeren, en voorkomen. De klinische genetica heeft sterke accenten op diagnostiek en preventie. Klinische genetische patiëntenzorg betreft zowel diagnostiek als counseling: het vaststellen van de genetische oorzaak van een ziekte bij een patiënt of familielid, het uitleggen van de betekenis daarvan voor de patiënt en zijn familie, en het begeleiden van de patiënt en zijn familie bij het implementeren van deze informatie in het persoonlijke leven. Deze laatste twee zaken worden in ons vakgebied aangeduid met ‘genetic counseling’, genetische advisering. De term genetische counseling wordt voor het eerst genoemd en ook in klinische settings toegepast door Sheldon Reed in 1947 in de VS. Een officiële definitie volgt midden jaren zeventig van de vorige eeuw door de ASHG, de American Society of Human Genetics,. De praktijk van genetische counseling is echter al zo oud als dat er inzichten zijn in erfelijke patronen. Een voorbeeld hiervan zien we in het advies van een wijze rabbi in ongeveer het jaar 100 na Christus. De rabbi ervoer een dilemma toen de derde zoon van een vrouw op de achtste dag na geboorte besneden diende te worden, zoals vastgelegd in de afspraken tussen God en Abraham 2000 jaar daarvoor. Twee eerdere zonen van deze vrouw waren namelijk doodgebloed na de besnijdenis. Na overleg met andere rabbi’s werd besloten dat voor dit jongetje een uitzondering zou worden gemaakt – hij zou niet besneden worden, maar desondanks worden opgenomen in het verbond van God met Abraham en zijn nazaten. Bijna 1000 jaar later schreef Moses Maimonides, zelf rabbi, arts en filosoof, over dit geval en soortgelijke gevallen. Zijn advies luidde dat een derde zoon niet zou worden besneden ingeval van verbloedingen na de besnijdenis van twee eerdere zonen van dezelfde vrouw. Het advies gold ook indien verschillende vaders in het spel waren, waarmee hij aangaf dat hij begreep dat het een aandoening was die via de moeder overerfde. Nu, 800 jaren later, weten we dat het een geslachtsgebonden overervende bloederziekte bij jongetjes betreft, hemofilie, en dat de rabbi wijs adviseerde. Het is een prachtig voorbeeld van genetische counseling. In Nederland zien we de klinisch genetische zorg ontstaan in de universitaire ziekenhuizen vanaf begin jaren 70 van de vorige eeuw. Vanaf het begin tot op de dag van vandaag is deze zorg multidisciplinair georganiseerd: in samenspel met andere specialismen, én met de laboratorium specialisten. Aan de Vrije Universiteit te Amsterdam wordt in 1973 de leerstoel antropogenetica ingesteld, en de Finse arts en populatiegeneticus A.W. Eriksson wordt aangetrokken. Op dat moment krijgt ook mijn huidige afdeling klinische genetica vorm. In 1993 wordt bij de opvolging van Eriksson door ten Kate deze leerstoel omgezet naar een leerstoel in de klinische genetica. In 1987 volgt de erkenning van het medisch specialisme klinische genetica door de MSRC, de Medische Specialisten Registratie Commissie, vier jaar eerder dan in de VS. Inmiddels zijn er, 20 jaar later, rond de 100 klinisch genetici geregistreerd. De opleidingen tot laboratoriumspecialist op het gebied van erfelijke ziekten zijn tot op heden niet officieel erkend en worden derhalve ook niet gefinancierd vanuit de overheid. In de huidige praktijk worden academici in 4 jaar tijd volgens een onderling afgesproken programma opgeleid tot klinisch cytogeneticus, klinisch moleculair geneticus en klinisch biochemisch geneticus. Erkenning van deze zeer specialistische beroepen en opleidingen in de huidige of een aangepaste vorm door het College voor de Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidzorg, het CBOG acht ik terecht en gewenst. Het zal de kwaliteit van de klinisch genetische zorg in Nederland in zijn geheel dienen. Ook het beroep en de opleiding van genetisch consulenten dient nog erkend te worden, ik ga hier nu niet verder op in. 5 Klinisch genetische advisering komt in principe alleen in aanmerking voor die aandoeningen die door erfelijke eigenschappen kunnen worden veroorzaakt die voor de patiënt én zijn familie implicaties hebben. Dit laatste criterium bakent ons werkterrein af met dat van andere specialismen. Aanvragen voor genetische counseling en diagnostiek komen vandaag de dag uit vrijwel alle medische vakgebieden, en het aantal is nog steeds sterk groeiende. Een belangrijk deel betreft kanker en aangeboren afwijkingen en geestelijke achterstand bij kinderen – in 2007 betrof dit 40% respectievelijk 30% van de 2350 nieuwe adviesaanvragen op onze afdeling. Welke trends zijn in de klinisch genetische zorg nu, of staan voor de deur? Ons vak is sterk gegroeid medio negentiger jaren doordat bekend werd dat een deel van veelvoorkomende aandoeningen als borstkanker en darmkanker, en later ook bepaalde hartziekten, veroorzaakt worden door hoogrisico genen. Hierdoor zijn ook op deze terreinen multidisciplinaire zorgpaden ontwikkeld waarvan klinische genetica onderdeel is. Het heeft de vraag om klinische genetische zorg in perifere ziekenhuis doen toenemen. Terecht, daar intensieve interactie van alle behandelaars essentieel is voor het bereiken van een hoge kwaliteit in complexe zorgpaden. Onze afdeling heeft momenteel goede banden met o.a. het Medisch Centrum Alkmaar, en het Spaarne Ziekenhuis te Hoofddorp. Doel is onze zorg de komende paar jaar aldaar te laten uitgroeien naar de uiteindelijke gewenste vorm, en wij hopen ditzelfde te kunnen doen voor de overige geïnteresseerde ziekenhuizen in ons verzorgingsgebied. Ik zie nog een andere kans tot verbetering van de klinisch genetische zorg in Nederland: zorg via het internet. Via een internet site zouden we, eventueel in samenwerking met het ERFO centrum, personen via vragenlijsten hun persoonlijke medische gegevens en die van hun familieleden kunnen laten invoeren. Op basis van de ingevulde gegevens volgen dan de adviezen, bijvoorbeeld een verwijzing naar een afdeling klinische genetica voor verder genetisch onderzoek. In de VS zijn hiervan al voorbeelden, maar ook in Nederland, bijvoorbeeld de site ‘ zwangerwijzer.nl’ voor zwangeren of aanstaande zwangeren. Het intensieve gebruik van deze site illustreert dat Nederland rijp is voor deze vorm van zorg en deze kans mogen we dan ook niet laten liggen. De laboratorium diagnostiek verandert continu in benadering en gebruikte technologie. Delen van de chromosomendiagnostiek worden toenemend overgenomen door moleculair diagnostische benaderingen. Recent is een grove genoomwijde scanning ingevoerd in onze diagnostiek bij aangeboren afwijkingen of geestelijke handicaps. Hierdoor is het mogelijk in een extra 10% de oorzaak van de aandoening te vinden. De laboratorium diagnostiek vergt steeds minder tijd door toenemende automatisering. Hierdoor kunnen we in de nabije toekomst een nieuw gediagnosticeerde borstkanker of darmkanker patiënt ten tijde of kort na de kanker diagnose uitsluitsel gegeven of de oorzaak een sterk erfelijke is. Dit geeft voordelen daar dan de behandeling op basis van de genetische uitslag geoptimaliseerd kan worden. De laboratoria zullen toenemend meerdere hoogrisico genen dan wel een combinatie van hoogrisico en laagrisico genen moeten onderzoeken voor een bepaalde aandoening, om een optimale risico-inschatting te kunnen geven. Ook dit vergt een andere benadering in het laboratorium. Ik laat hier twee families zien die beide dezelfde hoogrisico fout in het BRCA2 gen hebben. Fouten in het BRCA2 gen zoals deze, veroorzaken bij vrouwen een hoog risico op borstkanker en eierstokkanker. In de ene familie komt alleen borstkanker voor, en in de andere alleen eierstokkanker. Het zal ook u duidelijk zijn dat hier modificeren factoren het effect van het hoogrisico gen beïnvloeden, en het zal u ook duidelijk zijn dat het voor 6 personen uit deze families belangrijk is om te weten welke modificeren genen dit zijn, en of zij deze, naast de BRCA2 fout, hebben geërfd. Verder zullen toenemend genetische varianten worden gevonden, zoals SNPs en CNVs, waarvan onbekend is of zij een relatie hebben met de ziekte waarvoor getest wordt. Onderzoek van de functie van het gen met de variant kan hierbij uitkomst bieden, en zal daarom meer en meer gevraagd gaan worden. Onze afdeling heeft een lange traditie in functioneel onderzoek in de persoon van o.a. dr. Gerard Pals. Tenslotte de invoering van het duizend dollar genoom in de diagnostiek ‘once in a lifetime’. Het wordt spannend te zien of het ‘duizend dollar genoom’ de huidige genetische laboratorium diagnostiek of een deel daarvan op termijn zal gaan vervangen. Een beeld dat bij mij opkomt is een ‘duizend dollar genoom’ bepaling bij elke neonaat als onderdeel van neonatale screening, vergoed door de zorgverzekeraars, en opgeslagen bij klinisch genetische afdelingen van de UMCs. Deze afdelingen hebben bijna 20 jaar ervaring met het omgaan en bewaken van gevoelige genetische informatie. Ik stel me voor dat op indicatie, en afhankelijk van de vraagstelling in combinatie met genetische counseling, genetische data van een persoon gedurende zijn gehele leven kunnen worden aangevraagd door zorgverleners, of anderszins. Dus een soort van bunkers met diverse loketten, waarvoor goede spelregels zijn opgesteld - een loket voor vragen betreffende genetische gevoeligheid voor een bepaalde therapie, een loket voor aanlegfactoren voor ziektes waarvoor zinvolle medische interventies beschikbaar zijn, en een loket voor vragen over hoogrisico genen die bijvoorbeeld van belang zijn bij beslissingen rond voorplanting of onderzoek in de zwangerschap. Deze structuur biedt de mogelijkheid alle informatie uit het genoom maximaal ten gunste aan te wenden aan het individu, en voorkomt tegelijkertijd dat ongewenste informatie of onbetrouwbare, niet gevalideerde interpretaties van het genoom bij een individu terecht komen, of dat onbevoegden inzage krijgen. De financiering en wettelijke kaders van klinisch genetische zorg Klinisch genetische zorg is onderdeel van het basispakket van de gezondheidzorg en valt onder de WBMV, de Wet Bijzondere Medische Verrichtingen. Onderzoek naar hoogrisico genen is in Nederland tot op heden alleen toegestaan aan de UMCs die hiervoor de benodigde vergunning hebben. De financiering van de klinisch genetische zorg door zorgverzekeraars startte in 1979, en was voldoende om de zorg kwalitatief goed te doen, en innovaties snel in te voeren. Als illustratie voor de sterke positie van ons land: in Nederland is diagnostiek mogelijk voor ongeveer 600 verschillende hoogrisico genen binnen één van de klinisch genetische laboratoria; in het grote Verenigd Koninkrijk bedraagt dit getal slechts de helft, 300. Ik hoop zeer dat wij in de gelegenheid worden gesteld deze tweede etappe in de ontwikkeling van de genetisch zorg in Nederland wederom kwalitatief goed te doen. Want zo ervaar ik het, het implementeren van het gehele genoom in de gezondheidszorg. We kunnen het ons overigens niet permitteren om het niet goed te doen – de gevaren zijn te groot. Het medische specialisme klinische genetica en de genetische laboratorium diagnostiek moeten mijn inziens voor nog een 5 tot 10 jaar academisch gesitueerd blijven, op de zelfde wijze als nu, en ik hoop dat het ministerie van VWS van de noodzaak hiervan te overtuigen zal zijn. Vanzelfsprekend moeten wij nu wel alle voorbereidingen treffen voor de overgang van de klinische genetica van de academie naar de periferie, en in dit kader past onze aandacht voor de organisatie van zorg in onze regionale ziekenhuizen, conform ook het planningbesluit klinisch genetische diagnostiek en advisering van het ministerie van VWS in 2003. Belangrijk is dat we nu voldoende klinisch genetici opleiden om de zorg in de periferie van straks mogelijk te maken. 7 Genetica Onderwijs Elke arts die in de huidige eeuw zijn beroep wil uitoefenen, moet diepgaande kennis hebben van de basis principes in de humane genetica en hun toepassing in diverse klinische settings. Onderwijs in ons vakgebied aan alle werkers binnen de gezondheidszorg beschouw ik dan ook als één van mijn prioriteiten. Ik ben zeer verheugd dat de klinische genetica binnen het vernieuwde curriculum geneeskunde aan het VUmc, het VUmc compas, ruime aandacht krijgt. U kunt rekenen op een breed, eigentijds en uitdagend programma in de genetica. De opleiding tot klinisch geneticus duurt vier jaar en bestaat momenteel uit klinische stages gedurende ruim 3 jaar, laboratorium stages durende enkele maanden, en een vrij in te vullen onderdeel van een halfjaar. In het klinisch genetische denken staan mijn inziens drie zaken centraal, a) verificatie cq terug naar de bron van de klinische gegevens – want in ons vak geldt extreem ´rubish in = rubish out´ b) spoorzoeken cq associëren, en c) een gevoel ontwikkelen voor de waarschijnlijkheid van toeval. Als voorbeeld een aangeboren duimafwijking bij een pasgeborene, u zijn de afwijking op de dia. Op zich is dit geen levensbedreigende aandoening. De oorzaak kan velerlei zijn, o.a. een erfelijke. Tientallen hoogrisico, Mendeliaans overervende genen kunnen deze aanlegstoornis veroorzaken. In zo’n situatie komt het op spoorzoeken aan: heeft de patiënt nog andere aangeboren afwijkingen, uiterlijke kenmerken, of bijzonderheden? Of zijn er in de familie bijzonderheden die een relatie met de duimafwijking kunnen hebben? Stel het betreft een pasgeborene die ook een klein gaatje in het hart heeft, een VSD. In dat geval is de diagnose Holt-Oram syndroom waarschijnlijk. Deze aandoening wordt veroorzaakt door fouten in het TBX5 gen, en impliceert dat kinderen van de pasgeborene zelf, en eventuele toekomstige broertjes of zusjes ook deze aangeboren afwijkingen kunnen hebben. De hartafwijking kan dezelfde zijn, maar ook veel ernstiger, zelfs zo erg dat deze niet met het leven verenigbaar is. Stel nu dat de pasgeborene geen andere bijzonderheden heeft behoudens haar duimafwijking, maar een broertje is overleden aan leukemie op de leeftijd van 3 jaar. Het is belangrijk na te gaan of dit inderdaad juist is, maar ook welke vorm van leukemie dit betrof. Vervolgens rijst de vraag of dit een toevallige samenloop van omstandigheden is binnen één familie, of dat er een relatie bestaat tussen de twee bijzonderheden. De combinatie van kennis, nauwkeurig lichamelijk onderzoek, een gedegen familieanamnese, en een goed gevoel voor de waarschijnlijkheid van toeval, leiden vaak tot de juiste diagnose. Duimafwijkingen en leukemie, en wel een speciale vorm van leukemie genaamd AML, komen voor bij het erfelijke syndroom Fanconi anemie. Wanneer het overleden jongetje AML had en de ouders van deze kinderen zouden bovendien bloedverwant zijn, wordt de diagnose Fanconi anemie zeer waarschijnlijk daar deze aandoening autosomaal recessief overerft, en kan dit bevestigd worden met genetisch onderzoek. Een genetische diagnose bij de pasgeborene maakt de vooruitzichten voor hem duidelijker – in dit geval zou het een hoge kans op het krijgen van leukemie betekenen met alle consequenties van dien, en zou de kans op de aandoening voor eventueel volgende broertjes of zusjes van haar 25% zijn. In de opleiding tot klinisch geneticus is training in genetische counseling een belangrijk item De artsen in opleiding tot klinisch geneticus moeten leren adviesvragers bij ingrijpende diagnoses en beslissingen tot hulp te zijn op het rationele vlak, en ook op het niet-rationele vlak; ik duid dat laatste aan als ‘care for the soul’, zorg voor de ziel. Het is mijn ambitie om de training in genetische counseling op een hoger, professioneler plan te tillen, in de lijn zoals o.a. verwoord door Robert Resta en anderen in het boek Psyche and Helix. Met o.a. mijn 8 collega hooggeleerde Peggy Cohen-Kettenis, psychologe alhier, hoop ik dit vorm te gaan geven. Om de vertaling te maken van genafwijking naar ziekte en vice versa is het noodzakelijk dat klinisch genetici uitgebreide en up to date kennis hebben van niet alleen het genoom, maar ook van biochemische en celfysiologische processen en pathways, en van de ontwikkelingsbiologie. Zonder deze kennis verwordt ons vak tot wat ik noem een vak van de ‘vreemde-postzegels-verzamelingen’, zonder betekenisvolle samenhang der dingen. Het is mijn streven dit pre-klinische onderdeel van de opleiding tot klinisch geneticus uit te breiden naar een periode van ten minste een jaar. De training zou kunnen bestaan uit laboratorium stages, en modules uit andere opleidingen in life sciences. Tenslotte zou het gewenst zijn dat de klinisch geneticus die zich wil toeleggen op erfelijke aspecten van één specifiek medisch specialisme, getraind wordt in het vak in kwestie. Door onze voormalige decaan, de hooggeleerde van der Veen, is het wetenschappelijke onderzoek binnen VUmc gecentreerd rond vijf focus gebieden; al het wetenschappelijk onderzoek van mijn afdeling valt hierbinnen. De groep van hooggeleerde Joenje heeft uitzonderlijke expertise op het gebied van Fanconi anemie, de ziekte waarover ik reeds sprak, en die veroorzaakt wordt door genen die tevens borstkanker kunnen veroorzaken. De komende jaren is ons doel het inzicht te vergroten in de genen en pathways betrokken bij het ontstaan van Fanconi anemie en borstkanker. Wij hopen een bijdrage te kunnen leveren aan betere vooruitzichten voor borstkanker patiënten, hun familieleden en vrouwen in Nederland in het algemeen, waar het gaat om risicoschattingen, diagnostiek, preventie, dan wel therapie. Ik prijs me gelukkig met de uitstekende en stimulerende contacten binnen Nederland op het gebied van erfelijke borstkanker. Ook andere erfelijke vormen van kanker, waaronder retinoblastoma en darmkanker, zijn onderwerp van onderzoek binnen mijn afdeling en andere afdelingen van het VUmc. Ik ben zeer verheugd dat het bestuur van het onderzoeksinstituut CCA-V-ICI het Centrum voor Familiaire Tumoren in VUmc financiële steun heeft toegezegd met als oogmerk stimuleren van zorg en onderzoek op het gebied van erfelijke kanker. De VU en VUmc hebben een sterke positie binnen de neurosciences. Hooggeleerde Heutink, tevens nu directeur van het onderzoeksinstituut ICEN, en hooggeleerde Verhage, concentreren zich op onderzoek naar o.a. genetische oorzaken en de daaraan gerelateerde processen van neurondegeneratieve en psychiatrische aandoeningen, en de rol van de synapsen in het brein bij cognitie, gedrag, stemmingstoornissen. Het onderzoek binnen deze ongeveer 5 jaar oude onderzoeksecties heeft een wetenschappelijk en technologisch hoog niveau, en heeft grote betekenis voor mijn afdeling, het VUmc en andere faculteiten van de VU. Ik zal mij inzetten voor het maken van een stevige brug tussen onze klinisch genetische kliniek en deze onderzoeksecties – we zien vol op kansen. Hooggeleerde Cornel, haar sectie community genetics, en haar collegae binnen het onderzoeksinstituut EMGO verrichten werk en onderzoek op o.a. het gebied van preconceptionele advisering en neonatale screening. De aanwezigheid van een sectie community genetics binnen de afdeling biedt unieke kansen om niet alleen de klassieke Mendeliaanse genetica, maar ook de genetica van complexe ziekten tot nut van de bevolking te brengen. Nog een paar woorden over vrouwen in de academie De huidige minister van OCW, Plasterk heeft in oktober 2007 laten weten dat het kabinet zich tot doel stelt in 2010 minstens 143 extra vrouwelijke hoogleraren in Nederland te hebben. Dit komt neer op 15% i.p.v. de huidige 10% van het gehele corps hoogleraren. 9 De Vrije Universiteit kent momenteel 11% vrouwelijke hoogleraren, 30/270. Overigens, zoals u ziet is er iets merkwaardigs aan de hand binnen VUmc en in het bijzonder binnen mijn divisie. De huidige Nederlandse vrouw is goed opgeleid, en mondig. Vrouwen willen, net als mannen, hoogleraar worden op basis van kwaliteit, en niet vanwege hun geslacht. Mijn persoonlijke ervaring is dat de medische academische wereld geen plafond kent voor vrouwen – die cultuur is verleden tijd. Vrouwen of hun persoonlijke leefomgeving kunnen echter wel plafonds kennen. Vrouwen verleiden om door hun eigen plafond te gaan door een te gemakkelijke instroom, is mijn inziens heel onverstandig. Het stellen van een concreet doel door minister Plasterk– 143 extra vrouwelijke hoogleraren in 2010 – riekt ook nog naar het gevaar dat zonodig beknibbeld wordt op kwaliteit. Indien dit gebeurd, zal dit vrouwen op termijn juist schaden. Stevige concurrentie maakt duidelijker wat iemand kan en wil – waar iemand dus uiteindelijk ook gelukkig van wordt. Gun dat ook aan vrouwen. Ik adviseer daarom in het hooglerarenbeleid naast excellentie vooral de nadruk te leggen op selectie criteria als diversiteit, en ‘de juiste persoon op de juiste plaats’, en dus niet op geslacht. Slotwoord Leden van het Bestuur van de Vereniging voor Christelijk Wetenschappelijk Onderwijs, Leden van het College van Bestuur van de Vrije Universiteit, Leden van de Raad van Bestuur van het VU medisch centrum, ik dank u voor mijn benoeming en het in mij gestelde vertrouwen. Hooggeleerde Roord, ik betreur je afwezigheid vandaag zeer. Als voorzitter van de benoemingscommissie destijds en nu als voorzitter van Divisie III geeft hij blijk mij te begrijpen, en ik ben daar erg blij mee. Kees Klarenbeek, manager van Divisie III. Ik bewonder je kundigheid en stijl op het financiële vlak, maar ook je menselijkheid. Je hebt een belangrijke rol gepeeld bij mijn besluit ja te zeggen tegen VUmc. Het gehele bestuur van Divisie III ben ik erkentelijk voor de open en opbouwende houding naar de afdeling klinische genetica, met al haar ‘groeistuipen’. Binnen het Divisie bureau wil ik graag ook personeelsfunctionaris Karin Koene noemen. Met je raad en daad ben je van grote betekenis bij het bouwen, verbouwen, en onderhouden van mijn afdeling. De Raad van Bestuur van het VUmc wil ik specifiek danken voor hun aandacht voor ook de zachte kanten van een organisatie. Het is mijn ambitie om ‘Dienend Leiderschap’ in de praktijk te brengen. Mijn afdeling. Na anderhalf jaar VUmc zijn mijn verwachtingen ver zijn overtroffen. De hoofdreden daarvan vormen alle leden van de afdeling. Jullie inhoudelijke gedrevenheid is de solide basis van de afdeling, maakt heel veel mogelijk, en doet problemen oplossen. Ik ben jullie zeer dankbaar voor jullie vertrouwen in mij, en jullie bereidheid samen op pad te gaan. Hooggeleerde Heutink, Joenje, Cornel, en Verhage. Mede dankzij jullie wetenschappelijke kracht is de afdeling klinische genetica van VUmc een prachtige, zeer veelbelovende afdeling. Peter, je kennis van de klassieke en complexe genetica zijn uniek binnen Nederland en maken je tot een hoeksteen in de afdeling. Dr. Erik Sistermans, hoofd van alle genoomdiagnostiek binnen de afdeling, je vakinhoudelijke, leidinggevende en persoonlijke kwaliteiten zijn uitzonderlijk groot, en ik ben je zeer dankbaar voor het in mij gestelde vertrouwen om af te reizen naar VUmc. Drs. Shama Bhola, hoofd van het cytogenetische deel van de diagnostiek, hetzelfde geldt voor jou, ik dank je voor je komst. 10 De medische staf, de artsen in opleiding, en de genetisch consulenten bouwen vol enthousiasme aan ons vak en de afdeling. Het maakt me dankbaar en trots. Dr. Quinten Waisfisz, dank voor je vertrouwen om weer terug te keren in de afdeling en de genetica van borstkanker op te pakken. Binnen VUmc blijkt het goed samenwerken, en is er veel plezier te beleven. De lijst van namen die ik hier graag wil noemen is lang en groeit met de maand; ik beperk me tot een zestal: hooggeleerde John van Vugt, hooggeleerde Peggy Cohen-Kettenis, drs. Kitty Heins, hooggeleerde Gerrit Meijer, dr. Bauke Ylstra, en hooggeleerde Chris Mulder. Velen hebben bijgedragen aan mijn vorming. Mijn ouders legden de basis. U deed dat gewetensvol, onbaatzuchtig en liefdevol. Ik ben blij dat mijn moeder deze dag meebeleeft. Mijn biologieleraar van Geest in de vierde klas van het Christelijk Lyceum te Delft wekte mijn interesse in de genetica. Hooggeleerde Andries Westerveld, toen werkzaam binnen de afdeling van hooggeleerde Bootsma in Erasmus MC, stimuleerde mij verder in deze richting tijdens mijn studie geneeskunde. Hooggeleerde Galjaard nam mij aan bij de afdeling klinische genetica van het Erasmus MC onder de mededeling: ‘ik weet eerlijk gezegd niet of je wat kunt, maar Bootsma zegt het, en daarom geef ik je een kans’. Ik heb graag voor hem gewerkt en het beste willen geven. Ik ben mijn opleider de hooggeleerde Niermeijer en andere medewerkers van de afdeling klinische genetica van het Erasmus MC dankbaar voor mijn training. Gedurende mijn periode aan de Ruprecht Karlws Universiteit te Heidelberg hebben hooggeleerde Vogel en dr. Brigitte Royer-Pokora mijn blikveld sterk verruimd. Hooggeleerde Klijn, mijn eerste promotor, is heel bijzonder voor mij. Jan, ik heb op je schouders mogen staan, en dat was leuk en goed. Lieve Carel, Gratia en Eva. Wat heb ik jullie nodig. Barbara Streisand zingt: ‘People who need people, are the happiest people in the world’. Jullie vormen de bodem van mijn hart en maken mij keer op keer gelukkig. Ik heb gezegd. 11