STENCIL 3A: MODAL VERBS. In dit hoofdstuk krijg je een aantal modal verbs aangeboden die je moet kunnen gebruiken. Hieronder staan de werkwoorden die je moet kennen met de toepassing in een Engelse zin en met de bijbehorende vertaling. 1. can / could / to be able to (kunnen) kunnen; in staat zijn om worden gevolgd door hele werkwoord (eerste vorm) Present tense I can drive a car. Past tense I could drive a car. I am able to drive a car. I was able to drive a car. Can you sing well ? Are you able to sing well ? Could you sing well ? Were you able to sing well ? He can’t come today. He couldn’t come today. He isn’t able to come. He wasn’t able to come. In de voltooide tijd gebruik je altijd “to be able to”. Present Perfect: Past Perfect: have/has been able to had been able to Present Perfect I have been able to come. (heb kunnen komen) Has she been able to move this object ? (heeft kunnen verplaatsen) 1 Past Perfect They had been able to prove their innocence. (hadden kunnen bewijzen) We hadn’t been able to arrive on time. (hadden niet op tijd kunnen komen) 2. can /could / to be allowed to (mogen) mogen; toestemming hebben om worden gevolgd door het hele werkwoord Present tense You can go now. Past tense He said I could go now. I was allowed to go. Did he say you could walk on the grass ? Were you allowed to sing ? He couldn’t sleep here last night. He wasn’t allowed to come. I am allowed to go now. Can you walk on the grass ? Are you allowed to sing? He can’t sleep here tonight. He isn’t allowed to come. In de voltooide tijd gebruik je altijd “to be allowed to”. Present Perfect: Past Perfect: have/has been allowed to had been allowed to Present Perfect I have been allowed to come. (heb mogen komen) Has she been allowed to move this object ? (heeft mogen verplaatsen) 2 Past Perfect They had been allowed to prove their innocence. (had mogen bewijzen) We hadn’t been allowed to arrive on time. (hadden niet op tijd mogen komen) 3. may (misschien) misschien wordt gevolgd door het hele werkwoord Het gaat misschien regenen morgen. It may rain tomorrow. Hij slaagt misschien niet. He may not pass. Ze gaan misschien emigreren. They may emigrate. 4. must (moeten) moeten wordt gevolgd door het hele werkwoord kun je niet in de verleden tijd zetten (!!!!!!!!!) Je moet nu gaan. You must go now. They must walk on. We must stay. Ze moeten verder lopen. We moeten blijven. 5. have to / has to / had to (moeten/moesten) Present tense I have to go now. Past tense I had to go last night. She had to leave him. Did she have to stay in ? We didn’t have to listen up. She has to leave him. Does she have to stay in ? We don’t have to listen up. 3 6. should (zou moeten/zouden moeten) zou moeten, zouden moeten wordt gevolgd door hele werkwoord geeft een soort van plicht aan Je zou haar moeten helpen. You should help her. Zou jij in bed moeten blijven ? Jullie zouden haar niet moeten uitschelden. Should you stay in bed ? You shouldn’t call her names. 7. could (zou kunnen/zouden kunnen) zou kunnen, zouden kunnen wordt gevolgd door hele werkwoord Je zou haar kunnen helpen. Zou jij in bed kunnen blijven ? Ik zou haar kunnen helpen. You could help her. Could you stay in bed ? I could help her. 8. would (zou /zouden) zou, zouden wordt gevolgd door hele werkwoord Je zou komen. You would come. Would you stay in bed ? Zou jij in bed blijven ? Ik zou haar helpen. I would help her. 4 STENCIL 3A: MODAL VERBS In dit hoofdstuk krijg je een aantal ‘modal verbs’ (hulpwerkwoorden) aangeboden die je moet kunnen gebruiken. Hieronder staan de werkwoorden die je moet kennen met de toepassing in een Engelse zin en en de bijbehorende vertaling. 1. can / could / to be able to (kunnen) kunnen; in staat zijn om worden gevolgd door hele werkwoord (eerste vorm) Present tense Past tense I can drive a I could drive car. a car. I was able to I am able to drive a car. drive a car. Could you Can you sing sing well ? well ? Were you Are you able able to sing to sing well ? well ? He can’t He couldn’t come today. come today. He isn’t able He wasn’t 5 In de voltooide tijd gebruik je altijd “to be able to”. Present Perfect: Past Perfect: have/has been able to had been able to Present Perfect I have been able to come. (heb kunnen komen) Past Perfect They had been able to prove their innocence. (hadden kunnen bewijzen) We hadn’t been able to arrive on time. (hadden niet op tijd kunnen komen) Has she been able to move this object ? (heeft kunnen verplaatsen) 6 2. can /could / to be allowed to (mogen) mogen; toestemming hebben om worden gevolgd door het hele werkwoord Present tense Past tense You can go now. He said I could go now. I was allowed to go. Did he say you could walk on the grass ? Were you allowed to sing ? He couldn’t sleep here last night. He wasn’t allowed to come. I am allowed to go now. Can you walk on the grass ? Are you allowed to sing? He can’t sleep here tonight. He isn’t allowed to come. 7 In de voltooide tijd gebruik je altijd “to be allowed to”. Present Perfect: Past Perfect: have/has been allowed to had been allowed to Present Perfect I have been allowed to come. (heb mogen komen) Has she been allowed to move this object ? (heeft mogen verplaatsen) 8 Past Perfect They had been allowed to prove their innocence.(had mogen bewijzen) We hadn’t been allowed to arrive on time. (hadden niet op tijd mogen komen) 3. may (misschien) misschien wordt gevolgd door het hele werkwoord ` Het gaat misschien regenen morgen. It may rain tomorrow. Hij slaagt misschien niet. He may not pass. Ze gaan misschien emigreren. They may emigrate. 4. must (moeten) moeten wordt gevolgd door het hele werkwoord kun je niet in de verleden tijd zetten (!!!!!!!!!) Je moet nu gaan. You must go now. Ze moeten verder They must walk lopen. on. We moeten We must stay. blijven. 5. have to / has to / had to (moeten/moesten) 9 Present tense I have to go now. She has to leave him. Does she have to stay in ? We don’t have to listen up. 6. Past tense I had to go last night. She had to leave him. Did she have to stay in ? We didn’t have to listen up. should (zou moeten/zouden moeten) zou moeten, zouden moeten wordt gevolgd door hele werkwoord geeft een soort van plicht aan 7. Je zou haar moeten helpen. You should help her. Zou jij in bed moeten blijven ? Jullie zouden haar niet moeten uitschelden. Should you stay in bed ? You shouldn’t call her names. could (zou kunnen/zouden kunnen) zou kunnen, zouden kunnen wordt gevolgd door hele werkwoord Je zou haar kunnen helpen. Zou jij in bed You could help her. Could you stay 10 kunnen blijven ? Ik zou haar kunnen helpen. 8. in bed ? I could help her. would (zou /zouden) zou, zouden wordt gevolgd door hele werkwoord Je zou komen. Zou jij in bed blijven ? Ik zou haar helpen. You would come. Would you stay in bed ? I would help her. 11