Interactie Identiteit

advertisement
12
Hoofdstuk 2 • Mensen zijn op elkaar gericht: interactie
» Het slechtste wat je sommige mensen kunt aanraden, is: wees jezelf!
OTTO VISSER «
2
Het eerste aspect van het sociale heeft te maken met het feit dat mensen op elkaar gericht zijn.
Het begrip interactie duidt daarop. Vanuit een beschrijving van dat begrip komen hier allerlei
verwante begrippen aan de orde, zoals identiteit, collectieve definitie van de situatie, referentiekader en etikettering en stigmatisering.
2.1
Interactie
In het dagelijks leven houden mensen bij hun handelen permanent rekening met anderen. Als
ik deze kleren aantrek, wat zullen mijn groepsgenoten daar dan van zeggen? Zien mijn ouders
mijn nieuwe vriendje wel zitten?
Het begrip interactie wil zeggen: het gedrag van mensen ten opzichte van elkaar in onderlinge wisselwerking. Het gedrag van de een leidt tot een reactie van de ander. Die reactie is
gebaseerd op een interpretatie ofwel een subjectieve definitie van de situatie. Die definitie
bepaalt het gedrag, of die definitie nu objectief waar is of niet. Mensen reageren niet zozeer op
elkaars gedragingen, maar op de betekenissen en bedoelingen die daaraan worden toegekend.
Zowel taal (het verbale aspect) als lichaamshouding (het non-verbale aspect) speelt daarbij een
belangrijke rol.
De socioloog W.I. Thomas heeft dit als volgt uitgedrukt: ‘If men define situations as real,
they are real in their consequences’ (Thomas & Thomas, 1928). In de Verenigde Staten zag een
politieagent die iemand aanhield, een glimmend mobieltje in de hand van de verdachte aan
voor een pistool. Op grond van deze definitie van de situatie trok hij onmiddellijk zijn pistool
en schoot de verdachte dood.
Via tal van interactieprocessen creëren mensen samen hun eigen werkelijkheid.
Verschillende mensen zullen vaak eenzelfde situatie verschillend definiëren. De ene verpleegkundige ziet een arts op de afdeling als een meerdere van wie opdrachten moeten worden
uitgevoerd. De andere verpleegkundige ziet de arts als een collega-professional met wie op
basis van gelijkwaardigheid moet worden samengewerkt. Deze beide definities van de situatie
leiden tot verschillende interactiepatronen. Zo’n patroon gaat zich op een gegeven moment
vestigen. De betrokken partijen gaan erop rekenen dat de interactie op een bepaalde manier
gaat verlopen. Dat wil niet zeggen dat deze patronen onveranderlijk zijn. De basis van verandering is vaak een andere definitie van de situatie. Mensen kunnen dus ook zelf hun werkelijkheid
veranderen, hoe moeilijk dat vaak ook is.
2.2
Identiteit
»
Wij garanderen u niet dat ons kostuum u in de boardroom brengt, maar wel weten we zeker
dat het u erbuiten kan houden, als u het niet draagt.
Amerikaanse kledingadvertentie «
Iemands identiteit, dat wil zeggen de wijze waarop iemand zichzelf ziet (zelfbeeld), komt tot
stand via allerlei interactieprocessen. De mens vraagt zich voortdurend af hoe hij er in de ogen
van anderen uitziet en hoe zij hem beoordelen. Herbert Mead noemt dit the looking-glass-self,
een proces van zelfbespiegeling (Visser, 2000, p. 82). Het beeld dat anderen van mij hebben,
13
2.3 • Collectieve definitie van de situatie
beïnvloedt in sterke mate mijn zelfbeeld. Ook hier geldt weer dat de inbeelding van het beeld
van anderen mijn reactie bepaalt. Mijn indruk van het beeld dat anderen van mij hebben, leidt
tot allerlei gevoelens: trots, schaamte, verlegenheid, onzekerheid, zelfvertrouwen enzovoort.
Het ‘ik’ ontwikkelt zich via interactie met de sociale omgeving. In eerste instantie is dat de
directe sociale omgeving (gezin, buurt, vriendjes). Later breidt dat zich uit en wordt de mens
ook gevoelig voor opvattingen die via de media worden aangereikt. Dat kan bijvoorbeeld leiden
tot het beeld ‘ik ben veel te dik’. Het effect daarvan kan weer zijn dat het zelfvertrouwen wordt
aangetast.
2.2.1
Role-taking
Hiermee wordt bedoeld dat mensen zich in gedachten verplaatsen in de positie van anderen
met wie zij in contact komen. Door vanuit deze positie, dus met andermans ogen, naar zichzelf
te kijken, kunnen mensen achterhalen wat er in een bepaalde situatie van hen wordt verwacht
en kunnen zij hun gedrag ten opzichte van die ander preciezer bepalen (Visser, 2000, p. 82). Dit
begint al in de kindertijd door het spelen van spelletjes waarin kinderen allerlei rollen op zich
nemen: politieagent, verpleegkundige, vader, moeder enzovoort. Daarbij oriënteert het kind
zich op de verwachtingen van belangrijke anderen uit de omgeving.
Role-taking is belangrijk voor de ontwikkeling van het zelfbeeld. Maatschappij en zelf komen elkaar daarbij tegen. Het gaat enerzijds om verwachtingen uit de omgeving en anderzijds
om de mens die daar op zijn eigen manier mee omgaat. Dezelfde verwachtingen kunnen bij
verschillende mensen dus tot een verschillend zelfbeeld leiden.
Als iemand een negatief zelfbeeld heeft, houdt dat zichzelf vaak in stand. Mensen met een
negatief zelfbeeld hebben de neiging signalen uit de omgeving op een negatieve manier te
interpreteren.
Verwerkingsvraag
Gewicht en uiterlijk zijn voor veel mensen maar vooral voor vrouwen uitermate belangrijk.
Analyseer met elkaar aan de hand van eigen ervaringen hoe signalen uit de omgeving en
de eigen interpretatie daarvan op elkaar inwerken en elkaar versterken, en daarmee van
invloed zijn op ieders zelfbeeld.
2.3
Collectieve definitie van de situatie
» ‘Cheshire Cat,’ ‘vroeg Alice,’ ‘wil je me vertellen welke kant ik op moet vanaf hier?’ ‘Dat ligt
voornamelijk aan waar jij naar toe wil’, zei de Kat. ‘Dat kan mij niets schelen’, zei Alice. ‘Dan doet
het er niet toe welke kant je opgaat’, zei de Kat.
LEWIS CAROLL, Alice in Wonderland «
Dat interacties gebaseerd zijn op een subjectieve definitie van de situatie, betekent niet dat wij
in elke situatie opnieuw tot een interpretatie moeten komen. Van veel situaties hebben wij al
geleerd hoe wij die moeten definiëren. We kunnen dan spreken van collectieve betekenissen.
Als we naar een verjaardagsfeest gaan, voltrekt zich een heel ritueel. De jarige wordt begroet,
krijgt een cadeautje, pakt het uit en zegt dat hij of zij het leuk vindt (en dit staat los van de vraag
of hij of zij het echt leuk vindt). Als de gastheer of gastvrouw zich niet aan de spelregels houdt,
2
14
2
Hoofdstuk 2 • Mensen zijn op elkaar gericht: interactie
door bijvoorbeeld alle cadeaus op een hoop in de hoek te gooien, ontstaat er verwarring doordat ze afwijken van de geldende interpretaties. De betrokkenen zullen de situatie dan opnieuw
moeten definiëren.
Dat wij al veel interpretaties geleerd hebben, heeft met het begrip cultuur te maken (zie
7 H. 3 ‘Mensen worden door elkaar gevormd: cultuur’). Samenleven met elkaar veronderstelt
het bestaan van gemeenschappelijke interpretaties van een aantal zaken. De meeste mensen in
onze samenleving delen de opvatting dat van iemand die gestolen heeft, niet een hand wordt
afgehakt.
Dit wil overigens niet zeggen dat interpretaties voor altijd vastliggen. Veel zaken staan ter
discussie en zijn in beweging. Op een gegeven moment ontstaan er nieuwe interpretaties en
ontwikkelt er zich dus een nieuwe cultuur. Zo zijn mensen elkaar in Nederland in de loop van
de tijd anders gaan begroeten. In veel kringen wordt er driemaal gekust. Dat loopt alleen goed
als beide partijen de situatie hetzelfde definiëren. Er kan zich echter bij een begroeting een
interpretatieprobleem voordoen. De betrokkenen (of een van beiden) kunnen zich afvragen:
kan er hier wel gekust worden? Als de een denkt dat er wel gekust mag worden en de ander er
anders over denkt, ontstaat er een ongemakkelijke situatie.
Door het samenleven van mensen uit allerlei verschillende culturen ontstaan er vaker
interpretatieproblemen. In verschillende culturen en subculturen bestaan immers op allerlei
terreinen verschillende definities van situaties.
Mensen die veel met elkaar te maken hebben, zullen met elkaar moeten onderhandelen
over de vraag hoe zij allerlei situaties definiëren om tot een gemeenschappelijke definitie te
komen.
Verwerkingsvraag
Uit een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (2012) blijkt dat etnische groepen
elkaar mijden. Hoe verklaar je dat vanuit wat je hiervoor hebt gelezen?
2.4
Referentiekader
» Is that a gun in your pocket or are you just glad to see me?
MAE WEST «
Uit het voorgaande blijkt dat mensen enerzijds allerlei interpretaties van de werkelijkheid met
elkaar delen, maar anderzijds ook vaak tot heel verschillende interpretaties komen. Dat heeft
onder andere te maken met het begrip referentiekader, dat wil zeggen ‘het geheel van waarden, normen, overtuigingen en vanzelfsprekendheden op grond waarvan de leden van een
groepering oordelen en handelen’ (De Jager e.a., 2004). Referentiekader wordt ook wel kort
omschreven als de sociale bril waardoor iemand de werkelijkheid bekijkt. Mensen ontlenen
hun referentiekader aan de samenleving en de groeperingen waarvan zij deel uitmaken. Tegelijk geven zij hun eigen kleur aan hun referentiekader.
Vaak hebben wij niet in de gaten dat wij met een bepaalde bril naar de werkelijkheid kijken.
Het valt pas op als mensen van een gangbare definitie van de situatie afwijken. Ga maar eens na
hoe je reageert als iemand die met je staat te praten, heel dicht bij je komt staan. De gangbare
definitie is dat je in sociale contacten letterlijk een bepaalde afstand in acht neemt.
2.4 • Referentiekader
15
De gangbare definitie van de situatie is vertrouwd. Als je in een situatie komt waarin onduidelijk is hoe je de situatie moet definiëren, roept dat spanning en onrust op. Mensen streven
ernaar een onvertrouwde situatie vertrouwd te maken.
We oriënteren ons op anderen en kijken hoe we anderen moeten inschatten, welke verwachtingen ze hebben of wat bij hen gevoelig ligt. Verder bepalen we samen met anderen hoe
we naar mensen kijken en of we ze als normaal of abnormaal moeten beschouwen. Waarnemen
is onlosmakelijk verbonden met de interactie tussen mensen. In een onbekende situatie vallen
deze oriëntatiepunten weg en ontstaat er bij veel mensen onzekerheid.
Het referentiekader bepaalt voor een belangrijk deel hoe iemand in het leven staat. Het
referentiekader registreert niet passief, maar construeert actief. De mens maakt als het ware
zijn eigen werkelijkheid. Daarbij wordt op een aantal manieren een selectie gemaakt uit de
werkelijkheid.
Verwerkingsvraag
Verklaar vanuit het voorgaande waarom veel mensen die in het buitenland op vakantie zijn,
plekken opzoeken waar veel andere Nederlanders en Nederlandse voorzieningen zijn.
2.4.1
Selectie
» Alle waarheid is subjectief.
PLATO «
Mensen worden in het dagelijks leven geconfronteerd met een geweldige hoeveelheid prikkels.
Vergeleken met vroeger is die hoeveelheid enorm toegenomen.
Overigens is dat niet altijd het geval. Soms verkeren mensen in een situatie waarin zij in onvoldoende mate gevarieerde zintuiglijke prikkels kunnen opdoen. We spreken dan van sensorische deprivatie. Denk bijvoorbeeld aan bepaalde situaties in verpleeghuizen, psychiatrische
instellingen en instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking.
Het omgekeerde kan ook gebeuren, namelijk dat mensen te veel en te lang verschillende
prikkels krijgen aangeboden. We spreken dan van sensorische overstimulatie.
Het is onmogelijk voor iemand om zich open te stellen voor alle prikkels waarmee hij of zij
geconfronteerd wordt. Mensen maken vanuit hun referentiekader een selectie, zij stellen zich
selectief open (selectief openstellen). Zo lezen zij bijvoorbeeld wel de Volkskrant en niet De
Telegraaf of kijken zij naar Goede tijden, slechte tijden en niet naar de documentaire over het
functioneren van mantelzorg.
Vervolgens zijn zij ook selectief in wat zij onthouden (selectief onthouden). Vaak onthouden mensen dat wat past bij hun eigen referentiekader. Iemand die denkt dat moord en doodslag hand over hand toenemen, onthoudt vooral de voorbeelden die deze stelling bevestigen.
Dat maakt het veranderen van opvattingen ook zo moeilijk.
Mensen stellen zich niet alleen selectief open voor allerlei prikkels, zij nemen die prikkels
ook selectief waar (selectief waarnemen). Zoals gezegd, zijn mensen dagelijks onderhevig aan
een grote hoeveelheid prikkels. Bij het waarnemen vindt een selectie van die prikkels plaats,
omdat we ze nooit allemaal kunnen verwerken. Voor een deel is dat een psychologisch proces.
We richten onze aandacht. Onze zintuigen kunnen slechts een beperkt deel waarnemen. Daarnaast vindt er selectie plaats door de mechanismen van adaptatie en relativiteit. Adaptatie wil
zeggen dat wij constante prikkels op een gegeven moment niet meer waarnemen. Iemand die
2
16
2
Hoofdstuk 2 • Mensen zijn op elkaar gericht: interactie
aan een spoorlijn woont, hoort het geluid van de trein na verloop van tijd niet meer. Relativiteit
betekent dat wij vooral veranderingen waarnemen.
Mensen zien en horen veel meer dan zij zich bewust zijn. Selectieve waarneming heeft ook
een beschermende functie. Zo kan iemand zich afsluiten voor een teveel aan prikkels.
Selectieve waarneming kan zowel verrijkend als verarmend zijn. Door selectief te kijken,
kun je je verdiepen in bepaalde zaken en krijg je meer diepgang. Tegelijkertijd kan selectieve
waarneming ook leiden tot onbegrip voor zaken die buiten de eigen waarneming vallen.
In sociologische zin komt de selectie die wij maken, voor een belangrijk deel voort uit ons
referentiekader. Er wordt wel eens gezegd dat wij vooral zien wat in onze kraam te pas komt,
ofwel wat past bij ons referentiekader. En wat niet in onze kraam past, passen we aan. Mensen
hebben de neiging om fouten en misvattingen te rechtvaardigen of om de zaken zo te draaien
dat het lijkt alsof ze geen fouten hebben gemaakt. Dit verschijnsel heet in de psychologie cognitieve dissonantie. Wanneer we iets ervaren wat strijdig is met de eigen overtuiging, ervaren
we een zekere spanning die we proberen te reduceren, bijvoorbeeld door iets goed te praten
(Festinger 1957; Tavris & Aronson, 2011). Festinger ontwikkelde zijn theorie naar aanleiding
van een bericht in een lokale krant. Daarin las hij dat een huisvrouw voorspelde dat de wereld
op een bepaalde dag zou vergaan. Alleen de ware gelovigen zouden worden opgehaald door
een vliegende schotel. Toen de wereld niet verging, zei de huisvrouw dat God besloten had de
wereld te sparen, omdat haar groep volgelingen zo veel licht had verspreid. Vervolgens begon
de groep met een actieve campagne om meer volgelingen te krijgen.
Ook allerlei andere factoren spelen een rol bij die selectie. Sommige van die factoren hebben te maken met de persoon van de waarnemer (bijvoorbeeld emoties kleuren de waarneming), andere factoren met degene die of datgene wat wordt waargenomen. Baby’s hebben een
hoog schattigheidseffect, zeker in vergelijking met ouderen.
Verwerkingsvragen
1.
2.
2.4.2
Een verpleegkundige werkt in een volkswijk. Veel mensen hebben een ongezond voedingspatroon en zijn te zwaar. Zij belegt een voorlichtingsbijeenkomst over gezonde
voeding. Zij kondigt die bijeenkomst ruim van tevoren op allerlei manieren en plaatsen
aan. Er komen echter maar heel weinig mensen opdagen.
Probeer dit mede te verklaren aan de hand van wat je hiervoor hebt gelezen. Wat zou
die verpleegkundige kunnen doen om meer mensen te bereiken?
Bedenk zelf voorbeelden van cognitieve dissonantie die te maken hebben met de hulpverlening.
Sociale constructie
» What once were vices are habits now.
Elpeetitel THE DOOBIE BROTHERS «
De groeperingen waar iemand lid van is, vormen in belangrijke mate het referentiekader. In
deze zin is waarnemen ook een sociaal proces waarbij mensen met elkaar orde scheppen en
zich een gezamenlijk beeld vormen van de werkelijkheid. Ze doen dit door te bekijken wat
normaal is en wat afwijkend of problematisch. Met elkaar ontwikkelen ze een opvatting van wat
ze afwijkend vinden en stemmen daar hun gedrag op af. Afwijkend gedrag is dus een sociale
constructie: mensen bepalen samen wat zij normaal en wat zij abnormaal vinden. Zo bestaat er
17
2.4 • Referentiekader
een wijdverbreid beeld van verslaafden waarin vooral naar voren komt dat zij onbetrouwbaar
en agressief zijn. In de omgang met (ex-)verslaafde personen gaan veel mensen van dit beeld
uit. Uit een onderzoek van ’t Veer (2006) komt naar voren dat mensen moeite hebben met
mensen die verslaafd zijn.
Tolerantie en de mate van wenselijke sociale afstand lijken in dit geval vooral samen te
hangen met de mate waarin mensen iemand verantwoordelijk houden voor zijn of haar aandoening. Veel mensen denken dat verslaving iets is waar je zelf iets aan kan doen. De beeldvorming zal dan ook voor verslaafden negatiever zijn dan voor mensen die lijden aan Alzheimer.
Dergelijke opvattingen construeren dus een beeld van wat abnormaal of normaal is, ze zijn
geen objectieve maat.
Verwerkingsvraag
Welk beeld heb je van de psychiatrie en/of de zorg voor mensen met een verstandelijke
beperking? Vanuit welk referentiekader kijk je hiernaar?
Zo’n gezamenlijk beeld van de werkelijkheid geldt voor de leden van een samenleving of voor
bepaalde groepen. In onze samenleving wordt bijvoorbeeld verschillend gekeken naar mannen en vrouwen. Een man die veel vrouwen versiert, is een bink, een vrouw die veel mannen
versiert, is een slet. Mensen laten zich ook in hun waarneming sterk beïnvloeden door anderen,
zeker als die anderen status hebben. Waarnemen is in die zin niet alleen een individueel maar
ook een collectief proces. De media spelen hierbij een belangrijke rol. Zij spiegelen ons voor
hoe wij naar de wereld om ons heen moeten kijken.
2.4.3
Attributietheorie
» Gaf een of andere Macht ons maar het vermogen om onszelf te zien zoals anderen ons zien.
Dat zou ons verlossen van vele blunders en dwaze ideeën.
ROBERT BURNS, To a Louse «
Attribueren is toeschrijven. Volgens de attributietheorie proberen mensen bij het waarnemen
altijd te verklaren. Als men het gedrag van iemand waarneemt, probeert men dat gedrag te
begrijpen door het toe te schrijven (te attribueren) aan specifieke oorzaken. Gedrag dat men
waarneemt, wordt verklaard door interne factoren (de persoon zelf is oorzaak, interne of dispositionele attributie), door externe factoren (omstandigheden zijn de oorzaak, externe of situationele attributie) of door een combinatie van factoren. Wanneer men wat doet, hangt af van
factoren als sociale wenselijkheid, de rol die men inneemt, de betrokkenheid van de waarnemer
en de vraag of de persoon een keuze heeft.
De attributietheorie kent het begrip fundamentele attributiefout: de rol van de persoon
(persoonlijke verantwoordelijkheid, karakter) wordt overschat en de rol van omstandigheden
(ongelijke kansen, ongelukkige omstandigheden) wordt onderschat. Interne factoren worden
dus eerder als oorzaak gezien dan externe factoren. Dat past bij onze samenleving met haar
sterk individualistische oriëntatie. Een voorbeeld van interne attributie en de gevolgen daarvan
wordt beschreven in een onderzoek naar stigma onder psychiatrische patiënten (’t Veer, 2006).
Patiënten die de oorzaak van negatieve reacties vooral bij zichzelf leggen, lijken minder onder
het stigma te lijden. Dat kan worden verklaard doordat de negatieve reacties niet als een verrassing komen voor de patiënt; dergelijke reacties bevestigen het lage zelfbeeld dat mensen toch
al van zichzelf hadden (zie ook 7 par. 2.5.2).
2
18
Hoofdstuk 2 • Mensen zijn op elkaar gericht: interactie
Verwerkingsvraag
Gedrag ontstaat uit een samenspel van allerlei factoren, waarvan persoon en omstandigheden twee belangrijke zijn. Toch ontstaan er bepaalde patronen. Zo kiezen nog steeds veel
meer vrouwen dan mannen voor het verpleegkundig beroep. Hoe verklaar je dat? Betrek
daarbij wat het aandeel van de persoon is en wat van de omstandigheden. Denk ook na
over de vraag hoe jij bent gekomen tot de keuze voor het verpleegkundig beroep.
2
2.5
Etikettering en stigmatisering
» Voor professor Higgins zal ik altijd een bloemenmeisje zijn omdat hij mij behandelt als een
bloemenmeisje.
ELIZA DOOLITTLE (in My fair lady) «
Als we in het dagelijks leven iemand voor het eerst ontmoeten, gaan we af op eerste indrukken.
We proberen te bepalen wie de ander is. Daarbij hebben we de neiging anderen in te delen in
categorieën en eigenschappen toe te kennen aan die categorieën. Iemand die behoort tot die
categorie, kennen we de eigenschappen toe die bij die categorie horen. We plakken dus een
etiket op iemand. Dat etiket kan variëren van positief tot negatief en alle gradaties die daartussen liggen.
De eigenschappen die iemand heeft, zijn in feite niet bepalend voor het etiketteringsproces.
Bepalend is de reactie van de omgeving. Iemand is niet afwijkend, maar wordt door anderen
afwijkend genoemd. Ook bij het bepalen van afwijkend gedrag gebruiken we min of meer vaste
categorieën: iemand die steelt, is een dief, iemand die zich seksueel aangetrokken voelt tot kinderen, is een pedofiel, iemand die iets vernielt, is een vandaal enzovoort. Volgens Scheff lopen
mensen die naar ons gevoel bepaalde regels overtreden maar die wij niet kunnen indelen in een
bepaalde categorie, het risico geëtiketteerd te worden als psychiatrisch patiënt (Scheff, 1979).
Bepaalde eigenschappen krijgen een heel negatieve lading. Die eigenschappen worden
stigma’s genoemd. Een stigma is een brandmerk, een zeer negatief etiket.
Goffman onderscheidt drie soorten stigmata:
1. Lichamelijke gebreken en afwijkingen: huidaandoeningen, amputaties.
2. Als ongewenst beschouwde karaktertrekken: psychische stoornissen, verslaving.
3. Collectieve stigmata: het behoren tot een bepaald ras, een bepaald volk of een bepaalde
religie. De joden in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw in Duitsland, de Tutsi’s
in Rwanda in de jaren negentig.
Een stigma heeft voor de betrokkene zeer verstrekkende gevolgen. Anderen mijden contact,
de gestigmatiseerde kan in een maatschappelijk isolement terechtkomen. De gevolgen kunnen
nog ingrijpender zijn. Groepen mensen kunnen volledig worden uitgesloten of zelfs worden
vermoord.
Het opmerkelijke van etikettering en stigmatisering is dat één bepaald kenmerk van iemand wordt uitgelicht en een enorme betekenis krijgt. Alle andere kenmerken en eigenschappen worden erdoor overschaduwd en lijken bijna niet meer te bestaan. Iemand die opgenomen
is geweest in een psychiatrisch centrum, is en blijft ex-psychiatrisch patiënt. Eén kenmerk
van iemand is dominant. Dit kan gaan werken als een selffulfilling prophecy (zie 7 par. 2.5.2).
Iemand die steeds wordt benaderd als ex-psychiatrisch patiënt, kan uiteindelijk aan die verwachtingen gaan beantwoorden.
2.5 • Etikettering en stigmatisering
19
Verwerkingsvraag
Mensen die een opname in een psychiatrische voorziening achter de rug hebben, worden
vaak geconfronteerd met stigmatisering. Hoe zou deze stigmatisering kunnen worden voorkomen? Kan een verpleegkundige hieraan al een bijdrage leveren vóórdat iemand ontslagen wordt uit de psychiatrie?
2.5.1
Vooroordeel en stereotype
Het voorgaande heeft sterk te maken met de begrippen vooroordeel en stereotype. Omdat
mensen vanuit een bepaald referentiekader naar de werkelijkheid kijken, treedt er regelmatig
een vertekening van de werkelijkheid op.
Het begrip vooroordeel wil zeggen: ‘Een bepaalde min of meer vaste manier van denken,
voelen en handelen die een gedeelte van de sociale werkelijkheid in behoorlijke mate vertekent’
(Hendrix, 1996, p. 35). Vooroordelen zijn moeilijk te veranderen, omdat mensen vaak alleen
die dingen zien die hun vooroordeel bevestigen. Bij zaken die het vooroordeel ontkrachten,
kan de redenering zijn: ‘Ja, maar dat is een gunstige uitzondering.’ Op deze manier blijft het
vooroordeel bestaan.
Een vooroordeel neemt vaak de vorm aan van een stereotype. Een stereotype is een min
of meer vaste manier van denken, voelen en handelen van een groep mensen ten aanzien van
een andere groep, waardoor de werkelijkheid sterk vertekend wordt (Hendrix, 1996, p. 36). Wij
hebben de neiging mensen in te delen in groepen en bepaalde kenmerken toe te schrijven aan
die groepen. Vervolgens wordt ieder lid van een groep vanuit de toegekende kenmerken benaderd: de onbetrouwbare psychiatrische patiënt, de eigenwijze hbo-V’er met twee linkerhanden,
de bourgondische Limburger, de nuchtere Groninger enzovoort.
2.5.2
Selffulfilling prophecy en selfdestroying prophecy
Het begrip selffulfilling prophecy duidt erop dat een subjectieve definitie van de situatie zichzelf kan waarmaken. Letterlijk betekent het ‘een zichzelf waarmakende voorspelling’. Dat wil
zeggen dat men aanvankelijk een onjuiste definitie van de situatie heeft waarnaar men gaat
handelen, waardoor de onjuiste definitie juist wordt. Een voorbeeld. Ik ga in een kapotte spijkerbroek uit eten in een chic restaurant. De ober denkt: van zo iemand krijg ik toch geen fooi,
en de bediening is magertjes. Ik denk: bij zo’n slechte bediening geef ik geen fooi.
Verwerkingsvraag
Bedenk een voorbeeld van een selffulfilling prophecy uit de gezondheidszorg. Ga vervolgens na of een diagnose kan leiden tot een selffulfilling prophecy.
Het omgekeerde van een selffulfilling prophecy komt ook voor, zij het in mindere mate. We
spreken dan van een selfdestroying prophecy. Dat wil zeggen dat men een juiste definitie van
de situatie heeft waarnaar men gaat handelen, waardoor de juiste definitie onjuist wordt. Een
voorbeeld. Een aantal jaren geleden kozen veel jongeren voor een verpleegkundige opleiding.
Op een gegeven moment werd gezegd dat er te veel verpleegkundigen zouden komen. Daar-
2
Download