Beste ontvanger van mijn eerdere onderstaande bericht, Twee weken geleden stuurde ik een persbericht over de publicatie van mijn boek Ik vind u een eikel. Van de 420 redacties en personen die ik hiermee heb aangeschreven heeft maar liefst één persoon (0,2%) gereageerd (automatische antwoorden niet meegerekend). U behoort tot de overige 99,8%. Dit feit bevestigt de reden dat ik Ik vind u een eikel heb geschreven en het bevestigt de oorzaken van het gedrag waar het in mijn boek over gaat. Dat gedrag heeft namelijk vaak te maken met de ogenschijnlijke desinteresse van de ene medemens in de andere. En dan heb ik het in dit geval niet alleen over uw ogenschijnlijke desinteresse in mij, maar ook over die van mij jegens u. Ik had een perslijst met zo’n vijfhonderd e-mail-adressen gekregen van redacties en personen die ik niet kende. Ondanks het feit dat ik u niet ken, heb ik u en 419 anderen toch gemaild, en dan ook nog in de bcc. Ik ken te weinig mensen in de media, dus alles is in deze meegenomen. Verder ging ik er vanuit dat 420 keer een persoonlijk bericht sturen de moeite niet waard zou zijn. Door schade en schande weet ik inmiddels dat zelfs bekenden niet zomaar door een persoonlijk bericht worden overgehaald om iets voor een ander te doen (al is het maar reageren), laat staan dat onbekenden dat doen. Bovendien weet ik dat ik voor het grootste deel van de ontvangers niet de enige ben die hun een dergelijk bericht stuurt. Zelfs nu, bij dit tweede bericht, denk ik niet dat het de moeite zou lonen om u individueel een persoonlijke e-mail te sturen. Nog steeds ben ik enkel bereid een laffe en luie steen in een anonieme vijver te gooien om te kijken welke vis er door geraakt wordt. En ook het uitblijven van een reactie van uw kant, en 418 anderen, past in het patroon. U krijgt vast van veel mensen verzoeken tot publiciteit. Mijn bericht is waarschijnlijk een van die berichten die u inmiddels uit gewoonte screent. U ziet ook dat u in de bcc staat en weet dan ook dat u niet de enige bent die dit bericht heeft ontvangen. U vermoed vast ook dat ik met een schot hagel probeer een beetje mazzel te raken. U kent mij niet. U weet niet of ik goed kan schrijven, of ik verstand van zaken heb, of ik nieuwswaardig ben. Allemaal goede redenen om niet degene te zijn die tijd aan mij besteedt. U en ik zíjn namelijk supersociale dieren die zuinig zijn met hun energie. Als er sprake is van anonimiteit is er direct sprake van wantrouwen jegens de ander. Zo werken we. En in het geval van mijn persbericht is er een grote mate van anonimiteit. Wat geeft u reden om te denken dat ik te vertrouwen ben? En, wat geeft mij reden om te denken dat u, van al die 420 e-mail-ontvangers, wel diegene bent die mijn bericht serieus zou nemen? Daarnaast spelen gewoontes en gemakzucht een grote rol in ons leven, zodat we geen energie verspillen. Wij beiden zitten dagelijks achter de mail. De mails die we sturen en ontvangen behandelen we op een bepaalde routineuze manier. Waarom zou u mijn mail anders behandelen dan die van een willekeurige ander? Ik ben immers maar een willekeurige ander. Zelfs als u wel een aantal woorden in uw medium wijdt aan mijn persbericht of om goede redenen hebt besloten om er niets mee te doen, waarom zou u dan mij daarvan op de hoogte stellen? Elke reactie kan zomaar onnodig energie gaan kosten. Kortom, redenen genoeg dat u onderdeel uitmaakt van de 99,8%. Mijn boek gaat in essentie over die redenen (zie mijn vorige bericht). Het gaat ook over de hoop dat het anders kan, omdat we nu kansen missen; kansen om anderen en onszelf blij te maken en om de maatschappij beter te maken. Het begin hiervan is dat we ons bewust zijn van de redenen dat we elkaar negeren en (vaak onbedoeld) boos en bedroefd maken. Ik hoop tenminste dat dit bericht u iets bewuster heeft gemaakt. En uiteraard hoop ik ook dat u door dit bericht wel genegen bent om te reageren. Het zou zomaar kunnen dat u en ik daar blijer van worden en de maatschappij er een beetje beter van wordt. Hartelijke groet, Olav de Maat P.S. Op http://fellow-man.nl/ik-vind-u-een-eikel/ vind u de flaptekst en de eerste twintig pagina’s van mijn boek.