Verslag najaarssymposium Twijfel 12 oktober 2010, RUG Drs Geert Hovingh “Is het allemaal wel waar? Twijfel in de kerk” Verslag van het symposium dat op dinsdag 12 oktober 2010 voorafgaande aan de inaugurele oratie van prof.dr. Wouter Slob aan deze thematiek werd gewijd in het gebouw van de faculteit godgeleerdheid en godsdienstwetenschap der Rijksuniversiteit Groningen. Opening Stipt op tijd opende prof.dr. Geurt Henk van Kooten – decaan van de faculteit - het symposium ten overstaan van een omvangrijk auditorium in de grote zaal (royaal zestig belangstellenden hadden zich aangemeld). Kort memoreerde hij de totstandkoming van de bijzondere leerstoel Protestantse Kerk, Theologie en Cultuur. In 1999 verloor de theologische faculteit van de RUG haar bevoegdheid om predikanten op te leiden ten behoeve van de PKN (overigens zal deze naar verwachting binnenkort weer aan Groningen worden gegund). Zowel binnen de faculteit als daarbuiten werd dit als een groot verlies ervaren (“de kerk behoort immers tot het maatschappelijk veld”). In 2007 ondernam ds. Rudolf Oosterdijk van Haren op persoonlijke titel het initiatief om een bijzondere leerstoel tot stand te brengen met een leeropdracht die enigszins in de ontstane leemte zou kunnen voorzien. Binnen het jaar kwam een stichting tot stand die zich voor de realisering van zijn plannen zou gaan inzetten en voldoende financiën voor een periode van vijf jaar bijeen zou moeten garen. Reeds op 31 maart 2009 werd de leerstoel ‘Protestantse Kerk, Theologie en Kerk’ opgericht en niet lang daarna werd dr. Wouter Slob te Zuidlaren als eerste bijzonder hoogleraar op deze leerstoel benoemd. Vandaag beleven we het moment dat hij officieel zijn leeropdracht zal aanvaarden met het uitspreken van zijn inaugurele oratie. Volgens prof. Van Kooten past deze leerstoel perfect in het expliciete profiel van de faculteit godgeleerdheid en godsdienstwetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen. Sedert jaar en dag kun je ter zake zelfs spreken van een specifiek Gronings geluid (sterke belangstelling voor de combinatie religie en cultuur). Hij droeg vervolgens de leiding van het symposium over aan ds. Oosterdijk die de eerste spreker van deze dag aankondigde: ds. Jan Offringa, predikant te Kesteren en auteur van het boek “Na een gezonde geloofskrisis”. Eerste lezing: ds. Jan Offringa over “Twijfel en geloof op de werkvloer” Middels de introductie van “Kees de ongelovige” voert ds. Offringa op geestige wijze zijn gehoor de problematiek binnen van “geloof en twijfel op gemeenteniveau”. Kees: die niets meer heeft met geloof en kerk, zich volledig herkent in de denkbeelden van Richard Dawkins, en hooguit nog iets van troost ervaart in de muziek van Heinrich Schütz. Offringa signaleert dat het lastig is om in dit geval van twijfel en ongeloof te spreken: de grenzen tussen geloof, ongeloof en twijfel zijn diffuus geworden. Hij herkent zich in de kwalificatie “diffuus agnosticisme” van Anton Houtepen. Aan hem ontleent Offringa ook een viertal nuances ter zake van het begrip twijfel. De eerste nuance maakt duidelijk dat twijfel voor sommigen iets triviaals heeft (in de beleving van de hedonistische twijfelaar bestaat er voor God geen ruimte meer; de religieuze antenne lijkt geheel verdwenen). De tweede nuance signaleert dat er ook iets rancuneus kan schuilen in twijfel. De derde nuance betreft filosofische en rationele twijfel en tenslotte – de vierde nuance – kan er soms ook sprake zijn van enigmatische twijfel (God als raadsel). De meeste twijfelaars hanteren doorgaans een mix van ‘soorten twijfel’. Koester de mensen aan de rand, adviseert Offringa: “er zullen weinig mensen meer aan de voordeur van de kerk aankloppen; dat is voor hem persoonlijk reden genoeg om extra tijd en energie te stoppen in de mensen die via de achterdeur de kerk dreigen te verlaten. Daartoe is het nodig hun vragen volledig serieus te nemen, met name die met betrekking tot de tegenstelling geloof en natuurwetenschap, de obsessie rond zonde en schuld (mensen nemen terecht afstand van een dergelijk eenzijdig mensbeeld en willen voortaan positief gewaardeerd worden: ‘Happinez’ etc.) en tenslotte moet ook twijfel ten aanzien van de Bijbel zelf volledig serieus genomen worden (de Bijbel bevat geen eenduidige boodschap rond God en Jezus). Ds. Offringa voert vervolgens een warm pleidooi voor het hanteren van het begrip ‘panentheisme’, een ‘opkomend paradigma’(Marcus Borg) dat behulpzaam kan zijn bij het ontwikkelen van een nieuwe beeldvorming rond God en wereld. Tijdens de daaropvolgende discussie wordt nogmaals de vraag gesteld wat twijfel nu eigenlijk is en – belangrijker misschien nog – kan het ook voorbijgaan? O. herhaalt dat twijfel een diffuus geheel blijft, moeilijk precies te definiëren. Niettemin voorziet hij – conform de titel van zijn boek – dat veel mensen niet meer zo panisch zijn ter zake van een geloofskrisis. Ze beschouwen het als een fase waar ze kennelijk doorheen moeten. Of twijfel dan niet eerder een soort geloofshouding is, wordt gevraagd. Een ander valt de vragensteller bij met de constatering dat ‘gezonde twijfel’ je juist scherp houdt en om die reden onderdeel uitmaakt van gezond geloof. Niet iedereen kan met de term ‘panentheisme’ uit de voeten: waarom zou je daarvoor een persoonlijker geloof in God door Jezus Christus opgeven? God wordt juist persoonlijk in Christus! Volgens Offringa hoeft het één het ander niet uit te sluiten: ‘panentheisme’geeft juist goede impulsen voor een nieuwe christologie. Tweede lezing: dr.Bert van Veluw (predikant te IJsselmuiden en schrijver van het boek “Waar komt het kwaad vandaan?) over “Is er niet gewoon een antwoord te geven?” De vraag stellen is hem beantwoorden, of eigenlijk juist niet, stelde dr. Van Veluw: gewoon zal het antwoord zeker niet zijn omdat we het in het geloof over de waarheid hebben die ongezien, ongehoord en ongelofelijk is. Dat zou je natuurlijk gewoon kunnen geloven: einde probleem. Maar zo makkelijk ligt dat tegenwoordig niet We nemen niet zo makkelijk meer iets op gezag aan en zeker niet in een academische context. Daar wordt nagedacht over de waarheidsclaims van het christelijk geloof. In dat kader worden er bepaalde uitspraken over God gedaan en dan lijkt twijfel onvermijdelijk. In zekere zin ontwikkelt twijfel zich zelfs tot methode en dat voert ons vervolgens naar de kennisleer (epistemologie). Voor Van Veluw is dat de locus van waaruit het begrip twijfel in eerste instantie zou moeten worden behandeld. Twijfel wordt een mooie methode om tot twijfelbare kennis te geraken. Die weg is het bewandelen waard, al voert zij niet altijd tot de beoogde eindbestemming: die van het funderingsdenken (Descartes e.a.) bijvoorbeeld is totaal mislukt. Ds. van Veluw pleit voor een vorm van gematigd rationalisme dat – zoals ook in de natuurwetenschappen gebeurt – weliswaar niet tot ontwijfelbare kennis voert, maar wel ruimte laat voor het aanvaarden van onbewijsbare stellingen. Dat maakt het vervolgens niet onredelijk dat ook het geloof kennisclaims over de werkelijkheid maakt. Zijn deze dan uitsluitend resultaat van subjectieve waarneming? Nee, dat levert geen echte waarheid op. Binnen het postmodernisme valt weliswaar een beweging te traceren die weer belangstelling ontwikkelt voor meer objectieve kennis, maar voor het christelijk geloof levert dat te weinig mogelijkheden op. Moeten we dan maar weer pre-modern worden. Nee, Van Veluw wil daarheen niet terug, maar in deze na-postmoderne tijd verder met de traditie, om precies te zijn: de brede orthodoxe traditie van de kerk..Traditie: dat woord ligt – met het woord gezag - momenteel niet lekker in het gehoor. Daarom kun je beter proberen de waarheidselementen van pre-modernisme, modernisme en post-modernisme met elkaar te verbinden. Wat is waarheid dan wel (heeft te maken met iets aanvaarden op gezag) en wat niet (niet alleen te aanvaarden op grond van gezag, wil ook begrepen worden, al is hij niet alleen te concluderen uit empirische gegevens en bepaald niet democratisch)? Hoe komen we dan tot waarheid? Waarheid dringt zich op, wil overtuigen, is niet van ons onderscheidingsvermogen afhankelijk , komt uit zichzelf aan het licht. Mooie preek? Of liever boedelscheiding tussen geloof en wetenschap? Ja en nee: geloofsuitspraken zijn te onderscheiden van wetenschappelijke uitspraken, maar ze zijn ook meer dan alleen beweringen over standen van zaken in de zichtbare en onzichtbare werkelijkheid. Als het geloof bepaalde waarheidsclaim postuleert kan dat spanningen geven met feitenclaims van andere wetenschappen. Dat zou je moeten onderzoeken, te meer daar beide – en niet alleen het geloof – hun inconsistensies kennen. Dus geen boedelscheiding, al hoeft de theologie natuurlijk niet met elke mode mee te gaan. Maar wat dan wel? “Fides quaerens intellectum”: verstand heeft geloof juist nodig, beter nog: vanuit het christelijk geloof kun je de werkelijkheid het beste doorgronden en duiden (Anselmus). Hoe je dat weet? Natuurlijk pas dat helemaal in het eschaton, maar – onderweg daar heen – kun je overtuigd raken van de waarheid door je je er aan over te geven (Kierkegaard). Het blijft een experiment. Het is primair reageren wat je wordt aangereikt, wat vanuit de toekomst op ons afkomt. Over waarheid gesproken: natuurlijk moet er over de inhoud van de geloofsleer (wetenschappelijk?GCH) worden nagedacht. Dat doet de dogmatiek. Als zodanig is hij lees- en spreekregel voor ons: leesregel om ervoor te zorgen dat we ter zake (Bijbel, geschiedenis, samenleving) niets over het hoofd zien, spreekregel dat we in ons theologisch spreken God, Jezus niet te kort doen. Uiteindelijk resteren drie dogma’s: over God spreek je met drie woorden, over Jezus met twee en over de Bijbel één. Tenslotte noemt Van Veluw nog een enkele doctrine die behulpzaam zou kunnen zijn bij de leesregel die de dogmatiek stelt, met name de oorsprongszondeleer, geen achterhaald dogma, maar juist actueler dan ooit (R. Niebuhr, L. Kolakowski). Belangrijkste conclusie: de kern van het kwaad zit in ons zelf, en niet in de bestaande sociale verhoudingen. Is daarmee de beginvraag beantwoord? Deze waarheid kan alleen verkondigd worden. De belangrijkste vraag die gesteld werd tijdens de nabespreking betrof het al in de aanvang genoemde begrip gezag. Prof. Bons-Storm vroeg zich af wie dat gezag eigenlijk toekent. Het moet eerst maar aangetoond worden. Van Veluw repliceerde daarop dat ‘aannemen op gezag’ in alle wetenschappen voorkomt. Hij pleit ervoor de doorgaande traditie niet in diskrediet te brengen te brengen en haar het voordeel van de twijfel te gunnen (‘wij weten ook wel wat, kunnen best een bepaalde waarheid claimen en in de discussie daarover zal dan wel blijken wat er overblijft’). Tweede vraag (ook van prof. Bons-Storm): worden geloof en theologie hier niet door elkaar gehaald? En: als ik de klassieke dogma’s niet zomaar voor waar kan houden, twijfel ik dan? Antwoord van Van Veluw.: ‘geloofsuitspraken kunnen inconsistent zijn, dat moet de theologie willen toestaan. Jaap Goorhuis vroeg in gemoede af ‘waar moet ik eigenlijk aan twijfelen?’ Antwoord: ‘dat hoeft ook niet (meer? GCH). Daar voorziet de nieuwe leerstoel wel in! Na de lunch volgde de derde lezing: drs. Jannet van der Spek (predikant te Groningen en schrijver van het boek “De kramp voorbij”) over “De vaste grond gevonden, twijfel aan de kerk” Ds. van der Spek begint haar voordracht met op te merken dat ‘twijfel aan de kerk’ een andere wortel heeft dan ‘twijfel aan God’. Het reële bestaan van de kerk kan mensen tot vertwijfeling brengen. Ze illustreert dit met het traumatische gebeuren van de vrijmaking die dwars door gezinnen en families heen ging. Tegenwoordig zal dat niet zou gauw meer gebeuren omdat geloof zich veel meer uitstrekt tot het privédomein (ieder kent zijn eigen waarheid en er is ruimte voor alle mogelijke godsbeelden). Alleen de vraag is: doen ze er nog toe, al die beelden? En hoe benader je in dit verband zoiets als ‘kerktwijfel’? Ze wil het proberen aan te tonen vanuit een specifieke invalshoek en met behulp van theologen die zich bevinden aan de rand van kerk en samenleving (die overigens altijd in gespannen verhouding tot elkaar staan). Ze tekent vervolgens de situatie in het Nederland van de 19e eeuw, de tijd waarin de helft van de bevolking niet aan de samenleving deel nam. Vanuit de kerk werden – met name door de inwendige zendingsbeweging – pogingen ondernomen om in die situatie verandering te brengen: de onwetende massa moest tot geloof in het evangelie worden gebracht. Met name ds. O.G. Heldring maakte zich sterk voor deze zendingsbeweging tot hij tijdens een wandeling met een overspannen neef in het dorp Hoenderlo aan kwam en constateerde dat er in het hele dorp geen waterput te vinden was. Hij zamelde fondsen in, liet een put slaan en preekt bij de in gebruik name over Johannes 4, de ware bron met levend water. Volgens ds. van der Spek laat dat voorbeeld prachtig zien hoe het evangelie uiteindelijk juist in het handelen wordt bewaarheid. Dat besef brak in de naoorlogse jaren in de kerk door en resulteerde in de opzet van kerkelijk jeugdwerk ten behoeve van de ontspoorde jeugd in achterstandswijken. Het werk werd professioneel aangepakt en verricht door goed opgeleide werkers al kwam er van verschillende zijde ook kritiek omdat men zich – volgens de criticasters – te weinig met de verkondiging van het evangelie bezig hield. Geen wonder dat men onder de kerkelijke betutteling probeerde uit te komen. In een later stadium werden steeds meer organisaties samengevoegd, maar verdween helaas ook het elan. In de tachtiger jaren werd een doorstart gemaakt op basis van ‘bevrijdingstheologie’ en ‘urban mission’. Aandacht voor de derde wereld groeide en verbondenheid met de kwetsbaren werd bepalend voor het werk. De kerk kon deze ontwikkelingen niet altijd meemaken en daardoor groeide er afstand, erger nog: de verhouding tussen kerk en kerkelijk werkers verslechterde soms dramatisch. Er ontwikkelde zich zelfs en soort allergie jegens de theologie, al werden – vooral dankzij de inzichten van Dietrich Bonhoeffer – soms ook gedeelten van de christelijke traditie herontdekt en opnieuw operabel gemaakt. Hoe is dat nu, met de kerk van vandaag? Ds. van der Spek constateert dat de kerk van nu zich vooral bezig houdt met wat moet! Dus toch weer betuttelend, krampachtig vooral, uit angst voor identiteitsverlies? Maar er zijn ook nog steeds positieve facetten van de kerk te noemen: het woordverkondiging, de liturgie, de lofzang. Ze poneert tenslotte de stelling: “zending zoekt gemeenschap”, met als toelichting: de kerk bestaat niet vanwege zichzelf, en: de kerk vindt zichzelf als ze zich zelf wil verliezen. Bij de korte nabespreking vroeg collega Schut zich af waarom we ons meer buiten dan binnen de kerk zouden moeten begeven en waar dan de relevantie van het geloof wordt bewezen? Antwoord: geloof wordt daarin bewaarheid als ze buiten ze zich zelf het debat aan gaat met mensen. Dr. Slob informeert naar het grote belang van liturgie en lofzang. Antwoord: die hebben hun plaats in de zondagmorgendienst, maar er blijven dan nog zes dagen over. Citaat: geloof wordt pas echt relevant buiten de kerk. Niet iedereen is het met deze stelling eens: of ds. van der Spek het werk in achterstandswijken religieus kan benoemen of duiden? Antwoord: het moet allemaal veel kleinschaliger, twee of drie, maar we moeten wel binnen de kerk met elkaar in gesprek blijven. Plenaire discussie met de sprekers Eerst krijgen de sprekers gelegenheid om op elkaars lezingen te reageren. Jan Offringa staat stil bij de ‘slaperigheid’ van de kerk (ook in de zaal viel die bij sommigen te constateren). Contra Bert van Veluw constateert hij dat de rancune ten opzichte van de kerk vooral op het sociale vlak ligt. Bert repliceert dat het evangelie verkondigd moet worden, ook al geschiedt dat – en daarmee stemt hij in met Jannet – door het slaan van een put. Maar je moet ook niet alles op het buurthuiswerk zetten. Wat is dan het heil? vraagt hij zich af. Jan: OK, natuurlijk mag het weer over God gaan (gelukkig?), maar daarbij hoe je geen pessimistisch mensbeeld te hanteren (liever realistisch, minder vanuit de zondeleer (GCH), meer vanuit de anthropologie). Jannet is het daarmee eens: ze vindt rationaliteit wel nodig en pleit voor ‘gezond verstand in de kerk’. Overigens vindt ze dat ‘de zonde wel mag blijven’, maar dan vooral zonde die mensen overkomt. Jan verstaat het ‘gezonde verstand’ contra de verdachtmaking van het verstand. (zeg maar het rationele). Wat hem betreft moeten we de Verlichting niet te makkelijk opzij zetten. Bert van Veluw vindt dat we de oude waarheden niet moeten oppoetsen omdat ze oud zijn. Met inconsistensies zeg je niets. Daarop reageert Janneke nog met de opmerking dat de klassieke dogma’s juist zeer consistent zijn. Nu mag de zaal zich in de discussie mengen die zich vervolgens vooral rond het begrip panentheisme afspeelt. Dr. Alco Meesters vraagt zich af of het een nieuw paradigma is of een lege huls? Antwoord (Jan Offringa): panentheïsme is een speciaal soort theïsme waarin het persoonlijke van God niet vervaagt (dat wil zeggen: God blijft op een persoonlijke wijze op de wereld betrokken). Prof. Luco v.d.Brom vult aan dat het theïsme een uitvinding is van de moderniteit om het gezonde verstand te hanteren dat God alwetend, alomtegenwoordig enz. is ten einde de rottigheid van de godsdienstoorlogen te boven te komen. Iemand vraagt of het panentheisme relevant is voor het geloof? Bert van Veluw ontkent dat ten enenmale: je kunt dan niet meer over het kwaad spreken. Om vergeving te krijgen heb je een loket nodig. Geloven in een persoonlijke God maakt het leven relevanter. Jan Offringa: God is ook een strijdbare God, naast een lijdende God (zie Bonhoeffer). Marco Schut merkt op dat de dimensie van de Heilige Geest in dezen van groot belang is.Hij vindt het overigens jammer dat het helemaal niet meer over ‘twijfel’ gaat! Tenslotte herkent hij de vier nuances van Houtepen: daar zit de kerk vol mee! Prof. Gijs Dingemans komt nog even terug op het panentheisme: het begrip (van Whitehead) is ‘gedoopt’ door John Cobb. Die onderscheidt ‘God an sich’ (Deus in se) en ‘God die naar ons is toegewend (Deus ad nos). Het is een manier om over God te spreken waarbij je zowel vrijheid (van God) kunt honoreren als zijn betrokkenheid naar Mensen toe (waarin God als het ware personifieert). Absolute zekerheid heb je niet, het blijft een zoekonderwerp (liever spreken van zoeken dan van twijfelen). Iemand vraagt zich af of twijfel niet de achterkant is van geloof? Jannet is het daarmee eens. Jan Offringa niet: twijfel is niet zo maar deel van ons geloof. Het is overwoekerd (geloof? GCH). Bert van Veluw verwijst nog naar Matteüs 28: ‘maar sommigen twijfelden’. Waarop Wouter eindigt – en dat laatste woord zij hen gegund - met de opmerking dat twijfel existentieel is voor geloof. Als twijfel alleen overblijft ben je alles kwijt: dan wordt de waarheid geprivatiseerd. Afsluiting Prof. Geurt Henk van Kooten sluit het symposium af door woorden van dank uit te spreken aan het adres van de sprekers en de gespreksleider. Samenvattend constateert hij dat Jan Offringa in zijn optiek duidelijk aansluiting zocht bij de cultuur waar de beide andere sprekers daarvan juist afstand namen en – daarmee zegt hij niets te veel – de focus op twijfel maakt kennelijk veel los! Geert C. Hovingh