7 Marrons in de stad oaaaaoaoooaaa Migratie in de twintigste eeuw ALEX VAN STIPRIAAN Zonder migratie, in welke vorm dan ook, waren er nooit Marrons geweest. Migratie behoort dan ook tot de kern van de Marrongeschiedenis, misschien zelfs tot de kern van het Marronbestaan. Dat blijkt uit de orale overlevering, maar misschien bovenal uit het feit dat het ook een vaste plaats in de religie kreeg. Specifieke goden, door sommigen ook wel gidsgoden genoemd - die bijvoorbeeld bij de Ndyuka tot de Gaan cadu, de hoogste categorie goden werden gerekend - waren daarbij raadgevers en beschermers (De Groot t995:t94). Sommige van deze gidsgoden waren meegekomen uit Afrika, andere openbaarden zich pas tijdens de migratie of zelfs pas op de plaatsen van bestemming. rlke groep Marrons die de slavernijontvluchtte had een eigen gidsgod. ook laterwerden bij migratiebewegingen altijd de (gids)goden geraadpleegd. Migratie door marronage, oorlog, onderlinge conflicten, sociaaleconomische ontwikkelingen of simpelweg door bevolkingsgroei is er in de Marronsamenleving altijd geweest. zo waren bij de vredesonderhandelingen tussen de Saamaka en de koloniale overheid in 1762 tien dorpen betrokken (De Beet en Price). Nu wonen de Saamaka verspreid over ruim zeventig grote gemeenschappe-n in het binnenland (Forest Peoples Programme zooT:6). Als er geen migratie zou hebben plaatsgevonden en er niet heen en weer was gereisd, had de bekende Matawai-zendeling en -goonmonJohannes King eind negen- tiende eeuw bijvoorbeeld geen Maiawai-moeder en Ndyuka-vader gehad en was hij niet getrouwd geweest met een Saamaka-vrouw. En wat te denken van de Aluku, van wie het merendeel al sinds het eind van de achttiende eeuw in FransGuyana was gevestigd. of de Marronplaats Apatou, aan de FÍanse kant van de Marowijne, die net als sommige plaatien in Suriname, zoals Santigron, yan oudsher een bevolking had die uit meerdere Marronvolken bestond. vanaf het begin van de negentiende eeuw trokken Marrons naar het kustgebied om van daaruit hout te leveren aan de kolonie. Sommigen, zoals de Cottica-Ndyuka, vestigden zich er permanent. Anderen trokken voor kortere of langere tijd heenenweertussenhetbinnenlandenhetkustgebied.ThodenVanVelzen (zoo3:zz)schatdatbij deNdyukahalverwege de negentiende eeuw ongeveer de helft van de mannen betrokken was bij de koloniale economie, het merendeel in de houtkap. De Groot berekende dat in die periodejaarlijks zo'n r2oo Ndyuka de kolonie bezochten (De Groot 1963:48). vanaf de opkomst van de balata en het goud bleven Marronmannen niet alleen langdurig van huis, maar ontstonden er ook nieuwe dorpen en kompu, tijdelijke dorpjes die soms tot permanente vestigingsplaatsen uitgroeiden. Er was voortdurend contact met de stad, vanwege de handelscontacten maar ook door het diplomatieke overleg tussen het traditionele Marrongezag en de nationale overheid in de stad. Vanaf het begin van de twintigste eeuw nam vanuit 146 KUNST VAN oVERLEVEN tk**b $,l.,a,:.i WWW: www W::::, ï:ïli; :::ï :: M*a ,W j:",t :l*.::::,,.i @@ Pagina 44-t45 Geheel boven Boven 7 MARRONS IN DE STAD Rechts Winkeltje in Bal(u, een van de Ndyul(a dorpen in het Saamal(a gebied rond de Sara I(reek Paramaribo de druk om meer controle op het binnenland te krijgen toe, vooral vanwege de potentiële rijkdommen daar. Dat betekende ook een toenemende controle op het Marronbestuur, enerzijds door weer zogenaamde posthouders bij de goonmon te positioneren, anderzijds door goonman regelmatig naar de stad te ontbieden. Zo kwamen er soms hele gezelschappen naar de stad, want een goonmon reisde nooit alleen. Toen goonmonAmakiti in 1916 naar paramaribo ging om zijn eed van trouw aan de koningin te zweren, werd hij door maar liefst veertig personen begeleid (Van Lier rytg: q). Enige tijd daarvoor had expeditieleider Van Stockum in Maripaston al verbaasd opgemerkt ,,dat hier aan [hout]snijwerk of andere versieringskunst nog minder wordt gedaan dan aan de Coppenamerivier. De communicatie met de stad is hier [...] zeer gemakkelijk, en daardoor komt het zeker, dat al het huisraad, aardewerk etc. uit prullen van Europeesch maaksel bestaat" (geciteerd in Luijt zooS:4fl. Vanaf de tijd dat eÍ trein reden vanaf het Boven-Suriname gebied werd het voor Marrons een stuk gemakkelijker om naar de stad te gaan. Toch was het een hele onderneming, want halverwege de twintigste eeuw kostte een treinkaartje acht gulden per persoon en men moest over een logeeradres in de stad beschikken. Zij die gingen, kwamen er dan ook hooguit eens per jaar, veelal om inkopen te doen, zoals petroleum, werktuigen, kleding en huisraad. Meestal bleven ze één tot hooguit een paar weken. Er werd echter ook handel gedreven en sommigen gingen erheen voor een vervolgopleiding of om tijdelijk werk re zoeken. ln de christelijke dorpen zal het contact met de stad, vanwege de aanwezige zendelingen en scholen, iets eenvoudiger zijn verlopen dan in de gewone dorpen. Maar dan nog was een reis naar de stad lang niet aan iedereen voorbehouden. Typerend is het verhaal van René Hoop (1932) uit Ganse. Zijn ouders en grootouders gingen al aan het begin van de twintigste eeuw eens perjaar naar de stad om inkopen te doen. Dat kreeg echter een ander karakter toen ze besloten zelf een winkel te openen in Canse. Daar verkochten ze kruidenierswaren, maar ook messen en pannen, die ze eerst zelf in de stad hadden ingeslagen. Vanaf t94o zette René's vader de winkel in een nieuw onderkomen voort. René zelf vertrok op dertienjarige leeftiyd naar de stad om onderwijzer te worden. in die hoedanigheid keerde hij ook naar zijn dorp terug. vanaf het eind van de jaren vijftig vervolgde hij zijn loopbaan als leerkracht elders in Suriname. In 1969 vertrok hij zelfs naar Nederland om zijn kinderen een betere toekomst te kunnen bieden.' Het contact met de stad kon dus ook tot een getrapte vorm van migratie leiden. Marrons die zijn geboren in de jaren veertig en vijftig, herinneren zich hoe mooi ze alles in de stad vonden en hoezeer hun verblijf daar statusverhogend bleek bij terugkomst in hun dorp. "Het was een zegen om naar de stad te gaan. Alles was mooi: de huizen, de auto's, de winkels. 's Avonds werden stuk voor stuk de lichten aangedaan; mensen hadden er blijkbaarveel geld." En: "ln de stad kreeg je nieuwe spullen en kleding. Die liet je zien aan leeftijdsgenoten in het dorp. ledereen wilde je vriend zijn;je was echt'de man' als je net terug was uit Paramaribo.,, (geciteerd in Luijt zoo8: 6r). Men vond het leven er echter ook druk en beperkt en je mocht er niet eens met ontbloot bovenlijf lopen. Voor de Marrons was het in de stad niet allemaal even prachtig. Ze werden er vrijwel zonder uitzondering geconfronteerd met discriminatie en vernedering. Marrons werden vooral gezien als'domme Djoeka's', die raar praatten en die alles wijs kon worden gemaakt. ook nu nog bestaat dat beeld bij velen, alleen is er nu ook nog eens het stigma van ,crimineel, bijgekomen. Aan het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw deed de demografisch antropoloog Humphrey Lamur een onder- 148 KUNsr vAN ovERLEVEN zoek onder Ndyuka-arbeiders in Paramaribo (Lamur t9e5). Celd verdienen was het belangrijkste motief om naar de stad te trekken, zeiden nagenoeg alle 6r ondervraagden. Dat geld werd onder meer gebruikt om keukengerei, hangmatten, stoffen en kleding te kopen. Onder kleding werd dan verstaan zowel (stof voor) pongi en komiso als westerse kleding. Ook kochten ze wel luxeartikelen zoals een radio, fototoestel, of naaimachine. ïegelijk gaven ze aan geld te moeten verdienen om aan hun sociale plichten te kunnen voldoen, zoals de diverse dorpsfeesten en ceremonies waaraan ze dienden bij te dragen, en de geschenken te kunnen kopen die ze verplicht waren aan verwanten te geven bij terugkomst in het dorp. Voorheen wer- den die uitgaven bekostigd door de inkomsten uit de houtkap, maar sinds de jaren vijftig was de houtexploitatie sterk achteruit gegaan, onder andere door de concurrentie uit Brazilië (Lamur 1g6|,ti23-124). Sommigen gingen naar de stad vanwege de aantrekkingskracht van het uitgaansleven en de stedelijke moderniteit, anderen door de druk vanuit de peergÍoup.zo vertelde een respondent aan Lamur dat hij eigenlijk helemaal niet naar de stad wilde, maar toch met anderen was meegegaan uit vrees anders uitgelachen te worden. Ook werd de stad een uitwijkplaats voor Marrons die vanwege overtredingen of beschuldigingen van hekserij door hun eigen groep waren uitgestoten'(Lamur 1g6!,it24-125). Daar komt bij dat door de komst van de buitenboordmotor in de jaren vijftig de stad veel gemakkelijker bereikbaar was geworden dan voorheen. Reizen van die voorheen dagen duurden, namen nu maar enkele uren in beslag. Zo kwam na het marginale lagere onderwijs ook het vervolgonderwijs meer binnen handbereik, al moest daarvoor wel een verblijfplaats in de stad worden geregeld, bijvoorkeur in een internaat of bij familie (t-uilt zooA en Goossens zo'o7). Veel van de Marrons die destijds naar de stad gingen, konden voor tijdelijke huisvesting terecht in Nyu Combé, het logeergebouw van de overheid dat toen al als volstrekt inadequaat werd beoordeeld. Velen verbleven tegen woekerprijzen in krotwoningen op de achtererven langs de Saramaccastraat. Lamur (t965:tz5) stelde dan ook: "Het is te hopen dat de overheid tijdig zal ingrijpen om deze groep Surinamers te beschermen tegen uitbuiting en te behoeden voor verdere prole- tarisering in Paramaribo, waar ze door vele stadsbewoners worden geminacht." Nyu Combé staat er anno 2oo9 nog steeds en de woonomstandigheden zijn er ten hemel schreiend. Vanaf de jaren dertig en veertig begon de migratie van Marrons een beleidsthema van de overheid in Paramaribo te wor- den. De Marrons dienden zich nuttig te maken voor de gehele samenleving en moesten daarom niet meer zo ver weg in het binnenland wonen. Dat zou meteen een obstakel wegnemen voor de verdere grondstoffenexploitatie in dat binnenland. Erwerden daarom min of meer concrete plannen ontwikkeld om de Marrons dichter naar de stad te brengen en hen daar aan landbouwte laten doen. De directeurvan het landbouwproefstation Stahel kwam zelfs met het plan om in West- Suriname enkele woonoorden aan te leggen van elk 25oo hectare, waar in totaal zo'n to.ooo Marrons zouden kunnen worden gevestigd. Weer anderen zouden naar Coronie kunnen gaan. Bij samenwerking tussen de overheid en de zending zou Links Een À,4arron in de stad, r949 Boven Verblljf voor Marrons die tijdelijk in de stad verbiijven; waarschiln!ijk (Oud) Combé in de buurt van de Centrale Markt, 1949 z MARRoNS rN DE srAD 149 Links Nyun Combé, tijdelijke verblijfplaats voor Marrons en plaats voor rouwplechtigheden; deze oude vrouw verblijft hier al enkele jaren, zoog Rechts De stuwdam is gesloten; canse en 26 andeÍe dorpen sterven een langzame verdrin l(ingsdood. r965 dit alles in z5 jaar geregeld kunnen zijn (scholten s ry94: 92-%). Toen in de jaren vijftig de plannen ontstonden voor een groot stuwmeer in Centraal-Suriname, waardoor duizenden Marrons zouden moeten vertrekken, sloot dat in feite nauw aan bij de al langer bestaande transmigratieplannen van de Surinaamse overheid. Tot die tijd vond migratie plaats altijd op initiatief van de Marrons zelf. Vanaf dit moment lag de aanzet echter altijd buiten de Marronsamenleving. Dit begon al enigszins met de grote infrastructurele en economische activiteiten die opkwamen in het grensgebied van het binnenland en de urbane samenleving. In toenemende aantallen begonnen Marrons, van wie de meeste tijdelijk, hun werkterrein buiten het binnenland te zoeken. Zo werkten er Marrons aan de spoorlijn naar paramaribo, bij de aanleg van het internationale vliegveld Zanderij in de jaren veertig, in de expanderende bauxietmijnbouw in het cotticaen het Para-gebied en bij de aanleg van de raketbasis Kourou in Frans-Cuyana (van de Walle price zooz; Luijt 20og: D75ilB-81; 94-9). Het was echter met name de bauxietindustrie die de Marrons uiteindelijk in een paradoxale positie bracht. De bouw van een stuwdam in de Suriname-rivier bij Brokopondo - ten behoeve van de energievoorziening van deze sector was daaraan debet. De aanleg betekende opnieuw infrastructureel waarveel Marrons aan bijdroegen om geld te verdienen. Vrijwel niemand realiseerde zich wat de uiteindelijke consequenties van de dam zouden zijn. Het stuwmeer dat ontstond toen de dam in t963 werd gesloten, overstroomde maar liefst 2Z Saamaka- en Ndyuka-dorpen, waardoor 5ooo tot 60oo Marrons hun woongebied moesten verlaten. De meesten vertrokken pas toen het water hun dorp of zelfs hun woning naderde. Ze hadden het niet kunnen geloven. Behalve hun dorpen raakten ze ook hun viswateren kwijt, hun kostgronden, hun hout- en jachtgronden, alle sacrale plaatsen, in feite hun complete oriëntatie op het leven. ook konden ze nu geen hout meer naar de stad vervoeren, want de dam blokkeerde alles. Zelfs nu nog maakt het stuwmàerdrama bij de Marrons die het hebben meegemaakt veel emoties los. De familie van Humphrey Schmidt (t954) uit Ganse verliet als een van de laatste het dorp. Zijn moeder, die kort tevoren was overleden, moest eerst nog worden begraven. Haar graf ligt nu onder water. Vervolgens gingen de kinderen naar de familie van de moeder, zoals het hoort in de matrilineair georganiseerde Marronsamenleving. Deze leefde in het veel zuidelijker gelegen Botopasi, ver van het stuwmeer. Alleen Humphrey werd door zijn vader meegenomen naar de nieuwe plaats Brownsweg, waar de overheid een zogenaamd transmigratiedorp voor de verdrevenen had gebouwd. "Het was heel aangrijpend. Sowieso had ik mijn moeder verloren, maar ook de scheiding van mijn broer en zussen voelde als een definitief verlies omdat een gezins- herenigingnietin hetvooruitzichtwasgesteld. lkzagzepas na ruim drieof vier jaarweerop Brownsweg.,,r inwoner van Jaw Jaw vertelt: "Toen de dam gebouwd werd, geloofden we niet dat het rivierwater omhoog zou komen. Lonti, de overheid, beweerde dat we weg moesten als we niet wilden verdrinken. En Hollandse zusters vertelden over stuwmeren in Europa, waardoor ook dorpen waren verdronken. Maar omdat het blanken waren, vertrouwden we hen En een niet; wat weten ze nu van het binnenland? We dachten dat het een slechte grap was. Wij waren gewend met de Íivier te leven, wij konden hetweten. [...] Granman Aboikoni wilde het stuwmeer niet, niemand wilde het, maartoch kon niemand er 15O KUNsT vAN ovERLEVEN Links De kerkvan Koffiekamp zakt Iangzaam weg in het nieuwe stuwmeer, 1964. Uit: Life, r965 Rechts Transmigratiedorp Brownsweg, 2oo9 iets aan veranderen. Het stond al op papier. Pas toen het water bij de huizen kwam, zijn we weggegaan. De overheid zette een veerboot in om ons te verhuizen naar de transmigratiedorpen die ze had laten bouwen. Wij wilden daar niet naartoe, omdat we dan afhankelijk zouden worden van de stad. Hier kunnen we ons geweer gebruiken zonder last te krijgen met de politie of een vergunning te moeten aanvragen. Bovendien was er een Creool die tegen ons zei: "Als jullie naar de transmigratiedorpen gaan, verdrinken jullie, want die stuwdam houdt het nooit." Zodoende vertrok deze groep naar Jaw Jaw, ten zuiden van het stuwmeer. Maar "we hebben niet eens met de geesten [waarschijnlijker: goden; AvS] kunnen overleggen [...] Jaw Jaw is geleende grond van andere families uit naburige dorpen. We zijn niet vrij en daar hebben we last van, de grond raakt uitgeput en nu moeten we aan anderen vragen om kostgrondies te mogen branden." (geciteerd in Anema 2006: 35-36). Velen hadden het gevoel dat er meer aandacht werd besteed aan het redden van de dieren in het stuwmeergebied, middels de zogeheten Operation Gwamba dan aan de evacuatie van de Marrons, of zoals een jonge Marron het formuleerde: "Honderden bosnegers waren jaloers op de poema's en wilde zwijnen in de onderlopende jungle achter de Afobaka- dam. De dieren werden zorgzaam gered en mochten dan verder leven langs de oevers van het stuwmeer, maar wij voelen ons gekooid en ongelukkig." (geciteerd in Hoop 1989: 35)4. Vanuit de transmigratiedorpen ging de migratie door. ln Klaaskreek, bijvoorbeeld, woonden vlak na de transmigratie in 1965 ongeveer lgoo mensen. Tien jaar later bedroeg het bewonersaantal nog maar n49. Door natuurlijke aanwas groeide de bevolkingweer iets en sindsdien ligt het aantal inwoners rond rz5o (Hoop lggtit2l en 84). Cezien de gemiddelde jaar- lijkse bevolkingsaanwas onder de MarÍons van ruim 47o moet worden geconstateerd de migratie gestaag doorging. Door een gebrek aan economisch vooruitzicht in de transmigratiedorpen - maar ook verderop in het binnenland - bleven Marrons wegtrekken naar de urbane centra, waar (naar ze hoopten) geld te verdienen was. Want geen geld betekende bijvoorbeeld ook geen vrouw; de man moest tenslotte zorgen voor huisraad en andere benodigdheden (Goossens zooT). Ook het gebrek aan scholing was debet aan de trek naar de stad. De allerbelangrijkste factor na het stuwmeer die de migratie exponentieel liet toenemen, was de binnenlandse oorlog (t9aí-g9z). Hierdoor werd de binnenlandse economie totaal ontwricht, dorpen werden verwoest, bewoners vermoord en scholen langdurig gesloten, zoals die in Massiakriki, die in 1986 dichtging en pas tien jaar later weer zijn deuren weer kon openen (coossens zooT). Het belangrijkste gevolg van de binnenlandse oorlog was dat door de continue dreiging en de verwoestingen een enorme stroom vluchtelingen op gang kwam. Maar weinigen van hen mensen keerden terug naar hun oorspronkelijke woonplaatsen. Hoeveel mensen naar Paramaribo en Nederland zijn gevlucht is niet bekend, maar het zijn er vele duizenden geweest. Hoeveel er naar Frans-Guyana vertrokken, weten we het iets preciezer (namelijk zo'n to.ooo), omdat een groot deel daar formeel werd opgevangen in vluchtelingenkampen. Na de oorlog moesten ze terugkeren naar Suriname, wat velen ook 7 MARRONS IN DE STAD 151 deden. Minstens zoveel bleven. Anderen keerden eerst terug naar Suriname, maar gingen later weer naar Frans-Cuyana, wat ook door nieuwkomers werd gedaan, vanwege de euro-economie en de goede sociale voorzieningen. De voormalige vluch- telingenkampen, zoals Charvein, zijn nu goed uitziende en redelijk welvarende dorpsgemeenschappen. De duizenden die naar de stad trokken, kwamen vaak in ellendige toestanden terecht. Dat leidde ertoe dat er in die tijd veel huizenenwoningprojectendieinaanbouwwaren,werdengekraakt-oízoalstoenwerd gezegd..geoccupeerdof bezet. Hierdoorzijn grote Marronenclaves in Paramaribo en omgevingontstaan, zoals in pont Buiten, Sunny point en Ephraimszegen, allemaal toch al niet welvarende wijken in het zuiden van de stad (De vries 2005, Goossens 2oo7). De gevolgen van deze migratiestromen zijn moeilijk te overzien. Eén ding is zeker: de meerderheid van de Marrons woont al lang niet meer in het gebied waar ze ooit hun autonome bestaan hebben opgebouwd. Dorpen zien er nu vaak troosteloos uit omdat een groot deel van de bevolking is weggetrokken. Vroeger waÍen het alleen de mannen die weggingen, nu zijn ook de vrouwen verdwenen - en daarmee de ruggengraat van de dorpssamenleving. Dit alles leidt tot allerlei vormen van verwaarlozing. Zo kwam na de oorlog malaria weer sterk op in het binnenland. Waren er voor de oorlog jaarlijks zo,n t3oo malariapatiënten, na de oorlog was dit aantal bijna vertienvoudigd. tnmiddels is dit probleem gelukkig weer onder controle. ook is de sterk toegenomen verspreiding van hiv een enorm probleem in het binnenland, al is dit niet beperkt tot de Marrons (De Vries 20o5: lt6). Tegelijkertijd zijn in vele dorpen ook nieuwe initiatieven te zien. Er worden nieuwe, vaak stenen huizen gebouwd, er verschijnen schotelantennes, de mobiele telefoon is overal onontbeerliik geworden en een niet onaanzienlijk aantal Marrons is actief in de goudsector. Dit gepaard te gaan met een nieuw soort mobiliteit. De nieuwe huizen zijn vaak van migranten die in de stad, Frans-Guyana of Nederland wonen, maar ook een vaste plek willen houden in het dorp van oorspÍong. Er wordt dan ook veel heen en weeÍ gereisd van en naar het binnenland. ook tussen Paramaribo, Frans-6uyana en Nederland vind veel verkeer van Marrons plaats. Er ontstaan nieuwe transnationale netwerken, die enerzijds een algemeen Surinaams patroon volgen en anderzijds door een cultuurgebonden connectie met het binnenland een extra dimensie vertonen. Ook in de stad is sprake van een nieuwe Marrondynamiek. Enerzijds klagen de stadsbewoners over de criminaliteit van Marronjongeren, anderzijds zijn er ook geluiden te horen dat Marrons de traditionele stadsbewoners, met name creolen en Hindoestanen, uit een aantal economische sectoren proberen weg te concurreren. Zo zijn veel MarÍonvrouwen actief als marktvrouw; er is zelfs een aparte 'Marronmarkt' gekomen naast de oude overdekte markt, die bekend is als de Vreed- B€langrijkste vluchtelingensaÍomen )l\ ) t" , I t,\ ;?1 Links De grote vluchtelingenstromen als gevolg van de Binnenlandse Oorlog (r9861992). Overgenomen uit Ellen de Vries, Suriname no de Bínnenlandse earíog (rtr, zoo5) Boven A*,t@&wrdM6ns &vrud.khtdie6l@ss di*r4trdoldiwh.r 152 KUNST VAN oVERLEVEN Brievenbussen langs de hoofdweg door het voormalige vluchtelingen l(amp Charvein in FÍàns Cuyana, nu een tamelijk welvarende MaÍÍongemeenI i I schap,2oo8 Linksboven Binnenkomst in Apatou aan de FÍanse kant van de MaÍowijne en sinds r860 een plaats waar Marrons van verschlllende volkeren zich geves- tigd hebben; recent kwa men daar de vluchtel Links in gen b\,2oo9 lnwoner van Apatou Lamorai, politiek en cultuuractivist van Boní-Aluku afkomst, vooÍzitter van de culturele vereniging Mama Bobi (Moederborst) Boven Sedney Schmldt, afl(omstjg uit canse, getransmigreeÍd naar BÍownsweg en nu gevestigd in de Marron volkswijk Sunny Point aan de rand van Paramaribo,2oog zaam- of Brunswijkmarkt. Enkele belangrijke interlokale particuliere buslijnen zijn vrijwel volledig in handen van Marronondernemers, met name die op de oost-westverbinding van Paramaribo naar Albina en de route over de Afobakaweg van de stad naar het stuwmeer. ln alle sociaaleconomische geledingen in de stad zijn tegenwoordig succesvolle jonge Marrons actief, met als grootste blikvangers de drie Marronministers in de regering en hun topambtenaren. Net zoals de hele Surinaamse economie is ook de Marroneconomie Ín het binnenland in sterke mate afhankelijk van de bijdragen van familieleden die zich elders hebben gevestigd. Tegelijkertijd speelt de Surinaamse overheid, waarin nu ook Marrons vertegenwoordigd zijn, met de gedachte alle openbare voorzieningen in het binnenland te concentreren op een aantal centrale plaatsen. Op die manier kan gezondheidszorg, scholing en bestuur efficiënter en op een hoger niveau worden aangeboden en uitgevoerd. Tegelijkertijd is de verwachting dat zich hier dan ook meer economische activiteiten ont- wikkelen, waardoor het groeikernen worden van Marrons die zich er vestigen. Of dit alles er komt en of het zo zal lopen is nog zeer de vraag. Niettemin zeggen veel Marrons dat ze niet per se weg willen uit het binnenland, als de bestaansmogelijkheden er maar voldoende zijn. En zolang Marrons die buiten het binnenland zijn gaan wonen nog steeds een grote loyaliteit tonen voor de dorpen van oorsprong, functionerend in transnationale netwerken, ontstaan er ook veel nieuwe en toekomstgerichte initiatieven. Dat blijkt wel uit de ontelbare grotere en kleinere stichtingen en ngo's en de stromen subsidieaanvragen. ln hoeverre deze loyaliteit ook geldt voor de tweede en derde generatie Marronmigranten zal de toekomst uitwijzen. NOTEN 1 2 lnterview z4aprilzoog (zie ook interview in Luijt 2oo8: 60 en 94). ln deze periode was overigens ook de Caan Gadu-beweging actief die de uitgestotenen kon reinigen. Uitwijken was dus niet altijd nodig. 3 PeÍsoonlijke communicatie, Pikin Slee 2Z oktober 2oo8 (zie ook Luijt 2oo8: 63 en Hoop r989, o.a. 93-94). 4 Operation Gwamba is beschreven in de publicatie van.,ohn Walsh en Robert Gannon met de veelzeggende titel ïime is short and thewater ríses, the story of the rescue of to.ooo oni- mols from certoin death in o South Americon raín forest (r96s). ook zijn er televisiedocu- mentaires over gemaakt. 7 IV1ARRONS IN DE STAD 153