Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek en schulden in verband met

advertisement
Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek en schulden in
verband met de levering van energie*
* Deze tekst is een juridische studie van het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling. Alleen de Belgische
rechtbanken en gerechtshoven zijn bevoegd om de wetten te interpreteren en toe te passen.
A. Slechts één vraag van belang, nl. zijn de toepassingsvoorwaarden van art.
2277, vierde lid, tweede zinsdeel van het Burgerlijk Wetboek (B.W.) voldaan ?
A1. Inleiding
Na een eerste lezing van art. 2277 B.W. kan men onmiddellijk vaststellen dat dit artikel niets specifiek
bepaalt over „energieschulden‟, „facturen voor energielevering, … Ze worden niet expliciet uitgesloten
van het toepassingsgebied van dit artikel. Ze worden anderzijds ook niet expliciet genoemd. Indien art.
2277 B.W. van toepassing zou zijn op „energieschulden‟, „facturen voor energielevering‟, … zal het dus
in het bijzonder de toepassing betreffen van art. 2277, vierde lid, tweede zinsdeel B.W.:
Niet: Termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten verjaren door verloop van vijf jaren
Niet: Termijnen van uitkeringen tot levensonderhoud verjaren door verloop van vijf jaren
Niet: Huren van huizen en pachten van landeigendommen verjaren door verloop van vijf jaren
Niet: Intresten van geleende sommen verjaren door verloop van vijf jaren
Wel/niet: In het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen verjaart
door verloop van vijf jaren
Indien art. 2277 B.W. niet van toepassing zou zijn, zou art. 2266bis, §1, eerste zin B.W. van toepassing
1
zijn. Er lijkt op eerste zicht verder niet ook nog een andere (bijzondere) wetbepaling mogelijks van
toepassing op energieschulden.
Wel/niet: Alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar.
A2. Toepassingsvoorwaarden art. 2277, vierde lid, tweede zinsdeel B.W.
VOORAFGAANDE OPMERKING
Voor interpretatie van de wet is maar ruimte in de mate dat een wettekst niet duidelijk is en hiervoor
ruimte laat. Interpretatio cessat in claro. Die ruimte is er o.i. bij art. 2277, vierde lid, tweede zinsdeel
B.W. maar in beperkte mate: in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is per jaar of kortere termijn,
verjaart na vijf jaar.
1
Opmerking: wat de verhouding tussen beide artikelen betreft: men kan stellen (gelet op de tussentitels van het Burgerlijk
Wetboek) dat art. 2277 B.W. een „uitzonderingsbepaling‟ is op de „algemene‟ verjaringstermijn voor persoonlijke
rechtsvordering van 10 jaar van art. 2266bis B.W. doch evengoed kan men stellen (gelet op de bewoordingen “in het algemeen,
al dat...”) dat er „twee algemene‟ verjaringstermijnen zijn voor persoonlijke rechtsvorderingen: een van 10 jaar die maar van
toepassing is in zoverre de andere van 5 jaar niet van toepassing is wat het geval is indien het periodieke geldschulden betreft die
betaalbaar zijn per jaar of kortere termijn.
1
WAT DUIDELIJK LIJKT OVER DE TOEPASSING VAN ART. 2277, VIERDE LID, TWEEDE
ZINSDEEL B.W.
Na een letterlijke lezing van art. 2277 B.W. en rekening houdend met de bedoeling van dit artikel, lijkt
i.v.m. het toepassingsgebied van art. 2277 B.W. duidelijk dat het moet gaan over:
* Een schuldenaar van een vordering tot het betalen van een geldsom die betaalbaar is (en
kan blijven ontstaan) per jaar of per kortere termijnen en dit uit en overeenkomstig één en
dezelfde rechtsgrond: overeenkomst, wet en/of rechterlijke uitspraak.
* Situaties waarin de schuld kan ‘aangroeien’ met het verstrijken van de tijd (en eventueel
mede door ...) en dus situaties waarbij de schuld bij aanvang niet ‘vaststaat’ en met name nog
niet in haar totaliteit ‘bestaat’ (en zal toenemen (mede) afhankelijk van de duur van de
rechtsverhouding tussen betrokken personen) en waarbij in geval van niet-betaling (gepaard
met inactiviteit van de schuldeiser) de schuldenaar zijn schuld zal kunnen zien blijven
toenemen tot een omvang waardoor deze persoon financieel ten gronde zou kunnen worden
gericht.
1) Elke soort schuldenaar/schuldeiser van periodieke schulden komt in aanmerking om de verkorte
verjaring van art. 2277 B.W. in te roepen én om deze verjaring als verweer tegengeworpen te krijgen:
natuurlijke persoon, rechtspersoon, de Staat, de openbare instellingen en de gemeenten. Voor de
toepassing van art. 2277 is dus niet relevant: de (private of publieke of gemengde) aard of status van de
schuldeiser.2 Zie met name art. 2227 B.W.: “De Staat, de openbare instellingen en de gemeenten zijn
aan dezelfde verjaringen onderworpen als bijzondere personen en kunnen zich eveneens daarop
beroepen.”
 Toegepast op levering energie:
Dat het geen private rechtspersoon (met winstoogmerk) is die invordert, doch wel een
intercommunale, een openbare instelling, een overheidsdienst met privaat burgerrechtelijk
statuut, een overheidsmonopolist, een gemengde onderneming, een pps, een
distributienetbeheerder in hoedanigheid sociale leverancier van elektriciteit of gas, een
particuliere rechtspersoon met de overheid als voorname aandeelhouder of borgsteller, ... is
niet van belang.
2) De basis en/of de regeling van de (opeenvolgende) verbintenis(sen) tot het betalen van een
geldsom, die betaalbaar per jaar of per kortere termijnen moeten zijn, is te vinden in een en
dezelfde rechtsgrond, de wet, een overeenkomst, een rechterlijke uitspraak hetzij een combinatie
6
hiervan. 3 4 5 In het bijzonder zijn ook van belang de zgn. (sui generis) „leveringsovereenkomsten‟
(soms ook: „abonnementen‟) zijnde een combinatie van rechtsfiguren als koop-verkoop/verhuur/ter
beschikkingstelling/... met als voorwerp de toekomstige (opeenvolgende tot continue) leveringen
overheen een langere duur van (al dan niet vitale) goederen en/of diensten tegen periodieke betaling. 7
 Toegepast op levering energie:
Betreft één en dezelfde leveringsovereenkomst (met bijhorende algemene voorwaarden) hetzij
één en dezelfde wettelijk geregelde rechtsverhouding die de basis is van enerzijds de (daarna
2
tenzij voor een bijzondere categorie er uitzonderingswetgeving (lex specialis) is voorzien wat betreft de verjaring waardoor de
verjaringsregels van het Burgerlijk Wetboek (in hun totaliteit: lex generalis) niet van toepassing zouden zijn
3
dus art. 2277 NIET van toepassing op „niet-betaalverbintenissen‟, verbintenissen (civielrechtelijk en/of van openbare orde) om
iets anders dan geld (niet) te geven en verbintenissen om iets (niet) te doen en bijv. ook de (strafrechtelijke) vrijheidstraf
4
dus art. 2277 NIET van toepassing bij (werkelijk) verschillende en afzonderlijke en opeenvolgende (eenmalige)
betaalverbintenissen die een schuldenaar een specifieke schuldeiser zou moeten voldoen tengevolge (werkelijk) te onderscheiden
en „losstaande‟ (eenmalige) (juridische) oorzaken/rechtsgronden zoals bijv. bij opeenvolgende vergoedende contracten tussen
een en dezelfde schuldenaar en schuldeiser (afzonderlijk te onderhandelen, met opmaak van een apart document/instrumentum,
…): bijv. de 2 aankoopsommen voor afzonderlijke producten los van elkaar gekocht bij eenzelfde winkelier/leverancier binnen
het jaar: bijv. de schadevergoedingen (ongeacht deze berekend wordt per dag) verschuldigd tengevolge te onderscheiden
onrechtmatige daden en/of strafrechtelijk feiten die binnen een jaar zijn gepleegd
5
dus art. 2277 NIET van toepassing op situaties waar de betaalverbintenissen niet betaalbaar/vervallen per jaar of kortere termijn
doch wel „per jaar + 1 dag en meer‟: zie evenwel ook nog voetnoot 9 en 20
6
Opmerking: na letterlijke lezing lijkt art. 2277 B.W. mogelijks ook van toepassing op schulden die „eenmalig‟ „betaalbaar per
jaar‟ of „kortere termijn‟ zijn, (evident dan) uit een en dezelfde juridisch oorzaak/rechtsgrond, althans, in zoverre de overige
toepassingsvoorwaarden voor art. 2277 B.W. natuurlijk voldaan zijn
7
zie met name twee arresten van het Grondwettelijk Hof (Grondw.H.) van 19 januari 2005 (2005/15 & rol nr. 2991) (i.v.m.
leveringen van water) en 17 januari 2007 (2007/13 & rol nr. 3958)
(abonnement mobiele telefonie):
http://www.grondwettelijkhof.be
2
volgende (opeenvolgende tot continue)) energieleveringen en anderzijds de (daarna volgende
(periodiek verschuldigde)) betaalverbintenissen (m.b.t. voorschotfacturen, jaarlijks afrekening
en slotafrekening in het bijzonder) van de energieverbruiker die zijn schulden altijd per jaar
en/of kortere termijnen dient te betalen: dit laatste is overigens iets wat de energieleverancier
niet contractueel kon/kan omzeilen (bijv. door te stipuleren dat tweejaarlijks moeten worden
betaald) aangezien de wet en het decreet voor particuliere gebruiker minimaal een jaarlijkse
afrekening voorziet naast de kwestie van tussentijdse facturen: al de soorten energiefacturen
zijn dus per (wettelijke) definitie gelijk aan schulden ‘betaalbaar per jaar of kortere termijn’
3) Indien de ratio legis al relevant is bij de beoordeling of art. 2277 B.W. van toepassing is, dan vooral
hierom: de wetgever heeft deze (in hoofdzaak sociale) regel (ter bescherming schuldenaars) vooral
bedoeld om schuldeisers aan te zetten actie te ondernemen bij eventuele wanbetaling van schulden die
kunnen „aangroeien, opeenstapelen, toenemen, vergroten, ...‟ die hierdoor de schuldenaar mettertijd
zouden kunnen „ruïneren‟ (door deze aangroei). Hierdoor wordt de toepassing van art. 2277 B.W.
voorbehouden voor schulden (die betaalbaar zijn per jaar of kortere termijn en) die (kunnen)
‘aangroeien’. Dit zijn schulden die door het (blijvend) verstrijken van de tijd zullen toenemen (en
eventueel mede door de omstandigheid dat voorwaarden voor het blijven ontstaan van de periodieke
betaalverbintenissen (kunnen) blijven vervuld worden (bijv. waterkraan opendraaien of telefoongesprek
voeren met mobiele telefoon tot en met dus het louter verstrijken van een tijdsperiode (van een jaar,
minder of meer)). Dit zijn dus situaties waarbij de schuld bij aanvang niet ‘vaststaat’ en waarbij met
name de schuld in haar totaliteit nog niet ‘bestaat’. Zo bezien dus een schuld die (pas) mettertijd
toeneemt en de schuldenaar zo (pas) mettertijd zou kunnen ‘ruïneren’. De 5-jarige termijn heeft de
wetgever willen invoeren voor deze schulden opdat schuldeisers spoediger actie zouden
ondernemen bij wanbetaling en opeenstapeling van deze soort schulden. Die actie van de
schuldeiser zou dan moeten gebeuren met het oog op de stopzetting van de aangroei van de schulden
(bijv. beëindigen contract) en/of op de (tussentijdse) invordering en betaling van de (tot dan) ontstane
schulden (eventueel met de ultieme stap naar het gerecht en/of gerechtsdeurwaarder om de
rechtsvordering(en)) en/of de invordering ervan veilig te stellen, indien dit al nodig en voor zover bijv. de
verjaring al niet ondertussen gestuit en/of geschorst is bijv. omdat al een vorm van betaling (voorlopig)
is geregeld).8 9 10 De wetgever heeft deze regel (natuurlijk, realistisch als ze is,) ook ingevoerd opdat
de eventuele opeenstapeling beperkt in omvang zou blijven en zo de schuldenaar te beschermen
(voor het geval een schuldeiser geen actie zou ondernemen): (maximaal) 5 jaar opeenstapeling (bij
inactiviteit van de schudieser) wordt maar mogelijk i.p.v. 10 (en zelfs 30 voorheen).
8
dus art. 2277 NIET van toepassing op te onderscheiden (deel)betalingen die (opeenvolgend) verschuldigd worden uit een en
dezelfde juridische oorzaak waarbij bij aanvang de totale terug te betalen som en dus de totale schuld „vaststaand‟/„onmiddellijk
(al) bestaand‟ is (en er geen mogelijkheid van „aangroei‟ is en kan zijn (mede) louter door het verstrijken van termijnen van een
jaar of minder enz.): bijv. wanneer na een „losstaande‟ aankoop de aankoopsom in de schijven mag worden terugbetaald: bijv.
prijs voor een eenmalige aanneming (bijv. dakwerken die een week geduurd hebben) die in schijven mag worden terugbetaald:
bijv. wanneer een schadevergoeding bij rechterlijke uitspraak of dading wordt vastgesteld: ook bijv. (in principe de)
terugbetalingen van een ontleende geldsom bij lening op afbetaling zo uitgesloten van toepassing van art. 2277 B.W. (maar in dit
verhaal ook van belang art. 2277, vierde lid, eerste zinsdeel B.W. dat voorziet dat de‟ intresten‟ van ontleende sommen verjaren
na vijf jaar en rechtspraak van Hof van Cassatie dat zegt dat als bij terugbetaling van een lening de rechter (gelet op de
bewijsstukken) wat betreft de terug te betalen sommen geen onderscheid kan maken tussen het gedeelte „aflossing kapitaal‟
tegenover het gedeelte „intresten‟ („inkomsten‟, „winst voor de bank‟, ...) waarop 2277 dus (zeker) van toepassing is, dat in dat
geval 2277 B.W. op de gehele (periodiek terug te betalen) deelbetaling van de lening van toepassing is).
9
In het licht van de ratio legis van art. 2777 B.W. en met name het doel kan men zich afvragen of „schulden betaalbaar per jaar
of kortere termijn‟ wel een zgn. pertinent criterium is om schuldenaars van „schulden die kunnen aangroeien‟ te beschermen
aangezien de letterlijke lezing van deze wettekst de toepassing van art. 2277 B.W. zou uitsluiten bij „schulden die kunnen
aangroeien per jaar of kortere termijn‟ (bijv. per milliseconde, bijv. bij energieverbruik, verbruik water en gebruik
telecomdiensten) maar die „betaalbar/opeisbaar zijn (of gefactureerd worden) per termijn van een jaar + 1 dag en meer‟ waardoor
deze schuldenaar van schulden die kunnen aangroeien geen bescherming van art. 2277 B.W. genieten ook al zouden toch ook
deze schuldenaars beschermd moeten zijn tegen een mogelijkse ruïnering en financieel te gronde worden gericht door een
schuldeiser die mede door zijn/haar niet-ingrijpen de schuldenaar zijn schulden ten aanzien van hem/haar kan laten aangroeien en
aangroeien, en aangroeien, ... tot een moment dat deze persoon financieel te gronde kan worden gericht door die schuldeiser:
meer pertinent criterium zou dan dus zijn „de mogelijkheid van aangroei‟ per jaar of kortere termijn: zie ook voetnoot 5 en 20
10
Opmerking: men zou het artikelonderdeel ook zo (moeten) kunnen bezien (in termen van machtsverhoudingen (waarbinnen
behoudens nog meer macht enkel het (afdwingbaar) recht (desnoods ook met macht) nog kan ingrijpen (en daarnaast, hopelijk
ook ervoor, het gezond verstand)): het artikel 2277 B.W. is zo, in het algemeen, omdat het artikel alle mogelijke (rechts)personen
wil beschermen tegen situaties waarbij de schuldeiser „meester‟ zou kunnen worden van de schuldenaar mettertijd door deze
schuldenaar met name (beetje bij beetje) schuld te blijven laten opbouwen (tot overheen 10 jaar (voorheen: 30 jaar) (en met de
nodige stuiting en/of schorsing van verjaring „eeuwigdurend‟ (tot een aftand van erfenis van een ervende van zulke schuld))) tot
met name een schuld van omvang dat de schuldenaar ze onmogelijk nog ineens kan terugbetalen waarna de schuldeiser in een
positie kan komen om te alle tijd „plotseling‟ te kunnen „toeslaan‟ en de schuldenaar „te gronde te richten‟ en te „ruïneren‟
(waardoor de schuldeiser met dreiging hiermee de schuldenaar in zijn „macht‟ zou kunnen krijgen) (opdat bijv. „pachters‟ geen
„lijfeigenen‟ meer zouden kunnen worden)
3
 Toegepast op levering energie:
NU: Ook (gefactureerde) energieschulden (kunnen blijven ‘aangroeien’ per termijn van een
jaar of minder en) zijn periodiek verschuldigd en te betalen per jaar (jaarafrekening) of kortere
termijn (voorschotfacturen en/of eindafrekeningen), staan bij aanvang niet vast en/of bestaan
in hun totaliteit bij aanvang nog niet en zullen (mede) (louter) door het verstrijken van de tijd
(en mede gelet op het energieverbruik van de verbruiker) (aanzienlijk) kunnen aangroeien
indien met name de schuldeiser niet tijdig optreedt bij wanbetaling van deze (overigens steeds
duurder wordende) periodieke schulden (met name door een afbetaalplan te onderhandelen,
het contract te verbreken en/of een budgetmeter te laten plaatsen (en/of door desnoods op
bepaald moment tot (gerechtelijke) invordering over te gaan om de vordering veilig te stellen
en betaling te bekomen (als dit nodig is)), schulden die anders zich mateloos kunnen
opstapelen en die inderdaad een schuldenaar financieel kunnen ‘ruïneren’ (wat helaas ook al
eens binnen 5 jaar kan gebeuren): art. 2277 BW van toepassing
VOOR DE VRIJMAKING VAN DE ENERGIEMARKT: Ook toen (gefactureerde)
energieschulden periodiek verschuldigd en te betalen per jaar (jaarafrekening) of kortere
termijn (voorschotfacturen en/of eindafrekeningen) die konden ‘aangroeien’ enz. en dus ook
toen al op energieschulden art. 2277 B.W. van toepassing. Ook toen gepast schuldeiser aan te
zetten tot nodige acties en/of de schuldenaar zijn eventuele schuldopbouw (zeker bij inactiviteit
van de schuldeiser) te beperken in de tijd tot 5 jaar. Een verschil is MISSCHIEN dat er vroeger
voor de (sociale) monopolieleverancier een ‘beletsel’ was waardoor zij niet in de mogelijkheid
was om haar rechten als schuldeiser ten volle uit te oefenen waardoor zij in het bijzonder niet
in staat zou zijn geweest de ‘aangroei’ te voorkomen of haar schuldvordering(en) veilig te
stellen. EVENWEL dit argument, zou een schorsing van de 5-jarige verjaring met zich kunnen
meebrengen (contra non valentem agere non currit prescriptio) doch niet de toepassing van
art. 2277 uitsluiten. EN BOVENAL: voorgaande klopt niet juridisch: er was geen (werkelijk)
beletsel (noch ‘obstacles de droit’ noch ‘obstacles de fait’) noch toen noch op heden voor de
ex-monopolist om haar schuldvordering veilig te stellen (tegen verkorte verjaring); niets
weerhoudt in de regel een partij een andere, indien nodig, desnoods te dagvaarden (tot en met
uiteindelijk de gerechtsdeurwaarder in te schakelen om betaling te bekomen) na 5 jaar (of bijv.
10 of 11 of 30 jaar) niet-betalen (wat, bij nauwgezette en maximale opvolging door de
schuldeiser een vijf jaar durende verzetsstrijd van de verbruiker voorafgaandelijk veronderstelt)
om de (niet-betaalde en/of betwiste) schuldvordering en de invordering ervan veilig te stellen
en zo nodig hierbij bijv. geen verbreking van het contract te vragen en/of door te voeren en
tegelijkertijd correct te blijven leveren en factureren.
WAT NIET (MEER) RELEVANT LIJKT VOOR DE TOEPASSING VAN ART. 2277, VIERDE LID,
TWEEDE ZINSDEEL B.W. NA ARRESTEN GRONDWETTELIJK HOF EN VAN HET HOF VAN
CASSATIE
Verschil tussen inkomen- en kapitaalschuld
Uit volgende passages blijkt dat zowel periodieke betaalverbintenissen met het karakter van „inkomsten‟
of „kapitaal‟ in aanmerking komen om in het toepassingsgebied van art. 2277 B.W. te vallen.
B.3. De kortere verjaring waarin artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek voorziet, wordt verantwoord
door de bijzondere aard van de schuldvorderingen die zij beoogt : het gaat erom, wanneer de schuld
betrekking heeft op de uitkeringen van inkomsten die « bij het jaar of bij kortere termijnen » betaalbaar
zijn, ofwel de kredietnemers te beschermen en de schuldeisers tot zorgvuldigheid aan te zetten, ofwel te
vermijden dat het totaalbedrag van de periodieke schuldvorderingen voortdurend aangroeit. De
kortere verjaring maakt het ook mogelijk de schuldenaars te beschermen tegen de opeenstapeling van
periodieke schulden die, na verloop van tijd, een aanzienlijke kapitaalschuld zouden kunnen worden.11
B.6. Het criterium waarop het in het geding zijnde verschil in behandeling steunt, afgeleid uit het
karakter van kapitaal of van inkomsten van de schuldvordering, is niet relevant ten aanzien van het doel
van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, dat erin bestaat de schuldeiser tot zorgvuldigheid aan te
zetten en tegelijk de schuldenaar te beschermen tegen de opeenstapeling van periodieke schulden over
een te lange periode. Ten aanzien van dat doel vertoont de schuld met betrekking tot de levering van
mobiele telefonie immers gelijkenissen met de schulden bedoeld in artikel 2277 van het Burgerlijk
Wetboek, vermits die schuld, aangezien zij periodiek is en het bedrag ervan na verloop van tijd
toeneemt, op termijn een dermate grote kapitaalschuld kan worden dat zij de schuldenaar kan
ruïneren.12
11
Grondw.H. 19 januari 2005 (2005/15 & rol nr. 2991) en 17 januari 2007 (2007/13 & rol nr. 3958), l.c. (eigen onderstreping en
nadruk)
12
idem
4
Hierbij de bemerking dat lange tijd het Hof van Cassatie in gevallen waar het ook de toepassing betrof
van art. 2277, vierde lid, laatste zinsdeel B.W. heeft vastgehouden aan de tegenstelling „inkomen‟ en
„kapitaal‟ om dan art. 2277, vierde lid, laatste zinsdeel B.W. van toepassing uit te sluiten op schulden die
periodiek vervallen maar het karakter van „kapitaal‟ zouden hebben. Zo besliste het Hof inderdaad in
1998 om deze redenen dat energieschulden niet onder toepassing van art. 2277, vierde lid, laatste
14
zinsdeel B.W. zouden vallen. Deze weg lijkt evenwel te (moeten) zijn verlaten.13
In het bijzonder
lijken de tussenkomsten van het Grondwettelijk Hof hiertoe te hebben bijgedragen en dit door met name
een grondwetsconforme interpretatie van art. 2277 B.W., vierde lid, tweede zinsdeel B.W. voor te
houden (die ook het Hof van Cassatie niet naast zich kan neerleggen) waarbij dus het verschil tussen
„inkomst‟ en „kapitaal‟ niet relevant wordt geacht. Een citaat van het Hof van Cassatie, van een arrest
van 13 maart 2008, mag doen blijken dat het Hof bij het geven van een algemene aanduiding van
wanneer art. 2277 B.W. (niet) van toepassing niet (meer) verwijst naar het verschil tussen schulden met
karakter „inkomst‟ en „kapitaal‟:
Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat termijnen van altijddurende renten en van
lijfrenten, die van uitkeringen tot levensonderhoud, huren van huizen en pachten van landeigendommen,
interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al wat betaalbaar is bij het jaar of bij kortere
termijnen door verloop van vijf jaren verjaren.
Die bepaling strekt ertoe de termijnschuldenaar te beschermen tegen een voortdurende aangroei van
zijn schuld doordat geldsommen op basis van een zelfde rechtsgrond, op opeenvolgende vervaldagen
die bij het jaar of bij kortere termijnen zijn bepaald, betaalbaar worden.15
Het is hierbij tenslotte nog op te merken dat het (niet-relevant) verschil tussen „kapitaal‟ en „inkomst‟ (bij
de toepassing van art. 2277, in fine B.W.) niet mag worden verward met (relevant) verschil tussen
„intrestgedeelte‟ en „kapitaalgedeelte‟ (bij de toepassing van art. 2277, vierde lid, eerste zinsdeel
B.W.).16
Verschil levering essentiële/vitale/levensnoodzakelijke/sociale/... zaken (water, electriciteit) en andere
zaken (mobiele telefonie)
Uit volgende passage blijkt dat om in aanmerking te komen om in het toepassingsgebied van art. 2277
B.W. te vallen het niet van belang is dat de periodieke betaalverbintenissen iets de doen hebben met de
levering/dienstverlening die voorziet in een „vitale behoefte‟ dan wel een verband hebben met andere
(„niet-vitale‟) dienstverleningen.
B.8. De omstandigheid, vermeld in het verwijzingsvonnis, dat het te dezen niet zou gaan om schulden
die zijn bestemd om te voorzien in een «vitale» behoefte en de dienstverlening om die reden zou kunnen
worden onderbroken, maakt het niet mogelijk om tot een andere conclusie te komen. Rekening houdend
met de door de wetgever nagestreefde doelstelling, is de reden waarom die schulden werden gemaakt
immers van weinig belang, aangezien zij worden gekenmerkt door het feit dat zij naarmate de tijd
verstrijkt toenemen en dat zij de schuldenaar te gronde kunnen richten.17
Verschil of de schuldeiser de leveringen kan stopzetten (mobiele telefonie) dan wel niet (water)
Uit volgende passage blijkt dat om in aanmerking te komen om in het toepassingsgebied van art. 2277
B.W. te vallen het niet van belang is dat de schuldeiser de dienstverlening (bij wanbetaling)
wel/niet/moeilijker/ … kan onderbreken.
B.8. De omstandigheid, vermeld in het verwijzingsvonnis, dat het te dezen niet zou gaan om schulden
die zijn bestemd om te voorzien in een «vitale» behoefte en de dienstverlening om die reden zou kunnen
worden onderbroken, maakt het niet mogelijk om tot een andere conclusie te komen. Rekening houdend
met de door de wetgever nagestreefde doelstelling, is de reden waarom die schulden werden gemaakt
immers van weinig belang, aangezien zij worden gekenmerkt door het feit dat zij naarmate de tijd
verstrijkt toenemen en dat zij de schuldenaar te gronde kunnen richten.18
13
Zie met name Cassatie 29 maart 2001 (A.R. nr. C.99.0401Fv), Cassatie 21 mei 2001 (A.R. nr. S.00.0164N), ,
http://www.cass.be, naar I. CLAEYS en M. ROSIERS in “De verjaring. Vierde Antwerpse Juristencongres”, p. 141-158: zie met
name ook Cassatie 13 maart 2008 (A.R. nr. C.07.0132.N)
14
Opmerking: zo het Hof ook in lijn met oudere rechtspraak: Cassatie 23 september 1971, Arr. Cass 1992, p. 90: “Dat echter
geen onderscheid moet worden gemaakt daar waar de wetgever dit niet heeft gedaan.”
15
Cassatie 13 maart 2008, l.c. (eigen onderstreping en nadruk)
16
zie ook voetnoot 8
17
Grondw.H. 17/01/2007, l.c. (eigen onderstreping en nadruk)
18
Grondw.H. 17/01/2007, l.c. (eigen onderstreping en nadruk)
5
Verschil al dan niet voorhanden zijn van (andere) maatregelen ter voorkoming aangroei schulden of die
op andere wijze de schuldenaar ter bescherming nemen
Uit volgende passage blijkt dat om in aanmerking te komen om in het toepassingsgebied van art. 2277
B.W. te vallen het niet relevant is dat overheid ook op andere wijze de aangroei van de schulden in
kwestie heeft willen voorkomen, of dat zulks alleszins geen reden is om een verschil in behandeling
door te voeren tussen begunstigden van art. 2277 B.W. Over dit laatste, de eventuele toets aan het
gelijkheidsbeginsel, verderop in deze tekst meer.
B.7. Zoals de Ministerraad onderstreept, is het juist dat de wetgever juridische voorzieningen heeft
getroffen die het mogelijk maken de schulden van de schuldenaars met een overmatige schuldenlast aan
te zuiveren. Dat gegeven staat hem evenwel niet toe om, wanneer hij voor sommige schulden voorziet in
een korte verjaring teneinde een overmatige schuldenlast te voorkomen, onder de begunstigden van die
verjaring een onverantwoord verschil in behandeling in te voeren.19
WAT WEL (NOG) RELEVANT IS VOOR DE TOEPASSING VAN ART. 2277, VIERDE LID, TWEEDE
ZINSDEEL B.W.
Uit voorgaande blijkt met betrekking tot het toepassingsgebied van art. 2277 B.W. dat het om volgende
toepassingsvoorwaarden gaat:
* Schuldvordering(en) tot betalen geldsom uit een en dezelfde rechtsgrond (overeenkomst,
wet, rechterlijke uitspraak) die per jaar of kortere termijnen periodiek verschuldigd
wordt/betaalbaar is/vervalt (worden/betaalbaar zijn/vervallen) (en die per jaar of kortere termijn
kunnen ‘aangroeien’)
* Schuld die met het verstrijken van de tijd kan ‘aangroeien’ (en eventueel mede door het
gedrag van (de schuldeiser, een derde of) de schuldenaar: waterkraan openen, telefoneren,
lamp aanschakelen enz.) waarbij het (totale) bedrag aan schuld bij aanvang niet ‘vaststaand’ is
in de zin dat ze nog niet in haar totaliteit ‘bestaat’ en (pas) mettertijd zal kunnen toenemen (met
het verstrijken van termijn(en) van een jaar of minder), een schuld die zo met het verstrijken
van de tijd de schuldenaar financieel ten gronde zou kunnen richten bij met name wanbetaling
gepaard met een (eeuwigdurende) opeenstapeling van de schulden.
Wat betreft gefactureerde energieschulden is o.i. aan alle toepassingsvoorwaarden van art. 2277,
vierde lid, tweede zinsdeel B.W. voldaan:
 de betaalverbintenissen (zoals ook de (mogelijks continue) leveringen) zijn geregeld door en
ontstaan uit één en dezelfde „leveringsovereenkomst‟ hetzij één dezelfde wettelijk geregelde
rechtsverhouding
 de totale schuld is bij aanvang nog niet verschuldigd en dus nog niet „vaststaand‟ of in haar
totaliteit „bestaand‟
 de schulden zijn „betaalbaar‟ per jaar en/of kortere termijn (voorschotfactuur, jaarafrekening
en slotfactuur of de eventuele forfait) en/of worden (pas) verschuldigd met en na het verstrijken
van termijnen van een jaar en minder
 de schulden kunnen „aangroeien‟ per jaar en kortere termijn (door het louter verstrijken van
periodes van een jaar of minder en/of door het (dagelijks) verbruik van de energieverbruiker)
 de schulden kunnen „aangroeien‟ zelfs in die mate dat (bij wanbetaling) een schuldopbouw
van deze energieschulden kan gerealiseerd worden die de schuldenaar financieel te gronde
kan richten
 ook bij energieschulden is het gepast dat de schuldeisers van deze energieschulden door
de wetgever aangezet worden snel of toch sneller als anders (binnen de 5 jaar (i.p.v. binnen 10
jaar)) actie te ondernemen om opeenstapeling van de schulden verder te vermijden (door
contract opzeggen en/of door gefactureerd verbruik stopzetten en budgetmeter laten plaatsen)
en/of om dan toch minstens binnen deze periode desnoods de eigen schuldvordering veilig te
stellen en/of (tussentijdse) betaling te bekomen (door desnoods en slechts voor zover nodig
over te gaan tot gerechtelijke invordering)
 ook energieschuldenaars lijken gediend met een bescherming van de wetgever in het
bijzonder gericht op het beperken van de mogelijke omvang van de opeenstapeling van (de
invorderbaarheid van) hun schulden (naar maximaal 5 jaar dus (bij totale inactiviteit van de
schuldeiser))
19
Grondw.H. 19/01/2005, l.c. (eigen onderstreping en nadruk)
6
WAT ZEKER OOK RELEVANT IS: GELIJKHEIDSBEGINSEL
INTERPRETATIE ARTIKEL 2277 B.W.
/
GRONDWETSCONFORME
De toets aan art. 10/11 Grondwet oftewel het eerder vernoemde gelijkheidsbeginsel bij oordelen over de
toepassing van art. 2277 B.W. is relevant gebleken gelet op de tussenkomsten van het Grondwettelijk
Hof op 19 januari 2005 en 17 januari 2007. Door deze tussenkomsten blijkt dat dit beginsel zeker (ook)
van belang kan zijn bij oordelen over de toepassing van art. 2777 B.W. op
zgn.
„leveringsovereenkomsten‟ (aangaande (vitaal) water en (niet-vitale) mobiele telefonie) en gelijkaardige
wettelijk geregelde rechtsverhoudingen die de toekomstige (opeenvolgende tot continue) levering van
goederen en/of diensten betreffen van blijvende aard of voor een bepaalde periode en die ook de
betalingen regelen voor deze leveringen (die periodiek per jaar of kortere termijn vervallen) waarbij
situaties ontstaan waarbij schulden kunnen „aangroeien‟ mettertijd en waarbij de schuldenaar financieel
te gronde kan worden gericht indien de schuldeiser niet voorspoedig optreedt bij wanbetaling.
Een relevante vraag, als men zich afvraagt of art. 2277 B.W. van toepassing is of kan zijn op
energieschulden, is geworden: (als het al zo is dat art. 2777 niet van toepassing zou zijn op
energieschulden (omdat het kapitaalschulden zouden zijn)) is het mogelijk voor de wetgever en is het in
het licht van het gelijkheidsbeginsel gerechtvaardigd schuldenaars van energieschulden die periodiek
vervallen en kunnen „aangroeien‟ met het verstrijken van de tijd enz. verschillend te behandelen in
vergelijking met andere schuldenaars van schulden die periodiek vervallen per jaar en kortere termijn en
die kunnen „aangroeien‟ enz. (zoals bijv. i.v.m. water, mobiele telefonie, ...) (die wel van 2277 B.W.
zouden kunnen genieten) (en voert art. 2777 B.W., of toch de interpretatie ervan houdende dat dit
artikel niet van toepassing is of kan zijn op energieschulden die kunnen „aangroeien‟ enz. (omwille van
het karakter van kapitaal), aldan niet een ongerechtvaardigd verschil in behandeling in tussen de
(eigenlijke) door de wetgever bedoelde begunstigden van de verkorte verjaring van art. 2277 B.W.) ?
Men kan o.i. schuldenaars van energiefacturen niet anders behandelen dan andere schuldenaars van
schulden (die per jaar of kortere termijn kunnen „aangroeien‟ en) die periodiek per jaar of kortere termijn
te betalen zijn/vervallen waarbij de totale schuld niet op voorhand „vaststaat‟ of toch nog niet in haar
totaliteit „bestaat‟ waarbij de schuld dus mettertijd kan „aangroeien‟ enz. Het draait bij de toepassing van
art. 2277 B.W. er immers precies om (alle mogelijke) schuldenaars te beschermen tegen (alle)
mogelijke „aangroei‟ van „in het algemeen, al hetgeen‟ per jaar of kortere termijn „betaalbaar‟ is. Geen
rechtvaardiging lijkt voorhanden een ongelijke behandeling voor energieschuldenaars in te voeren in
vergelijking met schuldenaars van andere periodieke schulden die kunnen „aangroeien‟ enz. In het
bijzonder lijken niet de overwegingen van belang dat hun schuld een „vitale behoefte‟ betreft noch de
overweging dat er ook andere „juridische voorzieningen‟ zijn getroffen ter preventie buitensporige
opbouw schulden en/of ter bescherming van deze schuldenaar noch de omstandigheid dat de
leverancier de dienstverlening (wel/niet) kan onderbreken (bij wanbetaling). Zulks verantwoord geen
ongelijke behandeling van energieschuldenaars: ook deze kunnen financieel te gronde worden gericht
door de aangroei van deze schulden en ook deze personen verdienen dus de nodige bescherming.
Hierbij nog dit. De wetgever heeft met verschillende wetgeving te kennen te geven in het bijzonder de
(particuliere) energieverbruiker te willen beschermen en o.a. ook tegen „aangroei‟ van de
energieschulden: wettelijke procedure om leveringsovereenkomsten op te zeggen (met mogelijke
tussenkomst OCMW en dienst voor budgetbegeleiding) en de plaatsing van een budgetmeter (na
tussenkomst LAC). Is het dan niet logisch dat de wetgever dan zeker wél art. 2777 B.W. ook op
energieschuldenaars van toepassing zou willen i.p.v. dan te veronderstellen dat de wetgever deze
schuldenaars zou willen uitsluiten van deze sociale maatregel die (eveneens) ter preventie van
overmatige schuldenlast is (door o.a. de mogelijke omvang van de schuld te willen beperken)?
Als slotsom: Men moet eigenlijk veronderstellen dat de wetgever nimmer zou hebben gewild het
gelijkheidsbeginsel te willen schenden met een van haar wetten. Als zij dit expliciet doet, kan men niet
anders vaststellen dat het toch gebeurt en zal in het bijzonder een rechter telkens pas na prejudiciële
vraag de toepassing ervan kunnen nalaten.20 Als de wetgever dit impliciet doet of zou doen, wat dan
niet onmiddellijk duidelijk zou zijn uit de wettekst en het gevolg van interpretatie van een van haar
wetten, is voor zulke prejudiciële vraag niet steeds nood: indien wat men veronderstelt dat de wetgever
heeft gedaan niet in overeenstemming met de Grondwet is, dient men bij de toepassing en interpretatie
van de betrokken onduidelijke rechtsregel deze veronderstelling te laten varen omdat de dusdanige
interpretatie niet-grondwetsconform zou zijn terwijl bij interpretatie van rechtsregels (als hiervoor al
ruimte is) grondwetsconforme interpretatie natuurlijk vooropstaat: een grondwetsconforme interpretatie
van art. 2277 is o.i. dan ook dat zij dat ook van toepassing kan zijn op schulden die periodiek
20
zo bijv. indien men zou aannemen dat wetgever het gelijkheidsbeginsel overtreedt indien ze enerzijds schuldenaars van
periodieke schulden wil beschermen indien deze schulden mettertijd kunnen aangroeien terwijl ze deze bescherming enkel
voorhoudt voor schuldenaars van schulden die „betaalbaar zijn per jaar of kortere termijn‟ en niet van toepassing zou zijn op
schulden die „per jaar of kortere termijn kunnen aangroeien‟ maar die betaald moeten worden, of gefactureerd worden, per
termijnen langer dan een jaar: zie voetnoten 5 en 9
7
„aangroeien‟ m.b.t. leveringen energie (te meer omdat art. 2277 B.W. energieschuldenaars niet expliciet,
in de wettekst, uitsluit (zoals art. 2277 B.W. ook niet schuldenaars uitsluit van periodieke schulden de
kunnen „aangroeien‟ maar met karakter van „kapitaal‟)).
B. Argumenten van energieleveranciers
Argument 1: bij levering water zijn, in bepaalde gevallen, de geldsommen periodiek verschuldigd
krachtens (en louter door) één en dezelfde gesloten overeenkomst en dit ongeacht effectief verbruik +
bij levering gas/electriciteit is er sprake van afzonderlijke koop-verkoopovereenkomsten op basis
effectief gebruik
 geen sprake van (werkelijk) afzonderlijke en „losstaande‟ koop-verkoop overeenkomsten na
elke levering en/of betaling en/of verstrijken van termijnen van een jaar of minder. Dit zou een
te verregaande abstractie zijn. De (periodieke) betalingen en de (mogelijks continue)
leveringen gebeuren en ontstaan opeenvolgend op basis één en dezelfde (sui generis)
„leveringsovereenkomst‟ hetzij één en dezelfde rechtsverhouding geregeld door de wet en/of
rechterlijke uitspraak (met aspecten die op koop-verkoop lijken): zie ook o.m. dat niet na elke
levering (die continue kan zijn) (afhankelijk van effectief verbruik (door bijv. een lamp aan te
zetten)) de overeenkomst en de verhouding tussen beide is beëindigd en/of werkelijk
onderhandelbaar.
 niet relevant of facturen gebaseerd zijn op effectief verbruik dan wel forfaitair bepaald, in
zoverre het gaat om geldsommen die periodiek per jaar of kortere termijn vervallen uit en
overeenkomstig één en dezelfde rechtsgrond die (pas) na aanvang kunnen „aangroeien‟
mettertijd en waarbij in het begin de totaliteit van de schuld dus nog niet „bestaat‟/„vaststaat‟
 telecom en water: zou je ook kunnen zien als afzonderlijke koop-verkoop overeenkomsten
(per gesprek / per opendraaien kraan), met (te) veel abstractie als dit alles wordt los gezien
van de enigste leveringsovereenkomst en/of bijzondere rechtsverhouding die o.a. (ook) de
(periodieke) betaalbaarheid (per jaar of kortere termijn) regelt: dit stond toepassing van art.
2277 B.W. niet in de weg.
Argument 2: bij levering gas/electriciteit is er sprake van afzonderlijke koop-verkoopovereenkomsten (op
basis effectief gebruik) + dit betreft telkens een afzonderlijke koopsom/kapitaalschuld
 geen sprake van afzonderlijke koop-verkoopovereenkomsten en afzonderlijke koopsommen
 verschil naargelang de periodiek verschuldigde betalingen die kunnen „aangroeien‟ met
verloop van tijd het karakter van „inkomen‟ hetzij „kapitaal‟ zouden hebben niet relevant bij
toepassing art. 2277, voorlaatste lid, tweede zinsdeel B.W.
 geen verschil naargelang de betaalverbintenis die periodiek vervalt berekend wordt op basis
effectief verbruik (waarbij schuld kan toenemen met verstrijken van de tijd én dat verbruik) dan
wel louter forfaitair (waarbij schuld enkel met maar ook wel pas na het verstrijken van tijd (nog)
zal toenemen)
 telecom en water: kan je ook, met (te) veel abstractie, zien als afzonderlijke koop-verkoop
overeenkomsten en/of als een opeenstapeling van koopsommen/kapitaalschulden: dit stond
21
toepassing art. 2277 B.W. evenwel niet in de weg.
Argument 3: in vergelijking met een gewone schuldeiser (en/of met een andere schuldeiser van
periodieke schulden (m.b.t. leveringen niet-vitale behoefte)) niet toegestaan zelfde
invorderingsmaatregelen te nemen en/of bij energie al verschillende maatregelen ter bescherming
schuldenaar van toepassing: er is sprake van voorschotfacturen, een wettelijke procedure bij
wanbetaling verbruiker, de niet toepasselijkheid 1184 B.W, het plaatsen van budgetmeters,
tussenkomsten van het LAC en OCMW‟s of erkende diensten voor schuldbemiddeling (van OCMW of
CAW)
Algemeen:
 de reden waarom de schulden gemaakt worden en/of dat de schulden betrekking hebben
op een „vitale behoefte‟ en/of de omstandigheid dat de dienstverlening (niet) kan worden
onderbroken, niet relevant voor toepassing art. 2277 B.W. en/of geen verantwoording
energieschuldenaars ongelijk te behandelen
Zie ook een overweging uit de uitspraak van het Grondwettelijk Hof dd. 19/01/2005, l.c.: “In tegenstelling tot een
kapitaalschuld waarvan het bedrag reeds bij het begin zou zijn vastgesteld, maar die in periodieke schijven betaalbaar zou zijn,
en waarvan het totaalbedrag niet verandert naarmate de tijd verstrijkt, vertoont de schuld met betrekking tot de levering van
leidingwater, voor zover kan worden beschouwd dat het, minstens gedeeltelijk, om een kapitaalschuld gaat, het kenmerk dat zij
na verloop van tijd toeneemt.”
21
8
 dat er andere juridische voorzieningen zijn, naast de verkorte verjaring van 5 jaar, ter
preventie schuldenlast bij de schuldenaar niet relevant voor toepassing art. 2277 B.W. en/of
geen verantwoording energieschuldenaars ongelijk te behandelen
 de vraag is eventueel niet of „schuldeisers‟ ongelijk behandeld kunnen worden (want dat is
geen vraag want voorzien van duidelijk antwoord: de wetgever wil schuldeisers van periodieke
schulden anders behandelen dan andere schuldeisers en met name door hen dus een verkorte
verjaringstermijn op te leggen): art. 2277 betreft een beschermingsmaatregel ten voordele van
„schuldenaars‟ en het is deze die centraal staat bij een eventuele toets aan het
gelijkheidsbeginsel
 geen van de ingeroepen „beletsels‟ staat werkelijk (gerechtelijke) invordering in de weg, en
bovendien zouden eventuele „echte‟ beletsels niet de toepassing van art. 2277 B.W. in de weg
staan doch zouden ze enkel een schorsinggrond uitmaken van de 5-jarige verjaringstermijn
Voorschotfacturen / tussenkomst OCMW en/of LAC / bijzondere OCMW steun:
 voorschotfacturen zijn (zoals de jaarafrekening en slotrekening) betaalbaar per jaar of per
kortere termijn
 heeft zijn voordeel voor de leverancier ook, dat „vooraf-sparen‟ en is zeker niet enkel te
bescherming schuldenaar
 ook in voordeel leveranciers is dat via OCMW, en hun sociale diensten, diensten
schuldhulpverlening en/of diensten schuldbemiddeling en/of via LAC betaalregelingen kunnen
worden getroffen
 ook in voordeel van leveranciers is dat binnen OCMW‟s hun werking de mogelijkheid van
het financieel te laste van iemands energieschulden is opgenomen (in zoverre betaling en/of
afbetaling door de betrokken persoon werkelijk niet mogelijk is (Wet 04/09/ 2004))
 ook bij waterverbruik werkt men met voorschotfacturen: ook gedeeltelijk voorafbetaling bij
mobiele telefonie mogelijk: stond toepassing 2277 B.W. niet in de weg
Niet toepasselijkheid 1184 B.W. / Wettelijke procedure opzeg leveringsovereenkomst bij wanbetaling
verbruiker / procedure plaatsing budgetmeter / tussenkomsten OCMW en/of LAC en afbetaalplannen
 Particulier leveranciers: het „droppen‟ en opzeggen van de „leveringsovereenkomst‟ gebeurt
doorgaans en de voorgeschreven regels verhinderen dus niet in ernstige mate het „recht‟ om
lopende overeenkomsten op te zeggen omwille van (ernstige en/of blijvende) wanprestatie van
de tegenpartij (en deze rechtsregels verhinderen overigens dus zo ook niet (op deze wijze) hun
„plicht‟ periodieke schulden niet te laten oplopen)  1184 B.W. niet uitgesloten van toepassing,
enkel worden bepaalde (en eerder minimale) vormvoorwaarden toegevoegd  dat
afbetaalplannen tussen partijen (eventueel na tussenkomst OCMW) moeten kunnen worden
toegestaan, lijkt niet alleen tengevolge de wet te moeten maar ook tengevolge de plicht van
goede trouw die geldt tussen partijen
 Sociale leverancier: indien zij tegen factuur leveren voor of na de plaatsing van een
budgetmeter, en er is wanbetaling, kunnen ook zij vermijden dat deze periodieke schulden
opstapelen, met name door het plaatsen en/of inschakelen van een budgetmeter (na een LACbeslissing)  wat betreft gefactureerd verbruik kan ook de sociale energieleverancier niet
volhouden dat 1184 B.W. niet van toepassing is en/of dat zij geen einde aan die (specifieke)
rechtsverhouding kan maken waarin de schulden periodiek verschuldigd blijven en kunnen
blijven aangroeien  de omstandigheid dat de dienstverlening niet/moeilijk kan worden
onderbroken is überhaupt niet relevant  dat afbetaalplannen tussen partijen worden
toegestaan (na tussenkomst OCMW en/of LAC) lijkt niet alleen tengevolge energiewetten te
„moeten‟ maar ook tengevolge goede trouw tussen partijen en/of de zorgvuldigheidsplicht
 Alle leveranciers, inclusief ex-monopolist: Niets staat hen in de weg, zelfs indien er nog een
contractuele of andere rechtsverhouding met de verbruiker bestaat en/of indien de leverancier
niet zou zijn toegelaten de leveringen zonder meer te onderbreken, om binnen de 5 jaar bijv.
desnoods de zaak te dagvaarden om desnoods gedwongen terugbetaling van de
schuldvordering te bekomen (als de terugbetaling al niet anders (en minnelijk) is geregeld of
begonnen)). Art. 2277 zegt enkel dat het binnen de 5 (en niet 10) jaar allemaal moet gaan
(beginnen) gebeuren. En vooral dat de schuldenaar beschermd wil worden tegen een
opeenstapeling van meer dan 5 jaar van deze schulden.
 in de mate dat schuldeiser werkelijk (juridisch) zou „gehinderd‟ zijn, quod non, kan er
hoogstens sprake zijn van een schorsingsgrond voor de 5-jarige verjaring doch niet van de
niet-toepassing van art. 2277 B.W.
 ook voor waterleveranciers geldt en gold dat ze hun leveringen bij wanbetaling niet zonder
meer kunnen stopzetten en/of dat ze leveringscontracten niet zomaar kunnen opzeggen: stond
toepassing art. 2277 BW niet in de weg.
C. Samenvatting en conclusies
9
Het argument dat bij energielevering zou gaan om afzonderlijke koop-verkoop overeenkomsten en/of
afzonderlijke koopsommen klopt niet met de juridische beoordeling van de rechtsverhouding tussen
verbruiker en energieleverancier. Bij energielevering is er sprake van een en dezelfde rechtsgrond die
(de leveringen en) de betaalverbintenissen die verschuldigd worden en betaalbaar zijn (en kunnen
„aangroeien‟) per jaar en kortere termijn bepaalt.
Het criterium waarop gesteund wordt om te concluderen dat art. 2277 niet van toepassing is op
energieschulden afgeleid uit het karakter van „kapitaal‟ (of van „inkomsten‟) van de schuldvorderingen bij
energieleveringen hetzij uit het feit dat de situatie van wanbetaling door de energieverbruiker
(gedeeltelijk) bijzonder (sociaal) geregeld is (ter voorkoming schuldaangroei en/of ter bescherming van
deze schuldenaar) dan wel uit het feit dat deze dienstverlening niet zonder meer kan worden
onderbroken (omdat het „vitale behoefte‟ betreft), is niet relevant ten aanzien van het doel van art. 2277
van het Burgerlijk Wetboek, dat erin bestaat de schuldeiser tot zorgvuldigheid aan te zetten en tegelijk
de schuldenaar te beschermen tegen de opeenstapeling van periodieke schulden over een te lange
periode. Ten aanzien van dat doel vertoont de schuld met betrekking tot de (al dan niet sociale) levering
(met facturen) van energie (elektriciteit (en/of gas)) immers gelijkenissen met de schulden bedoeld in
artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, vermits die schuld, aangezien zij periodiek is, betaalbaar per
jaar en kortere termijnen, en het bedrag ervan na verloop van tijd toeneemt, op termijn een dermate
grote (kapitaal)schuld kan worden dat zij de schuldenaar kan ruïneren.
Art. 2277 is dus o.i. en dit louter na nauwkeurige lezing van het desbetreffende artikel van toepassing
op gefactureerde energieschulden. Waar staat in art. 2277 BW te lezen dat energieschulden uitgesloten
zijn (of schulden met karakter kapitaal of schulden m.b.t. schuldenaars die ook op andere wijze worden
beschermd tegen schuldaangroei of schulden die ...) ? Kunnen ze niet onder toepassing van art. 2277
BW vallen in zoverre ze periodiek verschuldigd zijn per jaar of kortere termijn en kunnen „aangroeien‟
mettertijd en bij aanvang nog in hun totaliteit niet „vaststaand‟ zijn enz. ? Toch wel. Dit geldt voor de
schuldenaars van de particuliere leveranciers en hun facturen. Dit geldt ook voor de schuldenaars van
distributienetbeheerders in hoedanigheid van sociale leveranciers, althans, zolang er (nog) sprake is
van gefactureerd verbruik, met voorschotfactuur, jaarafrekening en slotafrekening. Idem voor de
schuldenaars van de ex-monopolist, al dan niet in hoedanigheid sociale leverancier, en diens jaarlijkse
en tussentijdse facturen.
Voor het geval dat nog steeds overwogen of zelfs geconcludeerd wordt dat art. 2777 B.W. niet van
toepassing is of kan zijn op energieschulden (omdat de wetgever dit niet zou hebben gewild (maar niet
duidelijk gezegd)) bijv. omdat er al andere beschermingsmechanismen zijn ontwikkeld, omdat het
dienstverlening in verband met „vitale behoefte‟ betreft of dus bijv. omdat het „kapitaalschulden‟ zouden
zijn, dient volgende te overwogen: voerde de wetgever op deze manier op correcte wijze een
gerechtvaardigd/verantwoord verschil in behandeling in tussen schuldenaars van energieschulden die
periodiek verschuldigd zijn enz. en schuldenaars van andere periodieke schulden die aangroeien enz. ?
Het antwoord hierop lijkt o.i. negatief te zijn, al was het maar omdat er geen sprake is van een „klare
wettekst‟ die zo een uitzondering had moeten regelen. Verder dus ook geen overtuiging dat de
bijzonderheden in verband met energielevering, i.t.t. bijv. levering mobilofonie, anders zijn dan die bij
bijv. waterlevering waar 2277 B.W. ook kon worden toegepast. En dus ook: de eventuele
bijzonderheden zijn sowieso niet van die aard zijn dat ze een ongelijke behandeling mogelijk moeten
kunnen maken van energieschuldenaars in vergelijking met andere schuldenaars van periodieke
schulden die kunnen aangroeien enz. Komt men tot de conclusie dat het gelijkheidsbeginsel zou
worden geschonden bij een lezing van art. 2277 B.W. waarbij a priori schulden in verband met
energieleveringen worden uitgesloten, dan is de uiteindelijke conclusie, gelet op het feit dat de wet
inzake het uitsluiten van energieschulden „vaag‟ is (en hierover niets zegt), via grondwetsconforme
interpretatie van art. 2277 B.W., (altijd al geweest) dat art. 2777 B.W. van toepassing kan zijn op
energieschulden. Er is geen voldoende verantwoording is om de energieschuldenaar minder, zonder
hulp van art. 2277 BW, te beschermen tegen de mogelijke „aangroei‟ van hun periodieke schuld
betaalbaar per jaar of kortere termijn enz. in vergelijking met een andere schuldenaar van periodieke
schulden die kunnen „aangroeien‟ enz. en in het bijzonder zijn hierbij dus niet als argument relevant
dat het gaat om leveringen in verband met een „vitale behoefte‟, die niet zonder meer kunnen worden
onderbroken, noch dat de schuldenaar reeds op andere wijze wordt beschermd tegen de mogelijkheid
van schuldoverlast.
Nog dit: Art. 2277 zet dus schuldeisers aan „voorspoedig‟ op te treden indien ze periodiek opeisbare
schulden die kunnen aangroeien kunnen invorderen, en dus ook een schuld zouden kunnen laten
opeenstapelen. Ze krijgen zoals gezegd hiervoor 5 jaar. Dit moet evenwel niet begrepen worden alsof
„automatisch‟ en binnen de vijf jaar er bijv. moet worden „gedagvaard‟ indien de verschuldigde som niet
(volledig) is terugbetaald. Ook is het niet de bedoeling dat leveranciers „overhaast‟ of zonder rekening te
houden met de specifieke omstandigheden van elke klant bijv. contracten opzeggen, zeker niet als
„redelijke‟ afbetaalplannen worden voorgesteld om een ontstane schuld niet te laten oplopen en binnen
redelijke termijn terug te betalen en zo „in te halen‟. Ook dus zeker niet moet 2277 een aanzet zijn om
zo snel als mogelijk stappen naar gerechtelijke invordering te ondernemen. Dat is niet de bedoeling van
10
art. 2277 en zou bovendien indruisen tegen bijv. plicht tot goede trouw tussen (ex) partijen en/of de
zorgvuldigheidsplicht tussen de personen in het algemeen. Art. 2277 is voor „overhaast‟ optreden zeker
ook al geen reden indien de verjaring die ze in het leven heeft geroepen, geschorst of gestuit is geweest
(door schulderkenning (en (gedeeltelijke) betaling), dagvaarding, bevel tot betalen, beslag). Bovenal
moet opgemerkt worden dat 5 jaar best wel een lange periode is ... En wat zou de schuldeiser na bijv.
10 jaar dan wel/niet doen ?
Nog een uitsmijter. Art. 2277 lijkt om dezelfde redenen ook mogelijk van toepassing op gefactureerde
gasleveringen. Art. 2277 is zoals vermeld ook mogelijks van toepassing bij waterlevering en mobiele
telefonie. Eveneens lijkt art. 2277 BW dan ook mogelijks van toepassing op levering vaste telefonie,
internetlevering, levering analoge en digitale televisie, levering satellietontvangst, ... En er is nog wel
veel meer „betaalbaar per jaar of per kortere termijn‟ (gepaard aan een „leveringsovereenkomst‟ (en/of
„abonnement‟) waarbij de schuld kan aangroeien enz. Voorgaande wel dus maar op voorwaarde dat het
schulden zijn (die kunnen „aangroeien‟ per jaar of kortere termijn en) die uit een en dezelfde rechtsgrond
ontstaan en die „betaalbaar‟ zijn per jaar en/of kortere termijn, waarbij de totale schuld bij aanvang niet
„vaststaat‟/nog niet „bestaat‟ en waarbij de schuld dus (pas) mettertijd kan „aangroeien‟ (mede bepaald
door het verbruik van de schuldenaar en/of … tot dus door het loutere verstrijken van de tijd) waarbij het
gepast is de schuldenaar te beschermen tegen schuldaangroei en –opeenstapeling die hem mogelijks
zou kunnen ruïneren (en waarbij het gepast is dat de betrokken schuldeiser wordt aangezet tot
spoedige actie (bij wanbetaling)).
11
Nog enkele citaten uit de rechtspraak en rechtsleer
Toepassingsvoorwaarden art. 2277, voorlaatste lid, tweede zinsdeel B.W.
Schuld die periodiek is en waarvan het bedrag na verloop van tijd toeneemt, die op termijn een
dermate grote schuld kan worden (een kapitaalschuld en/of een schuld bestaande uit een
opeenstapeling van uitkeringen met het karakter van inkomsten) dat zij de schuldenaar kan
22
ruïneren
De kortere verjaring waarin artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek voorziet,
wordt verantwoord door de bijzondere aard van de schuldvorderingen die zij
beoogt : het gaat erom, wanneer de schuld betrekking heeft op de uitkeringen
van inkomsten die « bij het jaar of bij kortere termijnen » betaalbaar zijn, ofwel
de kredietnemers te beschermen en de schuldeisers tot zorgvuldigheid aan te
zetten, ofwel te vermijden dat het totaalbedrag van de periodieke
schuldvorderingen voortdurend aangroeit. De kortere verjaring maakt het ook
mogelijk de schuldenaars te beschermen tegen de opeenstapeling van
periodieke schulden die, na verloop van tijd, een aanzienlijke kapitaalschuld
zouden kunnen worden.
(…)
Het criterium waarop het in het geding zijnde verschil in behandeling steunt,
afgeleid uit het karakter van kapitaal of van inkomsten van de schuldvordering,
is niet relevant ten aanzien van het doel van artikel 2277 van het Burgerlijk
Wetboek, dat erin bestaat de schuldeiser tot zorgvuldigheid aan te zetten en
tegelijk de schuldenaar te beschermen tegen de opeenstapeling van periodieke
schulden over een te lange periode. Ten aanzien van dat doel vertoont de schuld
met betrekking tot de levering van leidingwater immers gelijkenissen met de
schulden bedoeld in artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, vermits die
schuld, aangezien zij periodiek is en het bedrag ervan na verloop van tijd
toeneemt, op termijn een dermate grote kapitaalschuld kan worden dat zij de
schuldenaar kan ruïneren.
Schuld die kan aangroeien doordat geldsommen op basis van een zelfde rechstgrond op
23
opeenvolgende vervaldagen die bij het jaar of kortere termijn zijn bepaald, betaalbaar worden
Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat termijnen van
altijddurende renten en van lijfrenten, die van uitkeringen tot
levensonderhoud, huren van huizen en pachten van landeigendommen,
interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al wat betaalbaar is bij
het jaar of bij kortere termijnen door verloop van vijf jaren verjaren. Die
bepaling strekt ertoe de termijnschuldenaar te beschermen tegen een
voortdurende aangroei van zijn schuld doordat geldsommen op basis van een
zelfde rechtsgrond, op opeenvolgende vervaldagen die bij het jaar of bij
kortere termijnen zijn bepaald, betaalbaar worden.
22
23
Grondw.H. 19 januari 2005 en Grondw.H. 17 januari 2007, l.c.
Cassatie 13 maart 2008, l.c.
12
schuldvorderingen tot betalen van een geldsom indien ze periodiek wederkerend zijn en
24
voortvloeiend uit eenzelfde oorzaak en toenemen na verloop van tijd
La caractéristique que doit présenter la dette payable par année ou à destermesq plus courts,
d’augmenter evec l’ écoulement du temps et de constituer, par conséquent, une risque de
25
“ruïne” pour le debiteur
13 Il en résulte, à notre sens, que l’unique critère à présent
admissible pour apprécier l’étendue du champ d’application
de l’article 2277 du Code civil est la caractéristique
que doit présenter la dette payable par année ou à des termes
périodiques plus courts, d’augmenter avec l’écoulement
du temps et de constituer, par conséquent, un risque
de “ruine” pour le débiteur
C. LEBON, “Ook periodieke GSM schulden verjaren na 5 jaar (art. 2277 B.W.)”, noot bij Grondw.H. 17 januari 2007, R.W.,
2007-2008, afl. 41, p. 1712-1716
25
A. DELEU, “La prescription des dettes relatives aux fournitures périodiques: le champ d‟application de l‟article 2277 du Code
civil revu par la Cour d‟arbitrage”, noot bij Grondw.H. 19 januari 2005, TBBR, 2007, p. 34-39
24
13
WAT NIET (MEER) RELEVANT LIJKT NA ARRESTEN GRONDWETTELIJK HOF en HOF VAN
CASSATIE
26
Verschil tussen inkomen- en kapitaalschuld
27
26
27
Zie ook arresten Grondwettelijk Hof 2005 en 2007 zoals eerder in de tekst reeds geciteerd over dit specifieke onderwerp
I. CLAEYS en M. ROSIERS in “De verjaring. Vierde Antwerpse Juristencongres”, p. 141-158
14
28
Il en résulte, à notre sens, que l’unique critère à présent admissible pour
apprécier l’étendue du champ d’application de l’article 2277 du Code civil est
la caractéristique que doit présenter la dette payable par année ou à des
termes
périodiques plus courts, d’augmenter avec l’écoulement du temps et d
constituer, par conséquent, un risque de “ruine” pour le débiteur.
Cette solution devrait incontestablement mener à une plus grande sécurité
juridique tout en se rapprochant de la volonté du législateur qui, lors des
travaux préparatoires de l’article 2277 du Code civil, n’a jamais fait
référence à la distinction discutable entre les “dettes de revenus” et “dettes
de capital”.
A. DELEU, “La prescription des dettes relatives aux fournitures périodiques: le champ d‟application de l‟article 2277 du Code
civil revu par la Cour d‟arbitrage”, noot bij Grond.H. 19 januari 2005, TBBR, 2007, p. 34-39
28
15
Verschil levering essentiële/vitale/levensnoodzakelijke/sociale/... zaken (water, electriciteit) en andere
zaken (mobiele telefonie) en/of al dan niet voorhanden hebben van (andere) maatregelen ter
voorkoming aangroei schulden of die op andere wijze de schuldenaar ter bescherming nemen en/of al
dan niet mogelijk zijn van het onderbreken van de leveringen, niet relevant
29
Het is niet relevant dat de opeenvolgende betaalverbintenissen uiteindelijke verschillende bedragen
zouden betreffen
30
C. LEBON, “Ook periodieke GSM schulden verjaren na 5 jaar (art. 2277 B.W.)”, noot bij Grondw.H. 17 januari 2007, R.W.,
2007-2008, afl. 41, p. 1712-1716
30
I. CLAEYS en M. ROSIERS in “De verjaring. Vierde Antwerpse Juristencongres”, p. 141-158
29
16
Het is op zich niet relevant hoe de betaalverbintenissen uiteindelijk effectief betaald en/of gefactureerd
worden (indien iets volgens haar enige rechtsgrond (overeenkomst, wet, rechterlijk uitspraak)
betaalbaar per jaar of kortere termijn is)
31
32
31
Cassatie 31 mei 2002, R.W., 2004-2005, afl. 31, p. 1219-1220
C. LEBON, “Ook periodieke GSM schulden verjaren na 5 jaar (art. 2277 B.W.)”, noot bij Grondw.H. 17 januari 2007, R.W.,
2007-2008, afl. 41, p. 1712-1716
32
17
Dat bij het bepalen van de geldwaarde van een “vergoeding” er “gerekend” wordt met termijnen van een
jaar of minder, betekent niet automatisch dat er sprake is van een vergoeding “betaalbaar” per jaar of
kortere termijn zijn (en ook niet automatisch bijv. dat deze schuld/schulden aangroeien mettertijd of hun
oorzaak hebben in dezelfde rechtsgrond) // een (retro-actief vastgestelde) „schadevergoeding‟ en een
(vooraf bepaalde) „retributie‟ (en de geldboete) zijn niet (noodzakelijk) „betaalbaar per jaar of kortere
termijn‟ (maar wel „ineens‟ / „eenmalig‟)
33
De enkele omstandigheid dat een schuld bij het jaar of bij een kortere termijn
berekend wordt, houdt niet noodzakelijk in dat die schuld een periodiek
betaalbare schuld uitmaakt bedoeld in het artikel 2277 van het Burgerlijk
Wetboek.
Noot: Quid als gemeentelijke reglement ook bijv. had bepaald: “deze vergoeding is telkens elke 1e van de
4e maand van het jaar betaalbaar/opeisbaar/invorderbaar/...”?
Noot: Quid als het pertinente criterium van art. 2277 B.W. zou zijn de „mogelijkheid van „aangroei‟ per
jaar of kortere termijn‟?
Het is niet relevant dat de betaaltermijnen onregelmatig zijn noch wat de precieze omvang van de
betaalverbintenis is zolang alles maar betaalbaar is per jaar of minder lange termijn
34
35
33
Cassatie 13 maart 2008, l.c.
C. LEBON, “Ook periodieke GSM schulden verjaren na 5 jaar (art. 2277 B.W.)”, noot bij Grondw.H. 17 januari 2007, R.W.,
2007-2008, afl. 41, p. 1712-1716
35
I. CLAEYS en M. ROSIERS in “De verjaring. Vierde Antwerpse Juristencongres”, p. 141-158
34
18
Dat de „betaalbaarheid per jaar of kortere termijn„ een minder goed criterium is om elke schuldenaar
van periodieke schulden die mettertijd kunnen aangroeien te beschermen (waarbij een beter criterium
zou zijn geweest schulden die kunnen „aangroeien per jaar of kortere termijn”) (!?!)
Een aanzetje:
36
C. LEBON, “Ook periodieke GSM schulden verjaren na 5 jaar (art. 2277 B.W.)”, noot bij Grondw.H. 17 januari 2007, R.W.,
2007-2008, afl. 41, p. 1712-1716
36
19
CITATEN WAAR REKENINGEN ELECTRICITEIT EXPLICIET GENOEMD WORDEN
37
38
A. DELEU, “La prescription des dettes relatives aux fournitures périodiques: le champ d‟application de l‟article 2277 du Code
civil revu par la Cour d‟arbitrage” noot bij Grondw.H. 19 januari 2005, TBBR, 2007, p. 34-39
38
I. CLAEYS en M. ROSIERS in “De verjaring. Vierde Antwerpse Juristencongres”, p. 141-158
37
20
39
40
C. LEBON, “De verjaring van periodiek vervallende vergoedingen; ook voor gas-, water- en electriciteitslevering (art. 2277
B.W.)”, NJW, 2005, afl. 109, p. 506-511
40
Vrederechter, Luik, 5 februari 200: T.Vred. 2007, p. 451-452
39
21
22
23
Download