Hoe geloofwaardig is een ramp? W. Botjes, Regionale brandweer Breda [email protected] Een methode om te komen tot gefundeerde ongevalsscenario’s voor de rampenbestrijding Dit onderzoek is uitgevoerd als onderdeel van de postdoctorale mastercourse Management of Safety, Health, and Environment (MoSHE) van de Technische Universiteit Delft. Samenvatting In een onderzoek bij twee Brzo-bedrijven is onderzocht hoe adequaat de voorgeschreven methode (de QRA volgens CPR 18 ) de relevante scenario’s voor de rampenbestrijding genereert. Gebleken is dat uit de QRA weliswaar de maximale effectscenario’s, bezien vanuit één insluitsysteem volgen. Echter escalatiescenario’s worden door de methode niet beschouwd. Om te beoordelen in hoeverre nog sprake is van ‘geloofwaardige’ scenario’s is vervolgens gekeken naar de kwaliteit van de technische en organisatorische maatregelen en welke invloed dit heeft op de kans van optreden van het ongeval. Bij beschouwing op het microniveau (mens en techniek) blijkt dat beide bedrijven kunnen aantonen dat voldoende technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen. De kansrekening van de QRA toont ook zeer lage kansen van optreden van de rampscenario’s. De kans staat echter los van het aantal en de kwaliteit van de preventieve LOD’s (barrières). De QRA gaat namelijk uit van generieke faalkansen. Voor enkele repressieve LOD’s geeft de QRA wel faalkansen. Volgens de literatuur kan de kans op ongevallen juist heel klein worden gemaakt als de organisatie (mesoniveau) op orde is. Aan de hand van een beoordeling van het Veiligheidsbeheerssysteem blijkt dit bij één van casusbedrijven zeker niet het geval te zijn. Ook stelt de literatuur dat op macroniveau (systeem) beschouwd er sprake kan zijn van een ‘complex’ en ‘strak gekoppeld’ systeem. Dit blijkt het geval te zijn bij de tweede casus. Volgens de theorie van Perrow zijn in dat geval ongevallen nooit helemaal uit te sluiten. Als conclusie van het onderzoek geldt dat in het kader van de rampenbestrijding er extra aandacht nodig is voor escalatie (of ook wel domino-effecten). Een volgens het onderzoek gefundeerde methode om bepaalde scenario’s toch los te laten door ze als ongeloofwaardig aan te merken, dient gebaseerd te zijn op een toetsing op alle drie van belang zijnde niveaus (micro- meso- en macro). Dit in tegenstelling tot de kansrekening van de QRA (volgens CPR 18) waarbij feitelijk geen toetsing plaats vindt van het management functioneren en het systeem. Inleiding Het algemeen beleid van de Gemeentelijke en Regionale brandweer Breda is het afgelopen jaren sterk bepaald door landelijke beleidsontwikkelingen. In mei 2000 werd Enschede getroffen door een explosie bij het vuurwerkbedrijf SE Fireworks. In Volendam vond direct na de jaarwisseling ’00/‘01 een brand plaats in café De Hemel. De onderzoeken naar deze rampen hebben een groot aantal knelpunten van uiteenlopende aard aan het licht gebracht. Dit heeft voor het rijk geleid tot een groot aantal actiepunten, beschreven in de zogenaamde kabinetsstandpunten Oosting en Alders. In Breda heeft dit geleid tot het opstellen van actieplannen met betrekking tot de aanpak van het handhavingsbeleid. Op regionaal niveau is een project Regionale Versterking Proactie en Preventie opgestart met als doel een gezamenlijke aanpak van de actiepunten uit de kabinetsstandpunten. Voor de brandweer betekent dit dat zij haar aandacht nog meer zal moeten richten op de eerste twee items van de veiligheidsketen: proactie – preventie – preparatie – repressie – nazorg Bovenstaande items behoren alle vijf tot de kerntaken van de brandweer. Met betrekking tot externe veiligheid gaat het bij pro-actie en preventie vooral om advisering bij ruimtelijkeordeningsprojecten en de Wm-vergunningverlening. De brandweer dient hierbij een toetsing uit te voeren van de mogelijkheden van de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van burgers bij een zwaar ongeval. Met betrekking tot industriële veiligheid loopt hier nog doorheen het Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 [Brzo 1999] als belangrijk deel van de Nederlandse implementatie van de Europese Seveso II-richtlijn. Het Brzo heeft voor de brandweer invloed op de gehele veiligheidsketen. Als één van de drie kernactoren (bevoegd gezag Wet milieubeheer, Arbeidsinspectie en Brandweer) dient zij inzicht te verwerven in de mogelijke risico’s, toezicht uit te oefenen op bedrijven en de nodige activiteiten te ontplooien om de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken. Voor de brandweer is hierbij de cruciale vraag of de geloofwaardige ongevalscenario’s die maatgevend zijn voor de bedrijfsbrandweer, passen binnen de bestrijdingsmogelijkheden van de gemeentelijke brandweer. Zo niet dan heeft de brandweer met behulp van artikel 13 van de Brandweerwet een hard instrument om het bedrijf te verplichten tot aanvullende maatregelen. Als geen repressieve inzet meer mogelijk is of als deze niet het gewenste effect heeft, spreekt men over een rampscenario. De overheid dient zich hierop ook voor te bereiden. Van veiligheidsrapport(VR)-plichtige bedrijven moet een rampbestrijdingsplan opgemaakt worden. Ook hierbij doet zich de vraag voor wat nu gefundeerde rampscenario’s zijn om je op voor te bereiden. Probleemstelling Volgens de brandweerwetgeving dient men rekening te houden met het grootst geloofwaardig ongeval en niet altijd met het grootst mogelijk ongeval. Het gevolg is telkens weer een discussie over de geloofwaardigheid van ongevallen. Harde criteria hiervoor ontbreken in de wetgeving. De term ‘geloofwaardig’ drukt ontegenzeggelijk toch weer iets van een kans uit. Ondanks dat de brandweer eigenlijk alleen van het effect wenst uit te gaan, zullen ook hier keuzes gemaakt moeten worden. Maatregelen treffen voor het ‘worst case’-scenario is vaak een uiterst kostbare zaak en zou kunnen betekenen dat aandacht voor kleinere maar meer geloofwaardige scenario’s naar de achtergrond verdwijnt. Dit laatste kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Aan de andere kant blijken telkens weer ‘onmogelijke ongelukken’ op te treden. Indien naderhand blijkt dat het scenario niet voorzien was, wordt eveneens gewezen naar de brandweer. Maar waar houdt de ‘worst case’-benadering op? Als gevolg van bijvoorbeeld sabotage of een vliegtuigcrash op een chemisch bedrijf zijn enorme rampscenario’s te bedenken. Dit houdt niet op bij de effecten van het falen van het grootste insluitsysteem; het scenario welke bij BRZO-bedrijven momenteel veelal automatisch als grootst geloofwaardig (en maatgevend) rampscenario wordt aangenomen. De centrale vraag van het onderzoek luidde: Hoe kan de brandweer een gefundeerde invulling geven aan haar selectie van geloofwaardige scenario’s bij risicovolle bedrijven? Methoden en technieken Om te komen tot een beantwoording van de centrale vraag is eerst via een literatuurstudie gekeken naar de oorzaken van rampen. Gezocht is in hoeverre technische en organisatorische maatregelen ongevallen kunnen uitsluiten (en dus iets zeggen over de geloofwaardigheid). De theorie is vervolgens in een praktisch onderzoek getoetst bij een tweetal Brzo-bedrijven. Hierbij is het grootste rampscenario volgens de kwantitatieve risicoanalyse onder de loep genomen. De volgende twee subvragen zijn hierbij gesteld: 1. Hoe adequaat genereert de voorgeschreven methode (de QRA volgens CPR 18) de relevante scenario’s? 2. Wat is de kwaliteit van de technische en organisatorische barrieres en welke invloed heeft dit op de kans? De twee onderzochte bedrijven betroffen een opslagdepot voor minerale aardolieproducten (zie luchtfoto einde artikel) en een chemisch bedrijf met een procesinstallatie voor lichtontvlambare gassen. Juist deze twee casussen zijn gekozen omdat het hier gaat om bedrijven die qua complexiteit van de processen te karakteriseren zijn als de twee uitersten uit het Brzo-werkveld (zie hiervoor ook het resultaat van de systeembeoordeling in tabel 1). Bij beide bedrijven speelde bovendien met het bedrijf een heftige discussie of bepaalde scenario’s nog wel of niet geloofwaardig zijn. Zo ja, dan betekent dit dat extra repressieve maatregelen dienen te worden getroffen. Zie figuur 1 voor de zogenaamde Bow-Tie of vlinderdasmodel [Goossens, 2000]. De Bow-Tie geeft op een eenvoudige manier alle van belang zijnde aspecten van een ongevalscenario weer. In het praktisch onderzoek zijn deze stap voor stap doorlopen. De geloofwaardigheid werd hierbij getoetst door te kijken naar de kwaliteit van de aanwezige technische en organisatorische maatregelen en wat voor invloed dit heeft op de kans van optreden van het ongeval. repressieve LOD's preventieve LOD's g e v a a r maatregelen ter voorkoming van incidenten e f f e c t e n Ongeval ( LOC ) maatregelen om effecten te beperken *Toelichting: Gevaarsaspecten kunnen via verschillende routes / foutenpaden leiden tot een ongeval, ook wel aangeduid als Loss of Containment (LOC). Technische maatregelen of menselijk handelen kunnen deze route onderbreken. Ze vormen als het ware de barrières, ook wel aangeduid met Lines of Defence (LOD’s), die dienen te voorkomen dat de LOC optreedt. De rechter kant van de ‘vlinderdas’ staat voor het effect. Hier kunnen menselijk handelen (bijv. een brandweer) of technische maatregelen (bijv. een sprinkler) nog iets doen aan de grootte van het effect. Men spreekt van represieve LOD’s. Figuur 1: Het Bow-Tie- of vlinderdasmodel Literatuurstudie Een drietal niveaus blijken een rol te spelen bij de verklaring van optreden van rampen: 1. Microniveau: Menselijk en/of technisch falen staat centraal. 2. Mesoniveau: Niet zozeer menselijk falen, maar organisatorisch falen ligt ten grondslag aan rampen. Met name de omstandigheden (bijv. de veiligheidscultuur) die aan een rampsituatie vooraf gaat, staat centraal. 3. Macroniveau: Ook wel bekend als de systeembenadering. Hierbij blijkt ook het karakter van de procesgang van invloed. Naarmate een systeem een hogere mate van interactieve complexiteit heeft en de koppeling binnen het systeem strakker is, neemt de kans op rampen en ongevallen toe [Perrow, 1999]. Op alle drie niveaus worden aanbevelingen gegeven hoe de kans op ongevallen sterk kan worden verlaagd. Ondanks alle maatregelen wordt echter zowel op microniveau (Wagenaar spreekt van ‘impossible accidents’), als op mesoniveau (Reason spreekt over ‘fallacy of defence in depth’) als op macroniveau (Perrow spreekt over ‘normal accidents’) geconcludeerd dat ongevallen nooit voor de volle 100% zijn uit te sluiten. Resultaten praktisch onderzoek Niveau Methode Opslagdepot voor minerale aardolieproducten Chemisch bedrijf met lichtontvlambare gassen een procesinstallatie voor Bepaling van grootste effectscenario volgens QRA [CPR 18] Het betreft hier het scenario van catastrofaal falen van de grootste benzinetank. Hierbij wordt uitgegaan van directe ontsteking hetgeen leidt tot een tankputbrand. De effectafstand voor 1% letaliteit als gevolg van stralingswarmte bedraagt 90 meter en reikt ruimschoots over de buiten de terreingrens liggende kantoorpanden (zie luchtfoto). Het betreft hier het scenario van catastrofaal falen van een opslagtank met tot vloeistof verdicht propaan (maximaal 35 ton). De tank staat buiten het procesgebied. De effectafstand voor 1% letaliteit, zowel m.b.t. overdruk (615m) als voor straling (585m) reikt over de openbare weg (geen gebouwen). De qua effect tweede grootste rampscenario betreft het falen van een (droog)kolom in de procesinstallatie. Foutenboom Aan de hand van de generieke foutenbomen volgens AVRIM zijn voor Idem volgens AVRIM- een 11-tal directe oorzaken (waaronder menselijke fout) de methodiek [CPR 20] onderliggende (basis-)oorzaken geïnventariseerd. Per beschouwde situatie zijn één of meerdere LOD’s (barrières) gespecificeerd. Effectenboom Micro (mens en techniek) Het catastrofaal falen van een tank leidt alleen tot een tankputbrand als ontsteking plaatsvindt. Overdruk-effecten zijn niet waarschijnlijk. Enkel als de uitdampende k1-stof ingesloten kan raken zal bij een vertraagde ontsteking een gaswolkexplosie (met overdruk-effecten) kunnen ontstaan. De (instantaan) faalfrequentie van een enkelvoudig omhulde atmosferische tank wordt algemeen gesteld op 5*10-6/y ( 5 keer per Kansrekening volgens QRA [CPR miljoen jaar). De kans op directe ontsteking wordt gesteld op 0,065. De kans op vertraagde ontsteking is afhankelijk van geïdentificeerde 18] ontstekingsbronnen binnen de explosiegrenscontouren. Hiermee kan de kans op een tankputbrand berekend worden op 8*10-7/y. Indien een stationaire blusvoorzieningen aanwezig is (bij beschouwde bedrijf niet het geval) wordt gerekend met een faalkansfactor van 0,05. Dit zou een kans op een tankputbrand geven van 4*10-8/Y. Verschillende effecten zijn mogelijk. Het catastrofaal falen van de opslagtank met tot vloeistof verdicht propaan heeft bij directe ontsteking een BLEVE tot gevolg. Bij achterwege kan een vertraagde ontsteking leiden tot een gaswolkexplosie met overdrukeffecten. Een gaswolkexplosie kan ook optreden als gevolg van een falende droogkolom of bij kleinere lekkages in de procesinstallatie. Directe ontsteking leidt veelal tot een gaswolkontbranding (flashfire) zonder overdrukeffecten. De (instantaan) faalfrequentie van een drukvat wordt algemeen gesteld op 5* 10-7 /y (5 keer in de 10 miljoen jaar). De kans op lekkages is overigens veel groter. Hier gaat het om faalfrequenties van bijvoorbeeld 5*10-4 /y bij een pomp of 5*10-4 /y bij een warmtewisselaar. Bij berekening wordt vervolgens gerekend met faalkansen van de effectgerichte LOD’s. De kans op directe ontsteking is hierbij een generieke waarde (=0,1). De mogelijkheid van vertraagde ontsteking wordt bepaald door een inventarisatie van ontstekingsbronnen (buiten de installatie daar het binnen gezoneerd gebied betreft). Voor het falen van de stationaire blusinstallatie geldt een faalkansfactor van 0,05. Escalatie-effecten mogelijk? Niveau Meso (organisatie) Methode Beoordeling van Veiligheidbeheerssysteem (VBS) via NIVRIM [Goossens, 1999] De omliggende tanks staan in een brandende tankput. Bij achterwege blijven van een brandweerinzet of bij het falen van stationaire blusvoorzieningen zullen ook de overige tanks gaan falen. Betreffende blussing blijkt zowel door het bedrijf als door de overheidsbrandweer niet uitgevoerd te kunnen worden. De QRA berekent het escalatieeffect niet. Opslagdepot voor minerale aardolieproducten Chemisch bedrijf met een procesinstallatie voor lichtontvlambare gassen VBS-element Beoordeling VBS-element Beoordeling 1. 2. REDELIJK SLECHT 1. 2. GOED REDELIJK SLECHT SLECHT REDELIJK SLECHT SLECHT 3. 4. 5. 6. 7. 3. 4. 5. 6. 7. Organisatie en personeel De identificatie van de gevaren en beoordeling van de risico’s Toezicht op uitvoering Wijzigingen Planning noodsituaties Toezicht op prestaties Audits en beoordeling In een opslagtank zijn slechts drie processtappen te onderscheiden: Vullen met benzine – stationaire fase (geen in- of output) – legen van benzine. Macro (systeem) Theorie Perrow [1999] Daar de propaanopslagtank ver buiten het procesgebied staat opgesteld is escalatie niet waarschijnlijk. Dit in tegenstelling tot het scenario van catastrofaal falende (droog)kolom. Als gevolg van de drukeffecten kunnen omliggende insluitsystemen mee-falen. Ook kleinere lekkages kunnen in theorie tot een dergelijk scenario escaleren. Bij stralingseffecten (in geval van gaswolkontbranding) kunnen stationaire blusvoorzieningen verdere escalatie voorkomen. De QRA berekent de mogelijke effecten bij escalatie niet. Organisatie en personeel De identificatie van de gevaren en beoordeling van de risico’s Toezicht op uitvoering Wijzigingen Planning noodsituaties Toezicht op prestaties Audits en beoordeling GOED REDELIJK GOED REDELIJK REDELIJK De procesinstallatie is een voorbeeld van een complex interactief systeem (hoewel het ook lineaire aspecten kent zoals de volgorde in de reactiesectie) dat bestaat uit honderden eenheden en verschillende subsystemen. Een voorbeeld van een complex systeem volgens Perrow zijn de warmtewisselaars Mate van interactie: Lineair die enerzijds warmte onttrekken aan een reactor en deze warmte vervolgens Mate van koppeling: Strak/los elders gebruiken om gas te verwarmen (zogenaamde ‘common-mode’ structuur). De volgorde in het proces is belangrijk en hangt in hoge mate met Hier doet zich een lichte vorm van koppeling voor: Het starten van een elkaar samen. Er is sprake van een strak gekoppeld systeem: Mate van interactie: Complex los- of leeghandeling zonder vrijgave van de ontvangende tank kan Mate van koppeling: Strak weliswaar leiden tot opstoppingen in het systeem echter dit zal niet snel leiden tot een LOC daar de ontwerpdruk van de slangen en leidingen groter is dan de persdruk van de pomp. Een significante Bovenstaande geldt niet voor de propaantanks. Deze staan buiten het vorm van koppeling wordt wel geschetst door de reële mogelijkheid procesgebied en zijn volledig los te opereren van de procesinstallatie. De van overvullen. Het niet tijding (handmatig) stopzetten van de lossing procesgang komt hier feitelijk overeen met de procesgang van een opslagtank. zal de tank doen overlopen. Concusies Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat de via de QRA geselecteerde scenario’s niet het aspect van escalatie meenemen. Wel geborgd is dat het maximaal effectscenario bezien vanuit één insluitsysteem wordt meegenomen. Geconcludeerd wordt dan ook dat bij deze twee casussen de QRA slechts ten dele alle relevante rampscenario’s heeft gegeneerd. Bij beschouwing van de scenario’s op het microniveau (mens en techniek) blijkt dat beide bedrijven kunnen aantonen dat voldoende technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen. De kansrekening volgens CPR 18 toont ook zeer lage kansen van op optreden van de rampscenario’s. De kans staat echter los van het aantal preventieve LOD’s. De QRA gaat namelijk uit van generieke faalkansen voor LOC’s (ongevallen). Geconcludeerd wordt dan ook dat bij de casussen geen relatie bestaat tussen de kans en het aantal en kwaliteit van de LOD’s. Voor enkele repressieve LOD’s geeft de QRA wel faalkansen. Op mesoniveau (organisatie) beschouwd blijkt dat in het geval van het overslagdepot het veiligheidsbeheerssysteem (VBS) nog onvoldoende is geïmplementeerd. De op microniveau geïdentificeerde LOD’s zijn dan ook onvoldoende geborgd. In geval van de chemische procesinstallatie betreft het op macroniveau (systeem) beschouwd een ‘strak gekoppeld’ en ‘complex’ systeem. Volgens de theorie van Perrow zijn hier ongevallen nooit helemaal uitgesloten. Discussie Het blijkt dat volgens de literatuur en bij de behandelde casussen het niet mogelijk is om voor 100% uit te sluiten dat de gevaarlijke stof kan vrijkomen. Echter ook is gebleken dat de kans wel heel erg klein gemaakt kan worden. Dit blijkt zeker het geval te zijn als de organisatie op mesoniveau beschouwd op orde is. De vraag is / blijft of optreden van het scenario in dat geval nog wel geloofwaardig is? Hiermee komen we tot de kern. Wat is nog geloofwaardig en wat niet? Een vraag die niet zomaar wetenschappelijke valt te beantwoorden. Het heeft meer te maken met persoonlijke perceptie. Een vraag van; hoe hoog leg jij de lat? Antwoord hierop is meer een maatschappelijk vraagstuk waarover de politiek een beslissing moet nemen. In de praktijk zien we echter dat nu al wel ergens een grens wordt getrokken. Dit moet natuurlijk ook wel als je je toch ergens op wilt voorbereiden. Een aantal extreme oorzaken (bijv. sabotage of natuurrampen) en bijvoorbeeld het onafhankelijk van elkaar gelijktijdig falen van twee (of meer) insluitsystemen wordt veelal niet beschouwd. Blijkbaar is hiervan nu al de algemene consensus dat dit niet meer geloofwaardig is. De aard en hoeveelheid LOD’s spelen echter verder geen rol: Er wordt bij de selectie van het rampscenario als het ware vanuit gegaan dat alle LOD’s falen. Op grond van het praktisch onderzoek en de behandelde literatuur is deze insteek te verantwoorden. Hieruit is namelijk gebleken dat hoe klein ook er altijd een restrisico over blijft. De genoemde lat wordt in de praktijk op dit moment dan ook zeer hoog gelegd. Het komt er feitelijk op neer dat optreden van het ‘grootste effect’-scenario binnen één insluitsysteem altijd geloofwaardig is en dus sowieso ook hierop de effectgerichte maatregelen dienen te worden afgestemd (brandpreventief, repressief of in het kader van de rampenbestrijding). Voorgesteld wordt om in bepaalde gevallen toch verder te gaan met het als ongeloofwaardig aanmerken bij voldoende preventie. Dit is wat volgens de auteur ook het beste tegemoet komt aan de geest van de Nederlandse veiligheidswetgeving. Deze berust op risico’s (kans x effect) en niet enkel op het effect. De traditionele brandweerinsteek van ‘kans = 1’ en zorg maar voor effectgerichte maatregelen zou dan ook afgezwakt moeten worden. Een volgens het onderzoek gefundeerde methode om bepaalde scenario’s toch los te laten door ze als ongeloofwaardig aan te merken, dient gebaseerd te zijn op een toetsing op alle drie van belang zijnde niveaus (micro, meso en macro). Dit in tegenstelling tot enkel een toetsing aan de QRA. Hierbij vindt immers geen toetsing plaats van het management functioneren en het systeem. De aanwezigheid van voldoende geborgde repressieve LOD’s maakt optreden van het rampscenario uiteraard nog ongeloofwaardiger. Dit laatste kan eventueel zelfs afgedwongen via een aanwijzing van een bedrijfsbrandweer via de artikel 13-procedure. Als criterium voor het voldoende geborgd zijn, zou kunnen gelden de aanwezigheid een gecertificeerd blus- en brandmeldsysteem. Voor een bedrijfsbrandweer dienen vanuit de overheid minimale eisen te worden gesteld aan de opleiding en beschikbaarheid. Vertaald naar de casussen betekent dit dat in de huidige situatie bij de opslagdepot voor minerale aardolieproducten alle geïdentificeerde ongevalsscenario’s, inclusief de escalatie, als geloofwaardig beschouwd dient te worden. In geval van de chemische procesinstallatie kan de aandacht in kader van de rampenbestrijding beter uitgaan naar het escalatiescenario in de procesinstallatie. Dit betreft immers een veel geloofwaardiger scenario dan die van BLEVE van de propaantank; het scenario wat volgens de huidige werkwijze maatgevend zou zijn. Referenties Botjes, W.A., 2003, Hoe Geloofwaardig is een ramp? Een methodiek voor het genereren van gefundeerde ongevalsscenario’s in kader van de rampenbestrijding en voor de aanwijzing van een bedrijfsbrandweer. Eindscriptie postdoctorale opleiding Management of Safety Health and Environment. Technische Universiteit Delft. Duin, M.J. van, (1992), Van Rampen Leren, Een vergelijkend onderzoek naar lessen uit spoorwegongevallen, hotelbranden en industriële ongelukken, Haagse drukkerij en uitgeversmaatschappij, Den Haag. Goossens, L.H.J., (2000), Risk Assessment and Evalutation Techniques, reader module 2 MoSHE-opleiding Delft TopTech Perrow, C., (1999). Normal accidents: Living with High-Risk Technologies, Princeton University Press, New Jersey. Reason, J., (1998) Managing the Risks of Organisational Accidents, University of Manchester, UK. Wagenaar, W.A., Groenewegen, J., (1986), Accidents at sea: multiple causes and impossible consequences, in: International Journal of Man-Machine Studies, 27, p. 587-598.. Richtlijn voor kwantitatieve risicoanalyse ‘Paarse boek’ CPR 18 Staatsblad 1999 234: Besluit Risico’s Zware Ongevallen Rapport Informatie-eisen Brzo’99, CPR 20 Luchtfoto: Opslagdepot voor minerale aardolieproducten