Deze oriënteringsfase hoort bij een les over verhoudingen van de oppervlakte/inhoud van gelijkvormige figuren/ lichamen bij schaalveranderingen. Elke leerling krijgt één enveloppe (1,2,3 of 4) met daarin identieke figuren, maar met een verschillende grootte. Ze moeten de kleine figuren in de grote figuur leggen en dan een verband zoeken tussen de oppervlakte van die kleine figuur en die van de grote figuur. Enveloppe1: een gelijkzijdige driehoek (figuur 1) en negen kleine gelijkzijdige driehoeken (figuur die samen in de grote driehoek passen. Enveloppe 2: een grote rechthoek (figuur 1) en 4 kleine rechthoeken (figuur 2) die samen in de grote rechthoek passen. Enveloppe 3: een groot vierkant (figuur 1) en 4 kleine vierkanten (figuur 2) die samen in het grote vierkant passen. Enveloppe 4: een groot parallellogram (figuur 1) en 9 kleine parallellogrammen (figuur 2) die samen in het grote parallellogram passen. Dit gaat over driehoeken. Je speel memory in groepjes van 2 personen. Speciaal is dat je nu drie kaartjes moet omdraaien die bij elkaar horen. Middelloodlijn Zwaartelijn Deellijn Hoogtelijn Rechte door het midden van een zijde en loodrecht op de drager van die zijde Rechte door een hoekpunt en door het midden van de overstaande zijde Rechte door een hoekpunt die de hoek in twee even grote hoeken deelt Loodlijn vanuit een hoekpunt naar de drager van de overstaande zijde Gelijkbenige driehoek Gelijkzijdige driehoek Minstens 2 zijden even lang Rechthoekige driehoek Basishoeken gelijk Alle hoeken 60° 3 even lange zijden Rechthoekszijden en schuine zijde Scherphoekige driehoek 3 scherpe hoeken Stomphoekige driehoek 1 stompe hoek en 2 scherpe hoeken