Werkblad 4 – Wet van Ohm (beta) Je wilt van een lampje de

advertisement
Werkblad 4 – Wet van Ohm
(beta)
1.
Je wilt van een lampje de weerstand bepalen bij een spanning van 2,0 V met een
spanningsmeter en een stroommeter.
a. Teken een schema waarin deze meters, het lampje en de spanningsbron zijn opgenomen.
b.
c.
Een lampje is een PTC.
Leg uit wat dat betekent
Leg uit waarom het bij het bepalen van de weerstand van het lampje dus belangrijk is te
vermelden bij welke spanning je de weerstand van het lampje bepaald hebt.
De weerstand van het lampje blijkt 20 Ω te zijn.
d. Bereken hoe groot de stroomsterkte was die de stroommeter aangaf in deze situatie.
2.
Een persoon raakt per ongeluk met één vinger een pool van het stopcontact aan. De potentiaal
van deze pool kan daarbij of 0 V zijn, anders is het 230 V. De potentiaal van de grond waarop de
persoon staat is 0 V. De weerstand van de persoon is 52 kΩ.
a. Leg uit hoe groot de stroom is die door de persoon gaat als de pool een potentiaal heeft
van 0 V.
b. Bereken de stroomsterkte die door het lichaam van deze persoon gaat als hij de andere
pool aanraakt.
Stroom door het lichaam van een persoon kan zeer gevaarlijk zijn. Hieronder staan in een tabel
de effecten die kunnen optreden bij verschillende stroomsterktes:
Stroomsterkte
0 - 1 mA
1 - 5 mA
15 - 25 mA
> 25 mA
c.
3.
Effect op je lichaam
Je kunt de stroom net voelen; het voelt precies als het kriebelen van mieren in de
palm van je hand.
Je hand slaapt; je kunt hem niet echt goed bewegen.
Je hebt geen controle meer over je spieren; de spieren zijn verkrampt; deze
toestand kan je nog wel zelf proberen op te heffen door op je tenen te gaan
staan.
Je ademhalingsspieren verkrampen en je bent niet meer in staat adem te halen;
je raakt bewusteloos; ook je hart kun nu onregelmatig gaan samentrekken; dit
kan dodelijk zijn.
Als de huid vochtig wordt neemt de weerstand af.
Bereken hoe groot de weerstand van de persoon minimaal is als hij geen controle meer
heeft over zijn spieren en de spanning over zijn lichaam 230 V is.
Een weerstand van 20 Ω wordt aangesloten op een spanningsbron. De stroom door de
weerstand is dan 3,2 A.
a. Bereken hoe groot de spanning is die over de spanningsbron.
De gebruikte spanningsbron is een batterij die gelijkspanning levert.
b. Wat betekent het dat een batterij gelijkspanning levert?
Na verloop van de tijd raakt de batterij bijna leeg, daarom weet hij nog maar een stroom te
leveren van 0,6 A.
c. Bereken de spanning over de weerstand als deze weerstand ohms is.
d.
Leg uit dat in het geval dat de weerstand een PTC was, de spanning, of groter, of kleiner zou
als de uitkomst die je gevonden hebt bij vraag c.
De weerstand blijkt een NTC te zijn.
e. Leg uit of je de NTC moet verwarmen, of afkoelen, om de stroom weer groter te maken in
de bovenstaande situatie.
Download