Sociale steun en sociale spanning bij tienermoeders en zwangere

advertisement
FACULTEIT PSYCHOLOGISCHE
EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Academiejaar 2007-2008
Sociale steun en sociale spanning
bij tienermoeders en
zwangere tienermeisjes
Lynn DE RYCK
Promotor : Prof. dr. Michel VANDENBROECK
met begeleiding van Marjolijn DE WILDE (cRZ)
Masterproef ingediend tot het verkrijgen van de titel
MASTER IN SOCIAAL WERK
Voorwoord
Zoals zal blijken uit deze scriptie is sociale steun cruciaal in het leven van
mensen. Ook ik heb dit aan de lijve mogen ondervinden bij het schrijven van
deze masterproef. Daarom zou ik graag mijn dank willen betuigen aan enkele
mensen die me doorheen deze periode gesteund hebben.
Vooreerst wil ik mijn promotor Dr. Michel Vandenbroeck bedanken voor de
intensieve begeleiding en de vele nuttige tips die hij mij gegeven heeft. Ook wil ik
Marjolijn
De
Wilde
van
het
Centrum
voor
Relatievorming
en
Zwangerschapsproblemen (cRZ) bedanken voor haar actieve medewerking aan
deze scriptie. De professionele ervaring en kennis van deze twee mensen
maakten het mogelijk een kritisch perspectief in te nemen en een interessant
onderzoek te voeren.
Uiteraard zou dit onderzoek onmogelijk geweest zijn zonder de tienermeisjes die
bereid waren deel te nemen. Ook zij verdienen dus zeker een woordje van dank.
Verder wil ik ook de voorzieningen die meisjes probeerden te overtuigen deel te
nemen bedanken voor hun inzet.
Ten slotte wil ik ook mijn vriend Jochen en mijn ouders bedanken voor hun steun,
geduld en begrip tijdens de moeilijke momenten en voor het nalezen op taal- en
typfouten. Ook mijn vriendinnen verdienen een woordje van dank voor hun
emotionele steun.
INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING..................................... 4
1. TIENERMOEDERS ............................................................ 7
1.1.
Inleiding ........................................................................................ 7
1.2.
Terminologie .................................................................................. 7
1.3.
Cijfergegevens ............................................................................... 8
1.3.1. Prevalentie in België....................................................................... 8
1.3.2. Prevalentie in andere geïndustrialiseerde landen ................................ 9
1.4.
Beeldvorming over tienermoeders ............................................... 11
1.4.1. Wetenschappelijke literatuur ......................................................... 11
1.4.2. Beeld in de maatschappij .............................................................. 20
1.5.
Besluit .......................................................................................... 22
2. SOCIALE STEUN EN SOCIALE SPANNING ...................... 23
2.1.
Inleiding ...................................................................................... 23
2.2.
Begrippen..................................................................................... 23
2.2.1. Sociaal netwerk ........................................................................... 23
2.2.2. Sociale steun............................................................................... 24
2.2.3. Sociale spanning.......................................................................... 27
2.3.
Effecten........................................................................................ 28
2.4.
Sociaal netwerk van tienermoeders ............................................. 30
2.4.1. Ouders ....................................................................................... 30
2.4.2. Partner ....................................................................................... 31
2.4.3. Peers.......................................................................................... 32
2.4.4. Anderen...................................................................................... 33
2.5.
Professionele hulpverlening ......................................................... 33
2.6.
Besluit .......................................................................................... 35
3. METHODOLOGIE............................................................ 36
3.1.
Onderzoeksvraag ......................................................................... 36
3.2.
Onderzoeksopzet.......................................................................... 36
3.2.1. Participanten ............................................................................... 36
3.2.2. Instrumenten .............................................................................. 36
3.2.3. Procedure ................................................................................... 37
4. RESULTATEN ................................................................. 39
4.1.
Respondenten .............................................................................. 39
4.2.
Sociale steun ................................................................................ 41
4.3.
Sociale spanning .......................................................................... 54
4.4.
Professionele hulpverlening ......................................................... 58
4.5.
Beleving ....................................................................................... 60
4.6.
Kritische bespreking .................................................................... 64
5. CONCLUSIE ................................................................... 68
6. TABELLENLIJST............................................................. 64
7. BIBLIOGRAFIE .............................................................. 71
8. BIJLAGEN...................................................................... 78
Inleiding en probleemstelling
Tienerzwangerschap is in België geen nationaal probleem zoals in sommige
andere geïndustrialiseerde landen het geval is. Toch gaat er veel aandacht naar
deze doelgroep omdat ze geacht wordt een zeer kwetsbare groep te zijn waarbij
problemen op verschillende gebieden samenkomen. Veel meisjes zouden in een
lage bestaanszekerheid
en in een risicovolle marginale sociaal-economische
toestand leven (Kind & Gezin,2006).
Lange tijd leefde in onze samenleving het idee dat moederschap bij tieners
onvermijdelijk leidt tot allerhande sociale problemen. Deze stelling wordt de
laatste jaren door verschillende onderzoekers echter ontkracht. Er mag dan wel
een link zijn tussen sociale problemen en tienermoederschap, de oorzaak-gevolg
relatie is lang niet zo vanzelfsprekend. Vaak bevinden de meisjes zich al in een
precaire situatie vóór de zwangerschap (Menger,1997).
Het nemen van de beslissing om het kind al dan niet te houden is vaak een zeer
moeilijk moment voor de meisjes. De keuze moet snel gemaakt worden en heeft
verstrekkende gevolgen voor hun toekomstige leven. “Leuk om jong moeder te
zijn?” luidt de titel van een Nederlandse informatiebrochure voor alleenstaande
jonge moeders. Het vraagteken suggereert reeds dat moederschap op jonge
leeftijd niet altijd vanzelfsprekend is (FIOM,2005).
Dit wordt vaak opgevangen door de hulp van anderen. Hierbij kan een
onderscheid gemaakt worden tussen formele of professionele steun en informele
steun. Binnen deze opdeling kunnen verschillende soorten steun onderscheiden
worden; emotionele steun, tastbare steun, positieve feedback, informatie en
advies,
sociale
participatie
en
zwangerschapsgerelateerde
steun
(Gee
&
Rhodes,2007).
Tienermoeders ondervinden vaak grote drempels om naar de professionele
hulpverlening te stappen. Ze zijn bang voor oordelende blikken en een
neerbuigende houding van hulpverleners (De Jonge,2001). Vaak zullen het familie
en vrienden zijn die de belangrijkste rol spelen in het ondersteunen van
tienermoeders.
4
Deze (informele) sociale steun speelt een belangrijke factor in het leren omgaan
met de nieuwe rol als tienermoeder. Sociale steun kan werken als een
bescherming tegen potentiële negatieve effecten van tienermoederschap, zo kan
het bijvoorbeeld werken als een buffer tegen psychologische of economische
gevolgen (Letourneau, Stewart & barnfather, 2004). Ook creëert het hebben van
sociale steun meer kansen om een opleiding te kunnen volgen of een job uit te
voeren (Thompson, 1986).
In relaties met anderen kunnen echter ook spanningen optreden. Zo kan de
tienermoeder teleurgesteld zijn in bepaalde personen, krijgt men kritiek of
ontstaan er conflicten. Dit wordt negatieve steun genoemd. Het is belangrijk om
ook aan deze steun aandacht te geven aangezien uit onderzoek gebleken is dat
deze negatieve steun meer invloed zou hebben op het welzijn van het meisje dan
de positieve steun. Deze spanningen zouden de positieve effecten van de sociale
steun kunnen neutraliseren (Rhodes& Woods, 1995).
In deze scriptie zullen volgende onderzoeksvragen onderzocht worden:
-
Van wie ervaren de tienermoeders steun?
-
Welke soorten steun ervaren de tienermoeders?
-
Aan welke steun hebben de tienermoeders nood?
-
Hoe beleven tienermoeders de steun die ze krijgen?
-
In welke relaties ervaren tienermoeders het meeste spanning?
Deze scriptie bestaat uit 5 hoofdstukken.
In
het
eerste
hoofdstuk
wordt
een
algemeen
beeld
geschetst
over
tienermoeders. Naast de cijfergegevens over tienermoederschap wordt er ook
ingegaan op de beeldvorming over tienermoeders in de maatschappij. Het
negatieve beeld over de tienermoeder wordt hierbij kritisch bekeken.
In het tweede hoofdstuk wordt er aandacht besteed aan de sociale steun die
tienermoeders ontvangen. De klemtoon wordt gelegd op de informele steun maar
ook de formele steun wordt belicht. Naast de sociale steun bestaat er ook sociale
spanning die kan optreden tussen de steunverlener en de tienermoeder. Ook hier
wordt in deze masterproef op ingegaan.
5
In het derde hoofdstuk wordt het methodologisch kader besproken. Deze bestaat
uit de onderzoeksvraag en het onderzoeksopzet. Het meetinstrument en de
procedure worden uitgelegd alsook de samenstelling van de onderzoeksgroep.
De resultaten van het onderzoek worden besproken en geanalyseerd in een
vierde hoofdstuk. Verder wordt er een verbinding gelegd tussen het onderzoek
binnen deze scriptie en de literatuurstudie en volgt er een kritische bespreking
van de resultaten.
Het laatste hoofdstuk betreft een algemeen besluit van deze scriptie met enkele
aanbevelingen voor hulpverlening en verder onderzoek.
6
1. Tienermoeders
1.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk worden terminologie en historische verschuivingen rond
tienermoeders
beschreven.
Verder
worden
de
cijfergegevens
van
tienermoederschap in België en in andere geïndustrialiseerde landen besproken
en geanalyseerd. In het volgende deel wordt de beeldvorming over tienermoeders
kritisch bekeken. Zowel de beeldvorming in wetenschappelijke literatuur als de
beeldvorming in de maatschappij worden onderzocht. Deze zijn namelijk niet los
te koppelen van elkaar aangezien ze een wederzijdse invloed hebben op elkaar.
Wetenschappers leven namelijk niet in een vacuüm en voeren onderzoek
steunend op de waarden en normen die leven in de maatschappij. Anderzijds
wordt
de
beeldvorming
van
mensen
beïnvloed
door
hetgeen
door
de
wetenschappers beweerd wordt. De bedoeling van dit deel is om stil te staan bij
de vooroordelen en stigma’s die leven rond tienermoeders en deze vanuit een
kritisch perspectief te bespreken.
1.2.
Terminologie
Het begrip tienermoeder wordt gebruikt indien een meisje moeder wordt voor
haar 20ste verjaardag. Andere vaak gebruikte termen zijn ‘adolescente moeders’
of ‘jonge moeders’.
Deze termen zijn schijnbaar descriptief aangezien meisjes die voor hun 20ste
zwanger worden nu eenmaal ‘tieners’ zijn en ‘jong’ zijn. Toch zal er vaak een
negatieve connotatie hangen aan deze begrippen. Tienermoeders zouden te jong
zijn of te onvolwassen om moeder te worden. In onderzoeken uit dit zich door
deze doelgroep tegenover ‘normale’ moeders te plaatsen die ouder zijn. Dit
impliceert reeds de opvatting die in de samenleving heerst dat tienermoeders
‘abnormaal’ zijn. De term ‘jonge moeders’ kan bovendien verwarring scheppen
met vrouwen die pas moeder geworden zijn (Phoenix,1991).
De negatieve connotaties ten aanzien van tienermoederschap zijn historisch
gegroeid. In het begin van de 20ste eeuw werden vooral zwangerschappen buiten
het huwelijk sterk gestigmatiseerd en niet zozeer moederschap bij meisjes jonger
dan 20 jaar. Het tienermoederschap werd pas geproblematiseerd vanaf de
7
seksuele revolutie in de jaren ’60. Hierbij ging het niet meer zozeer om morele
bezwaren maar om bezorgdheid over de socio-economische problemen die
tienermoederschap met zich mee zou brengen (Dixon,1995). Bovendien krijgt de
adolescentie in de 2de helft van de 20ste eeuw een eigen invulling (De
Wilde,2007a). Vanaf dan worden tienermoeders beschouwd als “abnormaal”. De
maatschappij verwacht namelijk dat een vrouw pas moeder wordt tussen de 25
en 30 jaar. Sociale en politieke veranderingen brachten een verschuiving teweeg
in de verwachtingen ten aanzien van de rol en de verantwoordelijkheden van
vrouwen. Het volgen van een hoge opleiding en het streven naar een carrière
wordt gebruikt als norm voor vrouwen in de huidige maatschappij. Vrouwen die
dit patroon niet volgen worden gestigmatiseerd en geproblematiseerd (Wilson &
&Huntington, 2005).
In deze scriptie zullen de begrippen ‘tienermoeder’ of ‘jonge moeder’ gebruikt
worden, toch moet hierbij vermeld worden dat het niet de bedoeling is om
hiermee een negatieve connotatie uit te drukken of stigma’s te ondersteunen. Ze
zullen hier gebruikt worden als zuiver descriptieve termen.
1.3.
Cijfergegevens
1.3.1. Prevalentie in België
In
vergelijking
met
andere
landen
heeft
België
een
laag
aantal
tienerzwangerschappen. Ongeveer 1 meisje op 117 wordt zwanger voor haar
20ste. Tussen 17 en 20 jaar is dit ongeveer 1 meisje op 65 (De Wilde, 2008).
Het aantal zwangere tienermeisjes stijgt elk jaar lichtjes. Na een fikse daling in
2002 en 2003 was er in 2004 en 2005 weer een stijging merkbaar. Toch moeten
we hierbij rekening houden met absolute en relatieve trends (Garssen,2004). Het
totaal aantal meisjes onder de 20 jaar stijgt namelijk ook elke jaar. Men spreekt
dus eerder over een stagnatie van de tienerzwangerschappen.
Ongeveer 3 meisjes op 4 onder de 16 jaar die zwanger worden kiezen voor
abortus. Bij de meisjes boven de 16 jaar evolueert dit cijfer geleidelijk aan van 1
naar 2 op 4. Steeds meer meisjes kiezen voor abortus. Deze stijgende trend loopt
echter gemiddeld genomen gelijk met de stijging van het totaal aantal
gerapporteerde abortussen in België (CRZ,2006).
8
10-19 JAAR
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Bevallingen België
3044
3027
3019
3113
3358
3400
3106
-
2790
2813
Abortussen
1827
1790
1839
2022
2082
2208
2122
2162
2276
2385
zwangerschappen
4871
4817
4858
5135
5440
5608
5228
-
5066
5198
Tabel 1: Evolutie van de bevallingen, abortussen en zwangerschappen bij meisjes tussen 10 en 19
jaar (De Wilde, 2008)
PER 1000
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Zwangerschapscijfer
8,17
8,09
8,16
8,61
9,11
9,35
8,66
-
8,30
8,52
Bevallingscijfer
5,11
5,08
5,07
5,22
5,62
5,67
5,14
-
4,57
4,61
Abortuscijfer
3,07
3,01
3,09
3,39
3,48
3,68
3,51
3,56
3,73
3,91
Tabel 2: Evolutie van het leeftijdsspecifiek zwangerschapscijfer, bevallingscijfer en abortuscijfer (per
1000) bij meisjes tussen 10 en 19 jaar in België (De Wilde, 2008)
Zwangerschap bij jongeren is door het lage cijfer in België niet zozeer
een
nationaal probleem, zoals in andere landen het geval is. Dit wekt de indruk dat
het geboorteregelend gedrag van jongeren in ons land bijna ideaal is en dat
verder onderzoek niet meer nodig is. Een dergelijke afzijdige houding ten
opzichte van zwangerschap bij jongeren zou echter onterecht en ongewenst zijn
(Rademakers,1990).
1.3.2. Prevalentie in andere geïndustrialiseerde landen
Als we naar het aantal tienermoeders in de geïndustrialiseerde landen kijken dan
zien we zeer grote verschillen. De grootste verschillen zijn merkbaar tussen de
lage prevalentie in landen zoals Nederland en Zweden enerzijds en het hoge cijfer
tienermoeders in de verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk anderzijds
(Unicef, 2001).
Een eerste mogelijke verklaring voor deze verschillen is de pragmatische aanpak
in Nederland en Zweden die sterk verschilt van de eerder morele aanpak in
Amerika en Engeland. Door de pragmatische aanpak van seksuele voorlichting
maken meer jongeren gebruik van anticonceptie (Garssen,2004). Seksualiteit is
er in het leven geïntegreerd als exponent van menselijke activiteit en gevoelens.
Jongeren worden daarbij gesteund bij het opbouwen van relaties (Coley,1998).
9
Ouders, leerkrachten en hulpverleners vertellen zelden aan jongeren om seks te
vermijden, maar ze sporen de jongeren aan om hun verantwoordelijkheid op te
nemen. De Nederlandse aanpak betekent minder tijd spenderen aan het trachten
te voorkomen dat jongeren seksueel actief worden maar meer tijd spenderen in
het onderrichten en empoweren van jongeren om zich verantwoord te gedragen
wanneer ze seksueel actief worden. Dit staat in groot contrast met de boodschap
die jongeren in Amerika meekrijgen. Hier leeft nog vaak de gedachte dat seks
vóór het huwelijk taboe is (Schalet,2004). Ook in Engeland steunt het beleid nog
zeer sterk op morele waarden. Ze zijn hier van mening dat een pragmatische
aanpak een verkeerde boodschap stuurt naar de jongeren, seksuele activiteit
stimuleert op een te jonge leeftijd en de familiale basiswaarden ondermijnt. De
voorlichting is hier vooral gericht op een ‘ just say no’-principe, zonder verdere
informatie over anticonceptie (Sleegers,2006).
Een tweede mogelijke verklaring voor het hoog aantal tienermoeders in Amerika
en Engeland is de grote inkomensongelijkheid die er heerst (Garssen, 2004).
Tieners uit gezinnen met een lager inkomen zouden namelijk vroeger hun eerste
seksuele ervaring hebben en zouden minder voorbehoedsmiddelen gebruiken
(AGI,2001). Een andere verklaring is dat jongeren uit zwakkere sociaaleconomische milieus minder te verliezen zouden hebben dan hun leeftijdsgenoten
uit de middenklasse. Hierbij gaat het dan vooral over opleiding, werk en loon
(Phoenix, 1991).
Bovendien moet rekening gehouden worden met het feit dat de gemiddelde
leeftijd om moeder te worden in Amerika en Engeland lager ligt dan in landen
zoals Nederland, Zweden en België. Hierdoor wordt het tienermoederschap hier
misschien als iets normaler aanschouwd aangezien het leeftijdsverschil met de
gemiddelde moeder lager ligt (Teitler, 2002).
10
1.4.
Beeldvorming over tienermoeders
1.4.1. Wetenschappelijke literatuur
Benaderingswijzen
Moore & Brooks-gunn (2002) onderscheiden in ‘the handbook of parenting’ 4
benaderingswijzen in het onderzoek naar tienermoeders.
Een eerste benadering definieert de transitie naar het moederschap als een
normatieve uitdaging. De rolverandering en de mogelijke herdefiniëring van een
identiteit
staan
hierbij
centraal.
Het
gaat
hier
onder
andere
over
de
psychologische voorbereiding op het moederschap, de herwaardering van relaties
met ouders en partner en de tevredenheid over de moederrol. In een onderzoek
van Lesser et al (1999) worden tienermoeders die depressieve symptomen
vertoonden
tijdens
de
zwangerschap
of
postpartum
bevraagd
over
hun
moederrol. Het gaat hier onder andere over het “denken als een moeder”,
ervaringen rond het moederschap en de invloed die dit heeft op hun beslissingen
en gedragsveranderingen die de tiener ondergaan heeft in de transitie naar de
moederrol. De conclusie van het onderzoek luidt dat voor sommige tieners het
moederschap hen behoed heeft van een voortzetting van hun (zelf)destructieve
leven.
De tweede benadering is de meest dominante. In dit soort onderzoek wordt de
nadruk gelegd op de gevolgen van het moederschap op het meisje zelf. De
levensloop van de meisjes wordt bekeken vanuit een sociologisch of demografisch
standpunt.
Transities van de levensloop worden hier dus wel onderzocht maar
niet vanuit een psychologisch of vanuit een ontwikkelingsperspectief. Vaak wordt
onderzoek gedaan naar opleiding, woonsituatie, werksituatie en burgerlijke staat.
Het is in dit soort onderzoek dat tienermoeders vaak vergeleken worden met
oudere moeders. Deze methode wordt de laatste tijd echter in vraag gesteld. Om
beïnvloedende factoren zoveel mogelijk te onderdrukken wordt de levensloop van
de meisjes vergeleken met hun zussen die geen tienermoeder zijn.
Een meer familiegeoriënteerde aanpak vinden we terug in een derde benadering.
Hierbij wordt het effect van het jonge moederschap nagegaan voor de ouders van
het meisje en voor het kind. Een andere mogelijkheid bij de familiegeoriënteerde
11
visie is een meer gedetailleerde aanpak. Hierbij wordt niet enkel gekeken naar de
effecten van het moederschap op individuen maar ook op de familie als een
geheel. Dit is nodig aangezien tienermoeders vaak in multigenerationele
huishoudens leven. Deze benadering zal belangrijk zijn in de context van sociale
steun en sociale spanning.
Directe observatie van het gedrag en de vaardigheden van de jonge moeder is
een laatste mogelijkheid om tienermoeders te benaderen. Deze benadering kwam
er als antwoord op de overtuiging dat kinderen van tienermoeders minder goede
uitkomsten hebben dan kinderen van oudere moeders. Roosa en Vaughan (1984)
vergeleken tienermoeders en oudere moeders op basis van een aantal variabelen
die verband houden met de ontwikkeling van het kind. Via vragenlijsten werden
de houding ten opzichte van het kind en de eigen moederrol en de kennis in
verband met de ontwikkeling van het kind gemeten. De tienermoeders scoorden
significant lager op de testen in verband met kennis over de ontwikkeling van
kinderen dan de oudere moeders. Ook op vlak van tevredenheid over het kind en
begrijpen van het kind scoren de tienermoeders lager. Ook Berlin, Brady-Smith
en Brooks-Gunn
(2002) bestuurden het ouderlijke gedrag van tienermoeders
door hen te vergelijken met oudere moeders.
In dit onderzoek werd de
onderzoeksgroep echter beperkt tot moeders met een laag gezinsinkomen en
maakte een onderscheid tussen 3 etnische groepen. Hierdoor werden enkele
economische en culturele variabelen onder controle gehouden. Uit dit onderzoek
bleek dat tienermoeders minder ondersteunend en indringender zouden zijn naar
hun kind toe.
Predictoren
In een onderzoek van Van Berlo et al (2005) wordt de achtergrond van
tienerzwangerschappen opgesplitst in vijf categorieën. Ten eerste is er het
anticonceptiegebruik: een open , positieve houding ten aanzien van de eigen
seksualiteit, een gevoel van eigen verantwoordelijkheid en communicatieve
competentie zouden consistent anticonceptiegebruik bevorderen. Een tweede
belangrijk
element
zou
de
sociaal
economische
status
zijn
en
het
opvoedingsklimaat. Meisjes met een hoger opleidingsniveau zouden vaker een
duidelijker toekomstbeeld hebben en zijn daardoor meer gemotiveerd om
anticonceptie te gebruiken. Verder zouden meisjes uit gebroken gezinnen een
groter risico lopen om zwanger te worden. De cultuur waarin het meisje opgroeit
is een derde achtergrondelement die van belang kan zijn is. Hierbij wordt
12
opnieuw verwezen naar het grote verschil tussen de pragmatische houding in de
noordelijke landen en de morele houding in de Angelsaksische landen. Een vierde
mogelijk element is dat de kennis over seksualiteit en anticonceptie vaak
ontoereikend
is.
Een
vijfde
element
betreft
misbruik.
Zo
zouden
veel
tienermoeders een achtergrond hebben van psychisch of seksueel misbruik. Het
verlangen naar liefde zou hier een belangrijk element in spelen.
Ruytjens (2000) spreekt over drie dimensies waar mogelijke oorzaken voor
ongeplande zwangerschappen bij jonge meisjes kunnen gezocht worden. Ten
eerste is er de biologische dimensie. In het algemeen kan gesteld worden dat de
puberteit bij zowel jongens als meisjes vroeger start dan enkele decennia
geleden. Jongeren zijn op steeds vroegere leeftijd lichamelijk rijp maar deze
rijpheid
gaat
niet
altijd
samen
met
de
psychosociale
rijpheid.
Deze
dissynchroniciteit kan een aantal belangrijke implicaties met zich meebrengen. De
vroege lichamelijke rijpheid geeft jongeren een impuls tot seksuele contacten
terwijl ze vaak nog niet klaar zijn met de eigen lichamelijkheid of met de
emotionele hechting aan anderen. Een tweede dimensie is de sociale dimensie.
We leven in een tijdsgeest waarin alles moet kunnen en waarin er wordt gesteld
dat we tolerant moeten zijn. Langs de ene kant laat dit progressieve evolutie toe
maar langs de andere kant laat het ons vaak niet meer toe om een kritisch
standpunt in te nemen. Het idee dat ‘alles moet kunnen’ past perfect in het
ontwikkelingsstadium van jongeren waardoor deze extra kwetsbaar zijn. Daarbij
komt ook nog eens de druk van de peer group. Het verlangen naar populariteit
kan zo groot zijn dat men onder druk van de peer group seksueel actief wordt.
Een laatste dimensie is de psychologische. De adolescentie is een specifieke fase
in het ontwikkelingsproces. Veel jongeren slagen er nog niet in om een
ongewenste zwangerschap te voorkomen omdat ze moeilijkheden zouden hebben
bij
het
redeneren
over
kans
en
probabiliteit.
Het
perspectief
van
een
zwangerschap ligt niet in hun gezichtsveld. Verder zijn een naïef idealisme, het
idee van onkwetsbaarheid en egocentrisme eigen aan de manier van redeneren
bij adolescenten.
Naast deze predictoren mogen echter individuele karakteristieken en beslissingen
niet over het hoofd gezien worden. Deze predictoren gelden voornamelijk voor
ongeplande zwangerschappen. Er zijn echter ook meisjes waarbij er een groot
verlangen leeft naar een kind en die zeer bewust voor een kind kiezen. Een groot
deel van de tienerzwangerschappen is semi-gepland. Hierbij gaat het om een
zwangerschap die misschien niet gepland was maar van in het begin gewenst.
13
Deze groep is zeer moeilijk af te bakenen en te definiëren omdat ze vaak
aangeven dat de zwangerschap gepland was. Gepland en gewenst zijn echter
twee niet te verwarren begrippen.
Gevolgen
Voor de moeder
Er zijn vier soorten factoren die het ontstaan van problemen bij jonge moeders in
de hand kunnen werken. Een eerste element is het al dan niet gewenst zijn van
de zwangerschap. Hiervoor bestaan er verschillende indicatoren: de abortusratio,
het afstaan ter adoptie en de burgerlijke staat van de moeder. Deze laatste
indicator wordt echter steeds minder relevant aangezien men veel minder trouwt
dan vroeger. Een tweedede element die problemen bij tienermoeders kan
beïnvloeden is de sociale steun die ervaren wordt door de naaste omgeving. Dit
zal uitgebreid besproken worden in het volgende hoofdstuk. Een derdede factor
zijn de individuele psychosociale kenmerken van de moeder. Een voorbeeld
hiervan is de mate waarin het meisje haar nieuwe status van moeder aankan. Het
gaat hierbij om het algemene principe van draagkracht en draaglast. Negatieve
gebeurtenissen in het leven kunnen de draaglast vergroten waardoor het
evenwicht draagkracht-draaglast uit balans geraakt en het meisje veel meer
problemen zal ondervinden. Een laatste element dat inwerkt op de mate van
problemen
zijn
maatschappelijke
en
financiële
factoren.
Een
afgebroken
schoolcarrière en een inkomen op bijstandsniveau kunnen het meisje makkelijker
in een achterstandpositie brengen en zou de kans op depressie verhogen
(Menger,1997).
Veel onderzoekers hebben zich de laatste decennia gefocust op de gevolgen van
een tienermoederschap op het meisje zelf. Hierbij gaat veel aandacht naar
deprivatie van de meisjes. Op economisch vlak blijken de meisjes vaak financiële
problemen te hebben. Ze zijn vaak alleenstaand, hebben minder stabiele jobs,
laag opleidingsniveau en leven vaak van uitkeringen. Ze zouden veel risico lopen
om in armoede terecht te komen (Coley, 1998). Er moet echter gewezen worden
op het feit dat de maatschappelijk achtergestelde situatie van de meisjes vaak
niet het resultaat is van het moederschap. Veel meisjes bevinden zich reeds in
een achtergestelde maatschappelijke positie voor de zwangerschap. Het gaat
hierbij om een verwarring tussen correlatie en causaliteit. Er bestaat wel degelijk
14
een link tussen moederschap op jonge leeftijd en een scala van problemen maar
deze problemen worden niet noodzakelijk veroorzaakt door het feit dat de meisjes
jong moeder zijn geworden. De problemen van deprivatie zouden dus eerder te
wijten zijn aan de achtergrond van het meisje dan aan de jonge leeftijd waarop
ze moeder geworden is (Menger,1997;De Wilde,2007b).
Het moederschap zou een sterk negatief effect hebben op de schoolloopbaan.
Tienermoeders zouden veel sneller afhaken op school dan hun leeftijdgenoten
aangezien moederschap en onderwijs moeilijk te combineren is (Coley,1998).
Ook dit wordt door andere onderzoeken weerlegd. De meisjes zouden al gestopt
zijn met school voor de zwangerschap. Bovendien zijn er steeds meer kansen om
op latere leeftijd de studies voort te zetten en grijpen ook steeds meer
tienermoeders deze kans. Onderzoek zou zich dus beter richten op het
opleidingsniveau op latere leeftijd in plaats van direct na de zwangerschap
(Furstenberg et al,1987).
Een andere bedenking die kan gemaakt worden is dat het niet gemotiveerd zijn
om een diploma te halen vaak niet het gevolg is van het jonge moederschap
maar juist de oorzaak. Jonge meisjes die geen hoge toekomstverwachtingen
hebben of geen concrete carrièredromen zullen vaker beslissen om het kind te
houden dan meisjes die een hogere studie ambitiëren (Frost &Oslak,1998).
Verder wordt verondersteld dat tienermoederschap een zeer negatief effect heeft
op
de
arbeidsloopbaan.
Jonge
moeders
zouden
meer
kans
hebben
op
werkloosheid. Phoenix (1991) geeft hiervoor vier verklarende factoren. Ten eerste
zouden veel tienermoeders een traditionele opvatting hebben over de rol van de
moeder. Ze zijn er van overtuigd dat kinderen hun moeder nodig hebben en
willen langs de andere kant ook zelf niets missen van de ontwikkeling van hun
kinderen. Ten tweede zou werken geen aantrekkelijk alternatief zijn ten opzichte
van het moederschap. Dit is vooral te wijten aan de onderbetaalde en ondankbare
jobs die de meisjes aangeboden krijgen. In een maatschappij waar een diploma
en levenslange scholing steeds centraler komt te staan is het voor lager
geschoolde mensen steeds moeilijker om een goed betaalde job te vinden
(Toelen, 2003). Ten derde kan het vinden van kinderopvang een groot
struikelblok. Vaak worden sociaal zwakkere groepen uitgesloten en gaat de
voorkeur
van
de
(Vandenbroeck,2004).
kinderopvang
uit
naar
Bovendien is opvang
hoger
opgeleide
vaak geen prioriteit
vrouwen
voor de
tienermoeders. Zij zijn meer met hun zwangerschap bezig. Doordat deze vaak
15
ongepland is, kruipt er veel tijd in de aanvaarding vóór de meisjes toekomen aan
nadenken over hun toekomst (De Wilde, 2007a). Een laatste mogelijke verklaring
is de zogenaamde ‘armoedeval’. Hierbij betekent het hebben van een job een
achteruitgang ten opzichte van het leven van een uitkering. Dit effect wordt
veroorzaakt doordat mensen met een uitkering vaak recht hebben op subsidies
en andere inkomensafhankelijke regelingen. Als ze een baan aanvaarden kan de
inkomensverbetering zodanig zijn dat het recht op de subsidies en regelingen
vervalt. Maar aangezien tienermoeders vaak zeer slecht betaalde jobs hebben is
er een grote kans dat hun loon lager is dan de uitkering (SCP,2007).
De lage lonen, de hoge kost van kinderopvang en de afkeuring van het werken
als moeder vinden we echter niet exclusief terug bij tienermoeders. Ook bij
oudere moeders vinden we deze factoren terug. Hier kan dus de bedenking
gemaakt worden dat ook het hebben van kinderen op latere leeftijd een negatief
effect zou gehad hebben op de arbeidsloopbaan. Ook hier zou meer onderzoek
moeten gevoerd worden naar de gevolgen op lange termijn. Uit het weinige
onderzoek dat hier naar gedaan is bleek namelijk dat meisjes vaak terug aan het
werk gaan wanneer de kinderen leerplichtig zijn ( Zeck et al, 2007).
Verder focust veel onderzoek zich op mogelijke psychologische gevolgen voor het
meisje. Er wordt hierbij vertrokken van de assumptie dat de adolescentie sowieso
een moeilijke periode is aangezien men een eigen identiteit ontwikkelt. Bovendien
is er in deze periode een grote spanning tussen autonomie en afhankelijk ten
opzichte van de ouders. Moeder zijn vergt veel tijd en laat weinig tijd over voor
exploratie op het vlak van relaties, vrienden, school en carrièrekeuze. Jonge
moeders
zouden
hierop
kunnen
reageren
door
symptomen
gaande
van
psychologische uitputting tot depressie ( Coley,1998). In onderzoek wordt vaak
het ‘fasemodel’ gehanteerd waarbij de adolescentie een aparte levensfase is met
bepaalde verwachtingen en verplichtingen (De Wilde,2007b). Er wordt echter
gesuggereerd dat veel onderzoeken zich zodanig focussen op de negatieve
effecten van tienermoederschap dat ze uit het oog verliezen dat tienermoeders
veel obstakels kunnen overwinnen en zelfs psychologisch voordeel putten uit hun
zwanger- en moederschap (Seamark,2004). Tegenover het ‘fasemodel’ staat het
‘levensloopperspectief’. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat bepaalde vaardigheden
die bij een bepaalde levensfase horen ook vroeger (of later) kunnen ontwikkeld
worden. Dit ‘levensloopperspectief’ laat ruimte om afhankelijk van de situatie ook
hoopvol te staan ten opzichte van tienerouderschap. Sommige tieners zullen door
hun
voorgeschiedenis,
de
cultuur
waarin
ze
leven
en
hun
persoonlijke
16
mogelijkheden wel in staat zijn om het ouderschap op verantwoorde wijze op te
nemen. (De Wilde,2007b) Uit belevingsonderzoeken blijkt dat het hebben van een
kind sommige tienermoeders tegen bepaalde riscio’s beschermd heeft. Zo wordt
door Luker (1996) opgemerkt : “Having a baby is a lottery ticket for many
teenagers: it brings with it at least the dream of something better, and if the
dream fails, not much is lost. Some young women say it was the best thing they
ever
did.”
Het
moederschap
kan
bovendien
verantwoordelijkheid
en
volwassenheid bevorderen (Seamark,2004).
Voor het kind
Een grote bezorgdheid die geuit wordt in wetenschappelijke literatuur en in de
maatschappij
is
die
van
de
ontwikkeling
van
het
kind.
Kinderen
van
tienermoeders worden verondersteld een achterstand te hebben ten opzichte van
kinderen van oudere moeders.
Tienermoeders zouden wel even warm zijn dan oudere moeders maar zouden
over het algemeen minder verbaal, gevoelig en verantwoordelijk zijn. In de lagere
school zouden kinderen een cognitieve achterstand hebben , agressiever zijn en
meer gedragsproblemen vertonen. In de adolescentie wordt verondersteld dat ze
meer kans hebben op schoolfaling, delinquentie, vroegere seksuele activiteit en
om zelf tienermoeder te worden (Coley, 1998). Op latere leeftijd verwacht men
dat ze minder kans hebben op het halen van diploma’s en vaker onaantrekkelijke
jobs zullen beoefenen (Phoenix, 1991).
In verschillende onderzoeken komt naar voor dat tienermoeders een minder
stimulerende omgeving zouden creëren voor hun kinderen en dat ze bovendien
minder tolerant zouden zijn en meer zouden straffen. Verder beschouwen ze hun
kind rapper als moeilijk en hebben ze onrealistische verwachtingen ten aanzien
van hun kind (Everaerts, 2002).
Bij deze resultaten kunnen echter enkele bedenkingen gemaakt worden. In deze
onderzoeken wordt namelijk terug dezelfde methodologische fout gemaakt van
een verkeerde vergelijkingsgroep te nemen. De tienermoeders worden vaak
vergeleken met oudere vrouwen die getrouwd zijn. Een betere vergelijking zou
echter zijn met single oudere vrouwen. Bovendien komen deze oudere vrouwen
vaak uit de middenklasse terwijl de tieners vaak uit een armer gezin komen. Ook
hier zal het dus eerder de sociaal-economische status zijn die de belangrijkste
17
predictor is voor de eventuele achterstand bij de kinderen van tienermoeders
(Coley,1998). Als socio-economische variabelen onder controle worden gehouden
verdwijnen de verschillen tussen de tienermoeders en de oudere moeders vaak
grotendeels (Phoenix, 1991).
Om deze methodologische fout uit de weg te gaan zijn er drie nieuwe methodes
van onderzoek ontwikkeld. Ten eerste worden de tienermoeders vergeleken met
zussen die kinderen kregen op een latere leeftijd. Aangezien zussen dezelfde
familiale achtergrond hebben en bepaalde familiale karakteristieken delen zouden
de socio-economische verschillen tussen hen grotendeels aan het moederschap
op jonge leeftijd te wijten kunnen zijn. Een tweede manier van onderzoek is het
vergelijken van tienermoeders die een éénling hebben met tienermoeders die
bevallen zijn van een tweeling. Het idee dat hierachter leeft is dat het verschil
tussen het hebben van één of twee kinderen ongeveer vergelijkbaar is met het
verschil tussen het hebben van geen of één kind. Aangezien het hebben van een
tweeling at random gebeurt zouden de twee groepen niet veel verschillen voor
andere variabelen. Een derde mogelijkheid is het vergelijken van meisjes die op
eenzelfde leeftijd zwanger raakten maar waarvan de ene groep bevallen is en de
andere groep een miskraam heeft gehad. Aangezien miskramen at random
gebeuren zouden de verschillen tussen deze twee groepen kunnen gelinkt worden
aan het tienermoederschap (Hoffman, 1998).
De ontwikkelingstesten die in vele onderzoeken wordt afgenomen bij de kinderen
gebeurt vaak in het thuismilieu. De omgeving waarin deze testen worden
afgenomen zijn vaak niet ideaal. Kinderen worden vaak afgeleid door televisies,
radio’s en andere kinderen. Hierdoor zijn deze testen soms niet representatief
(Phoenix, 1991). Bovendien zijn de meetinstrumenten vaak opgesteld door en
voor de middenklasse (Everaerts, 2002).
In onderzoek worden tienermoeders vaak als een homogene groep behandeld.
Onderzoek die hierin een onderscheid maakte merkte echter grote verschillen op
tussen moeders jonger dan 17 jaar en de groep tienermoeders tussen 18 en 20
jaar. De negatieve uitkomsten zouden vaker bij de jongere groep voorkomen
(Phoenix, 1991).
De
achterstand
bij
kinderen
van
tienermoeders
wordt
vaak
gewijd
aan
onvolwassenheid, weinig kennis van de ontwikkeling en opvoeding van een kind
en de onervarenheid. Hierbij kan echter de bedenking gemaakt worden dat het
18
krijgen van een eerste kind voor iedereen nieuw is, ook voor oudere moeders.
Het meedoen met kinderen kan volgens sommigen zelfs makkelijker gaan op
jongere leeftijd. Veel hangt echter af van individuele verschillen bij de meisjes en
niet zozeer van de leeftijd (Heijerman,2000).
Invloed van wetenschappelijk onderzoek
De ongerustheid rond tienermoeders die leeft in de huidige samenleving wordt
vaak ondersteund door een traditioneel wetenschappelijk discours. Wetenschap
zorgt voor een legitimering van de problematisering van tienermoeders aangezien
ze verondersteld wordt onpartijdig en ‘waar’ te zijn.
De Franse filosoof Michel Foucault onderzocht de relatie tussen kennis, macht en
taal. Hij toonde aan dat er een link bestaat tussen machtige instituties in de
samenleving en de productie van kennis en van de “waarheid”. In de Westerse
maatschappij heeft wetenschap een bepaalde macht waardoor het meebepaalt
wat kennis en waarheid is. Het wetenschappelijke discours bepaalt hierdoor voor
een groot deel mee hoe we de samenleving ervaren (Wilson & Huntington,2005).
Wetenschappelijk onderzoek wordt veronderstelt objectief te zijn. De conclusies
worden verspreid in de maatschappij en liggen aan de basis van de, vaak
negatieve assumpties, over tienermoederschap. Hierbij moet echter de bedenking
gemaakt worden dat onderzoekers deel uitmaken van deze maatschappij en dus
op hun beurt beïnvloed worden door dominante ideologieën. Het is dus moeilijk
als onderzoeker om los te komen van de benadering van ‘tienermoederschap als
sociaal probleem’. Ze zullen dus vaak de negatieve vooroordelen en aannames
die leven in de maatschappij versterken (Phoenix,1991).
Bovendien wordt door onderzoekers vaak slechts één dimensie belicht van het
tienermoederschap. Dit kan te wijten zijn aan de dominantie van kwantitatief
onderzoek. Deze maken het onmogelijk om de gedachten en de gevoelens van de
tienermoeders op te nemen. Er zijn echter de laatste jaren meer onderzoekers die
een kwalitatief onderzoek voeren naar tienermoeders. Toch worden deze
conclusies zelden opgenomen in overheidsdocumenten of rapporten. Kwalitatief
onderzoek
wordt
verondersteld
Bovendien
bevatten
deze
minder
onderzoeken
accuraat
vaak
en
betrouwbaar
conclusies
die
de
te
zijn.
algemeen
aangenomen negatieve ideeën rond tienermoeders tegenspreken waardoor ze
19
vaak als ongeloofwaardig worden aangenomen. Hierdoor worden de theorieën
rond de negatieve uitkomsten van tienermoederschap wijd verspreid en worden
de onderzoeken die tienermoeders in een positiever daglicht stellen veel minder
benadrukt (Wilson & Huntington,2005).
1.4.2. Beeld in de maatschappij
De ‘moral panic’ die leeft rond tienermoeders is gebaseerd op drie aannames. Ten
eerste worden tienermoeders als één heterogene groep benaderd. Hierdoor wordt
afbreuk gedaan aan de individualiteit van de meisjes. Ten tweede gaat men ervan
uit dat meisjes onder de 20 jaar automatisch ‘te jong’ zijn om moeder te worden.
En tenslotte wordt er ook vanuit gegaan dat het krijgen van kinderen na de
tienerjaren ontegensprekelijk beter is dan tijdens de tienerjaren (Phoenix, 1991).
In de samenleving hangt er een negatief beeld rond tienermoeders. De meisjes
zouden, om uiteenlopende redenen, niet voldoen aan de huidige normatieve
veronderstellingen over hoe goede moeders er zouden moeten uitzien. Het is voor
de omgeving niet echt duidelijk of de jonge moeders zelf kinderen zijn of ze bij de
volwassenen horen. Men kan deze vraag opentrekken naar de vraag ‘op welke
leeftijd mensen als te jong worden beschouwd om bepaalde dingen te doen’. Dit
wordt nog versterkt door tegenstrijdigheden die de laatste jaren steeds scherper
naar
voor
komt.
Jongeren
worden
namelijk
steeds
langer
in
een
afhankelijkheidspositie gehouden door steeds langer naar school te gaan. Hoewel
ze op steeds latere leeftijd een vaste relatie aangaan, worden ze op steeds
jongere leeftijd seksueel actief. Deze tegenstrijdigheden met betrekking tot
leeftijd maken het nog moeilijker om definities over jonge moeders te vormen. In
Amerika bijvoorbeeld is een moeder jong als ze jonger is dan 20 jaar. In andere
landen vindt men moeders tussen 20 en 25 jaar ook nog jong (Menger,1997).
Sociologen hebben een onderscheid gemaakt tussen individuele, familiale en
historische tijd. De individuele tijd refereert naar de levensloop van een individu.
De familiale tijd verwijst naar de verwevenheid van de levensloop van de
verschillende familieleden. De historische tijd is het tijdspatroon in een sociale en
historische
context.
Tienermoederschap
wordt
in
de
huidige
samenleving
gedefinieerd als “buiten de tijd” of “te vroeg”. Vroeger werden tienermoeders
echter moreel aanvaard, op voorwaarde dat ze getrouwd waren. Er moet echter
op gewezen worden dat bepaalde subgroepen in een samenleving er andere
20
normen en waarden op nahouden. Zo zijn er bijvoorbeeld grote etnische
verschillen (Moore & Brooks-Gunn, 2002)..
De drie tijdsdimensies verlopen niet altijd synchroon met elkaar. De individuele
timing in transitie moet bekeken worden in het licht van de beslissingen met
betrekking tot de levensloop van de andere familieleden. Bovendien neemt een
individu verschillende rollen op in een familie waarbij de timing van bepaalde
beslissing onderling verschillend kunnen zijn. Hierdoor kan tienermoederschap de
timing van het afstuderen of de toetreding tot de arbeidsmarkt beïnvloeden. Ook
de levensloop van de andere familieleden zal hier een belangrijke invloed hebben.
Zo zal de tiener makkelijker haar school kunnen afmaken als haar moeder niet
voltijds werkt of reeds op pensioen is waardoor ze meer kan inspringen bij de
kinderopvang (Moore & Brooks-Gunn, 2002).
De meeste tienerzwangerschappen zijn ongepland. Voor de samenleving betekent
dit hetzelfde als ongewenst. Dit is echter een groot misverstand. Ongeplande
zwangerschappen kunnen zeker gewenst zijn eens het meisje goed nagedacht
heeft over de betekenis en de consequenties van een zwangerschap. Uit
onderzoek blijkt bovendien dat veel meisjes die absoluut niet zwanger hadden
willen worden, aan het einde van de zwangerschap, juist blij zijn met het idee
moeder te worden (Menger, 1997).
Een andere oorzaak van het negatieve beeld van tienermoeders is dat velen
onder hen afhankelijk zijn van de staat met betrekking tot huisvesting en
bijstand. Goede moeders worden echter geacht zelf voor hun kinderen te zorgen.
Op die manier worden de tienermoeders dus in een slecht daglicht geplaatst.
Soms wordt er zelfs beweerd dat meisjes zwanger raken om zo in aanmerking te
komen voor huisvesting en een uitkering. Onderzoek dat hieraan gewijd is, heeft
dit echter nooit bewezen. Bovendien werd in onderzoek aangetoond dat deze
afhankelijkheid veroorzaakt wordt door het school- en arbeidsverleden van de
meisjes en van de vaders van hun kinderen en niet zozeer door de zwangerschap
(Menger ,1997).
Een veel gehoorde kritiek op tienermoeders is dat het “kinderen zijn die kinderen
opvoeden”. De tienermoeders zouden incompetent en onervaren zijn en dit zou
zeer negatieve consequenties hebben voor de kinderen. Bij deze uitspraak wordt
echter geen rekening gehouden met de hulp en de steun die ze krijgen uit de
omgeving. Er wordt vaak van uitgegaan dat de meisjes er alleen voor staan.
21
Hierbij wordt de sociale steun die tienermoeders krijgen vaak uit het oog
verloren. Daarom kan een onderzoek naar de sociale steun die tienermoeders
ontvangen, aangewezen zijn ( Smith Battle, 2000).
1.5.
Er
heerst
in
Besluit
de
huidige
maatschappij
een
zeer
negatieve
sfeer
rond
tienermoeders. De ongerustheid die tegenover deze doelgroep geuit wordt, is te
wijten aan verschillende oorzaken. Ten eerste zijn er de morele bezwaren rond
moederschap op jonge leeftijd. Meisjes die moeder worden voor hun 20ste
verjaardag voldoen niet aan de norm die leeft in de huidige maatschappij.
Hierdoor worden zij geproblematiseerd en gestigmatiseerd. Ten tweede wordt er
vaak sterke focus gelegd op de negatieve gevolgen die voort zouden vloeien uit
het tienermoederschap. Vele onderzoekers hebben zich hierop toegelegd en
hebben een invloed op de negatieve houding die heerst rond tienermoeders.
Recente onderzoeken hebben echter uitgewezen dat veel van de negatieve
uitkomsten eerder het gevolg zijn van de socio-economische status van de
meisjes dan van hun leeftijd. Hierbij gaat het om een verwarring tussen een
oorzaak en gevolgrelatie die er vaak door methodologische fouten is ingeslopen.
Het is dus belangrijk om hetgeen vaak wordt beweerd over tienermoeders niet
zomaar voor waar aan te nemen en hier een kritische houding tegenover aan te
nemen.
22
2. Sociale steun en sociale spanning
2.1.
Inleiding
Tienermoeders staan er vaak niet helemaal alleen voor. Ze krijgen steun van
familie en vrienden. Deze steun kan bovendien nog aangevuld worden met steun
door professionele hulpverleners. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de
verschillende soorten steun die verleend kunnen worden en bij de belangrijkste
hulpverleners in het netwerk van de tienermoeders. Bovendien wordt er ook
aandacht besteed aan sociale spanning die kan optreden tussen de steunverlener
en de tienermoeder.
2.2.
Begrippen
2.2.1. Sociaal netwerk
Een sociaal netwerk is “een stabiele maar steeds evoluerende relationele
structuur gevormd door (a) familieleden, (b) vrienden en kennissen, (c)
connecties door werk of studies en (d) relaties die resulteren uit participatie in
formele of informele organisaties” (Sluzki,2000). Deze sociale cocon is belangrijk
voor de ontwikkeling van onze identiteit en tevredenheid met het leven. De
sociale
banden
die
met
andere
mensen
tot
stand
komen
kunnen
een
beschermend effect hebben op de gezondheid en het welzijn en kan schadelijke
effecten hebben als het om ontoereikende relaties gaat.
Ook bij tienermoeders zal hun sociaal netwerk een belangrijke rol spelen.
Jennings et al. (1991) maken hierbij een onderscheid tussen “personal” en
“maternal” netwerken.
Het “personal” netwerk bestaat uit de mensen die de
moeder belangrijk vindt in haar leven. Het kan hierbij gaan over familie,
vrienden, buren,… Het “maternal” netwerk bestaat uit de mensen die de moeder
belangrijk acht in haar rol als moeder. Het gaat hierbij over de mensen met wie
de moeder praat over haar kinderen, die steun geven bij de kinderopvang of
materiële steun verlenen ten voordele van het kind. Bepaalde mensen kunnen tot
de beide netwerken behoren.
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen “perceived network size” en
“actual network size”. De gepercipieerde netwerkgrootte is het aantal personen
23
die door een tienermoeder als beschikbaar ervaren wordt voor het verlenen één
of meerdere soorten steun. De werkelijke netwerkgrootte is het aantal personen
die de voorbije periode werkelijk steun verleend hebben (Barrera,1981).
Een sociaal netwerk ondergaat voortdurend een proces van verandering, zowel
een historische evolutie als veranderingen doorheen het leven van een individu.
Vroeger stond de familie veel centraler in het leven van een adolescent. Vele
generaties woonden onder één dak en de familie bracht vaker samen tijd met
elkaar door. Ook doorheen het leven van een individu zal de familie steeds een
andere plaats toebedeeld krijgen. In de huidige maatschappij zullen jongeren zich
emotioneel steeds vroeger proberen los te maken van hun ouders. De
karakteristieken van een sociaal netwerk variëren naargelang de persoon, de
omstandigheden en de cultuur. Over het algemeen volgt ze echter een nogal
normatieve, voorspelbare eigen levensloop doorheen de levensfases van een
individu (Sluzki,2000). Aangezien tienermoederschap in de huidige maatschappij
niet strookt met de verwachte normen en rollen die van een tiener verwacht
wordt, kan het sociaal netwerk van een tienermoeder er anders uitzien dan bij
kinderloze leeftijdsgenoten. Vandaar ook het belang van het onderzoek in deze
scriptie naar de sociale steun die een tienermoeder van haar sociaal netwerk
ontvangt.
2.2.2. Sociale steun
Tienermoeders kunnen steun ontvangen van een formeel of een informeel
netwerk. Er dient dus een onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds
professionele steun en anderzijds sociale steun (Fraser, 2006). In deze scriptie
zal de focus voornamelijk gelegd worden op sociale steun verleend door het
informele netwerk van de tienermoeder.
Sociale steun kan op verschillende manieren gedefinieerd worden:
-
Logsdon & Cahill (2002) omschrijven sociale steun als: ” well-intentioned
action that is given willingly to a person with whom there is a personal
relationship and that produces an immediate or delayed positive response in
the recipient”.
-
Door Thompson (1986) wordt sociale steun omschreven als: “resources
accessible to an individual through social ties to other individuals and groups”.
24
-
Leterneau et al. (2004) definiëren sociale steun als: “interactions with family
members, friends en peers that communicate information, esteem, aid and
understanding”.
Sociale steun is een alomtegenwoordig concept dat vaak zeer onduidelijk
gedefinieerd
wordt.
conceptualisering
Veel
van
onderzoekers
sociale
steun.
gebruiken
Sociale
steun
geen
is
duidelijke
namelijk
een
multidimensionele constructie. Zowel de bron, het type, de frequentie als de duur
van sociale steun dienen aandacht te krijgen (Nath et al,1991). Bovendien bevat
sociale steun een structureel en een functioneel element. De grootte,de dichtheid
en de stabiliteit van het sociale netwerk van een individu zijn aspecten van het
structurele element van sociale steun. Het functionele element van sociale steun
bevat
de
verschillende
soorten
steun
die
kunnen
verleend
worden
aan
tienermoeders (Warren, 2005).
Verschillende types steun kunnen onderscheiden worden:
-
Emotionele steun:
Hierbij gaat het om troostende gebaren met de bedoeling onzekerheid en
angst te verminderen. Bijvoorbeeld luisteren, troosten, empathie, opkrikken
van het zelfvertrouwen, laten weten dat men op je kan rekenen. Maar ook
gewoon aanwezig zijn kan op bepaalde momenten reeds genoeg zijn om
emotionele steun te verlenen. Hierdoor zal de tienermoeder het gevoel krijgen
dat ze er niet alleen voor staat en zal ze meer vertrouwen krijgen in haar
sociaal netwerk (Thompson, 1995; Toelen, 2003; Finfgeld, 2005).
-
Instrumentele steun:
Deze bevat zowel financiële steun, het geven van tastbare goederen als hulp
bij het uitvoeren van taken. Bijvoorbeeld: zorgen voor vervoer, kinderopvang,
kleding geven (Toelen,2003).
-
Informatie, advies & feedback:
Alhoewel deze steun vaak aanleunt bij emotionele steun, is het hoofddoel
vooral
gerichte
begeleiding
geven
in
het
omgaan
met
bepaalde
gebeurtenissen (Thompson, 1995).
25
-
Sociale participatie:
Het gaat hierbij om sociale gedragingen met als doel plezier en ontspanning.
Bijvoorbeeld hobby’s, vrijetijdsbesteding zonder de baby, iemand die je laat
lachen. Deze vorm van steun is zeer weinig terug te vinden in onderzoeken.
Toch kan deze steun zeer belangrijk zijn, zeker voor tienermoeders die het
vaak moeilijk hebben om sociale contacten te onderhouden (Toelen, 2003).
Er zijn drie manieren om naar de werking van sociale steun te kijken. Ten eerste
is er de “interpersonal connectedness approach” waarbij de structurele elementen
van sociale steun (bijvoorbeeld de netwerkgrootte) het type en de hoeveelheid
steun bepalen. Aanhangers van de “disaggregated support provisions approach”
zijn er van overtuigd dat steun enkel voordelig is als het type steun overeenkomt
met de specifieke noden die teweeggebracht worden door een stressor. Bij deze
aanpak zullen vooral de functionele elementen van sociale steun gemeten
worden. Een laatste manier om naar sociale steun te kijken is de “sense of
support approach”. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de waargenomen sociale
steun een belangrijkere buffer is voor stress dan de werkelijk verkregen steun.
Vooral deze laatste kijk op sociale steun zal in deze scriptie gevolgd worden.
Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat de gepercipieerde aanwezige steun
meer gerelateerd is aan positieve uitkomsten dan de werkelijk verkregen steun
(Gee & Rhodes, 2007).
Nath et al. (1991) geven aan dat er een nieuwe conceptualisering van sociale
steun nodig is. Ten eerste dient de nodige aandacht te gaan naar de
multidimensionaliteit van sociale steun. Elk onderzoek zou zowel de bron van
sociale steun als het type en de hoeveelheid sociale steun die een tienermoeder
ontvangt moeten opnemen als variabelen. De behoefte aan steun is namelijk
individueel zeer verschillend. Sommige meisjes hebben bijvoorbeeld geen nood
aan materiële steun maar wel veel nood aan informatie. Voorts moet er aandacht
zijn voor de verschillen in ontwikkeling van tienermoeders. Zo zullen de
verschillende dimensies van sociale steun bij tienermoeders verschillend zijn van
de verkregen steun of de nood hieraan bij oudere moeders. Ook zal de behoefte
aan steun evolueren doorheen de zwangerschap en het moederschap. Als derde
aandachtspunt wijzen ze op het belang van de subjectieve perceptie van sociale
steun, die reeds hierboven werd aangehaald. Ten slotte dienen ook de
‘interactieve variabelen’ aandacht te krijgen. Een descriptieve analyse van een
sociaal netwerk zal namelijk enkel een fractie van de variatie in sociale steun
verklaren. Het is mogelijk dat persoonlijke karakteristieken zoals de leeftijd,
26
individuele ontwikkeling of de waardering van relaties effecten heeft op de
metingen van sociale steun.
Camp et al.( 1993) onderzochten het verschil tussen jongere (-18 jaar) en oudere
tienermoeders (18-20 jaar). Uit dit onderzoek bleek dat jongere tienermoeders
significant meer sociale steun zouden krijgen en dat ze vaak ook een groter
sociaal netwerk zouden hebben. Macleod (2003) vond echter geen verschil in
netwerkgrootte tussen de twee leeftijdsgroepen tijdens de zwangerschap.
2.2.3. Sociale spanning
Relaties met de sociale omgeving kunnen de tienermoeder steun geven en
kunnen een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van de moeder en het
kind. Aandacht moet echter ook gegeven worden aan de eventuele negatieve
effecten van deze relaties. Relaties kunnen namelijk ook spanningen of conflicten
teweegbrengen (Smith Battle, 2000). Sociale spanningen zouden zelfs de
positieve effecten van sociale steun kunnen neutraliseren (Rhodes & Woods,
1995).
Rook (1990) definieert sociale spanning als: “negatieve sociale uitwisseling in
iemands sociale relaties”
Sociale spanningen kunnen onder verschillende vormen ontstaan bijvoorbeeld
indringendheid, kritiek, conflict, teleurstelling (Gee & Rhodes, 2007).
Tienermoeders zouden meer problemen ondervinden met hun ouders dan hun
kinderloze leeftijdsgenoten. Een mogelijke verklaring hiervoor zijn de unieke
omstandigheden die gepaard gaan met het tienermoederschap. De dubbele
ontwikkeling van onafhankelijkheid van de familie en afhankelijkheid voor
basisbehoeften en hulp bij het opvoeden van het kind zorgt voor conflicten.
Vooral onenigheid over de manier van opvoeden zorgt voor spanningen tussen de
tienermoeder en haar ouders. Ook met peers kunnen conflicten ontstaan. Zij
kunnen zich vaak moeilijk inleven in de moederrol waardoor er onbegrip kan
ontstaan (Richardson et al, 1991). Door de vaak instabiele relatie met de partner
kan ook hij zorgen voor spanningen en stress (Roye,1996).
In vele onderzoeken wordt sociale spanning in de relaties van tienermoeders
bekeken als een neveneffect van sociale steun. Sociale spanning in de relaties
27
van tienermoeders dient echter evenveel aandacht te krijgen als de sociale steun
die tienermoeders ontvangen. Richardson et al (1991) spreken hierbij over een
“bittersweet connection”. Eenzelfde persoon in een sociaal netwerk kan namelijk
tegelijk steun verlenen en spanningen veroorzaken.
2.3.
Effecten
Sociale steun, of het nu verleend is door familieleden, partners, peers of anderen,
kan de potentiële negatieve effecten van tienermoederschap verbeteren. Een
persoon die steun verleend kan namelijk de psychologische of economische
gevolgen van negatieve gebeurtenissen beïnvloeden (Letourneau, 2004).
Whitmann et al. (1987,in Nath, 1991) ontwikkelden een model van sociale steun
voor adolescente moeders. Dit model bevat zowel de directe als de indirecte
invloeden
van
sociale
steun
op
het
moederschap
en
op
de
ontwikkelingsuitkomsten van het kind. De persoonlijke aanpassing en cognitieve
paraatheid voor ouderschap zouden leeftijdsgecorreleerd zijn. Net zoals in het
merendeel van de wetenschappelijke literatuur wordt bij dit model de nadruk
gelegd op de moeilijke roltransitie die een tienermoeder moet ondergaan omdat
ze zich in 2 transitiefases tegelijk begeeft. Whitman gaat ervan uit dat deze
transities zich beter zullen voltooien als een tienermoeder zich gesteund voelt
door haar omgeving. Sociale steun kan het copinggedrag van de tienermoeder
verbeteren. Het meisje zou zich gemakkelijker kunnen aanpassen aan de nieuwe
rol als moeder en het zelfvertrouwen zou hoger zijn als ze sociale steun van haar
omgeving krijgt (Camarena et al, 1998; Waren, 2005).
Bovendien hebben adolescenten die steun ontvangen van een sociaal netwerk
meer kans om informatie te krijgen over opvoeding en zijn ze zo beter voorbereid
op het ouderschap. Sociale steun zou ook een directe invloed hebben op het
ouderlijk gedrag, de tienermoeder zou meer responsieve moederlijke attitudes
bezitten. Bovendien zou het welzijn van de tienermoeder positief gecorreleerd zijn
met sociale steun. De moeder zou een positieve attitude creëren ten opzichte van
het combineren van een school- of werkloopbaan met de opvoeding van het kind.
Sociale steun heeft ook een invloed op de ontwikkeling van het kind. Het gaat
hierbij zowel om een directe als een indirecte invloed. De directe invloed komt
meestal tot stand door de hulp met het opvoeden van het kind die door het
28
sociaal netwerk aangeboden wordt. Vaak zullen de ouders van de tienermoeder
bijspringen bij de opvang en dit kan een positief effect hebben op de ontwikkeling
van het kind. De indirecte invloed van sociale steun komt tot stand door een
vergrootte paraatheid voor het ouderschap en door de invloed van steun op het
ouderlijke gedrag van de tienermoeder (Nath, 1991;Toelen, 2003).
Sociale steun heeft een positieve invloed op het psychologisch welzijn van de
moeder waardoor de mentale gezondheid van de moeder maar ook de
ontwikkeling van het kind positief beïnvloed wordt (Stevenson et al., 1999).
Sociale steun kan de algemene tevredenheid over het leven verhogen en
vermindert de kans op depressie. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat
sociale spanningen een sterkere associatie zouden hebben met welzijn dan sociale
steun. Sociale spanningen hebben een hoge positieve relatie met depressie (Gee,
2007). Depressie bij de tienermoeder is gelinkt aan minder competentie in het
moederschap: cognitieve stoornissen en sociaal-emotionele problemen bij het
kind kunnen hiervan het gevolg zijn (Gee & Rhodes, 2003).
De verschillende soorten steun kunnen elk een specifiek effect hebben. Zo zou de
instrumentele steun ervoor zorgen dat de tienermoeder vaker naar school of naar
het werk kan gaan en zou ze betere opvoedingsvaardigheden ontwikkelen.
Financiële steun zou vooral psychologische spanningen verminderen. Emotionele
steun zou het meest cruciaal zijn en vaak werken als facilitator voor andere
soorten steun. Bovendien heeft ze een positief effect op het zelfvertrouwen en de
opvoedingsvaardigheden van de tienermoeder (Henly, 1997).
Een belangrijk aandachtspunt bij sociale steun is dat teveel steun van een
bepaald persoon kan geïnterpreteerd worden als indringend en dus negatieve
gevolgen kan hebben. Sociale steun is dus niet simpelweg te herleiden tot goed of
slecht maar is afhankelijk van de structurele en functionele aspecten en het soort
uitkomst dat geëvalueerd wordt (Henly, 1997).
29
2.4.
Sociaal netwerk van tienermoeders
2.4.1. Ouders
In tegenstelling tot oudere moeders, waar de partner de belangrijkste bron van
steun is, zou bij tienermoeders de moeder de belangrijkste bron van sociale steun
zijn (Letourneau et al., 2004). Ook vaders kunnen een belangrijke rol spelen in
de verlening van sociale steun maar hun rol wordt sterk geminimaliseerd in de
literatuur (Richardson, 1991).
Aangezien de meeste tienermoeders thuis blijven wonen, zullen de ouders de
grootste bron zijn van steun in verband met huisvesting, financiële steun en
kinderopvang (Bunting & McAuley, 2004). Deze steun zal het de tienermoeder
mogelijk maken om bepaalde taken in de adolescentie af te werken zoals het
behalen van een diploma en het vinden van werk (Richardson, 1991).
Verder kan steun van de moeder ook zorgen voor een betere transitie naar de
moederrol en resulteren in een positieve opvoeding en een betere relatie tussen
de tienermoeder en haar kind (Nath, 1991).
De steun van de moeder zorgt er echter voor dat de tienermoeder terug in een
afhankelijke rol geduwd wordt. Deze afhankelijkheid kan in conflict komen met de
drang naar autonomie die eigen is aan het stadium van de adolescentie.
Conflicten komen dus vaak voor in de relaties tussen de tienermoeder en haar
moeder (Logsdon & Cahill, 2002).
Hoe meer soorten steun een tienermoeder van haar moeder krijgt, hoe beter het
ouderlijke gedrag van de tienermoeder zou zijn. Hier staat echter tegenover dat
hoe meer steun er door de moeder verleend wordt aan de tienermoeder hoe
negatiever het moederschap zou ervaren worden door de tienermoeder. Hieruit
blijkt dat deze steun de tienermoeder dan wel mag helpen om een betere moeder
te zijn, het proces is zeker niet altijd even aangenaam voor de tienermoeder
(Bunting & McAuley, 2004).
30
2.4.2. Partner
De partner is de tweede meest waardevolle bron van sociale steun bij
tienermoeders (Letourneau et al., 2004).
De partner van de tienermoeder kan
zowel de huidige, nieuwe partner zijn als de biologische vader van het kind.
Bovendien kunnen ze getrouwd zijn, samenwonen of apart wonen. Omdat er geen
consistente definitie gehanteerd wordt van de partner in de wetenschappelijke
literatuur zijn bepaalde conclusies zeer tegenstrijdig (Roye & Balk, 1996).
Sociale steun van de partner zou een positieve invloed hebben op de aanpassing
van de tienermoeder aan de moederrol en op de interactie tussen de moeder en
het kind (Letourneau et al., 2004). Ook zouden de meisjes een minder streng en
minder straffend gedrag vertonen naar de kinderen toe (Roye & Balk, 1996).
Er bestaat echter onderzoek waar geconcludeerd wordt dat steun van de partner
een negatieve invloed zou hebben op de interactie tussen de moeder en het kind.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat meisjes met een partner minder tijd
hebben om met hun kinderen om te gaan dan alleenstaande tienermoeders
(Letourneau, 2004).
In verschillende onderzoeken komt naar voor dat steun van de partner een
negatief effect heeft op het afmaken van een opleiding. Een mogelijke verklaring
hiervoor is dat de partners zeer jaloers zouden zijn en dat ze zich zorgen maken
over de jongens die de tienermoeder op school leert kennen (Roye & Balk,1996).
Partners zouden vooral emotionele steun verlenen aan de tienermoeders. Sociale
steun verleend door partners zal
psychologische welzijn van
bijgevolg veel invloed hebben op het
de tienermoeder. De tienermoeder
zou
meer
zelfvertrouwen hebben en een grotere algemene tevredenheid over het leven
(Bunting & McAuley, 2004).
In verschillende onderzoeken wordt echter gewezen op het “mixed effect” van de
betrokkenheid van de partner op het psychologisch welzijn van de tienermoeder.
De partner kan namelijk ook een belangrijke bron van conflicten en spanningen
zijn. Zo kunnen persoonlijke karakteristieken van de partner, zoals alcohol- of
druggebruik zorgen voor problemen voor de tienermoeder (Roye & Balk, 1996).
Ook kunnen de tienermoeders te hoge verwachtingen hebben in verband met de
steun van de partner en hierdoor teleurgesteld worden (Gee & Rhodes,2003). De
tienermoeder kan bovendien een druk ervaren om de relatie met de vader van
31
het kind voort te zetten (Fraser,2006). Deze spanningen veroorzaken stress en
een lager zelfbeeld bij de tienermoeder en kunnen zelfs resulteren in zelfdestructieve relaties en kinderverwaarlozing (Bunting & McAuley, 2004).
Samengevat kan dus gesteld worden dat betrokkenheid van de partner een grote
invloed heeft op het psychologisch welzijn van de tienermoeder. In sommige
gevallen verlenen ze steun en comfort, terwijl ze in andere gevallen stress en
aanpassingsproblemen veroorzaken (Gee & Rhodes,2003).
2.4.3. Peers
De relaties van jonge meisjes worden vooral
op school
gevormd maar
vriendschappen worden vaak minder hecht als ze een vaste vriend hebben. Als ze
school verlaten, verliezen ze elkaar gemakkelijk uit het oog. Bovendien werken de
meeste tienermoeders niet dus hebben ze ook daar nauwelijks sociale contacten.
Tienermoeders hebben dus vaak minder kans om relaties te hebben met peers
dan kinderloze tieners (Phoenix,1991). Bovendien zullen weinig vrienden ook
moeder zijn en bijgevolg niet dezelfde gevoelens, verantwoordelijkheden en
interesses delen. Hierdoor kan er onbegrip en spanning in de relatie ontstaan
(Bunting & McAuley, 2004).
Peers zijn belangrijk voor sociale activiteiten en kunnen ervoor zorgen dat de
tienermoeder niet sociaal geïsoleerd geraakt. Ze kunnen ook positieve feedback
en advies verlenen die niet de karakteristieken hebben van de moederdochterrelatie waarin dit vaak als indringendheid of kritiek wordt beschouwd
(Bunting & McAuley, 2004). Peers zijn ook belangrijk voor emotionele steun.
Steun van vrienden kan samenhangen met lagere psychologische spanningen,
sociale isolatie en algemene tevredenheid met het leven (Stevenson,1991).
Meer peers in een netwerk zou een predictor zijn voor het opvoedingsgedrag.
Peersupport
zou
hierbij
niet
de
directe
oorzaak
zijn
voor
betere
opvoedingsvaardigheden maar een groot aantal vrienden zou wijzen op goede
sociale vaardigheden. De sociale competentie om veel vrienden te behouden in
een netwerk zou verband kunnen houden met de vaardigheden die nodig zijn om
op een optimale manier om te gaan met het kind (Bunting & McAuley, 2004).
Er bestaat echter geen eenduidigheid over de sociale steun verleend door
vrienden. Bepaalde onderzoeken wijzen uit dat vrienden één van de belangrijkste
32
steunverleners zijn bij tienermoeder en dat ze een sleutelrol spelen in emotionele
steun. In de meeste onderzoeken gaat er echter veel meer aandacht naar ouders
en partner, ten koste van de peers (Bunting & McAuley, 2004).
2.4.4. Anderen
Broers en zussen kunnen ook een belangrijke bron van steun zijn, zowel
materieel als emotioneel . Vaak zijn ze echter ook een bron van spanning, vooral
als de tienermoeder thuis blijft wonen. De tienermoeder zal vaker dan voordien
thuis zijn en dit verhoogd contact kan uitmonden in spanningen. Bovendien
kunnen broers en zussen nieuwe verantwoordelijkheden opgelegd krijgen zoals
kinderopvang waar ze zelf niet om gevraag hebben. (Gee et al, 2003). In een
onderzoek van Crase (2007) blijkt de zus zelfs de grootste bron van spanning te
zijn.
De belangrijkste bronnen van sociale steun en sociale spanning werden
besproken. Er kunnen echter nog andere personen voorkomen in een sociaal
netwerk van een tienermoeder bijvoorbeeld: grootouders, schoonouders, buren,
leerkrachten
of
andere
familieleden.
Deze
worden
zelden
opgenomen
in
onderzoek maar kunnen wel een belangrijke rol spelen in het leven van de
tienermoeder en dienen dus ook aandacht te krijgen.
2.5.
Professionele hulpverlening
Veel tienermoeders en zwangere tienermeisjes ontvangen enkel steun van een
informeel netwerk. Toch verdient ook de formele steun de nodige aandacht. Veel
meisjes ervaren namelijk onvoldoende steun uit hun persoonlijk netwerk en
hebben nood aan formele steun om hun draagkracht voor het moederschap te
vergroten. Echter ook wanneer er voldoende steun is vanuit het informele
netwerk kan er nood zijn aan professionele hulp bijvoorbeeld voor professionele
raadgeving of een onafhankelijke mening. In een onderzoek van Burke et al.
(1994) bleek dat de meerderheid van de bevraagde tienermoeders hulp van
professionelen zeer belangrijk te vinden, maar slechts zeer weinigen maakten er
ook echt gebruik van. In de realiteit blijkt dus dat de drempel om aan te kloppen
bij een professionele hulpverlener veel groter is dan bij het informele netwerk.
33
Er bestaan twee grote groepen drempels die tienermoeders ervan weerhouden
om hulp te zoeken namelijk: persoonsgerelateerde en systeemgerelateerde
drempels. Persoonsgerelateerde kunnen zijn: depressie, ontkenning, angst.
Systeemgerelateerde zijn eerder mobiliteitsproblemen, financiële problemen en
onaangepaste openingsuren (Teagle,1998). Veel meisjes proberen zich zo
normaal mogelijk te gedragen en trachten hun problemen te verbergen uit angst
hun kind te verliezen. Bovendien verwacht men een neerbuigende houding van de
hulpverlener (de Jonge,2001).
Dennis et al. (2006) deden een onderzoek naar de drempels die vrouwen
ondervonden bij het zoeken naar hulpverlening bij postnatale depressies. Met
enige voorzichtigheid kunnen we deze drempels ook doortrekken naar jonge
moeders. In dit onderzoek geven veel vrouwen aan dat ze niet weten waar ze
hulp kunnen krijgen of geen weet hebben van bestaande hulpmogelijkheden.
Vaak ontkennen ze ook hun problemen waardoor ze helemaal geen hulpverlening
gaan opzoeken. Schaamte en stigmatisering zijn ook drempels die zeker voor
tienermoeders kunnen gelden.
Kuhl et al (1997) onderzochten de barrières bij jongeren voor het zoeken naar
hulp. Hieruit bleek dat vooral het voldoende hulp krijgen van familie en vrienden,
de belangrijkste reden is waarom jongeren geen professionele hulpverlening
opzoeken. Bovendien willen veel jongeren hun problemen zelfstandig oplossen.
Ze hebben vaak het gevoel dat geen enkele persoon of voorziening hen zal
kunnen helpen. Een andere vaak gehoorde drempel is het ‘te persoonlijk” zijn van
de hulpverlening, gebrek aan privacy en gebrek aan vertrouwen.
Naast deze drempels zijn er ook factoren die de jonge moeders ertoe aanzetten
om hulp te gaan zoeken. De meeste meisjes geven de gezondheid van de baby
aan als grootste motivator om hulp te gaan zoeken. Opmerkelijk hierbij is dat in
dit onderzoek ook de mening van de hulpverleners is opgenomen en dat zij de
gezondheid van de meisjes zelf als grootste motivator zien. Echter slechts een
derde van de meisjes stapten naar de hulpverlening omdat ze een persoonlijk
gezondheidsprobleem ondervonden. Hieruit blijkt een gebrek aan kennis over de
doelgroep bij de hulpverleners. Opmerkelijk is ook dat de helft van de meisjes
aangeeft aangespoord te zijn door familie en vrienden om professionele
hulpverlening op te zoeken ( Teagle, 1998).
34
In het onderzoek van Dennis et al (2006) komt een facilitator naar voor die voor
tienermoeders zeer cruciaal kan zijn namelijk de aanwezigheid van kinderopvang
tijdens de hulpverlening. Aangezien veel van deze meisjes alleenstaande moeders
zijn is dit een belangrijk aandachtspunt zijn bij het organiseren van hulpverlening
aan deze doelgroep. Verder is er ook nood aan een open discussie om de
stigmatisering weg te helpen en moet men een goede relatie kunnen opbouwen
met de hulpverleners.
In de vragenlijst gehanteerd in het onderzoek binnen deze scriptie kunnen de
tienermoeders zelf de personen aanduiden van wie zijn steun krijgen. Dit kunnen
zowel personen zijn van hun formeel als informele netwerk. Uit andere
onderzoeken blijkt echter dat vooral formele steunverleners aangeduid worden.
Hierdoor zal ook in deze scriptie de nadruk worden gelegd op de informele
hulpverlening.
2.6.
Besluit
Sociale steun is geen eenvoudig te omschrijven begrip. In deze scriptie wordt de
assumptie gevolgd dat sociale steun een multidimensionele constructie is. Zowel
de bron, het type en de frequentie van steun zijn belangrijk. Bij zwangere
tienermeisjes en tienermoeders kan steun een zeer belangrijkere rol spelen.
Sociale steun kan werken als een bescherming tegen potentiële negatieve
effecten van tienermoederschap. Naast deze positieve werking kent sociale steun
echter ook een negatieve zijde, namelijk sociale spanning. Sociale steun en
sociale spanning zijn niet los te koppelen van elkaar en zullen ook beiden in het
onderzoek binnen deze scriptie opgenomen worden.
35
3. Methodologie
3.1. Onderzoeksvraag
Deze scriptie onderzoekt welke sociale steun jonge moeders en zwangere
tienermeisjes ervaren van hun sociale netwerken. Meer bepaald werd onderzocht
van wie deze meisjes steun ervaren, welke types steun ze ervaren en hoe ze deze
steun ervaren. Verder zal ook de sociale spanning die de meisjes ervaren binnen
deze relaties onderzocht worden. Ook wordt bekeken welke steun verkregen werd
van professionele voorzieningen.
3.2. Onderzoeksopzet
3.2.1. Participanten
De doelgroep bestaat uit meisjes jonger dan 20 jaar die zwanger zijn en beslist
hebben om het kind te houden en meisjes die jonger zijn dan 23 jaar en die hun
eerste kind gekregen hebben voor hun 20ste verjaardag. Bovendien dienden de
respondenten in België te wonen.
3.2.2. Instrumenten
Als
meetinstrument
wordt
gebruikt
gemaakt
van
een
gestandaardiseerde
vragenlijst. De Social Support Network Questionnaire (SSNQ) is een instrument
om de positieve en negatieve aspecten van een sociaal netwerk van een individu
te onderzoeken.
De SSNQ onderzoekt verschillende soorten steun: emotionele
steun, tastbare steun, informatie en advies, positieve feedback en sociale
participatie. Daarnaast worden ook de zwangerschapsgerelateerde steun en de
steun in kinderopvang bekeken om de specifieke nood aan steun van de
tienermoeders en zwangere tienermeisjes te onderzoeken. Voor elke categorie
van steun worden twee scores bepaald: de gepercipieerde aanwezigheid van
steun en de tevredenheid over deze steun. (Gee & Rhodes,2007) De participanten
kunnen op een 4-puntenschaal aanduiden hoe vaak ze de laatste maand contact
gehad hebben met de aangeduide persoon. ( van 0=nooit tot 3= meer dan 1 keer
per week). De tevredenheid over deze steun wordt gemeten op een 5puntenschaal (van 1=slecht tot 5=zeer goed). (Rhodes & Woods, 1995)
36
De
meisjes kunnen zoveel personen opnoemen als ze zelf willen, er is geen
begrenzing in het aantal steunverleners. Naast de sociale steun wordt ook de
sociale spanning gemeten. Elke persoon in een sociaal netwerk kan namelijk een
bron zijn van sociale spanning. Sociale spanning wordt opgedeeld in verschillende
categorieën:
teleurstelling,
kritiek,
indringendheid
en
conflict.
(Gee
&
Rhodes,2007) De opgenoemde personen worden genomineerd als bron van
sociale spanning op een 5-puntenschaal. ( van 1= nooit tot 5= altijd) (Gee et al.,
2003) De SSNQ werd voor deze scriptie vertaald van het Engels naar het
Nederlands door de onderzoeker. Voorts werd deze kwantitatieve vragenlijst in dit
onderzoek aangevuld met een beperkt kwalitatief onderzoek. Er worden enkele
open vragen gesteld om een beter zicht te krijgen op de beleving van sociale
steun door de tienermoeders en de zwangere tienermeisjes.
3.2.3. Procedure
Er werd gekozen om voor deze scriptie een samenwerking aan te gaan met het
Centrum
voor
Relatievorming
en
Zwangerschapsproblemen
(cRZ).
Deze
voorziening heeft een zeer actieve werking met tienermoeders. Zij organiseren 2
keer per jaar een weekend voor tienermoeders en hebben een luistertelefoon
voor
ongeplande
zwangerschappen.
Daarnaast
werken
ze
ook
als
expertisecentrum dat onderzoek verricht over tienermoeders en vormingen
aanbiedt aan andere voorzieningen over deze doelgroep.
Op de homepage van www.tienermoeders.be (een deelsite van het cRZ)
werd
een oproep geplaatst over het onderzoek naar sociale steun en spanning bij
tienermoeders. Verder werden er nog 12 zoekertjes geplaatst op fora waarvan
kan verwacht worden dat ze vaak bezocht worden door tienermoeders. Ook werd
een email gestuurd naar 397 voorzieningen verspreid over heel Vlaanderen waar
tienermoeders en zwangere tienermeisjes een potentiële doelgroep is. Het gaat
hierbij o.a. over Kind & Gezin, Bijzondere Jeugdzorg, Centra voor Integrale
Gezinszorg (CIG), Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG),
Jongeradviescentra (JAC), deeltijds onderwijs,… Deze voorzieningen werden
geïnformeerd over het onderzoek en er werd hen een brief bezorgd die kon
worden doorgegeven aan meisjes die geïnteresseerd waren om deel te nemen
aan het onderzoek.
37
De meisjes werden bevraagd via de chatsoftware “MSN messenger” of
via de
telefoon. Ze konden zelf kiezen bij welk medium ze zich het beste voelen. Door
gebruik te maken van deze media wordt de anonimiteit van de meisjes
gegarandeerd waardoor de drempel om deel te nemen aan het onderzoek
verlaagd wordt.
De verwerking van de data verkregen door de SSNQ gebeurde via het statistische
softwareprogramma ‘SPSS’. De gegevens van het kwalitatief onderzoek werden
gecodeerd per thema.
38
4. Resultaten
4.1.
Respondenten
Er werden 66 meisjes bereid gevonden om deel te nemen aan het onderzoek.
Hiervan bleken 3 meisjes te oud te zijn op het moment van de bevraging en 3
meisjes bleken in Nederland te wonen. Het kind van 1 tienermoeder bleek in een
pleeggezin te zitten en er werd beslist dat dit een criterium tot uitsluiting van de
doelgroep is. 21 meisjes bleken na verschillende contactopnames niet meer
bereid deel te nemen aan het onderzoek. Uiteindelijk namen 38 meisjes deel aan
het interview. Allen kozen ze ervoor het interview via de chatsoftware “MSN
messenger” te laten verlopen.
De Gemiddelde leeftijd van de participanten op het moment van de bevraging is
18,9 (SD= 1,7). De gemiddelde leeftijd tijdens de 1ste bevalling bedraagt 17,3
(SD= 1,4). 9 meisjes behoren tijdens de bevraging tot de jongere groep namelijk
de 14-17 jarigen en 29 meisjes behoren tot de oudere groep, de 18+ers. Precies
de helft van de groep kreeg een eerste kind voor hun 18de verjaardag, de overige
19 respondenten waren tussen 18 en 20 jaar tijdens de eerste bevalling.
zwanger
ja
aantal kinderen
nee
Totaal
0
5
0
5
1
6
22
28
2
0
5
5
11
27
38
Totaal
Tabel 3: Kruistabel aantal kinderen * zwanger
11 participanten waren op het moment van de bevraging zwanger: 5 meisjes van
hun eerste kindje en 6 van hun tweede. Van de overige 27 participanten hebben
22 meisjes 1 kindje en 5 meisjes 2 kindjes.
Bij 26 van de 38 respondenten was de zwangerschap niet gepland. Als een
vergelijking gemaakt wordt tussen de jongere en oudere groep respondenten,
dan blijkt dat deze verdeling bij beide groepen vergelijkbaar is, namelijk dat
ongeveer 2/3 van de zwangerschappen niet gepland zijn.
39
32 meisjes hebben op het moment van de bevraging een partner. Bij 28 hiervan
blijkt de partner ook de vader van het kindje te zijn. Opmerkelijk is dat alle
jongere tienermoeders een partner hebben op het moment van de bevraging.
Frequency
samenwonend
22
woont alleen
5
met partners bij ouders
5
woont bij ouders
4
andere
2
Tabel 4: Woonsituatie
Wat de woonsituatie betreft woont meer dan de helft van de respondenten bij hun
partner,5 meisjes wonen met hun partner in bij de ouders en 5 wonen alleen. 4
respondenten wonen bij hun ouders en 2 meisjes wonen in een andere situatie
meer bepaald in een instelling en inwonend bij de zus.
Frequency
Niet werken en niet
12
studeren
werken
9
secundair onderwijs
5
hoger onderwijs
4
deeltijds onderwijs
4
volwassenenonderwijs
3
universiteit
1
Tabel 5: Opleiding/werk
Ongeveer 1/3 van de participanten is werkloos en studeert niet meer. 1/4 van de
moeders werkt , 5 meisjes gaan naar het secundaire onderwijs, 4 meisjes volgen
een opleiding in hoger onderwijs, 3 respondenten volgen deeltijds onderwijs en 1
meisje volgt een universitaire opleiding. Van de 21 meisjes die niet meer
studeren, hebben er 12 het secundaire onderwijs niet afgemaakt en behaalden 9
meisjes het diploma van hoger secundair onderwijs.
40
4.2.
Sociale steun
In dit deel zullen de verschillende types steun besproken worden. Voor elke soort
steun wordt bekeken welke persoon het meest genomineerd wordt en van welke
personen deze soort steun het meest ervaren werd de voorbije maand door de
tienermoeder of het zwangere tienermeisje.
De respondenten nomineren gemiddeld 8,4 personen als steunverleners. (SD=
3,08) Het kleinste netwerk bestaat uit 2 personen, het grootste uit 17 personen.
Bij de jongere respondenten is het gemiddelde netwerk iets kleiner (7,6
personen) dan bij de oudere (8,7 personen). Bij de personen die een opleiding
volgen in het hoger onderwijs of aan de universiteit is het gemiddelde netwerk
van steunverleners duidelijk groter dan bij de anderen, namelijk 12 personen.
De meest genomineerde personen worden opgenomen in de resultaten. Dit zijn
ouders, partner, schoonouders, oma, vriendin, broer en zus. Er dient echter
opgemerkt te worden dat ook tantes, grootvaders, buren, schoonbroers,
schoonzussen, nichten,… opdoken in het onderzoek. Al deze personen opnemen
in de resultaten is echter nier aangewezen voor het onderzoek. Voor het
berekenen van de hoeveelheid steun die de tienermoeder de laatste maand
ervaren
heeft
van
vriendinnen,
werd
het
gemiddelde
genomen
van
die
vriendinnen die een bepaalde soort steun verlenen. Indien er in het onderzoek
gesproken wordt over “vader” dan wordt hiermee de vader van de tienermoeder
bedoeld. Bij “partner” wordt de partner van de respondent bedoeld op het
moment van de bevraging, onafhankelijk of het de vader van het kind is of niet.
41
Emotionele steun (ES)
ja
Count
nee
%
Count
Mean
%
ES partner
22 57,9%
16 42,1%
ES vriendin
19 50,0%
19 50,0%
ES moeder
17 44,7%
21 55,3%
ES zus
8 21,1%
30 78,9%
ES vader
4 10,5%
34 89,5%
ES oma
3
7,9%
35 92,1%
ES schoonmoeder
2
5,3%
36 94,7%
ES schoonvader
1
2,6%
37 97,4%
ES broer
1
2,6%
37 97,4%
Tabel 6: Aantal nominaties per persoon voor ES
SD
ES # partner
1,4474
1,38910
ES # moeder
,9737
1,19655
ES # vriendin
,9145
1,02053
ES # zus
,4211
,91921
ES # vader
,2105
,62202
ES # schoonmoeder
,1053
,50881
ES # oma
,0789
,35880
ES # schoonvader
,0789
,48666
ES # broer
,0263
,16222
Tabel 7: Gemiddelde hoeveelheid ervaren ES
De persoon die het meest werd genomineerd voor emotionele steun door de
tienermoeders is de partner. Dit is niet verwonderlijk aangezien de grote
meerderheid een partner heeft en samenwoont. Op de 2de plaats komen de
vriendinnen, die door de helft van de respondenten wordt genomineerd, gevolgd
door de moeder. De zus werd vervolgens door 8 van de respondenten
genomineerd. De vader, oma, schoonouders en de broer werden slechts door
enkele respondenten genomineerd.
Tabel 7 is gebaseerd op de vraag “Hoe vaak heb je gedurende de laatste maand
werkelijk gepraat over iets persoonlijk met elk van de mensen die je net
opnoemde” (0= nooit, 1= minder dan 1 keer per week, 2= 1 of meerdere keren
per week, 3= dagelijks). Personen die niet genomineerd werden voor deze soort
steun kregen automatisch een ‘0’. Indien gekeken wordt naar de hoeveelheid
steun die de meisjes de laatste maand ervaren hebben door deze personen wordt
een gelijkaardig resultaat bekomen als in tabel 6. Hier staat de moeder echter op
de 2de plaats en vriendinnen op de 3de plaats.
42
De jongere tienermoeders (-18jarigen) ervaren gemiddeld de helft minder
emotionele steun van hun moeder dan de oudere moeders (18-23-jarigen).
Bovendien ervaart niemand in de jongere groep emotionele steun van haar vader.
Het is voor de meeste meisjes vooral belangrijk dat er naar hun geluisterd wordt
en dat mensen waarmee ze praten hun mening of advies geven:
“dat ze luisteren, en als het mogelijk is ,misschien meehelpen zoeken
naar een oplossing ofzo, maar een keer goed luisteren is goed en
troost erbij vinden is ook nog iets belangrijk”
“dat ze naar me luisteren, me begrijpen, mijn standpunt bekijken en
me dan goede raad geven”
Ook ‘begrip en steun’ is een vaak terugkerend antwoord:
“dat ze mij begrijpen, hun mening geven en als ik een beslissing neem
dat ze mij steunen of zeggen waarom ze me niet steunen”
“dat ze luisteren, eventueel raad geven, me geruststellen als ik
overstuur ben”
Een ander belangrijk thema bij emotionele steun is ‘vertrouwen, respect en
eerlijkheid’:
“dat ze mijn verhalen die ik vertel respecteren”
“dat ze mij goede raad geven en die dingen voor zich houden en niet
gaan rondvertellen”
“ik vind het zeer belangrijk dat personen eerlijk tegen me zijn, het
geeft niet dat ze niet akkoord gaan, maar ze moeten dat vooral durven
zeggen.”
43
Tastbare steun (TS)
ja
Count
nee
%
Count
Mean
%
SD
TS moeder
27
71,1%
11
28,9%
TS# moeder
1,4474 1,20129
TS partner
18
47,4%
20
52,6%
TS # partner
1,2368 1,40336
TS vader
16
42,1%
22
57,9%
TS # vader
,6316
TS vriendin
14
36,8%
24
63,2%
TS # schoonmoeder
,6053 1,07903
TS schoonmoeder
12
31,6%
26
68,4%
TS # schoonvader
,4474
,92114
TS schoonvader
10
26,3%
28
73,7%
TS#zus
,4079
,89936
TS oma
10
26,3%
28
73,7%
TS # oma
,3684
,88290
TS zus
10
26,3%
28
73,7%
TS# vriendin
,3413
,61846
6
15,8%
32
84,2%
TS#broer
,1755
,58398
TS broer
Tabel 8: Aantal nominaties per persoon voor TS
,97040
Tabel 9: Gemiddelde hoeveelheid ervaren TS
Voor de tastbare steun wordt vooral de moeder genoemd. Zij wordt door 27
meisjes genomineerd. Deze wordt gevolgd door de partner die door bijna de helft
van de meisjes genoemd wordt. Vervolgens komen in aflopende volgorde: vader,
vriendin, schoonmoeder, schoonvader, oma ,zus en als laatste de broer.
Bij de ervaren hoeveelheid tastbare steun gedurende de laatste maand zijn
gelijkaardige resultaten waarneembaar. Bij de opsplitsing tussen de jongere en
de oudere groep respondenten wordt echter duidelijk dat de jongere moeders
veel minder tastbare steun ervaren van beide ouders in vergelijking met de
oudere groep.
De meeste meisjes hebben hulp nodig bij de boodschappen. De belangrijkste
oorzaak hiervan is dat de meesten nog geen rijbewijs en/of auto hebben:
“ik heb geen rijbewijs dus als ik ergens heen moet, zou iemand mij
moeten brengen”
“boodschappen doen, en me ergens naartoe voeren (ik mag niet meer
rijden nu ik 8 maanden zwanger ben)”
44
Ook materiële en financiële hulp wordt door verschillende tienermoeders
genoemd:
“vooral financiële hulp, mijn vriend en ik hebben beiden geen inkomen
dus zijn we daarvoor volledig afhankelijk van onze ouders”
“mijn schoonouders geven regelmatig eten mee. Mijn moeder geeft het
geld voor doktersrekening of kleren of schoentjes “
Verder is er soms ook hulp nodig bij de kinderopvang of de huishoudelijke taken:
“voorlopig is dat hulp bij de zorg van J. aangezien ik bv de trap al niet
meer op kan door m'n zwangerschap en haar dus niet meer zo
makkelijk in bedje kan steken, of haar gewoon al oppakken begint al
moeilijk te worden. Maar dit is tijdelijk..het zijn zo die laatste loodjes
van m’n zwangerschap.”
Informatie en advies (IA)
ja
Count
IA moeder
nee
%
25
65,8%
Count
13
Mean
%
IA# moeder
SD
1,2895 1,22822
34,2%
IA # schoonmoeder
,5000
,97952
IA # oma
,3684
,88290
IA
10
26,3%
28
73,7%
IA vader
9
23,7%
29
76,3%
IA # vader
,3684
,85174
IA vriendin
7
18,4%
31
81,6%
IA # partner
,2895
,86705
IA oma
7
18,4%
31
81,6%
IA#zus
,2368
,75101
IA partner
5
13,2%
33
86,8%
IA# vriendin
,2282
,65370
IAzus
4
10,5%
34
89,5%
IA # schoonvader
,1316
,47483
IA schoonvader
3
7,9%
35
92,1%
IAbroer
2
5,3%
36
94,7%
IA#broer
,0395
,17940
schoonmoeder
Tabel 10: Aantal nominaties per persoon voor IA
Tabel 11: Gemiddelde hoeveelheid ervaren IA
De meerderheid van de respondenten zou naar de moeder stappen als ze nood
hebben aan informatie en advies. Daarna komen de schoonmoeder en de vader
die elk door ongeveer een vierde van de meisjes genoemd wordt. De oma en
vriendin worden door 7 meisje genoemd voor het verkrijgen van informatie en
45
advies. De partner wordt 5 keer genomineerd. De zus, schoonvader en broer
wordt slechts door enkele respondenten aangehaald.
Bij de hoeveelheid verkregen informatie en advies de voorbije maand valt het op
dat de meeste steun ervaren wordt door de oudere generatie en dan voornamelijk
van de “moederfiguren” nl moeder, schoonmoeder en oma. Dit kan verklaard
worden door het feit dat vooral advies gevraagd wordt over de zwangerschap en
de opvoeding van het kind.
Opmerkelijk is dat opnieuw niemand in de jongere groep tienermoeders de vader
nomineert voor het verlenen van informatie en advies.
Positieve feedback (PF)
ja
Count
Nee
%
Count
Mean
%
PF moeder
25
65,8%
13
34,2%
PF partner
22
57,9%
16
42,1%
PF vader
14
36,8%
24
63,2%
PF vriendin
14
36,8%
24
63,2%
PF zus
9
23,7%
29
76,3%
PF schoonmoeder
7
18,4%
31
81,6%
PF oma
7
18,4%
31
81,6%
PF broer
5
13,2%
33
86,8%
PF schoonvader
2
5,3%
36
94,7%
Tabel 12: Aantal nominaties per persoon voor PF
SD
PF # partner
1,3158 1,27566
PF# moeder
1,1579 1,07870
PF# vriendin
,6605 1,01250
PF # vader
,4737
,82975
PF#zus
,4211
,82631
PF # oma
,2632
,64449
PF # schoonmoeder
,2632
,72351
PF#broer
,1711
,49697
PF # schoonvader
,0526
,32444
Tabel 13: Gemiddelde hoeveelheid ervaren PF
Bij positieve feedback wordt opnieuw de moeder door de meeste meisjes
genomineerd. Verder kan de meerderheid van de respondenten positieve
feedback verwachten van de partner. Daarna volgen van hoog naar laag: vader ,
vriendin, zus, schoonmoeder, oma en broer. De schoonvader wordt slechts door
2 meisjes genoemd wat opmerkelijk laag is.
46
In tabel 8 wordt echter weergegeven dat de respondenten gedurende de voorbije
maand meer positieve feedback ervoeren van de partner dan van de moeder.
Doch de cijfers liggen zeer dicht bij elkaar en resultaten zijn zeer vergelijkbaar.
De overgrote meerderheid van de participanten geeft aan het belangrijk tot zeer
belangrijk te vinden om positieve feedback te krijgen.
Positieve feedback bleek vooral belangrijk te zijn voor bevestiging en het
vergroten van het zelfvertrouwen:
“ik vind het belangrijk zodat ik wat meer zelfvertrouwen krijg. Er zijn
veel mensen die het me moeilijk willen maken waardoor het altijd een
duwtje in de rug is als je eens een complimentje krijgt erover.”
“ik vind het wel belangrijk want soms heb ik schrik dat ik iets mis doe
met mijn kindje”
“de bevestiging dat je goed bezig is leuk en motiverend, zeker omdat
ik dikwijls twijfel of dat ik het wel goed doe. maar als het dan eens
gezegd wordt geloof ik het niet direct, men moet het regelmatig
zeggen om het te laten doordringen, en doet mijn vriend heel goed”
Positieve feedback kan ook motiverend werken. Bovendien geven verschillende
respondenten aan dat ze feedback in het algemeen belangrijk vinden omdat ze er
iets kunnen uit leren:
“ja ik heb feedback nodig, anders weet ik niet of ik het goed doe, en
als ik het goed doe dan is dit een stimulans om verder te doen, en als
ze het zeggen voel je je ook direct beter in je vel”
“als je iets niet goed doet vind ik dat wel belangrijk dat ze me op de
fouten wijzen om er ook van te leren natuurlijk”
47
Sociale participatie (SP)
ja
Count
nee
%
Count
Mean
%
SD
SP # partner
1,4737
1,42823
1,1763
,93865
SP vriendin
32
84,2%
6
15,8%
SP # vriendin
SP partner
22
57,9%
16
42,1%
SP# moeder
,4211
,94816
SP moeder
9
23,7%
29
76,3%
SP#zus
,2632
,55431
SP zus
9
23,7%
29
76,3%
SP # schoonmoeder
,2368
,67521
SP schoonvader
5
13,2%
33
86,8%
SP # schoonvader
,2105
,66405
SP broer
5
13,2%
33
86,8%
SP # vader
SP vader
4
10,5%
34
89,5%
,1842
,56258
SP schoonmoeder
4
10,5%
34
89,5%
SP#broer
,1579
,43659
SP oma
3
7,9%
35
92,1%
SP # oma
,1316
,47483
Tabel 14: Aantal nominaties per persoon voor SP
Tabel 15: Gemiddelde hoeveelheid ervaren SP
Vrienden worden door de overgrote meerderheid van de participanten aangeduid
als de persoon waarmee men aan sociale participatie doet. De partner wordt door
iets meer dan helft van de personen genomineerd. Moeder en zus worden elk
door ongeveer 1/4 van de respondenten genomineerd. Slechts een klein deel
noemt schoonvader, broer, vader, schoonmoeder of oma.
Ook bij de hoeveelheid ervaren sociale participatie worden deze resultaten
teruggevonden. Als er gekeken wordt naar het verschil tussen de jongere en de
oudere moeders, is het opmerkelijk dat vader en moeder bij de jongere moeders
veel lager scoren voor sociale participatie dan bij de oudere. De vader wordt zelfs
door geen enkele van de jongere tienermoeders genoemd.
6 respondenten geven aan dat het doen van ontspannende activiteiten met
familie en vrienden niet veranderd is door de zwangerschap en/of de komst van
hun kind:
“Neen dat is totaal niet veranderd, Het gaat namelijk ook niet over
uitgaan ofzo gewoon samen thuis komen en wat bij praten is ook zeer
ontspannend”
48
De overige respondenten geven aan dat de zwangerschap of het ouderschap wel
degelijk verandering bracht in hun sociale participatie:
“Ja het is heel erg veranderd, het is veel minder dan vroeger met
vrienden maar met familie is het vermeerderd want iedereen van de
familie wil dat kindje veel zien en dan komen ze veel langs of bellen ze
om eens langs te komen”
“Ja, met mama kom ik beter overeen. Ervoor konden we elkaar niet
ruiken of zien en nu ben ik elk weekend blij als ik kan gaan, we hebben
een hechtere band en ik ben ook veel volwassener geworden.”
“Vroeger waren die momenten vrijer en spontaner, maar nu is het écht
ontspannend, omdat er zoveel druk op de ketel staat van tijd tot tijd,
kan zo'n moment echt goed doen.”
“Veel vrienden die ik had heb ik niet meer omdat ik niet meer wil
uitgaan terwijl ik vroeger een echt fuifbeest was En ik wil B ook nooit
naar een babysit zenden. Als ik nu iets ontspannend doe is dat bv naar
tweedehandsbeurzen gaan of iets dergelijks ... Ik doe maar zelden iets
wat niet te maken heeft met baby's.”
Op de vraag of ze soms missen hoe het vroeger was zijn de meningen zeer
verdeeld. Sommigen zeggen dit helemaal niet te missen:
“Ik ga nooit meer uit, omdat er altijd een babysit moet zijn, blijven we
ook gewoon veel meer thuis. Als ik uitga, dan ben ik om 12u doodop,
en 's morgens is F. wakker rond 7 uur, dus dan moet ik eruit kunnen.
Er zijn nu andere dingen belangrijk, heb daar geen behoefte meer
aan.”
“Nee ik mis niet hoe het vroeger was want het is teken dat die
vrienden die ik kwijt ben dat dat geen echte vrienden zijn en met de
rest is het contact beter geworden”
“ Vooral het uitgaan is verminderd maar ik had die tijd van het uitgaan
toch al wel bijna gehad ze.”
Anderen geven aan dat ze wel missen hoe het vroeger was. Toch blijven ze
allemaal voorzichtig en geven ze aan dat dit gevoel er maar (heel) soms is en dat
ze heel blij zijn met hun kind:
49
“Ja, ja ge hebt nu een verantwoordelijkheid, en daar moet ge ook naar
kijken. een kind is niet iets wat ge even opzij zet om andere dingen te
doen en als ge weg wilt gaan dan moet ge ofwel uw kind meenemen of
wel thuis blijven. Soms mis ik dit, vroeger ging ge dan ook weg
wanneer ge zin had nu gaat da zomaar niet meer en ge hoefde naar
niks te kijken . Nu moet je dat wel want er is een kind dat veel
verzorging enzo nodig heeft ze moet ook op tijd naar bed ook op tijd
eten”
“Ja, ik mis dit soms wel, je kan minder vaak ergens naartoe gaan maar
voor het kindje zorgen is ook leuk”
“ja op sommige momenten mis ik het wel maar ik ben heel blij met L.”
Een van de participanten gaf aan dat ze nadacht over hoe het zou zijn indien ze
niet zwanger was geworden:
“Ik mis niet hoe het vroeger was. Maar soms vraag ik me wel af hoe
mijn leven zou zijn als ik hem niet had.”
Zwangerschapsgerelateerde steun (ZW)
ja
Count
nee
%
Count
%
ZW partner
9
81,8%
2
18,2%
ZW moeder
8
72,7%
3
27,3%
ZW
2
18,2%
9
81,8%
schoonmoeder
ZW vader
ZW
1
9,1%
10
90,9%
1
9,1%
10
90,9%
schoonvader
ZW oma
1
9,1%
10
90,9%
ZW zus
1
9,1%
10
90,9%
ZW broer
1
9,1%
10
90,9%
ZW vriendin
0
,0%
Mean
SD
ZW # partner
2,0000 1,34164
ZW# moeder
1,6364 1,36182
ZW#zus
,2727
,90453
ZW # oma
,2727
,90453
ZW # schoonmoeder
,2727
,90453
ZW # vader
,1818
,60302
ZW#broer
,0909
,30151
ZW # schoonvader
,0909
,30151
ZW # vriendin
,0000
,00000
11 100,0%
Tabel 16: Aantal nominaties per persoon voor ZW
Tabel 17: Gemiddelde hoeveelheid ervaren ZW
50
Voor de zwangerschapsgerelateerde steun worden partner en de moeder door het
overgrote deel van de respondenten genoemd. De andere personen komen
slechts bij een klein deel van de respondenten naar voor. Vrienden worden zelfs
door geen enkele respondent aangeduid.
Kinderopvang (KO)
ja
nee
Mean
Count
%
Count
KO # moeder
KO moeder
SD
%
23
69,7%
10
30,3%
12
36,4%
21
63,6%
KO
schoonmoeder
KO vriendin
11
33,3%
22
66,7%
KO zus
10
30,3%
23
69,7%
KO oma
9
27,3%
24
72,7%
KO vader
7
21,2%
26
78,8%
KO schoonvader
7
21,2%
26
78,8%
KO partner
4
12,1%
29
87,9%
KO broer
2
6,1%
31
93,9%
Tabel 18: Aantal nominaties per persoon voor KO
1,0000
1,17260
KO # schoonmoeder
,6364
1,11294
KO # schoonvader
,5152
1,06423
KO # vader
,5152
1,06423
KO # oma
,4242
,86712
KO#zus
,3182
,68258
KO # partner
,1818
,72692
KO # vriendin
,1212
,41515
KO#broer
,0909
,38435
Tabel 19: Gemiddelde hoeveelheid ervaren KO
Bij de kinderopvang worden al de vrouwen het meest genomineerd: moeder,
schoonmoeder, vriendin, zus en de oma. Daarna komen vader en schoonvader.
De partner wordt slechts door een klein deel van de participanten genoemd. Dit
kan verklaard worden door het feit dat de meeste participanten hun kind samen
met de partner opvoeden en zij deze hulp als vanzelfsprekend zien. Bovendien
wordt vaak hulp gevraagd bij de kinderopvang om te kunnen ontspannen of er
eens uit te zijn, hetgeen vaak gebeurt samen met de partner.
Opvallend is dat de oudere respondenten dubbel zoveel steun ervaren van de
moeder bij de kinderopvang dan de jongere respondenten.
De meest genoemde reden voor het inroepen van hulp bij de kinderopvang is de
nood aan ontspanning:
51
“Zodat wij ons af en toe eens kunnen ontspannen en samen dingen
doen, zoals cinema, gaan uiteten,…”
Ook werk en school zorgen ervoor dat er hulp nodig is bij de kinderopvang. Een
andere opmerkelijke reden voor het vragen van familie en vrienden voor de
opvang van hun kind zijn financiële overwegingen:
“Omdat echte erkende kinderopvang te duur is”
“Ik hou niet van een kinderopvang en deze is bovendien ook veel te
duur”
Totale ervaren steun
moeder vader
Jongere
Mean
Mean
Mean
vriendin
oma
zus
broer
,6667
5,3333
1,3333
,5556
3,0467
1,1111
,2222
,5556
9
9
9
9
9
9
9
9
9
7,2759
2,8966
6,8621
2,1724
1,6552
3,5438
1,8276 2,6897
,7128
29
29
29
29
29
29
6,6053
2,3684
6,5000
1,9737
1,3947
3,4261
38
38
38
38
38
38
N
Total
schoonmoeder schoonvader
4,4444
N
Oudere
partner
N
29
29
29
1,6579 2,1053
,6755
38
38
38
Tabel 20: Totale hoeveelheid ervaren steun per steunverlener volgens de leeftijd op het moment van
de bevraging
moeder
jongere Mean
Mean
schoonmoeder
schoonvader
vriendin
oma
zus
broer
1,3684
5,9474
1,6316
1,1053
3,0037
,8947
2,5789
,5263
19
19
19
19
19
19
19
19
19
7,3158
3,3684
7,0526
2,3158
1,6842
3,8484
2,4211
1,6316
,8247
19
19
19
19
19
19
19
19
19
6,6053
2,3684
6,5000
1,9737
1,3947
3,4261
1,6579
2,1053
,6755
38
38
38
38
38
38
38
38
38
N
Total
partner
5,8947
N
oudere Mean
vader
N
Tabel 21: Totale hoeveelheid ervaren steun per steunverlener volgens de leeftijd op het moment van
de bevalling
Bij de totaalsom van de ervaren hoeveelheid steun per steunverlener blijkt
nogmaals dat moeder en partner duidelijk de grootste steunverleners zijn binnen
52
de respondentengroep. Zij worden gevolgd door vrienden. Daarna volgen van
hoog naar laag: vader, zus, schoonmoeder, oma, schoonvader en ten slotte
broer.
Indien
een
onderscheid
gemaakt
wordt
tussen
de
jongere
en
oudere
respondenten valt op dat de oudere groep meer steun ervaart van alle
steunverleners in vergelijking met de jongere tienermoeders. Vooral bij de ouders
en bij de zus zijn er grote verschillen tussen de gemiddelde hoeveelheid ervaren
steun.
Bij een opdeling volgens de leeftijd bij de bevalling blijkt dat respondenten die
ouder waren dan 18 jaar bij de bevalling meer steun ervaren van alle personen
behalve van de zus, in vergelijking met de meisjes die voor hun 18de verjaardag
bevallen zijn. Vooral bij de ouders, de oma en de partner zijn de verschillen
groot.
Er werd ook onderzocht of het al dan niet gepland zijn van de zwangerschap een
invloed heeft op de hoeveelheid ervaren steun per steunverleners. Enkel bij de
partner werden grote verschillen duidelijk. Indien de zwangerschap gepland was
wordt
veel
meer
steun
ervaren
door
partners
dan
bij
niet-geplande
zwangerschappen. Dit kan deels verklaard worden omdat er bij de niet-geplande
zwangerschappen enkele meisjes zijn die geen partner hebben.
Mean
N
jongere
17,2689
9
oudere
29,6359
29
Total
26,7068
38
Tabel 22: totale hoeveelheid ervaren steun volgens leeftijd op het moment van de bevraging
Mean
N
Jongere
22,9511
19
oudere
30,4626
19
Total
26,7068
38
Tabel 23: totale hoeveelheid ervaren steun volgens leeftijd op het moment van de bevalling
53
Uit de
Mann-Whitney-toets1 blijkt dat respondenten die ouder zijn op het
ogenblik van de bevraging, significant
meer steun
ervaren
dan
jongere
respondenten (u =56,5; p = 0.009). Respondenten die ouder zijn op het ogenblik
van de bevalling ervaren ook meer steun dan respondenten die op jongere leeftijd
bevielen, maar dit verschil is niet significant (u = 115,5; p = 0.057).
Mean
N
secundair onderwijs
21,9200
5
hoger onderwijs
40,3225
4
universiteit
15,0000
1
werken
30,0556
9
geen van beiden
25,8333
12
deeltijds onderwijs
18,6175
4
volwassenenonderwijs
24,6667
3
Total
26,7068
38
Tabel 24: Totale hoeveelheid ervaren steun per opleiding/werk
Uit bovenstaande tabel blijkt dat respondenten die een opleiding volgen in het
hoger onderwijs en respondenten die werken de meeste steun ervaren van hun
netwerk. Respondenten die in het secundaire onderwijs zitten of in het deeltijds
onderwijs ervaren de minste steun. Dit zijn grotendeels de respondenten die tot
de jongere groep behoren, dus dit resultaat is vergelijkbaar met de vorige tabel.
4.3.
Sociale spanning
Enkel voor de personen die genomineerd werden voor één of meerdere soorten
steun, werd gevraagd ook een score te geven voor de verschillende soorten
spanningen. De gemiddelde hoeveelheid spanning is gebaseerd op de vraag hoe
vaak van een bepaalde persoon ervaren wordt dat hij/zij de tienermoeder
teleurstelt, zich probeert te mengen, kritiek heeft of er een conflict is met deze
persoon. De mogelijke antwoorden hierbij zijn: 1= nooit, 2= zelden, 3= soms, 4=
vaak, 5= altijd.
1
Er werd voor de verdelingsvrije toets Mann-Whitney gekozen omdat de steekproevenverdeling niet
normaal is en de steekproef te klein is voor een t-toets.
54
Teleurstelling
Mean
TEL zus
2,4688
TEL schoonmoeder
2,4375
TEL moeder
2,3333
TEL vriendin
2,1179
TEL partner
2,1034
TEL vader
2,1000
TEL schoonvader
2,0833
TEL broer
1,9500
TEL oma
1,8571
Tabel 25: Gemiddelde hoeveelheid ervaren teleurstelling
Een opmerkelijk resultaat is dat de zus het vaakst voor teleurstelling zorgt terwijl
de broer pas helemaal achteraan het lijstje komt. Schoonmoeder en moeder
zorgen ook regelmatig voor teleurstelling. Daarna volgen vriendin, partner, vader,
schoonvader, broer en oma.
Indringendheid
Mean
IND schoonmoeder
2,9375
IND moeder
2,8710
IND oma
2,4286
IND vader
2,4211
IND schoonvader
2,3333
IND partner
2,0690
IND zus
2,0625
IND broer
1,5330
IND vriendin
1,4594
Tabel 26: Gemiddelde hoeveelheid ervaren indringendheid
De meisjes ervaren het meest van de schoonmoeder en de moeder dat ze waken
over de dingen die ze doen en dat ze zich proberen te moeien met zaken.
Vervolgens kan dit ook soms van oma, vader en schoonvader verwacht worden.
55
Partner en zus scoren gemiddeld op vlak van indringendheid terwijl broer en
vriendin het minst indringend worden ervaren.
Kritiek
Mean
KR schoonmoeder
2,1875
KR schoonvader
1,9167
KR moeder
1,7419
KR partner
1,6897
KR vader
1,6316
KR zus
1,5625
KR oma
1,5000
KR vriendin
1,3973
KR broer
1,3500
Tabel 27: Gemiddelde hoeveelheid ervaren kritiek
De meeste kritiek wordt ervaren van de schoonouders, gevolgd door de ouders en
de partner. Daarna volgen: zus, oma, vriendin en broer.
Conflict
Mean
CO moeder
2,5161
CO partner
2,4483
CO vader
2,1579
CO schoonmoeder
2,0625
CO zus
1,9375
CO broer
1,8000
CO oma
1,7857
CO schoonvader
1,6667
CO vriendin
1,5491
Tabel 28: Gemiddelde hoeveelheid ervaren conflicten
56
De meeste conflicten vinden plaats met moeder en partner. Daarna volgen in
afdalende volgorde: vader, schoonmoeder, zus, broer, oma, schoonvader.
Vriendinnen scoren het laagst op vlak van conflicten.
Totale hoeveelheid spanning
N
Mean
schoonmoeder
16
9,6250
moeder
30
9,5000
vader
19
8,4211
partner
29
8,3103
zus
16
8,0312
schoonvader
12
8,0000
oma
14
7,5714
broer
10
6,6330
vriendin
33
6,5236
Tabel 29: Gemiddelde hoeveelheid ervaren spanningen
Indien een totaalscore van alle soorten spanningen gemaakt wordt blijkt de
meeste spanning voor te komen in de relatie met schoonmoeder en moeder.
Daarna volgen vader en partner. Zij worden gevolgd door: zus, schoonvader, oma
en broer. Bij de vriendinnen wordt de minste spanning ervaren door de
respondenten. Dit stemt niet overeen met hetgeen in de literatuur terug te vinden
is in verband met onbegrip bij peers.
Er
zijn
geen
grote
verschillen
in
sociale
spanning
merkbaar
tussen
leeftijdsgroepen of opleidingsniveau. Ook het feit of de zwangerschap al dan niet
gepland was blijkt niet voor grotere spanningen in relaties te zorgen.
57
4.4.
Professionele hulpverlening
De respondenten waren vrij om bij het nomineren van personen die hun steun
verlenen ook professionele hulpverleners op te noemen. 9 participanten deden dit
ook. Vooral voor informatie en advies wordt naar professionele voorzieningen
gestapt. Enkele meisjes konden er ook terecht voor emotionele steun.
Indien expliciet gevraagd wordt of de meisjes in contact gekomen zijn met
professionele
voorzieningen
naar
aanleiding
van
hun
zwangerschap
of
moederschap, blijken bijna alle meisjes wel één of meerdere organisatie
gecontacteerd te hebben of zijn ze door deze voorzieningen gecontacteerd.
Kind en Gezin wordt door 28 meisjes genoemd, gevolgd door gynaecoloog (9
respondenten) en kinderopvang (8 respondenten). Andere organisaties die
genoemd worden zijn: Centrum voor relatievorming en zwangerschapsproblemen
(cRZ), jongerenadviescentrum (JAC), centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB),
comité voor bijzondere jeugdzorg, centrum voor algemeen welzijnswerk (CAW),…
De overgrote meerderheid van de meisjes is positief over de steun die ze
ontvingen bij deze voorzieningen. Enkele reacties:
“Ik heb dit zeer positief ervaren, zij nam rustig de tijd voor alle vragen,
had al het nodig opzoekingswerk op voorhand gedaan en was zeker
bereid om zaken die nog niet duidelijk waren opnieuw uit te leggen of
nog zaken op te zoeken.”
“De hulp kwam goed van pas, zeker toen ik het moest vertellen aan
iedereen.”
“Kind en gezin was een grote steun, vooral bij men eerst kind.”
“M'n vroedvrouwen begrijpen me door en door en hebben respect voor
m'n keuzes en helpen mij daar zelfs bij”
“Heel goed, hulpvol en goede informatie en goede antwoorden op
vragen”
“Ze hebben mij net behandeld zoals andere ouders , ze hebben mij
niet anders behandeld en daar ben ik wel blij om.”
58
Negatieve reacties zijn er vooral over de organisaties waar de tienermoeders niet
zelf voor gekozen hebben zoals Comité voor Bijzondere Jeugdzorg en Kind en
Gezin:
“Kind en gezin laat ik zo rap mogelijk los, ze zoeken maar achter
negatieve dingen bij uw kind, of als het een beetje achter is in groei of
gewicht, of een beetje voor, hebben ze er al commentaar op, alles
moet gebeuren via hun curves.”
“Comité voor bijzondere jeugdzorg heb ik
zeer slecht ervaren. Ze
staken mij in een jeugdinstelling voor tienermoeders omdat ik
zogezegd mijn zwangerschap niet tot een goed einde en zou brengen
en ook omdat het volgens hun geen leefbare ruimte was bij mijn
ouders.”
“M 'n gynaecoloog redelijk slecht : hij wilt allerlei tests op mij doen
waarvan ik al weet dat ze sowieso negatief zijn (glucosetest bv) of test
die ik niet wil uitvoeren (nekplooimeting). en kind en gezin respecteert
mijn opvoeding keuzes niet (J. krijgt nog steeds borstvoeding, Ik laat
J. niet huilen in bed, J. krijgt stoffen luiers ipv wegwerp luiers,..) en J.
is een klein kindje (altijd al geweest, 2,6kg bij geboorte en 46 cm) en
hierover krijg ik bij kind en gezin ook kritiek.”
“Lastig ... Geen enkele was uit vrije wil. Heb niet graag bemoeials in
m’n leven.”
“Ik heb dit minder goed ervaren, omdat ze steeds bezig waren dat hij
minder mag eten terwijl hij honger heeft en kritiek op de leeftijd van
mij en van de partner”
59
4.5.
Beleving
Onderstaande tabel is het resultaat van de vraag: “Hoe voel je je in het algemeen
over de manier waarop deze personen je probeerden te helpen de voorbije
maand?” 1= niet zo goed, 2= OK, 3= zeer goed.
N
Mean
TEVR oma
12
2,8333
TEVR partner
29
2,7586
TEVR moeder
31
2,7097
TEVR broer
10
2,6500
TEVR vader
18
2,6111
TEVR schoonmoeder
15
2,6000
TEVR zus
16
2,5625
TEVR schoonvader
12
2,3333
TEVR vriendin
33
2,3224
Tabel 30: Gemiddelde tevredenheid over steunverleners
De meisjes zijn het meest tevreden over de steun van oma, partner en moeder.
Toch dient opgemerkt te worden dat de gemiddelden van alle steunverleners
tussen 2 en 3 liggen. Dit wil zeggen dat de respondenten de steun van alle
personen ervaren als OK tot zeer goed.
“Ik mag me gelukkig prijzen met zoveel hulp van iedereen!! Ik ben ze
dan ook heel erg dankbaar!!!!”
Volgende
tabel
geeft
weer
hoe
belangrijk
steunverleners
zijn
voor
de
respondenten. De mogelijke scores op deze vraag waren: 1= niet zo belangrijk,
2= belangrijk, 3= Zeer belangrijk.
60
N
Mean
BEL partner
29
2,9310
BEL moeder
31
2,8387
BEL vader
18
2,7778
BEL schoonmoeder
15
2,6667
BEL schoonvader
12
2,5833
BEL oma
13
2,5385
BEL zus
16
2,5000
BEL broer
10
2,3500
BEL vriendin
33
2,0142
Tabel 31: Gemiddelde tevredenheid over steunverleners
De belangrijkste steunverlener voor respondenten is de partner. Aangezien deze
gemiddeld bijna 3 scoort, kan gesteld worden dat deze steun door bijna alle
tienermoeders als ‘heel belangrijk’ wordt ervaren. De scores van de andere
steunverleners liggen ook allemaal vrij hoog. Allemaal vallen ze binnen de
categorieën ‘belangrijk’ tot ‘zeer belangrijk’. Opmerkelijk is wel dat vriendinnen
het laagst scoren.
Maar liefst 33 van de 38 respondenten van de respondenten is ervan overtuigd
dat ze hun zwangerschap/moederschap zwaarder zouden vinden zonder de steun
van hun omgeving:
“Als je er keer met niemand over kunt praten zou het wel jammer zijn
en zwaar ook denk ik.”
“Het is altijd belangrijk om mensen rondom u te hebben die u door de
moeilijke periodes helpen. Maar met of zonder hulp ge moet toch he”
Aan alle respondenten werd gevraagd welk vooroordeel rond tienermoeders ze
het liefst uit de wereld zouden helpen. De vooroordelen die aan bod kwamen in
de literatuurstudie zijn grotendeels terug te vinden in hun antwoorden. Zo geven
verschillende respondenten aan dat ze het vreselijk vinden dat mensen denken
dat ze niet in staat zijn om kinderen op te voeden:
“Dat ze geen verantwoordelijkheids gevoel hebben en gewoon hun
eigen leven verder leven zonder of bijna niet naar het kindje om te
kijken.”
61
“Ik zou graag hebben dat ze tienermoeders ook eens respect gaan
geven. tienermoeders kunnen ook hun kinderen grootbrengen.”
“Dat we niet verantwoordelijk genoeg zijn en dat we te jong zijn en
dat we alles wegsmijten en vooral dat we het niet zullen aankunnen.”
“Dat er niet zoveel mensen zoveel
kritiek moeten
hebben
als ze
horen dat je bv 19 jaar bent, dan denken ze dat je nog niet geschikt
bent om een kind op te voeden of dat het financieel niet gaat of zo. Ze
moeten geen kritiek geven als ze niet weten hoe jij leeft.”
Ook de uitspraak dat ze zelf nog kinderen zouden zijn komt verschillende keren
aan bod:
“Dat we zelf nog een kind zijn en niet kunnen zorgen voor een baby. Er
zijn er misschien die zo zijn maar er zijn er ook die er helemaal zelf
voor zorgen”
“dat het kinderen zijn die voor kinderen zorgen maar dat is niet altijd
zo. Soms zijn meisjes op 18 jaar volwassener dan sommige vrouwen
op vele latere leeftijd.”
Verschillende respondenten geven ook aan dat niet alle tienermoeders uit lagere
klassen komen en dat bovendien niet alle zwangerschappen ongepland zijn.
“Dat het allemaal marginale gevallen zijn die te stom zijn en die het
allemaal slecht doen.”
“dat we van het OCMW leven en niet van zin zijn te gaan werken en in
een roze wolk met onze kindje willen spelen”
“Dat het alleen bij de mindere klasse voorkomt en dat je er als
tienermoeder zo goed als alleen voor staan ivm partner, niet alle
partners ontlopen hun verantwoordelijkheid”
“Dat ze allemaal marginaal zouden zijn, niet goed voor hun kinderen
kunnen zorgen, hun kinderen niets te bieden zouden hebben, dat ze
door iedereen achtergelaten worden.
“Het zijn niet allemaal accidentjes!!!”
“Het zijn niet enkel de marginalen die dit voorhebben. Je hebt
evengoed meisjes van 18 die bewust voor een kind kiezen of niet en er
beter voor kunnen zorgen dan iemand van 25.”
In het laatste citaat wordt duidelijk dat er onbegrip bestaat over het feit dat
tienermoeders steeds vergeleken worden met oudere moeders en dat ze er
steeds negatief uitkomen. Dit wordt door nog meisjes aangegeven:
62
“Iedereen vindt dat tienermoeders niks afweten over het opvoeden van
een kind. Elke nieuwe moeder heeft dat probleem, ook al is ze 30
jaar.”
“Dat iedereen altijd commentaar heeft op tienermoeder , en ze doen
het misschien nog beter dan gewone moeders.”
“Dat ze het moederschap niet aan zouden kunnen, het is voor iedereen
hetzelfde vind ik, als oudere moeder heb je ook slapeloze nachten en
zo.. het is voor beide even zwaar vind ik.”
Eén van de respondenten gaat zelfs nog verder in haar uitspraak:
“Tienermoeders zijn voornamelijk veel beter voor hun kind omdat ze
nog niet lang geleden zelf dat kind waren. Vrouwen die volwassener
zijn, zijn dat soms al vergeten.”
Andere vooroordelen die naar voor kwamen zijn:
“Ik vind het erg dat sommigen denken dat u leven dan over is , dat je
je jeugd kwijt bent.”
“Sommigen denken dat tienermoeders hun kind altijd laten opvoeden
door anderen en alleen maar denken aan uitgaan enzo”
“Dat het hen nooit lukt om een goed leven op te bouwen.”
Doorheen het gesprek werd duidelijk dat de respondenten zich soms automatisch
in een verdedigende houding positioneren. Zo wordt er op de vraag “Was je
zwangerschap gepland?” vaak onmiddellijk aan toegevoegd dat ze zeker wel
gewenst waren. Op de vraag of ze soms misten hoe het vroeger was heeft geen
enkel meisje volmondig “JA” geantwoord. De meesten gaven aan dit soms te
missen maar probeerden dit zeer voorzichtig aan te geven.
Ten slotte nog volgend citaat waarin een tienermoeder mooi beschrijft welke
impact het moederschap op haar heeft:
Ik zie mijn kind als een verrijking van mijn leven. Mijn ideale
ontspanning is nu bij goed weer gaan wandelen en met de klein op de
speeltuin zitten enz. Ik heb daar veel meer voldoening aan; alsof zij
het ontbrekende puzzelstukje was.
63
4.6.
Kritische bespreking
Vooreerst dient opgemerkt te worden dat tienermoeders een zeer moeilijk te
bereiken doelgroep is. Ten eerste zijn het tieners waardoor ze een zeer sterke
eigen wil hebben en een wisselvallende bereidheid tot deelname. Ten tweede zijn
het moeders waardoor ze weinig tijd hebben aangezien ze het moederschap vaak
combineren met studeren of werken. De combinatie “tienermoeders” zorgt er
daarenboven voor dat er een grote angst kan bestaan tot stigmatisering en
vooroordelen. Hierdoor is het zeer moeilijk om meisjes te overtuigen deel te
nemen aan het onderzoek. De respondentengroep lijkt op het eerste zicht
misschien klein maar vanuit het werkveld werd verzekerd dat dit een goed
resultaat is in Vlaanderen voor een onderzoek op korte termijn.
Er werd gebruik gemaakt van de SSNQ omdat deze uiterst interessant leek door
het bevragen van tienermoeders naar de verschillende types steun en de
verschillende steunverleners. Verder droeg ook het opnemen van sociale
spanning ertoe bij om voor deze meetschaal te kiezen. Na afloop van het
onderzoek bleek deze vragenlijst toch niet zo ideaal. Langs de ene kant is ze veel
te uitgebreid en langs de andere kant te oppervlakkig. De operationalisering zou
eenvoudiger moeten kunnen gebeuren. Indien personen een groot netwerk
hadden duurde het interview soms iets te lang in verhouding tot de hoeveelheid
verkregen informatie. Sommige respondenten gaven voor bepaalde vragen alle
steunverleners
soms
onmiddellijk
dezelfde
score;
de
validiteit
van
deze
antwoorden kan in vraag gesteld worden vraag kan hierbij gesteld worden of dit
zo werkelijk is of dat ze er zich rap van af wilden maken.
Een ander knelpunt bij het gebruik van dit meetinstrument is het scoren van
personen die niet genomineerd worden. Indien er geen rekening wordt gehouden
met deze personen en er geen score wordt gegeven zouden personen die weinig
genomineerd worden maar telkens hoge scores krijgen een hoge totaalscore
krijgen. Om dit te vermijden, en tevens op aanraden van de ontwerper van de
schaal, werd in deze masterproef ervoor gekozen om personen die niet
genomineerd worden een ‘0’ te geven. Echter ook dit kan een vertekend beeld
geven aangezien de personen nu een lagere totaalscore kunnen krijgen dan de
werkelijkheid. Dit zou kunnen verholpen worden door enkele vragen aan het
onderzoek toe te voegen in verband met het niet aanwezig zijn van deze
personen bijvoorbeeld door overlijden of door omstandigheden waardoor er geen
contact meer is.
64
Doordat we geen zicht hebben op de totale populatie van tienermoeders in
Vlaanderen, kan de representativiteit van onze sample moeilijk nagegaan worden.
Alle tienermoeders kozen ervoor het interview te laten doorgaan via het
chatprogramma “MSN messenger”. Omdat alle respondenten thuis over een
internetverbinding
beschikken,
bestaat
dit
onderzoek
uit
een
selectieve
doelgroep. Er werd getracht dit te omzeilen door ook telefonische interviews aan
te bieden, maar niemand ging hierop in. Er kan op die manier een bias ontstaan
zijn.
Het aantal respondenten dat aangeeft dat de zwangerschap gepland was, ligt
tamelijk hoog in dit onderzoek in vergelijking met andere onderzoeken. Een
mogelijke verklaring hiervoor is dat de meesten een partner hebben waardoor de
wens naar een kind er op jonge leeftijd was. Een andere mogelijke verklaring is
dat men een sociaal wenselijk antwoord wilde geven. Door het aangeven dat de
zwangerschap niet gepland is, kunnen de meisjes denken dat de onderzoeker
oordelend zal zijn. Nog een mogelijke oorzaak is de verwarring tussen ongepland
en ongewenst. Respondenten kunnen zo blij zijn met hun kind dat ze er niet meer
bij stilstaan dat de zwangerschap ongepland was. Het kan hierbij gaan om semigeplande zwangerschappen.
De personen die aangeduid werden als mogelijke steunverleners bleken de
voorbije maand ook meestal één of meerdere soorten steun verleend te hebben.
In dit onderzoek is de “actual network size” dus ongeveer even groot als de
“perceived network size”.
De meeste steun werd door de respondenten ervaren van de partner en de
moeder. Dit strookt met wat terug te vinden is in de literatuur. Het is echter
opvallend dat de grote meerderheid een partner heeft en er slechts een klein deel
nog thuis woont. De samenstelling van de respondentengroep is dus anders dan
in andere onderzoeken vaak het geval is.
In de literatuur is terug te vinden dat tienermoeders veel steun krijgen van de
ouders aangezien de meeste tienermoeders thuis blijven wonen. Ondanks het feit
dat de meeste meisjes in dit onderzoek niet meer thuis wonen , ervaren ze toch
veel steun van de moeder. Anders is het voor de ervaren steun van de vader.
Deze wordt veel minder vaak genomineerd en bij de jongere tienermoeders zelfs
niet genomineerd voor verschillende soorten steun.
65
Peers blijken in andere onderzoeken belangrijk voor sociale participatie. Dit wordt
ook teruggevonden in het onderzoek binnen deze scriptie. Toch dient opgemerkt
te worden dat vrienden ook voor andere soorten hulp, zoals tastbare steun en
positieve feedback, belangrijk bleken in dit onderzoek. Peers scoren in het totaal
dan ook hoger dan in de meeste andere onderzoeken. Een mogelijke oorzaak
hiervan is dat alle respondenten bekend
waren met het medium ‘MSN
messenger’. Dit kan er op wijzen dat de participanten aan dit onderzoek socialer
zijn
en
meer
vrienden
hebben
dan
de
gemiddelde
tienermoeder.
Qua
belangrijkheid scoren vrienden echter wel het minst van alle steunverleners, maar
hun gemiddelde score ligt wel nog net boven belangrijk.
Broers scoren in dit onderzoek laag voor zowel sociale steun als sociale spanning.
Toch zijn de respondenten het meest tevreden over de sociale steun verleend
door broers. De zus scoort gemiddeld voor sociale steun maar scoort wel hoog
voor teleurstelling. In de totale hoeveelheid ervaren spanning scoort de zus
echter gemiddeld terwijl deze in bepaalde onderzoeken voor de meeste spanning
zorgt bij tienermoeders. (Crase,2007)
De scores voor sociale spanning liggen over het algemeen vrij laag voor alle
steunverleners. Naast het feit dat de moeder één van de grootste steunverleners
is, is ze ook een grote bron van spanning bij tienermoeders.
Dit is terug te
vinden in bijna alle onderzoeken rond sociale steun en sociale spanning bij
tienermoeders.
Meisjes die verder studeren in het hoger onderwijs of gaan werken blijken de
meeste steun te krijgen en hebben bovendien het meest aantal personen in hun
netwerk. Hierbij kan de vraag gesteld worden of de school- en werkomgeving
zorgt voor meer contacten of dat de relatie omgekeerd ligt en dat het grotere
netwerk meer kansen creëert voor de tienermoeder om verder te studeren of te
gaan werken. Een mogelijke hypothese voor het krijgen van meer steun bij
tienermoeders die verder studeren is dat het misschien makkelijker is om steun
te verlenen aan personen die meer sociaal aanvaard gedrag stellen. In een
maatschappij waar diploma en levenslang leren steeds centraler komt te staan
kunnen jongeren die stoppen tijdens of na het secundaire onderwijs als
buitenbeentjes bekeken worden. Het kan voor deze doelgroep belangrijk zijn dat
faciliteiten binnen het onderwijs en de werkomgeving voorzien wordt waardoor de
combinatie werken/studeren en een kind opvoeden mogelijk gemaakt wordt.
66
Verschillende respondenten gaven aan dat ze sommige vriendinnen verliezen
door gebrek aan tijd of door onbegrip. Langs de andere kant werd echter ook
enkele keren aangegeven dat de band met familie, en dan vooral met de ouders,
soms inniger wordt. Het is als hulpverlener belangrijk om hier rekening mee te
houden en dit trachten te ondersteunen.
Eén van de opmerkelijkste resultaten binnen dit onderzoek is dat de jongere
tienermoeders (jonger dan 18) significant minder steun ervaren dan de oudere
respondenten (18 -23 jaar). Bovendien duiden ze minder mensen aan in hun
netwerk waarvan ze steun kunnen verwachten. Deze vaststelling is juist het
omgekeerde van wat er in het onderzoek van Camp (1993) naar voor kwam. De
jongere tienermoeders ervaren van alle personen in hun netwerk minder steun
maar vooral bij de ouders en de zus is de ervaren steun veel lager dan bij de
oudere. Respondenten die op jongere leeftijd bevielen ervaren minder steun dan
respondenten die op oudere leeftijd hun eerste kind kregen, dit verschil is echter
niet significant. De mogelijkheid bestaat dat het verschil wel significant zou zijn
bij een grotere respondentengroep. De oorzaak van het verschil in ervaren
hoeveelheid steun tussen de leeftijdsgroepen is allerminst duidelijk. Het kan zijn
dat de hoeveelheid steun lager is bij de bevalling maar dat deze daarna weer
toeneemt. Er zijn ook nog andere hypotheses mogelijk: Behoren de jongere
tienermoeders nog meer tot de taboesfeer en ervaren ze hierdoor minder steun?
Krijgen ze in de werkelijkheid misschien wel evenveel steun maar ervaren ze dit
minder vaak als steun? Komen de jongere tienermoeders vaker uit situaties waar
minder steun geboden wordt? Of ligt de relatie omgekeerd en worden tieners met
een kleiner netwerk makkelijker zwanger? Of is er een derde variabele in het spel
die samenhangt met deze beide variabelen? Een cross-sectioneel onderzoek laat
echter niet toe om de oorzaak te onderzoeken. Een longitudinaal kwalitatief
onderzoek lijkt hierbij aangewezen om de richting van het verband te kunnen
analyseren.
67
5. Conclusie
In
de
maatschappij
leeft
over
het
algemeen
een
negatief
beeld
over
tienermoeders en zwangere tienermeisjes. Deze trend is ook terug te vinden in
wetenschappelijk onderzoek. De meeste onderzoeken handelen over de effecten
van het tienermoederschap met een grote nadruk op de negatieve uitkomsten. In
het literatuuronderzoek binnen deze scriptie werd getracht deze vooroordelen en
stigma’s kritisch te bekijken en te analyseren en indien nodig te doorbreken.
In het onderzoek verbonden aan deze scriptie werd getracht een licht te werpen
op een positiever thema rond tienermoeders namelijk “sociale steun”. Daarnaast
werd ook sociale spanning bekeken omdat deze niet los te koppelen zijn van
elkaar. Er werd gebruik gemaakt van een belevingsonderzoek zodat de
tienermoeders zelf aan het woord konden gelaten worden. Op deze manier werd
vooral “perceived social support” gemeten, wat vaak belangrijker blijkt te zijn dan
“received social support”.
In dit onderzoek werd nagegaan van welke personen welke soort steun ervaren
wordt door jonge moeders. Bovendien werd sociale spanning onderzocht in de
relaties tussen tienermoeder en steunverlener.
Uit dit onderzoek bleek nogmaals dat jonge moeders vooral gebruik maken van
hun informele netwerk. Ondanks het feit dat de meeste respondenten in
aanraking gekomen waren met professionele hulpverleners naar aanleiding van
hun zwangerschap, duidden weinig respondenten deze voorzieningen aan als
steunverleners. De moeder en de partner zijn in dit onderzoek de grootste
steunverleners. Het is belangrijk hier in de hulpverlening rekening mee te houden
en deze mensen trachten te betrekken en te ondersteunen.
Eén van de interessantste fenomenen in dit onderzoek is dat de jongere
tienermoeders minder steun ervaren dan de oudere respondenten. Dit resultaat
komt niet overeen met hetgeen bleek uit voorgaande onderzoeken. Dit dient
zeker opgenomen te worden in de hulpverlening. Een verhoogde aandacht kan
aangewezen zijn voor de jongere tienermoeders. Het betreft hier een kleinere
groep dan de oudere tienermoeders maar ze verdienen daarom zeker niet minder
aandacht. Vooral de steun van ouders en zus blijken veel lager te liggen bij de
jongere moeders. Verder onderzoek naar de verschillen in sociale steun tussen
jongere en oudere tienermoeders is noodzakelijk.
68
Respondenten die een opleiding volgen in het hoger onderwijs of werken blijken
in dit onderzoek een groter netwerk te hebben en meer steun te ervaren vanuit
hun informele netwerk. Om de precieze oorzaak-gevolgrelatie hiervan te
onderzoeken
is
een
longitudinaal
en
kwalitatief
of
narratief
onderzoek
aangewezen.
Schoonouders krijgen in wetenschappelijk onderzoek naar sociale steun bij
tienermoeders en zwangere tienermeisjes nauwelijks aandacht. Toch blijkt uit dit
onderzoek dat schoonouders, en dan vooral de schoonmoeder een belangrijke
steunverlener is voor bepaalde types steun. Tevens blijkt zij de grootste bron van
spanning te zijn. Het kan dus aangewezen zijn dat deze in verder onderzoek
opgenomen worden in de groep van steunverleners.
“Tienermoeders” is een zeer gevarieerde groep. In verder onderzoek dient dan
ook
rekening
gehouden
respondentengroep.
te
worden
Bepaalde
met
resultaten
de
en
grote
diversiteit
conclusies
binnen
kunnen
de
namelijk
genuanceerd worden of gedetailleerder besproken worden indien deelgroepen
worden vergeleken. In dit onderzoek werden de jongere en de oudere
tienermoeders
met
elkaar
vergeleken.
Echter
het
ontbreken
van
socio-
economische gegevens van de respondenten liet niet toe de variatie binnen de
tienermoeders nog verder te duiden.
Uit het gegeven dat veel tienermoeders aangeven dat ze hun zwangerschap en
moederschap veel zwaarder zouden vinden zonder de steun van hun omgeving
blijkt dat sociale steun cruciaal is. Soms kan een aanvullende rol van de
professionele hulpverlening noodzakelijk zijn. Het is belangrijk dat er een
transparant en laagdrempelig hulpverleningsaanbod is voor deze doelgroep. Bij
de begeleiding dient bovendien het informele netwerk zoveel mogelijk betrokken
en ondersteund te worden.
69
6. Tabellenlijst
Tabel 1: Evolutie van de bevallingen, abortussen en zwangerschappen .........................9
Tabel 2: Evolutie van het leeftijdsspecifiek zwangerschaps-, bevallings-en abortuscijfer ...9
Tabel 3: Kruistabel aantal kinderen * zwanger ........................................................... 39
Tabel 4: Woonsituatie ............................................................................................. 40
Tabel 5: Opleiding/werk .......................................................................................... 40
Tabel 6: Aantal nominaties per persoon voor emotionele steun ................................... 42
Tabel 7: Gemiddelde hoeveelheid ervaren emotionele steun ........................................ 42
Tabel 8: Aantal nominaties per persoon voor tastbare steun ....................................... 44
Tabel 9: Gemiddelde hoeveelheid ervaren tastbare steun ............................................ 44
Tabel 10: Aantal nominaties per persoon voor informatie en advies ............................. 45
Tabel 11: Gemiddelde hoeveelheid ervaren informatie en advies .................................. 45
Tabel 12: Aantal nominaties per persoon voor positieve feedback................................ 46
Tabel 13: Gemiddelde hoeveelheid ervaren positieve feedback..................................... 46
Tabel 14: Aantal nominaties per persoon voor sociale participatie................................. 48
Tabel 15: Gemiddelde hoeveelheid ervaren sociale participatie..................................... 48
Tabel 16: Aantal nominaties per persoon vr zwangerschapsgerelateerde steun. ............ 50
Tabel 17: Gemiddelde hoeveelheid ervaren zwangerschapsgerelateerde steun ............... 50
Tabel 18: Aantal nominaties per persoon voor kinderopvang....................................... 51
Tabel 19: Gemiddelde hoeveelheid ervaren kinderopvang............................................ 51
Tabel 20: Totale hoeveelheid ervaren steun per steunverlener volgens de leeftijd op het
moment van de bevraging ....................................................................................... 52
Tabel 21: Totale hoeveelheid ervaren steun per steunverlener volgens de leeftijd op het
moment van de bevalling ........................................................................................ 52
Tabel 22: Totale hoeveelheid ervaren steun volgens leeftijd op het moment van de
bevraging .............................................................................................................. 53
Tabel 23: Totale hoeveelheid ervaren steun volgens leeftijd op het moment van de
bevalling ............................................................................................................... 53
Tabel 24: Totale hoeveelheid ervaren steun per opleiding/werk.................................... 54
Tabel 25: Gemiddelde hoeveelheid ervaren teleurstelling ............................................ 55
Tabel 26: Gemiddelde hoeveelheid ervaren indringendheid.......................................... 55
Tabel 27: Gemiddelde hoeveelheid ervaren kritiek...................................................... 56
Tabel 28: Gemiddelde hoeveelheid ervaren conflicten ................................................. 56
Tabel 29: Gemiddelde hoeveelheid ervaren spanningen............................................... 57
Tabel 30: Gemiddelde tevredenheid over steunverleners ............................................. 60
Tabel 31: Gemiddelde tevredenheid over steunverleners ............................................. 61
70
7. Bibliografie
AGI (2001). Teenage Sexual and Reproductive Behavior in Developed Countries
Country Report for The United States. New York: Alan Guttmacher
Institute
Allen,I., Bourke,S.(1998). Teenage Mothers : Decisions and Outcomes - Provides
a unique review of how teenage mothers think. University of Westminster:
Policy Studies Institute.
Barrera, M., Jr. (1981). Social support in the adjustment of pregnant adolescents.
in B.H. Gottlieb (Ed.), Social networks and social support. Beverly Hills:
Sage, pp. 69-96
Berlin, L.J., Brady-Smith, C., & Brooks-Gunn, J. (2002). Links between
childbearing age and observed maternal behaviors with 14-month olds in
the Early Head Start Research and Evaluation Project. Infant Mental Health
Journal, 23,104-129
Bunting,L., McAuley,C.(2004). Research Review: Teenage pregnancy and
motherhood: the contribution of support. Child and Family Social Work, 9,
207-215
Burke,P.J.& Liston,W.J.(1994). Adolescent Mothers’ Perceptions of Social Support
and the Impact of Parenting on Their Lives. Pediatric Nursing, 20, 593-599
Camarena,P.M.,Minor,K.,Melmer,T.,Ferrie,C.(1998). The Nature and Support of
Adolescent Mothers' Life Aspirations. Family Relations, 47, 129-137
Camp,B.W.,Holman,S., Ridgeway,E.(1993). The Relationship between Social
Support and Stress in Adolescent Mother. Journal of Developmental and
Behavioral Pediatrics, 14, 369-374
Coley, R,& Chase-Lansdale, L. (1998). Adolescent pregnancy and parenthood:
recent evidence and future directions. American Psychologist, 53 ,152-166
71
Crase,S.J. (2007). Brief Report: Perceptions of Positive and Negative Support: Do
They
Differ
for
Pregnant/Parenting
Adolescent
and
Nonpregnant,
Nonparenting Adolescents? Journal of Adolescence, 30, 505-512
CRZ (2006). Zwangerschapsafbreking in België van 1993-2005. Leuven: Centrum
voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen
De Jonge,A.(2001). Support for Teenage Mothers: a Qalitative Study into the
Views of Women about the Support They Received as Teenage Mothers.
Journal of Advanced Nursing, 36,49-57
De Wilde,M.(2007a) School en kinderopvang zijn grootste struikelblokken voor
tienermoeders. Interview met Stefanie Boon. Zijaanzicht, 7, 4
De Wilde,M.(2007b). Recente Evoluties in de Perceptie van Tienerouderschap.
Onuitgegeven werk, Leuven: cRZ
De Wilde,M.(2008). Tienerzwangerschap in België in cijfers tussen 1996 en 2005.
Tijdschrift voor sociologie, 29, 89-103
Dennis, C. et al (2006). Postpartum depression help-seeking barriers and
maternal treatment preferences: A qualititative systematic review. Birth.
33 . 323-330
Dixon, R.S. (1995). The Adolescent Mother and her Child: Determinants of
Maternal
Parenting
Behaviour
and
Infant
Development.
Auckland:
University of Auckland
Everaert,K. (2002). Psychosociale verwerking bij ongewenste zwangerschap : een
literatuurstudie. Onuitgegeven licenciaatsverhandeling, Universiteit Gent,
Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen
Finfgeld-Connett,D.(2005). Clarification of Social Support. Journal of Nursing
Scholarship, 37, 4-9
FIOM (2005). Leuk om jong moeder te zijn?. Stichting ambulante FIOM
Fraser,S. (2006). The Role of Support in the Lives of Adolescent Mothers. Albany:
Massey University
72
Frost,J.J., Oslak,S.(1998). Teenagers' Pregnancy Intentions And Decisions: A
Study of Young Women in California Choosing To Give Birth. New York:
Alan Guttmacher Institute
Furstenberg,F.J, Brooks-Gunn,J, Morgan, P.S. (1987). Adolescent Mothers in
Later Life. New York: Cambridge University Press
Jones,R.K., Sighn, S. (2005). Difference and Disparity in Adolescent Pregnancy in
Developed Countries. New York: Alan Guttmacher Institute
Garssen, J. (2004). Tienermoeders: recente trends en mogelijke verklaring.
Heerlen: Centraal Bureau voor Statistieken
Gee,C.B.,Nicholson,M.J.,Osborne,L.N.,Rhodes,J.E.(2003). Support and Strain in
Pregnant and Parenting Adolescents’ Sibling Relationships. Journal of
Adolescent Research, 18, 25-35
Gee,C.B.,Rhodes,J.E.(2003).
Children’s
Biological
Adolescent
Fathers:
Mothers’
Social
Relationship
Support,
Social
With
Strain,
Their
and
Relationship Continuity. Journal of Family Psychology, 17, 370-383
Gee,C.B., Rhodes, J.E.(2007). A social support and Social Strain Measure for
adolescent Mothers: a Confirmatory Factor Analytic Study. Child: Care,
Health and Development. Geraadpleegd op 15 december 2007 op
http://www.blackwell-synergy.com/doi/abs/10.1111/j.13652214.2007.00754.x
Heijerman, A. (2000). Moeder worden voor je 25ste. Baarn: Tirion
Henley,J.R.(1997). The Complexity of Support: The Impact of Family Structure
and Provisional Support on African American and White Adolescent
Mothers' Weil-Being. American Journal of Community Psychology,25, 629655
Hoffman,S.D. (1998). Teenage Childbearing Is Not So Bad After All.. Or Is It? A
review of the New Literature. Family Planning Perspectives,30, 236-239+
243
73
Jennings, K. D., Stagg, V., & Connors, R. E. (1991). Social Networks and Mothers’
Interactions with Their Preschool Children. Child Development, 62(5), 966978.
Kind & Gezin (2006). Kind In Vlaanderen. Geraadpleegd op 14 oktober 2007 op
http://www.kindengezin.be/Images/KIV_2006_tcm149-51287.pdf
Kuhl, J., (1997). Measuring Barriers to Help-Seeking Behavior in Adolescents.
Journal of Youth and Adolescence, 26, 637-650
Lesser,J.,
Koniak-Griffin,D.,
Anderson
N.L.R
(1999).
Depressed
Adolescent
Mothers’ Perceptions of Their own Maternal Role. Issues in Mental Health
Nursing, 20, 131-149
Letourneau,N.L., Stewart M.J., Barnfather,A.K.(2004). Adolescent Mothers:
Support Needs, Resources, and Support-Education Interventions. Journal
of adolescent health, 35, 509-525
Logsdon,C.,
Cahill,K.(2002).
Social
Support
in
Pregnant
and
Parenting
Adolescents: Research, Critique, and Recommendations. Journal of Child
and Adolescent Psychiatric Nursing,15, 75-83
Luker,K.(1996). Dubious conceptions: The politics of teenage pregnancy, Harvard
University Press. Cambridge, MA.
Macleod,
A.J.(2003).
Adjustment
to
Teenage
Pregnancy
Pregnancy:
during
Attitudes,
the
Antenetal
Social
Support
Period.
and
Journal
of
reproductive and infant psychology, 21, 49-59
Menger, R.(1997). Tienermoeders: preventie, opvang en begeleiding. Utrecht:
SWP
Nath,P.S.,Borkowski,J.G.,et al.(1991). Understanding Adolescent Parenting : the
Dimensions and Functions of Social Support. Family relations, 40, 411-420
Phoenix,A.(1991). Young Mothers? Cambridge: Polity Press
Rademakers, J, (1990). Eerste kennismaking met anticonceptie. Delft: Eburon
74
Rhodes,J.E., Woods, M.(1995). Comfort and Conflict in the Relationship of
Pregnant, Minority Adolescents: Social Support as a Moderator of Social
Strain. Journal of Community Psychology, 23, 74-83
Richardson,R.A.,Barbour,N.B.,Bubenzer,D.L.(1991).
Bittersweet
Connections:
Informal Social Networks as Sources of Support and Interference for
Adolescent Mothers. Family Relations, 40, 430-434
Roosa,M.W. & Vaughan,L.(1984). A Comparison of Teenage and Older Mothers
With Preschool Age Children. Family Relations, 33, 259-265
Rook,K.S.(1990). Parallels in the Study of Social Support and Social Strain.
Journal of Social and Clinical Psyhcology, 51, 770-778
Roye,C.F.,Balk,S.J.(1996). The Relationship of Partner Support to Outcomes for
Teenage Mothers and Their Children: A Review. Journal of Adolescent
Health, 19, 86-93
Schalet,A.(2004). Must We Fear Adolescent Sexuality? Medscape General
Medicine Geraadpleegd op 8 februari 2008 op
http://www.medscape.com/viewarticle/494933
SCP(2007). Armoedemonitor 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau
Seamark,C.J., Lings,P.(2004). Positive Experiences of Teenage Motherhood: a
Qualitative Study. British Journal of General Practice, 54, 813-818
Sleegers,I. (2006). Seksualiteit bij Jonge Tieners. Onuitgegeven
licentiaatsverhandeling, Universiteit Antwerpen, Faculteit Politieke en
Sociale Wetenschappen
Sluzki,C.E.(2000). Social Networks and the Elderly: Conceptual and Clinical
Issues, and a Family Consultation. Family Process, 39, 271-284
Smith Battle,L.(2000). The Vulnerabilities of Teenage Mothers: Challengin
Prevailing Assumptions. Advances in Nursing Science, 23, 29-40
75
Stevenson,W.,Maton,K.I.,Teti,D.M.(1999). Social Support, Relationship Quality,
and Well-being among Pregnant Adolescents. Journal of Adolescence, 22,
109-121
Teagle, S, et al. (1998). Perceptions of motivators and barriers to pulbic prenatal
care among first-time and follow-up adolescent patients and their
providers. Maternal and Child Health Journal, 2, 15-24
Teitler,J.O.(2002). Trends in Youth Sexual Initiation and Fertility in Developed
Countries: 1960-1995. Annals ofthe American Academy of Political and
Social Science, 580, 134-152
Thompson,M.S.(1986). The Influence of Supportive Relations on the Psychological
Well-Being of TeenageMothers. Social Forces, 64, 1006-1024
Thompson,R.A.(1995). Preventing Child Maltreatment through Social Support.
California: Sage Publications
Toelen,H.(2003). Steun voor tienermoeders. Onuitgegeven
licenciaatsverhandeling , Katholieke universiteit Leuven , Faculteit
Geneeskunde
Moore,M.R., Brooks-Gunn,J.(2002). Adolescent Parenthood. In M.H.
Bornstein(ed.) Handbook of Parenting. Volume 3: Being and Becoming a
Parent (pp.173-214) New Jersey: Lawrence Elrbaum Associates
Vandenbroeck,M.(2004). In Verzekerde bewaring. Honderdvijftig jaar kinderen,
ouders en kinderopvang. Amsterdam: SWP
Van Berlo, W. et al. (2005). Gebrek aan regie: Een kwalitatief onderzoek naar de
achtergronden van tienerzwangerschappen. Utrecht: Rutgers Nisso Groep
Ruytjens, K. (2000). Tienerzwangerschappen. Rondom Gezin, 1 , 31-49
Warren,L.P.(2005) First-time Mothers: Social Support and Confidence in Infant
Care. Journal of Advanced Nursing, 50, 479-488
76
Wilsonn, H. & Huntington, A. (2005). Deviant (M)others: The Construction of
Teenage Motherhood in Contemporary Discourse. Journal of Social Policy,
39 , 35-76
Zeck,W, Bjelic-Radisic,V.,et al (2007). Impact of Adolescent Pregnancy on the
Future Life of Young Mothers in Terms of Social, Familial and Educational
Changes. Journal of Adolescent Health, 41, 380-38
77
8. Bijlagen
Bijlage 1: Brief aan de tienermoeders en zwangere tienermeisjes
Bijlage 2: Brief aan de voorzieningen
Bijlage 3: Vragenlijst
78
1. Brief aan de tienermoeders
Hallo,
Ik ben Lynn De Ryck, een studente master sociaal werk aan universiteit Gent.
Naar aanleiding van mijn eindwerk doe ik, in samenwerking met het cRZ, een
onderzoek naar sociale steun en sociale spanning bij jonge zwangere meiden en
bij jonge mama’s. In dit onderzoek willen we te weten komen welke positieve en
negatieve steun jullie krijgen van jullie omgeving en aan welke steun jullie het
meest nood hebben.
Ben jij jonger dan 20 jaar en zwanger (en heb je beslist om je zwangerschap uit
te dragen) OF ben je jonger dan 23 en ben je voor je 20ste verjaardag mama
geworden van je eerste kindje? En woon je bovendien in België? Dan kan jij ons
helpen!!!
Het interview gebeurt via de telefoon, MSN messenger of skype. Jullie kunnen zelf
kiezen via welke weg jullie willen bereikt worden. Anonimiteit is verzekerd!
Stuur vóór 15 april 2008 een mailtje naar [email protected]
OF
[email protected] (Marjolijn De Wilde van het cRZ)
OF
bel naar O473/96.71.32 (Lynn)
Alvast bedankt!!!
Groetjes
Lynn De Ryck & Marjolijn De Wilde
79
2.
Brief aan de voorzieningen
Geachte,
Ik ben Lynn De Ryck, een studente master sociaal werk aan universiteit Gent.
Naar aanleiding van mijn eindwerk doe ik, in samenwerking met het cRZ, een
onderzoek naar sociale steun en sociale spanning bij jonge zwangere meiden en
bij jonge mama’s. In dit onderzoek willen we te weten komen welke positieve en
negatieve steun de meisjes krijgen van hun omgeving en aan welke steun zij het
meest nood hebben.
Uit onderzoek blijkt namelijk dat tienermoeders vooral
steun vinden in hun naaste omgeving. Naast steun kunnen deze relaties ook
spanningen opleveren. Het is belangrijk deze steun en spanning te onderzoeken
zodat hulpverleners een zicht kunnen krijgen op het sociale netwerk van de
tienermoeder en hierin een ondersteunende functie kunnen aannemen.
De doelgroep van dit onderzoek zijn meisjes jonger dan 20 jaar die zwanger zijn
(en beslist hebben om de zwangerschap uit te dragen) OF meisjes jonger dan 23
en
voor hun 20ste verjaardag mama geworden van hun eerste kindje, die
bovendien in België wonen.
Aangezien jullie organisatie misschien soms in contact komt met deze doelgroep
kunnen jullie ons helpen. In bijlage vindt u een brief die u aan deze meisjes
kunnen geven om hen aan te moedigen deel te nemen aan dit onderzoek.
Indien u nog verdere vragen heeft kan u ons steeds contacteren op onderstaand
emailadres of telefoonnummer.
Alvast bedankt!
Lynn De Ryck
[email protected]
Marjolijn De Wilde (cRZ)
[email protected]
0473/96.71.32
80
3.
Vragenlijst
a) Algemene gegevens:
o
Leeftijd:
o
Leeftijd tijdens 1ste bevalling:
o
Nu zwanger?
o
Was de zwangerschap gepland?
o
Aantal kinderen nu:
o
Relatie? Indien ja, met de vader van het kind?
o
Woonsituatie:
o
Provincie woonplaats:
o
Werk/opleiding (voor zwangerschap en na)
o
Hoogst behaalde diploma:
b) SSNQ: social support network questionnaire
1
sociale steun
(Nu zou ik het graag eens met jou hebben over de mensen die voor jou belangrijk zijn op
verschillende manieren. Om te beginnen wil ik het hebben over de mensen waar je bij gaat
als je verschillende soorten hulp of steun nodig hebt. Je kan mij hun voornaam geven of
hun initialen, zoals je zelf wil. De mensen die je opnoemt kunnen vrienden,partner, familie,
leraars, dokters,… zijn. Je kan voor elke categorie verschillende mensen noemen en
iedereen mag verschillende keren genoemd worden. Als je iets niet begrijpt, mag je het
altijd vragen)
1.
emotionele steun
a.
Als je met iemand zou willen praten over iets persoonlijk. Met wie zou je
dan willen praten bijvoorbeeld als je je zorgen maakt over iets of als je je
wat down voelt?
Is er nog iemand aan wie je denk?
b.
Hoe vaak heb je gedurende de laatste maand werkelijk gepraat over iets
persoonlijk met elk van deze mensen?
1= minder dan 1 keer per week
2= 1 of meerdere keren per week
3= dagelijks
81
c.
Wat vind je van de manier waarop deze gesprekken over persoonlijke
dingen gingen de voorbije maand?
1=slecht
2= niet zo goed
3= OK
4= goed
5= zeer goed
d.
Zou je de laatste maand meer kansen willen gehad hebben om met deze
mensen over persoonlijke dingen te praten, minder kansen of was het
goed zo?
1= ongeveer goed
2= minder
3= meer
e.
Wat verwacht je van de mensen waarmee je over persoonlijke dingen
praat?
2. tastbare steun
a.
Wie van de mensen die je kent zou u dingen geven die je nodig hebt of zou
inspringen bij dingen die je moet doen? Dit zijn dus de mensen die
boodschappen voor je zouden doen, je geld lenen,eten of kleding geven of
je ergens naartoe brengen.
Is er nog iemand aan wie je denk?
b.
Hoe vaak hebben deze personen je de voorbije maand werkelijk geld
geleend of je geholpen met ander dingen zoals je vervoer geven of je
helpen bij taken die moeten gedaan worden?
0= nooit
1= 1 of 2 keer deze maand
2= ongeveer 1 keer per week
3= meer dan 1 keer per week
c.
Hoe goed was de praktische hulp die deze mensen je aanboden gedurende
de laatste maand. Hoe goed beantwoorde het aan je behoefte?
1=slecht
2= niet zo goed
3= OK
4= goed
5= zeer goed
82
d.
Zou je de voorbije maand meer praktische hulp van deze mensen willen
gekregen hebben, minder of was het goed zo?
1= ongeveer goed
2= minder
3= meer
e.
Aan welke praktische hulp heb je het meeste nood?
3. informatie en advies
a.
Bij wie zou je gaan als je advies of informatie nodig had. Bijvoorbeeld als
je niet weet hoe je bepaalde dingen moet doen.
b.
Hoe vaak heb je de voorbije maand werkelijk advies of informatie van deze
mensen gekregen?
0= nooit
1= 1 of 2 keer deze maand
2= ongeveer 1 keer per week
3= meer dan 1 keer per week
c.
Wat vind je van de informatie en het advies dat je de voorbije maand
gekregen hebt.
1=slecht
2= niet zo goed
3= OK
4= goed
5= zeer goed
d.
Had je van deze personen de voorbije maand nood aan meer informatie en
advies, minder of was het goed zo?
1= ongeveer goed
2= minder
3= meer
4. positieve feedback
a.
Van welke personen kan je verwachten dat ze je zeggen dat ze je ideeën of
de dingen die je doet goed vinden?
83
b.
Hoe vaak hebben deze personen de voorbije maand je werkelijk gezegd
dat ze dingen die je zegt of doet werkelijk goed vinden?
0= nooit
1= 1 of 2 keer deze maand
2= ongeveer 1 keer per week
3= meer dan 1 keer per week
c.
Wat vind je van de manier waarop deze personen de laatste maand gezegd
hebben dat ze je ideeën of de dingen die je doet goed vinden?.
1=slecht
2= niet zo goed
3= OK
4= goed
5= zeer goed
d.
Zou je de voorbije maand gewild hebben dat deze personen vaker zeiden
dat ze je ideeën of dingen die je deed goed vinden, minder of was het goed
zo?
1= ongeveer goed
2= minder
3= meer
e.
Hoe belangrijk is het voor je dat mensen zeggen dat je dingen goed doet?
Waarom is dit (niet) belangrijk?
5. sociale participatie
a.
Met welke mensen kom je samen om plezier te hebben en te ontspannen?
b.
Hoe vaak ben je met deze mensen de laatste maand samengekomen om te
ontspannen of iets leuk te doen?
0= nooit
1= 1 of 2 keer deze maand
2= ongeveer 1 keer per week
3= meer dan 1 keer per week
c.
Hoe voel je je bij de momenten dat je de laatste maand samengekomen
bent met deze mensen om te ontspannen?
1=slecht
2= niet zo goed
3= OK
4= goed
5= zeer goed
84
d.
Zou je met deze personen graag meer samen gekomen zijn om te
ontspannen en plezier te hebben, minder of was het goed zo?
1= ongeveer goed
2= minder
3= meer
e.
'Is het doen van ontspannende activiteiten met vrienden en familie
veranderd sinds je zwangerschap/ouderschap? (indien minder: mis je dit?)
ALS DE PERSOON ZWANGER IS( indien niet ga da naar 7)
6. zwangerschapsgerelateerde steun
a.
Als je met iemand zou willen praten over de zwangerschap of als je steun
nodig hebt voor dingen die verband houden met je zwangerschap:
bijvoorbeeld je naar de dokter voeren, kleding voor de baby. Naar wie zou
je gaan?
b.
Hoe vaak heb je met deze mensen gedurende de voorbije maand werkelijk
gepraat over je zwangerschap of hebben ze je geholpen?
0= nooit
1= 1 of 2 keer deze maand
2= ongeveer 1 keer per week
3= meer dan 1 keer per week
c.
Wat vind je van de manier waarop je deze hulp kreeg van deze mensen
gedurende de laatste maand?
1=slecht
2= niet zo goed
3= OK
4= goed
5= zeer goed
d.
Zou je de voorbije maand meer hulp willen gekregen hebben bij je
zwangerschap, minder of was het goed zo?
1= ongeveer goed
2= minder
3= meer
85
ALS DE PERSOON 1 OF MEERDERE KINDEREN HEEFT ( INDIEN NIET GA DAN
NAAR 8)
7. Kinderopvang
a.
Naar welke personen zou je kunnen gaan om op je kinderen te kunnen
passen? Bijvoorbeeld als je dringend ergens naartoe moet of wanneer je er
even tussenuit wil?
b.
Hoe vaak hebben deze personen je de laatste maand werkelijk geholpen
bij de opvang van je kinderen?
0= nooit
1= 1 of 2 keer deze maand
2= ongeveer 1 keer per week
3= meer dan 1 keer per week
c.
Wat vind je van de hulp die je de voorbije maand gekregen hebt bij de
opvang van je kinderen?
1=slecht
2= niet zo goed
3= OK
4= goed
5= zeer goed
d.
Zou je de voorbije maand graag meer hulp gekregen hebben van deze
personen bij de opvang van je kinderen, minder of was het goed zo?
1= ongeveer goed
2= minder
3= meer
e.
Wat is de belangrijkste reden waarom je anderen vraagt om te helpen bij
de kinderopvang?
8. Algemene tevredenheid
Voor alle soorten steun tesamen: Hoe voel je je in het algemeen over de manier
waarop deze personen je probeerden te helpen de voorbije maand?
1= niet zo goed
2= OK
3= zeer goed
86
9. Algemene behoefte
Zou je de voorbije maand meer hulp willen gekregen hebben van deze persoon,
minder of was het goed zo?
1= ongeveer goed
2= minder
3= meer
10. Belangrijkheid
Hoe belangrijk is de steun van deze mensen voor jou?
1= niet zo belangrijk
2= belangrijk
3= Zeer belangrijk
11. Negatieve interactie
a.
Van welke personen kun je verwachten dat ze je kwaad maken of je op
een of andere manier kwetsen?
b.
Hebben deze personen je werkelijk gekwetst of kwaad gemaakt de voorbije
maand?
(We hebben het nu gehad over de manier waarop je vrienden, familie en andere personen
die je kent je geholpen hebben. Maar soms kunnen juist deze mensen ook dingen doen die
je kwetsen, ook al is dit niet hun bedoeling. In het volgende deel gaan we het hebben over
de manier waarop deze mensen soms problemen kunnen veroorzaken.)
2
sociale spanning
a) teleurstelling
Voor elke persoon apart: hoe vaak kan je verwachten dat deze persoon je
teleurstelt: bv afspraken verbreekt, niet komen opdagen wanneer je ze het
meeste nodig hebt of je op een andere manier teleurstelt?
1= nooit
2= zelden
3= soms
4= vaak
5= altijd
87
b) indringendheid
Hoe vaak mengt deze persoon zich in je zaken, waakt deze over de dingen die
je doet, speelt deze de baas over jou of doet hij/zij alsof zij het best weten wat
goed voor je is?
1= nooit
2= zelden
3= soms
4= vaak
5= altijd
c)
kritiek
Hoe vaak heeft deze persoon kritiek over je? Vernedert hij/zij je of laat hij/zij
je dom voelen?
1= nooit
2= zelden
3= soms
4= vaak
5= altijd
d) conflict
Hoe vaak heb je ruzies of sterke onenigheden met deze persoon?
1= nooit
2= zelden
3= soms
4= vaak
5= altijd
3
algemene informatie over netwerk
a.
Wat is je relatie tot deze persoon?
b.
Kan je mij zeggen hoe oud deze personen zijn
c.
Hoe vaak spreek je met deze persoon aan de telefoon of in echte persoon?
1= minder dan 1 keer per maand
2= meer dan 1 keer per maand
3= ongeveer 1 keer per week
4= een paar keer per week
5= bijna elke dag
88
d.
Hoe ver woon je van deze persoon?
(1= we wonen samen, 2= zelfde straat, 3= zelfde dorp/stad, 4= tot 20
km, 5= verder)
c) Kwalitatieve vragen
1. Ben je met professionele voorzieningen in aanraking gekomen naar aanleiding van
je zwangerschap en moederschap?
2. Hoe heb je de steun van deze voorzieningen ervaren?
3. Denk je dat je het moederschap/ zwangerschap zwaarder zou vinden zonder de
steun van je familie en vrienden?
4. Wat is het grootste vooroordeel dat je uit de wereld zou willen helpen dat leeft
rond tienermoeders?
89
Download