Efcap-nl

advertisement
Verslag van de landelijke studiedag op 26 januari 2010 van Efcap-nl:
‘HOOFDDOEK AF OF BLINDDOEK OM’
Er zijn ruim 60 mensen aanwezig.
1e spreker: prof. Dr. Paul Vlaardingerbroek. Hij is hoogleraar familie- en
jeugdrecht in Tilburg en is daarnaast onder andere werkzaam als kinderrechter.
Jongeren, etniciteit en het (straf)recht: Vrouwe Justitia is niet blind
Men heeft bij jongeren de neiging eerst alles vrijwillig te willen doen, vervolgens met drang
en ten slotte met dwang. Door de vrijwillige basis komen sommige jeugdigen pas laat in het
hulpverleningstraject. De tendens wordt dat hulpverleners steeds vaker eerder willen
ingrijpen.
In Nederland zijn Marokkaanse jongeren oververtegenwoordigd in de justitiële keten. Verder
blijkt uit internationaal onderzoek dat jongeren die tot een etnische minderheidsgroep behoren
worden sowieso meer in de justitiële keten voorkomen dan autotonen jongeren. Heeft Vrouwe
Justitia een doorzichtige blinddoek?
Een verklaring kan in het feit liggen dat een van de volgende instanties bevooroordeeld is.
- de politie zegt zelf dat zij over het algemeen niet discrimineren. Zij houden meer
buitenlandse jongeren aan doordat deze situaties zich vaker zo voordoen. De politie is dus een
belangrijk filter zonder daarmee te zeggen dat dit discriminatoir is.
- het OM heeft ook een filterfunctie doormiddel van de vervolgingsbeslissing.
- advocaten hebben ook invloed op het aantal allochtonen jongeren in het strafrecht. Zij
kunnen selectief zijn met de tijd die zij besteden aan de verdediging.
- daarnaast kunnen de andere hulpverleners onbewust een rol spelen.
In Nederland moet men naast de kalenderleeftijd rekening houden met geestelijke leeftijd.
Deze wordt onder andere bepaald door de gezinsfactoren, kindfactoren en de
omgevingsfactoren. (Op de sheets is te vinden wat er onder andere onder deze categorieën
valt)
Arrest Murat B. (moord op de conrector) is een voorbeeld waarbij de rechters worstelden met
strafoplegging. Uiteindelijk heeft Murat B. een volwassenenstraf opgelegd gekregen. Dit
gebeurd pas na lang gepuzzel o.g.v. 1 deskundige die een langere behandeling indiceerde.
Er zijn leeftijdsgrenzen, maar er zijn mogelijkheden om hiervan af te wijken. De rechters
houden hierbij onder andere rekening met de persoon van de dader en de omstandigheden
waaronder het delict begaan is (dat is gevoelig bij dit onderwerp).
De rechter is blind, maar hij gebruikt hulpmiddelen. Zeg maar de blindengeleide hond en de
blindengeleide stok. Deze kunnen de blinde rechter lichtelijk een kant op sturen.
Door ervaringen kan het zijn dat de rechter een gekleurd beeld heeft over bepaalde zaken. Dit
zou niet moeten, maar kan voorkomen. Gelukkig maakt de rechterlijke macht ook steeds meer
gebruik van intervisies waardoor dit wordt tegen gegaan. Ook het wisselen van secties zorgt
ervoor dat dit probleem niet zo snel speelt.
Onderzoek van Junger-Tas laat zien dat een combinatie van factoren vaak leidt tot crimineel
gedrag. Daarbij speelt de buurt een grote rol.
Vlaardingerbroek vindt dat etniciteit nooit een reden mag zijn bij het opleggen van een straf,
wel kan dit van invloed zijn op factoren.
Een advies voor de deskundige die de rechter moeten voorzien van een adviesrapportage:
- Etniciteit is niet relevant voor het rapport
- Een lang rapport is niet altijd goed.
- Let op jargon, de rechter is niet altijd op de hoogte van de vaktermen die de deskundige uit
verschillende werkvelden wel beheersen
Slot conclusie:
- Wees een goed opgeleide blindengeleide hond of een precieze blindenstok voor de rechter
en help hem zo goed mogelijk om de juiste beslissing te nemen.
-
Maar…de rechter blijft eindverantwoordelijk voor zijn vonnis of beschikking ....
-
en U voor uw advies.
Op de website van Efcap-nl kunt u de sheets vinden die bij deze presentatie zijn gebruikt om
het verhaal te ondersteunen.
2e spreker: Dr. Astrid Kamperman. Zij is gepromoveerd in Rotterdam en heeft onder andere
onderzoek gedaan naar psychische problematiek bij migranten.
Migranten in Nederland, een introductie
Tijdens deze presentatie wordt de nadruk gelegd op de verschillen tussen soorten migranten.
Tussen de categorieën arbeidsmigrantenten en vluchtelingen zitten grote verschillen. Beide
groepen hebben vaak hele andere motieven. Ook is er bij de vluchtelingen een grotere kans
dat de migrant in zijn eigen land een hoge maatschappelijke positie bekleedde.
Van de 2e generatie allochtonen is 40% niet‐Westers. De 3e generatie is nu nog klein, maar
neem snel toe. Zij worden nu geboren (95% is < 10jr).
De kinderen die nu het onderwijs instromen zijn vrijwel allemaal in Nederland geboren. Zij
hebben vaak een betere uitgangspositie dan hun ouders. Taalbeheersing is bijvoorbeeld beter
en opleiding is hoger. Zij hebben op dit moment een sterke identificatie met thuisland, of met
religie.
De Turske groep migranten in Nederland zijn vaak gekomen door kettingmigratie. Vaak zijn
hele wijken of straten terug te herleiden naar een bepaalt dorp. De Turkse dichtheid in
sommige wijken (bijvoorbeeld Feijenoord in Rotterdam) is soms wel 80 procent, dit komt
doordat Turkse migranten in Nederland naar elkaar toe trekken. Zij zijn ook minder goed
geïntegreerd dan andere groepen migranten.
Nieuwe migranten groepen zijn Roemenen, Bulgaren en Polen. Zij onderscheiden zich van de
andere groepen onder andere doordat zij pendelen en weer weg gaan. Dat is nu bijvoorbeeld
te merken nu het economisch iets slechter gaat met Nederland.
Groepen migranten verplaatsen zich door de jaren heen door gebieden. Zo is op verschillende
afbeeldingen op de PowerPoint presentatie te zien hoe groepen migranten zich door
Rotterdam begeven gedurende enige jaren.
Opvallend is dat de prioriteiten wat betreft kern waarde bij opvoeding van Marokkanen en
Nederlanders precies gespiegeld zijn. Ook is er een verschil over invulling van het begrip
autonomie. Marokkanen leggen dit uit in de vorm als bijdrage aan het gezin, terwijl
Nederlanders het begrip uitleggen als een bepaalde mate van zelf ontwikkeling.
Marokkaanse gezinnen hebben veelal een eendimensionale manier van communiceren; de
ouders leggen de jongeren zaken op. Hierdoor geven jongeren weinig informatie over hun
eigen situatie. Dit geldt vooral bij Marokkaanse jongens doordat zij veel weg zijn. Bij bij
meisjes is dit iets minder het geval doordat van hun verwacht dat zij veel thuis zijn.
Marokkaanse voelen zich meer gediscrimineerd dan Turken doordat zij meer hun best doen
om te integreren in de Nederlandse samenleving. Door dit gegeven zoeken zij minder snel
hulpinstanties op, ze willen niet te veel negatief in het nieuws komen met hun problemen.
Turkse gezinnen lijken qua samenstelling veel op Marokkaanse gezinnen. Ze verwachten
echter veel minder hulp en voelen zich minder gediscrimineerd. Waarschijnlijk is dit doordat
zij meer op zich zelf gericht zijn.
Uit onderzoek blijkt verder dat Surinaams-Creoolse vrouwen meer zijn geëmancipeerd dan
Nederlandse vrouwen. Dit blijkt uit het feit dat zij meer werken.
Concluderend
Allochtone gezinnen:
• Sociaal economische achterstanden
• Huisvesting is slechter, achterstandswijken, minder woonoppervlak
• Kinderen, vooral zoons, zijn sociale prestige
• Acculturatieverschillen tussen gezinsleden
• Opvoedingsdoelen: gehoorzaamheid en netheid vs zelfontplooiing en
verantwoordelijkheidsgevoel (afhankelijk van SES)
• Dochters hebben veel verantwoordelijkheden binnen gezin, zoons veel minder, maar hebben
wel een controlerende taak op gedrag buitenshuis
• Rol van de vader en moeder verschillen
• Weinig verschillen in disciplineren, fysieke straffen komen weinig voor. Verschillen zitten
in de terreinen waarop wordt gestraft, bijv eten en slapen, uitgaan en seksualiteit
• Minder vaak cognitief stimulerend speelgoed, sociale educatie
• Sterk onderscheid binnen‐ en buitenwereld
• Extended families, tantes, oma’s, ooms, schoonouders, hebben een rol in de opvoeding
• Opvoedingsdoelen van de ouders worden niet ondersteund door de Nederlandse
samenleving
• Nederlandse ouders te vrij en kindvriendelijk, Nederlandse kinderen zijn brutaal en
onbeleefd tegen hun ouders, structuur en regelmaat wordt positief gewaardeerd.
• Staan negatief tegenover hulpverlening
Op de website van Efcap-nl kunt u de sheets vinden die bij deze presentatie zijn gebruikt om
het verhaal te ondersteunen.
3e spreker: Glenn Helberg. Hij maakt deel uit van het Overlegorgaan Caribische
Nederlanders (OCaN) en is daarnaast werkzaam als kind- en jeugdpsychiater.
Antilliaanse jeugd in de Nederlandse strafrechtketen
Casus: mensen wonen uit het Oosten van het land. Een collega psychiater bejegent haar kind
onheus. Het kind had ADHD dit kon komen door de geboorte, doordat hij minder intelligent
was of doordat het bloed kroop waar het niet gaan kon.
Dit is een voorbeeld waardoor Glenn Helberg wil aan geven dat stereotype niet goed zijn. Er
wordt benadrukt dat het de bedoeling is om deze dan ook zoveel mogelijk te vermijden tijdens
deze presentatie.
WODC onderzoek heeft uitgewezen dat Antilianen bij alle delicttype de hoogste criminele
cijfers hebben (overall). Dat ze vooral drugsdelicten of vermogensdelicten met geweld plegen.
De criminele cijfers blijven hoog tot het 3e en 4e levensdecennium.
Jongeren hebben vaak te maken met predentieve identificatie. Dit houdt in dat doordat
mensen toch al een bepaalt beeld hebben ze zich zelf hiermee gaan identificeren.
Antilliaanse jongeren geven tijdens een gesprek met Glenn Helberg vaak aan dat men toch al
een bepaalt beeld heeft van hun, dus dat ze niet zo goed aan dat beeld kunnen beantwoorden.
De regel Verwijzing Index Antilliaanse personen is ingevoerd doordat de politiek enkele jaren
geleden dacht dat ontzettend veel personen met een Antilliaanse achtergrond niet zouden
staan ingeschreven in het GBA. Door deze regel zouden de overheidsautoriteiten zelf zoveel
mogelijk gegevens ingeschrijven zodra ze in cotact komen met Antilliaanse personen. Voor
deze discriminerende regel is ontheffing gevraagd door de regering. Anno 2009 blijkt dat er
lang niet zo niet ingeschreven personen met een Antilliaanse achtergrond in Nederland zijn
als men voorheen dacht. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de VIA-regel is gekomen door
verkeerde beeldvorming omtrent Antilliaanse migranten. De VIA is nog niet van de baan,
OCaN zet zich in om dit alsnog voor elkaar te krijgen.
Hiernaast zijn er nog meer specifieke regels tegen Antilliaanse migranten die OCaN probeert
weg te krijgen. Men moet dan denken aan regels voor pre-fly-controle op Schiphol,
Recherche teams voor Antilliaanse delicten, recherche teams voor Antilliaanse criminelen etc.
Enkele cijfers voor de beeldvorming. Er zijn ongeveer 137 000 Antilliaanse migranten in
Nederland. Hiervan zijn er 318 hardcore crimineel blijkt uit cijfers van de overheid. Dit is
slechts 0,2 procent van de totale populatie, terwijl er in de media continu wordt gesproken
over Antilliaanse migranten in het strafrecht. Geconcludeerd kan worden dat dit beeld
onterecht in stand wordt gehouden.
Uit andere cijfers blijkt dat er zo’n 844 Antillianen in de gevangenis zitten, dit is 7,5 procent
van de totale detentie bevolking (52 procent daarvan zijn autochtonen Nederlanders).
Collega psychiaters worden ook beïnvloed door negatieve beeldvorming. Als zij over
personen met een Antilliaanse achtergrond spreken blijkt er vaak sprake van een multi probleem.
Uit onderzoek blijkt dat hoe groter de psychische problemen van een Antilliaan zijn, des te
ernstiger de delicten zijn! Dit is een nieuw gegeven, voorheen werd vooral gelinkt aan
etniciteit.
Problemen die vooral voorkomen zijn verwaarlozing, misbruik, verlating, seksueel misbruik.
Een patroon in het Caribische gebied is dat men tot 10 jaar mag huilen om het gemis van een
vader. Dit verandert vervolgens langzaam in minder uiten van deze emoties en vanaf 14 jaar
wordt dit langzaam gangster gedrag. Toch Antilliaanse jongeren vaak aan Glenn Helberg dat
zij recentelijk hebben gehuild wanneer zij alleen waren.
Een conclusie uit het WODC onderzoek is dat problemen kunnen ontstaan uit sociaal
culturele achtergronden.
De culturele identiteit van Antilliaanse migranten is zeer divers. Personen met een
Antilliaanse achtergrond die in de strafrechtketen voorkomen zijn vooral afkomstig van
Curaçao. Veel van deze mensen zijn zwart en stammen uit af van slaven. Al decennia zijn zij
slecht geïntegreerd. Dit was lang niet zo’n groot probleem. Toen er olievondsten waren
gingen ze ineens naar de stad om het grote geld te verdienen. Na enkele jaren ging Shell weer
weg en daalden de inkomsten van de mensen aanzienlijk. Doordat zij door de economische
voorspoed materialistisch waren ingesteld gingen ze opzoek naar andere inkomsten, deze
vonden ze in de voor hun nieuwe economische drugswereld. Uit het onderzoek van de
WODC blijkt dat ze nog steeds vele drugsdelicten plegen als ze naar Nederland zijn verhuist.
De algehele conclusie van de presentatie luidt: de volgende keer als u een jeugdige persoon
met een Antilliaanse achtergrond voor u heeft denk dan niet dat is een Antilliaan, maar kijk
hem als individu en beoordeel hem ook zo.
4e spreker: Marjolijn Blom. Zij is werkzaam bij het WODCO. Ze was erg betrokken
bij de pij-maatregel en de ogranisatie van project Jong.
Jeugdcriminaliteit: een vergelijkend onderzoek naar culturele verschillen.
De rol van ‘beliefs’ bij gebruik van zorg
Vooral het culturele aspect komt bij deze presentatie naar voren.
De rechter behoort onafhankelijk te zijn. De andere hulpverleners proberen ook neutraal te
zijn, maar voeren hun taak uiteraard uit onder behoud van hun eigen overtuigingen. Ze
denken dat ze op deze manier helpen.
Minderheden relatief over gerepresenteerd in jeugdinrichtingen, terwijl minderheden onder
gerepresenteerd bij gebruik mental health services, ze zoeken in laat stadium hulp (verergerde
problemen), en behoren te de categorie vroegtijdige drop out therapie.
Uit onderzoek blijkt dat de locatie van hulpbehoevende vaak ergens anders is dan de locatie
van hulpverleningsinstanties. Uit datzelfde onderzoek blijkt dat minderheden vaak
wantrouwen hebben jegens deze hulpverleningsinstanties.
Het is zaak te kijken naar de overtuigingen van ‘andere’. Deze overtuigingen of een cultuur is
niet 1 variabel (blijkt ook uit de afbeelding op de sheet).
Vragen aan ouders uit de VS en ouders uit Nederlanders over de oplossing van een probleem
van hun kind (Jantje/John) blijken vaak een zeer verschillend antwoord te geven.
De Nederlandse ouders laten Jantje een paar dagen eerder naar bed gaan zodat hij veel uitrust
(vaste bedtijden), dit blijkt te helpen.
In Amerikanen hechten ze veel minder waarde aan vast bedtijden. Daar lossen ze het
probleem van John anders op. John zou erg intelligent zijn en zich vervelen. Door iedere dag
na het eten John even apart te nemen en er wat tijd aan te besteden zou het probleem opgelost
worden, dit blijkt ook zo te zijn.
Uit dit simpele voorbeeld blijkt dat ouders hetzelfde probleem allebei anders oplossen met
hun overtuigingen. Beide oplossingen blijken te werken. De ouder geeft een soort boodschap
aan het kind door de tijd heen over het thema, bovendien is er herhaling voer thema’s. Door
de samenhang tussen variabelen gaat het een bepaalde kant op. Het is voor een hulpverlener
belangrijk om deze overtuigingen in zijn achterhoofd te houden.
Alle culturen delen met elkaar dat ze bepaalde overtuigingen hebben om dingen op een
bepaalde manier te doen.
Bij Latijns Amerikaanse gezinnen blijkt het effect van de buurt veel minder groot te zijn. Dit
terwijl bij veel andere culturen de invloed van vrienden/de buurt erg groot is. Dit komt
doordat het gezin bij Latijns Amerikaanse gezinnen een zeer belangrijke rol speelt. Dit blijft
ook in de pubertijd zo. Het is nog niet onderzocht, maar het zou kunnen dat dit ook bij
sommige culturen in Nederland speelt.
Als hulpverlener kom je er niet door alleen met risicoprofielen te werken. Ook door alleen
naar overtuigingen te kijken kom je er als niet, combinatie tussen beide moet worden gezocht.
Op de website van Efcap-nl kunt u de sheets vinden die bij deze presentatie zijn gebruikt om
het verhaal te ondersteunen.
Dr. Gonneke Stevens en drs. Violaine Veen. Gonne Stevens heeft onderzoek gedaan
naar probleem gedrag bij Marokkaanse jongeren in de normale omgeving. Violaine
Veen heeft een promotie onderzoek gedaan bij Marokkaanse delinquenten. Beide
zijn werkzaam bij de Universiteit van Utrecht.
Marokkaanse jeugddelinquenten: een klasse apart?
Het onderzoek van beide dames wordt gepresenteerd. De aanleiding voor het onderzoek was
het feit dat Marokkaanse jongens oververtegenwoordigd zijn in de jeugdcriminaliteit (bv. in
Justitiële Jeugdinrichtingen)
Een van de onderzoeksvragen was: in hoeverre is er een verschil in delictprofiel tussen
jeugddelinquenten met een Marokkaanse en met een Nederlandse achtergrond?
Marokkaanse jongens blijken vaker in preventieve hechtenis te zitten.
Marokkaanse jongens verdacht van meer delicten (meer wetsartikelen op het strafblad).
Marokkaanse jongens zitten op jongere leeftijd voor het eerst in preventieve hechtenis dan
Nederlanders. Marokkaanse jongeren voor het eerst in preventieve hechtenis zijn op
gemiddelde leeftijd van 15,7 jaar, terwijl Nederlandse jongens gemiddeld 16,2 jaar oud zijn.
Dit lijkt een klein verschil, maar dit is toch significant.
Marokkaanse jongeren blijken procentueel veel meer vermogensdelicten te plegen dan
autochtonen jongeren. Overall blijkt dat ze relatief minder ernstige delictentype plegen dan
Nederlandse jongeren. Verschil in delicttype is niet te verklaren uit lagere sociale
economische status.
De meerderheid van alle gedetineerde jongens heeft één of meer psychiatrische stoornissen.
Er was echter nog maar weinig bekend over psychiatrische stoornissen van etnische
minderheden in JJI’s.
Uit het gepresenteerde onderzoek komen de volgende gegevens hierover naar voren:
-
Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis hebben minder emotionele en
gedragsproblemen dan Nederlandse jongens.
-
Nederlandse preventief gehechte groep hebben veel meer emotionele en
gedragsproblemen dan Nederlandse jongens uit de algemene bevolking.
-
Marokkaanse preventief gehechte jongens hebben iets meer emotionele en
gedragsproblemen dan Marokkaanse jongens uit de algemene bevolking.
-
Beide groepen jongens in preventieve hechtenis meer emotionele en
gedragsproblemen dan jongens in de algemene bevolking.
Het blijkt dat Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis en hun ouders zijn sterker
georiënteerd op Nederland(ers) dan Marokkaanse jongens die niet in preventieve hechtenis
zijn genomen. Verder is uit het onderzoek naar voren gekomen dat Marokkaanse jongens in
preventieve hechtenis uit gezinnen komen met een hogere sociaaleconomische status dan
Marokkaanse jongens die niet in preventieve hechtenis zijn genomen
Al deze uitkomsten zijn waarschijnlijk te verklaren vanuit een combinatie oorzaken uit de
Marokkaanse groep zelf en oorzaken uit het justitiële systeem
Op de website van Efcap-nl kunt u de sheets vinden die bij deze presentatie zijn gebruikt om
het verhaal te ondersteunen.
Download