e XI DARA/ESRA Nederland Symposium Heeze, 4-5 Februari 2011 NEUROFYSIOLOGISCH ONDERZOEK BIJ ZENUWSCHADE dr. N. van Alfen, neuroloog/klinisch neurofysioloog p/a 920 KNF UMC St. Radboud Postbus 9101 6500 HB Nijmegen Perioperatief perifeer zenuwletsel komt in ongeveer 1 op de 1000 procedures voor. De oorzaak kan liggen in zowel chirurgische, anesthesiologische als patiënt gerelateerde factoren. Patiënt‐gerelateerde factoren die kunnen predisponeren tot het ontwikkelen van postoperatief PZS letsel zijn o.a. het hebben van een andere neurologische aandoening, diabetes mellitus, extreem over‐ of ondergewicht, ouderdom en het mannelijk geslacht. Chirurgische risicofactoren zijn o.a. direct chirurgisch trauma, tractieletsel, compressie door bijv. gips, afknelling door gebruik van een tourniquet, hematoom‐ of abcesvorming of onjuiste positionering van de patiënt. Tractieletsel van zenuwen (zoals onder een spreider in de wondrand of bji het openbuigen van een gewricht voor plaatsing van een prothese) is waarschijnlijk een van de meest voorkomende chirurgische oorzaken, juist omdat hierbij de chirurg de zenuw nooit a vue heeft gehad (en dus letsel kon vermijden). Anesthesiologische risicofactoren voor PZS letsel zijn o.a. directe intraperineurale injectie, locale toxiciteit van anesthesiologische medicatie, bloedingen door prikken met compressie en/of directe hematotoxiciteit, abcesvorming na punctie of catheter en, zeldzaam, ischemie door vasculair letsel bij prikken. De concentratie van locaal anesthetica bij een PZS blokkade is zeer hoog in vergelijking met andere toedieningswegen: in de millimolaire range, vergeleken met micro‐ tot nanomolair via andere routes. Intraneurale injecties tussen de zenuwfascikels leidt tot oedeem, druk en toegenomen permeabiliteit van de perineurale barriëre, waarbij afhankelijk van de ernst van de toename axonale schade zal ontstaan. Injecties in de fascikels geven rechtstreekse beschadiging. Nens van Alfen – Neurofysiologisch onderzoek bij zenuwschade 2 De dunne autonome en pijn vezels zijn het meest gevoelig voor chemische beschadiging door het ontbreken van een myelineschede, zodat patiënt als eerste pijn, veranderde tempertatuurzin en vegetatieve veranderingen zal aangeven bij problemen en pas later sensore of motore uitval. Postoperatieve paresthesieën komen frequent voor na een perifeer zenuwblok, bij zo'n 15% van de patiënten. De meeste mensen herstellen binnen een week, en 99% herstelt binnen een jaar. De incidentie van permanente neurologische uitval na locoregionaal anesthesie is ongeveer 2,4 per 10.000 blokkades (0,024%). De diagnose van een perioperatief perifeer zenuwletsel wordt gesteld op basis van de anamnese, voorgeschiedenis, lichamelijk onderzoek en de aard van de procedure en gebruikte anesthesiologische techniek. De aard van het letsel kan variëren van een puur demyeliniserend block met goede prognose (neurapraxie) via axonale schade met een langdurig en vaak incompleet herstel (axonotmesis) tot een volledige transectie van de zenuw (neurotmesis) waarbij geen spontaan herstel kan optreden en chirurgisch herstel geïndiceerd is. Bij complete of progressieve uitval wordt geadviseerd om met spoed de neuroloog of PZS geïnteresseerde neurochirurg te consulteren (afhankelijk van uw centrum). Indien er sprake is van matig tot ernstige uitval is er een indicatie voor een neurologisch consult op korte termijn en moet aanvullend onderzoek zoals neurofysiologisch onderzoek (EMG) en/of beeldvorming (MRI, zenuwechografie) overwogen worden. Bij milde en/of verbeterende symptomen (milde pijn, paresthesieën) zonder uitval (hypesthesie of parese) is de prognose meestal uitstekend en volstaat geruststelling van de patiënt. Bij symptomen die niet binnen enkele weken verbeteren wordt geadviseerd de patiënt na ongeveer 2‐3 weken alsnog door de neuroloog te laten zien en zo nodig aanvullend onderzoek te (laten) verrichten. Neurofysiologisch onderzoek bij een postoperatief ontdekt perifeer zenuwletsel zal in de praktijk vooral bestaan uit zenuwgeleidingsonderzoek en naaldelectromyografie. De combinatie van deze 2 technieken wordt gewoonlijk met "EMG" aangeduid. Nens van Alfen – Neurofysiologisch onderzoek bij zenuwschade 3 Bij een EMG op basis van goed klinisch neurologisch vooronderzoek kan zowel iets over de aard van het zenuwletsel als over de localisatie worden gezegd. "Blind" EMG (dus zonder voorafgaande klinische localisatie van de lesie en/of zonder gerichte vraagstelling) levert meestal een incomplete en zinloze uitslag op, waarbij het principe van "bullshit in ‐ bullshit out" van toepassing is. Als het gaat om het aantonen van letsel en het vaststellen van de mate van axonale schade dan is het EMG pas zinvol na 2‐3 weken, als de tijd voor Wallerse degeneratie van de axonen verstreken is. Een vroeg EMG (d.w.z. in de eerste dagen postoperatief) heeft vooral nut in medicolegale zin, als pre‐existent zenuwletsel moet worden aangetoond of uitgesloten. Na de initiële evaluatie kan het ‐ vooral bij niet‐vorderend herstel zinvol ‐ zijn het klinisch en EMG onderzoek na enkele maanden nog eens te herhalen. Verwijs in de tussentijd patiënt zo nodig voor adequate revalidatiebegeleiding en maak afspraken over wie de poliklinische follow‐up verzorgt. Literatuur Aminoff MJ. Electrophysiologic testing for the diagnosis of peripheral nerve injuries. Anesthesiology. 2004 May;100(5):1298‐303. Cheney FW, Domino KB, Caplan RA, Posner KL. Nerve injury associated with anesthesia: a closed claims analysis. Anesthesiology. 1999 Apr;90(4):1062‐9. Hogan QH. Pathophysiology of peripheral nerve injury during regional anesthesia. Reg Anesth Pain Med. 2008 Sep‐ Oct;33(5):435‐41. Neal JM, Bernards CM, Hadzic A, Hebl JR, Hogan QH, Horlocker TT, Lee LA, Rathmell JP, Sorenson EJ, Suresh S, Wedel DJ. ASRA Practice Advisory on Neurologic Complications in Regional Anesthesia and Pain Medicine. Reg Anesth Pain Med. 2008 Sep‐Oct;33(5):404‐15.