A Categorie 2 Schattend Hoofdrekenen 3 A. Handige maten met schatten: In 10 min loop je een afstand van Een fiets rijdt met een snelheid van Met gespreide vingers is de grootte van je hand De hoogte van een verdieping is De breedte van een deur is De hoogte van een deur is De lengte van een mens is ongeveer De spanwijdte van je armen is De lengte van een voetbalveld is Een pak suiker weegt Een pak melk heeft een volume van …1…. 18.a 20 …15.. …3….. …1….. …2….. …2…. …2…. …100. …1… …1….. km km/uur cm m m m m m m kg liter Oefenvragen 1. Als ik het weekend doorschrijf, kan ik de getallen 1 t/m 1 miljoen in cijfers allemaal opschrijven? Stel 1 getal/sec = 60 getallen/min = 3600 getallen/uur = ongeveer 10.000/3 uur = 100.000/ 30 uur = 1.000.000/300 uur dus 1 miljoen getallen schrijven in meer dan 10 dagen. Niet in één weekend! 2. Ids Postma rijdt de 1500 meter in 2 min en 48,17 seconden. Hoeveel km/uur is dit ongeveer? 3 Ids rijdt 1500 m in ongeveer 2 min. Vermenigvuldigen met 4 om de breuk weg te werken 4 geeft ongeveer 6000 m in 8+3=11 min. Vermenigvuldigrn mrt 10 geeft 60.000 m in 66 min. Min 10% geeft 60.000 – 6.000 = 54.000 m in 66 –6 = 60 min. Ids rijdt dus ongeveer 54 km/uur. 3. In de afgelopen nacht heeft het 16 mm geregend volgens Pyt. Hoeveel water is er op de tuin gevallen? Onze tuin is is ongeveer 10 10 meter (1 are) en 16 mm = 0,016 m. Er is dus ongeveer 10 10 0,016 m3 gevallen = 1,6 m3 Dit is ongeveer 3 badkuipen vol. In dm (=10cm) was de berekening 100 100 0,16 = 1600 dm3 = 1600 liter ( = 1,6 m3). 4. Per week spoelen we thuis wel 5000 liter water door het toilet. Per persoon per dag 100 liter douchen en 3 10 liter voor de wc, totaal 130 liter. Stel dat er 4 personen wonen, dan is dit 4 130 liter = 520 liter per dag. Per week 7 520 liter is een kleine 5000 liter. Klopt dus wel. 5. Hoeveel verschillende autonummers zijn er ongeveer mogelijk? Met een kenteken van twee cijfers en 4 letters CC – LL – LL is het aantal verschillende mogelijkheden 10 10 24 24 24 24 is ongeveer 100 (24 25) (24 25) = 100 (6 100) (6 100) = 100 600 600 = 36.000.000 6. De 1000 m schaatst Marianne Timmer in 1:16.05. Cindy Klassen doet er 0.04 sec langer over. Hoeveel cm is dit ongeveer? Snelheid is ongeveer 1000 m in 1:16 , dus 1000 m in 76 sec ofwel 10 m in 0,76 sec hetgeen 5 m is in 0,38 sec dus ongeveer 0,5 m in 0,04 sec. Plaats de vergeten komma: (833,18 + 25,1256) 5,36 = 4600,518 Ongeveer 800 5 = 4000 8. (5360,268 : 123,6) + 57,11 = 1005,67 Ongeveer 5000 : 100 = 50, 50 + 57 = 1007 9. (672,25 53,534) + 44000 = 80.001,615 Ongeveer 700 50 = 35.000, 35.000 + 44.000 = 80.000 10. (723,33 + 466,2306) : 23,22 = 512,3 Ongeveer 700 + 500 = 1200, 1200 : 20 = 600 7. Toetsvragen A. Geef aan welke uitspraken waar kunnen zijn en welke absoluut niet waar kunnen zijn. Geef per geval een korte toelichting. I. In totaal bezitten de inwoners van Nederland wel zo’n 2 miljoen fietsen. Nederland heeft ongeveer 16 miljoen inwoners. Zonder oude en jonge mensen kan zeker de 1 helft wel fietsen: zo’n 8 miljoen. Ik schat dat meer dan van alle mensen in Nederland een 4 fiets hebben, dus meer dan 2 miljoen fietsen. II. In het opblaasbare kinderbadje waar mijn zusje in zit, gaat ongeveer 2500 liter water. 1 liter = 1 dm3, dus 2500 liter = 25 10 10 liter = 25 10 10 dm3 = 25 dm 10 dm 10 dm = 2,5 1 1 m. Een badkuip vol is ongeveer 2 0,5 0,5 m. Dit kinderbadje zou dus aanzienlijk groter zijn dan een badkuip! B. Yvonne rekent op haar zakrekenmachine correct uit: (567,2 81,95) + 85000 = Bij het overschrijven vergeet ze in 13148204 de komma. Waar schat je dat de komma staat? 600 100 = 60.000, 60.000 + 85.000 = 145.000, dus 131.482,04 C. Ken je iemand die ouder is dan 10 miljoen minuten? Licht je antwoord duidelijk toe met behulp van schattend rekenen. 100 360 = 100 4 90 = 9.000 uren, is ongeveer 9.000 60 min ofwel ongeveer 540.000 min in een jaar is ongeveer 0,5 miljoen min per jaar. Iemand die ouder is dan 10 miljoen minuten is dus ouder dan 20 jaar, die ken ik wel. 1 jaar is ongeveer 360 dagen, van 24 uur per dag is dit ongeveer 24 360 is ongeveer D. Geef aan welke uitspraken waar kunnen zijn en welke absoluut niet waar kunnen zijn. Geef per geval een korte toelichting. I. In dit klaslokaal gaan wel 10 000 emmers water. In een emmer gaat ongeveer 10 liter water, 10.000 emmers is dus 100.000 liter. 1000 liter = 1000 dm3 = 1 m3. 100.000 liter is dus 100 m3. Bij een hoogte van 3 m is het oppervlak 100/3 = 33 m2 van het klaslokaal. Dit is ongeveer meer dan 5 6 m. Een behoorlijk klaslokaal. II. Roland, een brugklasleerling, fietst elke dag naar school. Ongeveer een uur heen en een uur terug. Hij beweert dat hij wel 10 000 km per jaar fietst. Roland fietst 5 dagen per week 40 weken per jaar 2 uur per dag = 400 uur per jaar. Bij een gemiddelde snelheid van 20 km/uur fietst hij 20 400 = 8.000 km per jaar naar school heen en weer. Fietst hij nog meer, dan is 10.000 km per jaar reeel.