1 - studiant.be

advertisement
CATERINGBEHEER
1
Voedselvoorziening in de wereld
Factoren die de voedselproductie beïnvloeden



1.1
problemen rond productie, vraag en aanbod en verdeling van voedsel
oorspronkelijk = verzorging van eigen familie of groep
nadien = agrarische productie (landbouw) -> grotere hoeveelheden voedsel
Ecologische factoren
Ecologie = wetenschap die zich bezighoudt met de organismen die men in de
omgeving vindt.
Vb. bodemgesteldheid, klimaat,...
Abiotische ecologische factoren= temperatuur, aantal zonne-uren,
bodemgesteldheid, ...
Biosfeer: De gezamenlijke lagen van de aarde & de dampkring waarin leven
mogelijk is.
Cultiveren van land= wijzigen van ecologische factoren.
Vb. boomkap= gevolg van bodemerosie
1.2
Culturele factoren
Vb. religie, manier van wonen, manier van kleden, vrije tijd.
Culturele factoren beïnvloeden de voedselproductie:




1.3
Sociaal-economische factoren


1.4
zaai- en oogsttijden van rijst
ontdekkingen (aardappel)
specerijen (colombus)
zoet => suikerrietplantages
Verandering van ruilhandel naar geldeconomie: vergroting productie &
variatie.
2 manieren om aan landbouw te doen:
 privé-bezit
 grootgrondbezit: (monoculturen vb.koffie)-> één bepaald gewas aanbieden
Technologische factoren





18e- 19e eeuw: polders (bodemgesteldheid), stuwdammen (overstromingen
vermijden), infrastructuur (transport, wegen…)
Mechanisatie: betere landbouwmachines
Kas- en hydroculturen: het kweken van planten op water
Betere conserveringsmethodes: te koud, pasteuriseren, steriliseren, UHT
(kiemen doden), drogen, pekelen, vacuüm, te zuur,…
Bemesting:
Samenvatting Cateringbeheer
1/29


natuurlijke bemesting:
kunstmest:
- Haber-Bosch synthese van ammoniak
N2 (uit lucht) + 3H2 -> 2NH3
- Bereiding
waterstofnitraat (salpeterzuur) uit ammoniak
NH3 + 2O 2
-> HNO3 + H2O
- Synthese van salpeterzuur en ammoniak tot ammoniumnitraat
(kunstmest)
HNO3 + NH3


Pesticiden =chemisch bestrijdingsmiddel =gewasbeschermingsmiddel.
Problemen =ongezond, vervuilend, moeilijk afbreekbaar.
groene pesticiden =betere oplossing. Vb. lieveheersbeestje
Hormonen als groeipromotoren: verhoging vleesopbrengst


1.5
NH4 NO 3
Gewasbescherming tegen schadelijke organismen:


->
lichaamseigen geslachtshormonen
lichaamsvreemde stoffen
Biotechnologie




=Gebruik van levende organismen of delen ervan om producten te maken of
te wijzigen, planten of dieren aan te passen of micro-organismen voor
specifieke doeleinden te ontwikkelen.
1953: Structuur DNA ontdekt door Watson en Crick
Transgene organismen = GGO’s= Genetisch gemanipuleerde organismen
Vb.
 aspartaam: via bacteriën kan er aspartaam aangemaakt worden.
(vervangt suiker in cola)
 Insuline: wordt aangemaakt in de pancreas. Als we eten stijgt glucose ->
insuline -> glycogeen (in omgekeerde richting glucagon)
Ethische vragen?
a)
b)
c)
d)
recht op veiligheid (hoe veilig zijn de GGO’s?)
recht op keuze
recht op informatie (je licht de consument in over eventuele gevaren?)
Recht op medezeggenschap (heeft de consument inspraak?)
Samenvatting Cateringbeheer
2/29
2
Voedingsbehoeften




2.1
Voeding is essentieel voor fysiologie (= leer van de levensverrichtingen) van
de mens. Hiervoor zijn voedingsstoffen nodig.
Metabolisme= energiewisseling in het lichaam.
Katabolisme= voedingsstoffen worden eerst afgebroken
Anabolisme= voedingsstoffen worden daarna omgezet in lichaamseigen
stoffen.
Voedingsmiddelen
2.1.1 Voedingswaarde
2 indelingen
- Essentiële of niet-essentiële voedingsstoffen(maakt lichaam zelf aan)
- Hoeveelheid: macrovoedingsstoffen (hebben we in grote hoeveelheden nodig)
of microvoedingsstoffen(in kleine hoeveelheden).
Functies van voedingsstoffen

Brandstoffen
o Koolhydraten
o Vetten
o Eiwitten

Bouw- en herstelstoffen
o Eiwitten
o Mineralen
o Water

Beschermende stoffen
 Vitaminen
 Mineralen
 Sporenelementen (is noodzakelijk maar is zeer klein!!)
 Voedingsvezels
 Water
Co-enzym: Een vitamine die samenwerkt met een enzym, zodat het enzym zijn
afbraakfunctie kan versnellen.
2.1.2 Genotswaarde
= aantrekkelijkheid van voedsel
2.1.3 Verteerbaarheid
=mate waarin voedingsstoffen in SVS (spijsverteringssysteem) worden
afgebroken tot absorbeerbare stoffen (gebeurt in de dunne darm)


licht verteerbaar: kleine verzadigingswaarde
zwaar verteerbaar: grote verzadigingswaarde
Regulatie van het eetgedrag
Samenvatting Cateringbeheer
3/29
 Hypothalamus (grote hersenen) (ZIE FIGUUR 1)
- hongercentrum
- verzadigingscentrum
OPMERKING:
Verstoring bij anorexia en boulimie!
Anorexia =hongercentrum wordt niet geprikkeld. Insulineproductie: heel beperkt.
Homeostase= zorgt dat alle processen binnen bepaalde grenzen blijven.
2.2
Spijsvertering en absorptie


absorptie= resorptie= terug opnemen van voedingsstoffen vanuit ons lichaam.
enzymen= eiwitten die worden afgescheiden door klieren.
-
Aanmaak:


-
exocriene klieren: afscheidingsproduct komt buiten de bloedbaan
terecht.
endocriene klieren: Scheidt hormoon af dat binnen de bloedbaan
terecht komt.
Eigenschappen:





Reactiespecificiteit
Sleutel-slot = enzymsubstraat-complex
= elk enzym past maar in 1 substraat E+S = ES- complex.
Biokatalysator = Molecule die onveranderd terugkeert, maar die een
bepaalde reactie versnelt. molecule aan
Vb. Zetmeel =moet afgebroken worden maar moet zich eerst binden
met een enzym!
pH en temperatuur
Nieuwe naamgeving van enzymen
- lactase: enzym dat zorgt voor de afbraak van lactose (suiker)
- -ase: enzym
- -ose: suiker
- lipase-lipide (vetten)
ZIE FIGUUR 2!
Samenvatting Cateringbeheer
4/29
Bouw van het spijsverteringsstelsel

Mondholte
- Kauwen: mechanische afbraak
- tong met smaakpapillen (smaakstoffen, geurstoffen, wisselwerking)
- speekselklieren (drie paar)
 oplosmiddel en smeermiddel
 enzym: amylase
 thiocynaat + enzym

Keelholte
- kruising ademhalings- en voedselweg
- slikken -> reflexen! (huig en strotklep)

Slokdarm
- lange buis naar de maag =20cm
- peristaltiek (samentrekken waardoor de darminhoud voortgestuwd wordt)
- maagmond (sluitspier tussen maag en slokdarm)

Maag
- pH 2 (=zuur)
- grote gespierde zak -> brij
- maagsapklieren:
 HCl + enzymen pepsine (= afbraak proteïnen) en lipase (= afbraak lipiden)
- Pepsine= Enzym dat belangrijk is bij afbraak van proteïnen.
- Lipase= Enzym dat helpt bij de afbraak van vetten.
- maagportier

Dunne darm
1) Eerste deel= duodenum (twaalf vingerige darm – 30cm)
- enkel vertering! (nog geen absorptie)
- nog geen absorptie of resorptie
-
Lever (gal)= verdelen van vetten in kleinere stukjes
Pancreas (pancreatine)= zorgt voor verdere afbraak van suikers, vetten en
eiwitten.
Amylase= breekt verder zetmeel af
Maltase= breekt maltose af
Endo- en exopeptidasen= breken eiwitten verder af
Lipase= breekt vetten af
2) Jejenum en ileum (nuchter- en kronkeldarm) FIGUUR 3

-
Vertering en absorptie
oppervlaktevergroting (200m3!)
-
darmplooien
darmvlokken (villi)
darmepitheelcellen (microvilli)
Verteerbaar => bloed
Onverteerbaar => dikke darm => excretie
Dikke darm
Samenvatting Cateringbeheer
5/29
1) blinde darm met appendix
2) karteldarm (= colon)
>Darmflora= verzameling van bacteriën E.Colli= afbraak van cellulose!
3) endeldarm (= rectum)
=> faeces -> anus
2.3
Spijsvertering en absorptie
2.3.1 Eiwitten of proteïnen


Samenstelling
-
C, H, O, N
20 aminozuren (essentiële en niet-essentiële)
chemische structuur
vorming dipeptide (peptidebinding)
Voorbeeld
-
polypeptide (macromolecule), ongeveer 40-5000 AZ
Functies
-
Bouwstof (spieren, vezels in de huid, bot, haar, tanden, pezen, nagels)
Enzymen (maltase, lipase, pepsine)
Transportfunctie (hemoglobine voor 4O2)
Verdediging (antilichamen)
Endocrien
Energiebron ( 1g eiwit = 17kJ= 4 kcal)
OPMERKING
Lymfocyten (in beenmerg) bevatten B- en T bloedcellen.
B = bloedcellen die antistoffen produceren.
T = T- killer, T-helper, T- supressor

Bronnen
0,9 g eiwit per kg lichaamsgewicht per dag (volwassene)
-

DIERLIJK: melkproducten, kaas, vlees, vleeswaren, kip, kalkoen, vis en ei.
PLANTAARDIG: brood, graan- en peulvruchten, aardappelen, sojabonen,
noten.
Eiwittekort
Samenvatting Cateringbeheer
6/29
-
Kwashiorkor: kinderen die een tekort hebben aan essentiële eiwitten, met
gezwollen onderbuik en rossig haar.
Marasmus: ondervoeding, hongerstaking of darmziekte waardoor ze
uitgemergeld zijn.
OPMERKING
- Oedeem: kan te maken hebben met een tekort aan eiwitten.
- Niet-oedeem: eiwitten worden niet uitgescheiden.
2.3.2 Lipiden of vetten
a)
Neutrale vetten


= Energieleverancier + energietransport doorheen het lichaam
Vet is apolair -> drijft op water. Eiwitten helpen om naar de cellen te geraken.
VET + EIWIT = LIPOPROTEÏNEN





Warmte – isolator: hoe dikker de vetlaag, hoe warmer
Bescherming: dienen als stootkussen rond de organen
Dragers van vetoplosbare vitamines: A, D, E, K
Hoge verzadigingswaarde: In de 12-vingerige darm wordt een hormaan
afgescheiden dat ervoor zorgt dat de maagbeweging geremd wordt en dat
met een verzadigd gevoel heeft.
Vetten leveren ook essentiële vetzuren (vb.linolzuur)
OPMERKING
Een tekort aan vetten kan leiden tot:
Haaruitval;
problemen met de huid;
groeiproblemen.

Samenstelling
-
Glycerol (alcohol)
-
Condensatie en hydrolyse (omgekeerd)
R- groep : verzadigde of onverzadigde C- keten
Samenvatting Cateringbeheer
+
3 vetzuren
= TRIGLYCERIDE (neutraal vet)
7/29

Verzadigde vetzuren






Uitsluitend enkelvoudige C-C bindingen (azijnzuur)
Dierlijk
Niet gezond
Aggregatietoestand: vast -> VET!
Algemene formule!!! CnH2n+1 COOH
Korte, midden en lange keten vetzuren
verzadigd
altijd dierlijk
altijd vast
VET
R: C – C
Vbn.
 palmitinezuur
 stearinezuur
 Boterzuur
 Azijnzuur

onverzadigd
plantaardig
vloeibaar
OLIE
R: C=C (of 3 bindingen)
= verzadigd
=
=
=
C15H31 COOH
C17 H35 COOH
C3 H7 COOH
C H3 COOH
(lang)
(kort)
Onverzadigde vetzuren
 Ook C=C of meervoudige bindingen
 Plantaardig
 Aggregatietoestand: vloeibaar -> OLIE!
 Algemene formule: CnH2n-1 COOH
Vbn.
 Linolzuur
=
 Oliezuur
= olijfolie
C17 H33 COOH
Proces harden van oliën
=Van een vloeibaar, onverzadigd karakter naar een vast, verzadigd karakter.
b)
Fosfolipiden




1 van de 3 vetzuren is vervangen door fosfaatgroep.
Aan een fosfaatgroep is er vaak ook een stikstofgroep.
In alle cellen zitten celmembranen.
Hersenen, zenuwweefsel, lever, …zijn rijk aan fosfolipiden.
Vb.
Lecithine ( emulgator= oplosbaar maken van vet) - mayonaise
Structuur:
Samenvatting Cateringbeheer
8/29
c)
Steroïden
 Samenstelling


3 zeshoekige en 1 vijfhoekige C- ring
Totaal verschillende structuur ivm vorige vetten, maar ook apolair!
 Vb.

Vitamine D (calciferol):
- essentieel voor ons lichaam (kalk) -> sterke botten
- te weinig vitamine D kan leiden tot osteoporose (botontkalking)

Steroïdhormonen (cortisol en geslachtshormonen):
- gevormd uit cholesterol
- excretie orgaan = urine
- Bijnieren liggen op de nieren. Zij scheiden een hormoon af= CORTISOL
- komt vrij bij fysische/psychische stress en bij het ontwaken
- oestrogeen, progesteron, testosteron

Galzure zouten (cholaten)
- bij vertering van vetten (emulgatoren)
- worden afgescheiden door gal

Cholesterol (oa in celmembranen)
- wordt gevormd door darmweefsel en lever:
- endogeen cholesterol (600-800 mg/dag)
- exogeen cholesterol (200-300 mg/dag)
- Functies
 Celmembranen
 Uitgangsstof voor productie van galzouten, steroïdhormonen, vit. D
 Lipoproteïnen (VET+EIWIT)
 Isolatie van het zenuwstelsel
- Structuur:
 Atherosclerose
=
=
-
Aderverkalking
overmatige afzetting van cholesterolrijk vet in de bloedvaten.
Veel voorkomende ziekte
minder doorstroming van het bloed naar het hart.
Samenvatting Cateringbeheer
9/29
 2 vormen van Lipoproteïnen
-
-
LDL = slecht
= LOW DENSITY LIPOPROTEÏNE
= Cholesterolafzetting aan de binnenkant van de aders.
HDL = goed
= HIGH DENSITY LIPOPROTEÏNE
= Cholesterol via gal uitscheiden.
Oorzaken:* Roken
* Obesitas
* Te veel stress
* Leeftijd
Risicofactoren: Kans op een hartinfarct of een beroerte.
 Voeding:
- Verzadigde vetten = toename LDL (Dierlijke vetten)
- Onverzadigde vetten = toename HDL (Plantaardige vetten)
 Cholesterolwaarden
-
d)
in mg/dl bloed
Totale cholesterol > 200 (oudere mensen) of > 180 (jongere mensen)
Cholesterolwaarde= de verhouding tussen LDL en HDL
Oorzaken van een te lage cholesterol: ondervoeding of kanker
Vetten in voeding
 Zichtbare vetten (50%)
= De zelf gekochte en zelf verwerkte vetten in de voeding.
Vb. Roomboter, margarine, halvarine, bak-en braadvet, frituurvet, oliën,
mayonaise, slasaus, dressing,…
 Onzichtbare vetten
= verborgen vetten in voedingsmiddelen en kant-en-klare maaltijden.
Vb. Vet vlees, vette vis (conserven), volle melk, melkproducten, kaas,
slagroom, roomijs, noten, hartige snacks, zoutjes, koeken, gebak, …
> Maximum 75 g vet per dag!
2.3.3 Sachariden
 Suikers of koolhydraten
-
H-C-OH komt steeds terug bij suikers
Hydraten = water (elke suikermolecule bevat ook O en H atoom die
dezelfde zijn als in H20
Samenvatting Cateringbeheer
10/29
 Fotosynthese
-
Fototrofie = Een deel van autotrofie
= Organismen maken zelf voedingsstoffen aan dmv. licht.
-
PROCES
Licht
----------------------------------->
6 CO2
+ 6 H20
Uit lucht
uit bodem
+ Anorganische ionen
C6 H12 O6 +
glucose
6 O2
3 GROEPEN SUIKERS
a)
Monosachariden (enkelvoudige suikers)



C6 H12 O6 (altijd dezelfde formule)
Kunnen niet in kleinere koolhydraten worden gesplitst
3 belangrijke vertegenwoordigers: glucose, fructose, galactose
1. Glucose
- in vruchten + honing
- in bloed
- Vb. Druivensuiker
- Maximum concentratie: 1g/l in het bloed
- Teveel? = Suikerziekte: lichaam scheidt suikers af via nieren en
urinewegen.
- Structuur:
2. Fructose
- Zelfde bruto, verschillende structuur
- Vruchtensuiker (in vruchten + honing)
- Heel zoete smaak
3. Galactose
- Niet in de natuur
- Galactose is de bouwsteen van lactose. (Lactose= x + Galactose)
b)
Disachariden (tweevoudige suikers)
 Opgebouwd uit twee monosachariden
 Condensatie
Hydrolyse
 Opbouw:
condensatiereactie
C6 H12O6 + C6 H12O6
----------------------------------->
C12 H22 On + HO2
Glucose
glucose
maltose
 Afbraak: Omgekeerde formule = hydrolyse = vertering
Samenvatting Cateringbeheer
11/29

3 belangrijke vertegenwoordigers: sacharose, lactose, maltose
1. Sacharose
- Sucrose, riet- of bietsuiker =tafelsuiker
- Zoete smaak
- Opgebouwd uit glucose + fructose
2. Lactose
- Melksuiker ( 1 liter melk = 46 g lactose)
- Weinig zoete smaak
- Opgebouwd uit glucose + galactose
3. Maltose
- Moutsuiker (bier)
- Opgebouwd uit glucose + glucose
c)
Polysachariden (Meervoudige suikers)




Macromoleculen: hoe groter de molecule, hoe moeilijker oplosbaar in water!
Opgebouwd uit verschillende monosachariden
Condensatie
Hydrolyse
3 belangrijke vertegenwoordigers: Zetmeel, glycogeen, voedingsvezels
1. Zetmeel
- Plantaardig zetmeel
- Veel glucosemoleculen aan elkaar
= *¼: Amylose= enzym dat zetmeel afbreekt: opeenvolging van
glucosemoleculen
+
*¾: Amylopectine = verschillende vertakkingen
2. Glycogeen
- Dierlijk zetmeel
- Opstapeling (=voorraad) in lever (150g) + spieren (250g)
- Onoplosbaar in water!
- Structuur van glycogeen lijkt sterk op de vertakte structuur als
Amylopectine.
OPMERKING



Korte inspanning, hoge intensiteit (sprint) => koolhydratenverbranding
Lange inspanning, lagere intensiteit (joggen) => vetverbranding
Lange inspanning, hoge intensiteit => glycogeen wordt te snel
opgebruikt. Om dit te voorkomen moeten we zetmeel opnemen (in
pasta). Dit is waarom wielrenners een week voor de wedstrijd de
training moeten afzwakken. Hierdoor hebben ze een voldoende
glycogeen voorraad.
Samenvatting Cateringbeheer
12/29
3. Voedingsvezels
- Altijd plantaardig
- bestaan uit verschillende Polysachariden
- leveren geen energie
- zijn onverteerbaar.
- 2 belangrijke categorieën:


-
Wateroplosbare voedingsvezels
Vb. Pectine = lijmstof, zitten in groenten en fruit.
= Ze zijn vrij goed verteerbaar.
Niet in water oplosbare vezels
Vb. Cellulose
= lignine
= Niet natuurlijk in ons lichaam. Zit in granen.
Functies van voedingsvezels
Het is geen energiebron, maar het heeft wel een belangrijke functie in
het spijsverteringskanaal:




-
Tekort aan voedingsvezels




-
Mond: Bevorderen de speekselproductie en het kauwproces.
Verwijderen tandplak
Maag: Zorgen dat het voedsel langer in de maag blijft, zo stellen ze
het hongergevoel uit.
Dunne darm: Zorgen voor een vertraging van de vertering.
Dikke darm: Bevorderen de werking van de darmflora.
Obstipatie: faeces is te droog.
Aambeien: uitgezette spataders rond de anus
Divertikels: uitstulpingen van de slijmvlieswand in de dikke darm
Darmkanker: Kan een gevolg zijn van divertikels.
Bronnen van voedingsvezels
West-Europa : 15-25 g per dag (vegetariërs 40 g per dag)
ADI = Acceptabele Daily Intake
= Optimaal= 30-40 g vezel per dag.
Vbn. Aardappelen, peulvruchten, zilvervliesrijst, volkorenmacaroni,
spaghetti, volkorenmeel, volkorenbrood, griesmeel, muesli, havermout,
roggebrood, volkerenbeschuit, knäckebröd, …
INVLOED VAN BEREIDING OP VERTEERBAARHEID VAN SUIKERS
-
De meeste suikers = oplosbaar in water.
1. Verwarming suiker = karamel
2. Gistcellen: alcohol + CO2 (bij de gisting van suiker vb in brood, dan rijst het brood
omdat er CO2 in zit.)
Geroosterd brood / beschuit= lichter verteerbaar dan vers brood (dextrinen = zijn
oplosbaar en zetmeel is dat niet)
AANDOENINGEN
Samenvatting Cateringbeheer
13/29

Hypoglycemie
= te weinig glucose in het bloed (te lage suikerspiegel)
-
-
Gevolg: Schade aan de hersencellen: wanneer deze te weinig glucose krijgen.
schakelen de organen over naar vetten. Hersencellen doen dat niet!
Symptomen:
 concentratie en denkvermogen dalen
 duizeligheid stijgt
 coma
Oplossingen:
 stevig ontbijt
 tijdsduur tussen twee maaltijden beperken!

Hyperglycemie
= te veel glucose in het bloed (te hoge suikerspiegel)
= Suikerziekte/diabetes
- Vanaf 10 mmol /l (=1,8 g/l) heb je een te hoge bloedsuikerspiegel.
- Symptomen:
 Problemen met de ogen
 Beschadiging van de bloedvaten van het hart en zenuwstelsel
- Oplossing:
Diëten
- Types:
 Type 1= erfelijk (op jonge leeftijd). De pancreas functioneert niet meer goed.
 Type 2= welvaartsziekte. Te hoge suikeropname. Kan leiden tot obesitas. Het
kan ook erfelijk zijn, als er vb. obesitas in de familie zit.

Cariës
= tandbederf door teveel suikers
- Bacteriën uit tandplak breken suikers af
- Melkzuur komt vrij
- Glazuur wordt aangetast => gaatjes

Parodontitis
= ontsteking van de weefsels rondom de tand
- Als het ver gevorderd is: aantasting van het kaakbot en verlies van de tand.

Lactasedeficiëntie
= een tekort aan lactase (enzym dat lactose afbreekt)
-
lactose (= disachariden) wordt niet omgezet
melk wordt niet verteerd
Derde Wereld (humanitaire hulp) => diarree en buikzwellingen.
Samenvatting Cateringbeheer
14/29
2.3.4 Alcohol






Voedingstof!
Goed oplosbaar in water
Wanneer je alcohol opneemt: 2% wordt uitgeademd, 3% wordt via nieren en urine
afgescheiden, 95% wordt ingenomen in de lever (oxidatie)
1 g alcohol = 7 kcal
ADI = 80 g alcohol /dag
Structuur

Gevolgen van overmatig alcoholgebruik

Levercirrose
=
-

Beschadiging van de lever door overmatig gebruik aan alcohol
De lever heeft een ontgiftingsfunctie
Wermicke –Korsakoff syndroom
=
Tekort aan vitamine B
Symptomen
evenwichtstoornissen
desoriëntatie in tijd
daling van het bewustzijn
verwarring
coördinatiestoornissen

Foetaal alcoholsyndroom
=
groeivertraging en mentale achterstand van de baby door overmatig
alcoholgebruik door de moeder.
Gevolgen
groeiachterstand (soms)
mentale achterstand (soms)
hyperactiviteit (soms)
afwijkingen in het gelaat (soms)
EXAMEN!!!!
Wat is de oorzaak van een kater?
ADH
-
= anti – diuretisch hormoon
Functie= voldoende water voorzien in het lichaam.
alcohol blokkeert deze functie.
Gevolg= uitdroging door te weinig absorptie
Oplossing= water drinken
Samenvatting Cateringbeheer
15/29
2.3.5 Energiewisseling en energiebehoefte
1
Inleiding
a)
Energetische waarde van een voedingsstof
1 g eiwit = 4 kcal = 17 kJ
1 g vet = 9 kcal = 38 kJ
1 g koolhydraat (suiker) = 4 kcal = 17 kJ
1 g alcohol = 7 kcal = 29 kJ
b)
Berekening van de totaal energetische waarde van een maaltijd.
c)
Berekening van de energieprocenten van een maaltijd.
% = Energie in een voedingstof / totale energetische waarde
Zie tabel volgende pagina
2
Energiewisseling in het lichaam
Voedingsstoffen
80% warmte
Chemische energie
20% mechanische energie
Uitwendige arbeid
Inwendige arbeid
Basaal metabolisme
Thermogeen effect
3
Energiebehoefte
a)
Factoren die de energiebehoefte beïnvloeden
Basaal metabolisme
= energie die nodig is om de processen uit te voeren in rusttoestand.
= vb. bloedsomloop, ademhaling, hartslag, …
Het wordt uitgedrukt in kJ/u of kJ/24u
Grote variatie in energiebehoefte per kg lichaamsgewicht.
BMI = totale lichaamsgewicht – vet
Thermogeen effect
(6 tot 10 a 15%): hoe meer je eet hoe meer energie je hebt.
Zwangerschap en lactatie (borstvoeding)
Begin: 150 kcal meer nodig
Einde: 400 kcal meer nodig
Borstvoeding: 1000 kcal meer nodig
Groei en leeftijd
De energiebehoefte voor kinderen is hoger
Uitwendige arbeid: drie beroepsgroepen volgens arbeidsbelasting.
1) Geringe arbeidsbelasting
Samenvatting Cateringbeheer
16/29
vb. administratief werk, onderwijzers, studenten, artsen, …
2) Matige arbeidsbelasting
vb. spoorwegpersoneel, musici, toneelspelers, …
3) Zware arbeidsbelasting
vb. vuilnismannen, leger, professionele sporters, mijnwerkers, …
b)
Interne regulatie van de spierarbeid
Door:
Zenuwstelsel: Spier trekt samen of ontspant naargelang de zenuwimpuls.
Hormonen: staan in voor de stofwisseling van suikers, vetten en eiwitten in
de spieren.
Bloedsomloop en ademhaling: er is voldoende zuurstof nodig voor de
spieren.
Inademen -> zuurstofgas -> bloed -> spiercellen
Energieleverende reserves: wordt aangewend bij mechanische arbeid.
Vb. glycogeen (=Polysachariden suiker)
c)
Gevolgen van spierarbeid
Warmte (80%)
Vermoeidheid: wanneer je traint word er melkzuur omgezet. Als je de
volgende dag stijf ben komt dat door de opstapeling van het melkzuur in het
lichaam) Tegengaan? Regelmatig trainen.
d)
Energetisch voedingspatroon en energiebalans
Evenwichtige voeding
10% eiwitten
30% vet ten
60% koolhydraten= suikers
-
e)
Energiebalans
= verhouding van de energieopname tot het energieverbruik.
Energieverbruik > energieopname = - (ziekte, energiebeperkend dieet)
Energieopname > energieverbruik= + (groei, zwangerschap, herstel na
ziekte, begin trainingsperiode)
Lichaamsgewicht
-
BMI (body mass index)= gewicht in kg / (lengte in m)2
 < 18
= ondergewicht
 18-24,9
= ideaal
 25-26,9
= licht overgewicht
 27-29,9
= matig overgewicht
 30-39,5
= obesitas
 > 4O
= problematisch!
-
Buik-heup verhouding= omtrek ter hoogte van de navel
Breedste omtrek op de heupen.
 Het is een betere indicatie van vetverdeling
 appelprofiel (mannen): vetophoping thv buik > 1
 peerprofiel (vrouwen): vetophoping thv billen > 0,85
Samenvatting Cateringbeheer
17/29
2.3.6 Water
a)
Functies van water




b)
Oplosmiddel
Transportmiddel: Vb. zweet verdampt als het uit het lichaam komt= afvalstof
Temperatuursregulator: Water heeft een grote warmtecapaciteit. Het kan
veel warmte afgeven, zonder zelf veel warmte te verliezen
Bouwstof: vb. alle weefsels, speeksel, smeer (gewrichten)
Waterbalans
= Omvat de normale dagelijkse wateropname en het verlies van water.
In totaal hebben we 2,5 liter water nodig /dag.
1 liter halen we uit vaste voedingsstoffen.
Opname
Drank
Voedselvocht
Stofwisselingswater
1,8 – 2,5
Totaal
c)
In liters
1 – 1,25
0,5 – 0,8
0,3 – 0,45
In liter
1 – 1,25
0,2
Totaal
2 – 2,5
0,5
0,3
Verdeling van water in het lichaam

MENSELIJK LICHAAM = 60% vocht waarvan
40 % intracellulair
= vocht in de cellen




d)
Verlies
Urine
Stoelgang
Onzichtbaar
-zweet
-ademvocht
20 % extracellulair
= vocht buiten de cellen
afhankelijk van de aard van het orgaan en de ontwikkeling van het organisme
dehydratatie: verhoogd verlies van water (buikloop)
te hoge waterretentie: verlaagd verlies van water
Oedeem: zwelling van de ledematen als gevolg van dehydradatie
Wanneer krijgen we dorst?



Vanaf waterverlies van 1% (vochtverlies in de cel)
Wanneer we zweten
Te groot weefselvolume > bloedvolume -> oedeem: gezwollen weefsels
(zwelling van de ledematen).
Samenvatting Cateringbeheer
18/29
2.3.7 Vitaminen

Wat?
= Organische bestanddelen met een zeer verschillende scheikundige
samenstelling, die van nature in voedingmiddelen voorkomen.
= essentiële micronutriënten: Het is een voedingsstof dat slechts in beperkte
hoeveelheid nodig is.

Hoe worden ze aangemaakt?
- Planten
- Micro organismen
- Dieren
- Darmflora van de mens (in beperkte mate)

Eigenschappen?
-
Hittelabiel: bij een stijging van de temperatuur = minder vitaminen (bij het
klaarmaken van eten bijvoorbeeld.)
Gemakkelijk oxideerbaar: ze reageren heel snel met zuurstof.
Lichtgevoelig: bij een stijging van het lichtaanbod, zijn er minder
vitaminen aanwezig.

Hypo- en hypervitaminosen => ADI (Acceptable Daily Intake)
- Hypovitaminosen: te weinig vitaminen (niet goed)
- Hypervitaminosen: teveel aan vitaminen

ADI van de vitaminen
Vitamine
Vitamine C
a)
Chemische naam
Ascorbinezuur
ADI (mg)
60
Vetoplosbare vitaminen

Vitamine A (retinol)

Bronnen
- dierlijk: melk, kaas, lever, boter
- plantaardig (carotenen): pigment dat voorkomt in planten, groenten,
vruchten (paprika, wortel)

Opslagplaats
- Wordt opgeslaan in de lever en beïnvloedt alle weefsels

Functies
- visuele waarneming! = Opbouw van het netvlies
- opbouw en werking van oppervlakteweefsels
- weerstand tegen infecties
- vorming van sommige hormonen (maandstonden)

Tekort
- nachtblindheid (bij volwassenen)
- problemen bij kinderen
- Xeroftalmie: uitdroging van het hoornvlies = blindheid
Samenvatting Cateringbeheer
19/29

Vitamine D (calciferol)

Bronnen
- lagere planten (+ gist)
- zonnestraling (huid)
- dierlijke bronnen: vis, olie, levertraan

Functies
- Calcium absorptie bevorderen in de darm
- Activatie van de nieren
- Immuunsysteem

Tekort
- kinderen: Rachitis = tekort aan vitamine D in de botten waardoor de
ledematen verkrommen.
- volwassenen: Osteomalacie = tijdens de menopauze voorkomen van
ontkalking van de botten (hormonaal)
- ouderen: osteoporose
- Scoliose: zijdelingse verkromming van de ruggengraat

Vitamine E

Bronnen
-

Functies
-

Bevordert de absorptie van vitamine A in de dunne darm
Celmembranen
Watertransport in de cel en tussen de cel
Tekort
-

Plantaardige oliën
Tarwekiemen, volkerenproducten, bruin brood
Eidooier, melk
Bloedingen (bij prematuren)
Onvruchtbaarheid (bij dieren)
OPMERKING
EPO: eiwit wordt op een natuurlijke manier aangemaakt door de nieren.
Heeft een gunstige invloed op de aanmaak van rode bloedlichaampjes.
Wanneer ze EPO kunstmatig inspuiten wordt het bloed dikker waardoor de
kans op een hartinfarct sterk vergroot.
Hoe meer rode bloedlichaampjes, hoe meer zuurstof (langer
uithoudingsvermogen).
Hematocriet= % rode bloedlichaampjes in het bloed
Vrouwen: 46, mannen: 47
Samenvatting Cateringbeheer
20/29

Vitamine K

Bronnen
-

Functies
-

Bloedstolling en bloedvorming
Tekort
-

Groene plantendelen: kool, olie, aardappelen
Dierlijk: eigeel, lever
Darmflora van de mens
Bloedingen: bloedstollingen niet voldoende
OPMERKING
Fibrogeen (oplosbaar eiwit in het bloed) wordt omgezet in Fibrine
(onoplosbaar eiwit) door vitamine K.
Het zorgt ervoor dat er een korstje komt op je huid bij een wonde.
b)
Wateroplosbare vitaminen

Vitamine B

Algemeen
-

Bronnen
-

Thiamine maakt deel uit van het B-complex
B- complex is noodzakelijk voor het goed functioneren van de
celstofwisseling
Zorgt voor voldoende energie
Dierlijk: kip, mossels, varkensvlees, lever
Plantaardig: aardappelen, vers fruit, brood
Gist
Buitenste vlies van graankorrels (ongepelde rijst)
Tekort
-
Huidontstekingen
Syndroom van Wernicke-Korsakoff (zie p.15)
Ernstig tekort: Beri-Beri (zenuwstelselproblemen: psychologische
problemen, hartstoornissen, ledematen zijn zwak en pijnlijk,
gewichtsverlies of opzwelling)
Samenvatting Cateringbeheer
21/29

Vitamine C (ascorbinezuur)

Bouw
-

Bronnen
-

Verse groenten en vers fruit
Bereiding: tijden de schoonmaak kan er veel vit C verloren gaan!
Functies
-

Veel gelijkenissen met monosachariden.
Planten en verschillende diersoorten (glucose+galactose) <-> mens,
aap, Guinees biggetje (wij kunnen dit niet zelf opbouwen, planten
kunnen dat wel)
Helpt bij de synthese van collageen: zorgt ervoor dat de huid mooi en
soepel blijft -> huideiwit
Neurotransmitters
IJzerabsorptie
Immuunsysteem (witte bloedcellen)
Vorming van hemoglobine, bijnierhormonen
Tekort
-
Scheurbuik (zeelui op schepen 18e eeuw) (= te weinig vitamine C,
tekort aan collageen, tast de bloedvaten aan in de huid!) Ontstoken
tandvlees, tanduitval, algemene verzwakking, dood.
2.3.8 Mineralen

Algemeen
-

Heeft een belangrijke betekenis in onze voeding
Essentieel zijn er 21 mineralen waarvan we 7 mineralen in grote
hoeveelheid nodig hebben en 14 sporenelementen die we in mindere
mate nodig hebben.
4 a 5 % van ons lichaamsgewicht bestaat uit mineralen
Functies
-
Bouwstoffen (lichaamsweefsels)
Regulerende stoffen (stofwisselingsproces, die de enzymen aan zetten
tot werken)
Absorptie ter hoogte van de dunne darm
Mineralenverlies (urine, zweet, stoelgang)
Samenvatting Cateringbeheer
22/29


CALCIUM

Behoefte
Het kan natuurlijk variëren.
Vb. Een hoger calciumgehalte nodig bij zwangere vrouwen, kleine
kinderen,…

Bronnen
- Dierlijk: zuivel, vlees, melk, kaas, yoghurt
- Plantaardig: spinazie, graan, brood en noten

Functies
- Botopbouw = stevigheid van het skelet en gebit
- Calcium ionen = in bloed en weefselvocht: hart, enzymen,
neurotransmitters, kunnen mogelijk bescherming bieden tegen
bepaalde vormen van kanker.

Tekort
- Kinderen: Rachitis: tekort aan vit D. in de botten -> ledematen
verkrommen)
- volwassen (= osteomalacie tijdens de menopauze: ontkalking van de
botten, hormonaal.)
- ouderen (= osteoporose)
- Scoliose: zijdelingse verkromming van de ruggengraat
IJZER

Voorkomen
- 4 g bij volwassenen
- Hemoglobine (80%)
- Myoglobine (5%) -> kan zuurstof binden in de spieren
- Reservevoorraad (15%) -> in de lever, mild, beenmerg

Bronnen
- Groene groenten
- Vlees
- Donkere broodsoorten

Functies
- Bouwstof
- Regulerende stof

HEMOGLOBINE

Oorzaken ijzertekort?
- eenzijdige voedselkeuze
- te geringe voedselopname
- snelle groei
- veel bloedverlies

Gevolgen ijzertekort?
-
bloedarmoede (= anemie)
Samenvatting Cateringbeheer
23/29

JODIUM

Waar in het lichaam?
-
75% in de schildklier
25% in spieren, bloed en eierstokken

Bronnen
- Zeevis
- Spinazie
- Eieren

Functies
= Belangrijke component van thyroxine= pro-hormoon dat geproduceerd
en afgescheiden wordt door de schildklier.
-

stimuleert de metabole processen
bouw van eiwitten
stimuleert de groei en de hersenontwikkeling
speelt een rol in cholesterolmetabolisme
Tekort?
-
de schildklier zwelt op en maakt te weinig thyroxine aan waardoor er
een kropgezwel ontstaat.
problemen bij kinderen
problemen bij volwassenen: opzwelling in de hals, trage stofwisseling,
vasthouden van vocht, overgewicht.
Samenvatting Cateringbeheer
24/29
3
Levensmiddelenleer
Levensmiddelen
voedingsmiddelen
dierlijk
3.1
plantaardig
genotsmiddelen
smaakgevers
Vlees + vis
Granen en peulvruchten
Zuivel + eieren
Groenten en fruit
Vetstoffen (vet + olie)
Vetstoffen (vet + olie)
dranken
Algemene inleiding over de wetgeving van levensmiddelen

Levensmiddelenwetgeving
-

Tendens tot deregulering
-

verantwoordelijkheid van de overheid wordt doorgeschoven naar de
producent.
Zij moeten de veiligheid kunnen garanderen doorheen elke stap van het
productieproces.
Veilige voedingsmiddelen = gezond + kwaliteitsvol
-

Productie
Handel
Vroeger was alleen het eindproduct belangrijk
Nu: elke stap in het productieproces moet gecontroleerd worden!
HACCP
- Hazard Analysis Critical Control Points
= Preventieve en gestructureerde aanpak voor de controle van de
mogelijke gevaren die de productveiligheid in het gedrang brengen.
- Vb. handhygiëne

Algemeen
-
-
CCP’s
= critical control points
= alle stappen worden gecontroleerd in het proces om zo
weinig mogelijk bacteriën te creëren.
Adequate procedures worden vastgelegd om het risico te beheersen.
Samenvatting Cateringbeheer
25/29

7 basisprincipes volgens de CODEX ALIMENTARIUS (alimentation=
voeding)
1.
2.
3.
4.
Identificeer de mogelijke gevaren in alle stappen van het product.
Identificeer de ccp’s die kunnen beheerst worden.
Leg kritische grenswaarden vast voor elke ccp.
Ontwerp een monitoringssysteem: toezicht door waarneming en
meting.
5. Ontwerp een bijsturingsysteem indien een ccp niet wordt beheerst.
6. Bundel alle gegevens, procedures en meetresultaten in een
documentatiesysteem.
7. Stel een verificatieprocedure op om na te gaan of het HACCP-systeem
werkt.
3.2
Kwaliteitsachteruitgang en bederf

Kwaliteitsveranderingen
-
Gunstig -> stimuleren
Ongunstig -> bederf

Begrip kwaliteit (subjectief, objectief)

Bederf
-
Fysisch
Chemisch
Biologisch
3.2.1 Fysische gevaren
= Meestal niet schadelijk, maar je merkt wel een achteruitgang in kwaliteit.

FYSISCH BEDERF
-

Uitdrogen (Retrogradatie) vb. groenten, brood
Opname van vocht vb. speculoos
Uitkristalliseren vb. suiker
Zweten vb. kaas, cacaoboter
Bevriezen: ijskristal beschadigt de celwand
FYSISCHE VOORWERPEN
= vreemde voorwerpen (glas, metaal, beenderen, hout, plastiek, steen, …)
Preventie
- Scholing personeel
- Rein houden van de omgeving
- Selectie verpakking
Samenvatting Cateringbeheer
26/29
3.2.2 Chemische gevaren
a)
VETTEN
 Auto-oxidatie
= reactie met zuurstof uit het product zelf
 Hydrolyse (geheel of gedeeltelijk)
Onaangename geur van sommige vetzuren.
= Afbraak van vet wordt dmv water gesplitst in vetzuren.
 Oxidatie = Ranzigheid:
1. Keton-ranzigheid
2. Aldehyde-ranzigheid
b)

Acroleïne vorming
= langdurige verhitting van vetten -> hydrolyse -> glycerol (alcohol)
-> Acroleïne (giftig)
Vb. frituren

Polymerisatie
= langdurige verhitting van vooral onverzadigde vetten -> lange ketens
-> afkoeling -> viskeus (giftig)
ENZYMATISCHE BRUINKLEURING (melanine)
-
c)
SPLITSING VAN PECTINE
-
d)
Beschadiging
Bereiding
Vb. Fruit en groenten
Pectinase breekt pectine af (suiker)
Groenten of fruit wordt zacht
REACTIE MET VERPAKKING
-
Conserveerblik (ijzer +laagje tin)
a. reactie met Sn (eiwitrijke producten) tin
b. reactie met Fe ijzer


bij vallen of stoten (zure producten) = CHEMISCHE BOMBAGE
onvoldoende sterilisatie (eiwitrijke producten) =
BACTERIOLOGISCHE BOMBAGE
Steriliseren= kort verhitten van de voedingsstof (doodt bacteriën)
Samenvatting Cateringbeheer
27/29
e)
CONTAMINANTEN
= stoffen die niet opzettelijk worden toegevoegd en die de gezondheid
kunnen schaden.

Teeltcontaminanten
-

Milieucontaminanten
-
-

Zware metalen (Pb= Lood, Cd= Cadmium, Hg= Kwik, As= Arceen)
=> zijn zeer moeilijk afbreekbaar zowel bij de mens als in het milieu.
=> zijn in zeer lage hoeveelheid giftig.
PCB’s
=polychloorbifenylen
= organische stof waar chloor in zit, die
kankerverwekkend is.
DIOXINE: gechloreerde organische stoffen
Verpakking
-

Gewasbeschermingsmiddelen
NEL: no toxic effect level
ADI: aanbevolen dagelijkse hoeveelheid
Veiligheidsfactor: 100 voor de mens
Nitraten in groenten: via de bodem worden ze omgezet in nitrieten
(kan leiden tot maag- en darmkanker)
antibiotica,…
hormonale preparaten
Migratie (+voorschriften)
Stoffen ontstaan tijdens bereiding
PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen)
Vb. Naftaleen
3.2.3 Biologische gevaren
a)
Pathogeen
= schadelijke bacteriën
= ziekteverwekkend
b)
Voedselinfectie:
= voedsel wordt tijdens en na bereiding geïnfecteerd.
Vb. Stafylokokken = veroorzaakt misselijkheid en diarree.
Grootste risico: kruisbesmetting
=> minimaal infectieve dosis
= kleinst aantal kolonievormende eenheden.
= minimum aantal kiemen die nodig zijn om een infectie of vergiftiging
te veroorzaken.
Samenvatting Cateringbeheer
28/29
c)
Voedselvergiftiging
= micro-organismen produceren tijdens hun stofwisseling toxines in het
voedsel.
 Algemene symptomen
-
Maag- en darmklachten
Eventuele spierverlamming

Asymptomatische dragers
= drager zijn van ziekte of bacterie die nog geen symptomen heeft.

Groeivoorwaarden voor micro-organismen
-
-
-
Voedingsstoffen vb. koolstof, stikstof,…
Aërobe en anaërobe micro-organismen O2)
Aëroob: overleeft enkel in zuurstofrijke omgeving
Wateractiviteit (aw) =de hoeveelheid water, beschikbaar voor mo’s
0<aw<1
aw<0,6
= geen microbiële groei
aw>0,98
= optimaal voor microbiële groei
pH of zuurtegraad
 pH 7 = optimaal voor bacteriën en schimmels.
 Zuur =gisten
 Weinig micro-organismen groeien nog bij pH<4
 Ook een sterk alkalische pH belemmert de groei.
Temperatuur
 De optimale temperatuur en limietwaarden voor elk micro-org.
 Range varieert tussen -10 en 80°C
Tolerantie (°C) Optimum (°C)
Psychrofielen 0 – 20
10 – 20
Psychrotrofen 0 – 35
20 – 30
Mesofielen*
10 – 45
20 – 40
Thermofielen 25 – 80
50 – 60
 *Mesofielen= meest pathogenen zitten in deze categorie.

Voorbeelden
Salmonella
Listeria
Stafylokokken
Clostridium
botulinum
-
Optimaal (°C)
37
25-30
37
30-37
Maximaal (°C)
45-47
45
48
48
Groeisnelheid



-
Minimaal (°C)
5,1
0
7-11
3,3
Afhankelijk van vorige parameters Vb. Salmonella
Generatietijd =tijd tussen 2 opeenvolgende delingen
= N= No x 2n
Sporevorming
= in ongunstige omstandigheden gaan micro-organismen over in de
spore-vorm
Samenvatting Cateringbeheer
29/29
Download