Zijn kredietbeoordelingsagentschappen nog steeds krachtig? Een

advertisement
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
Zijn kredietbeoordelingsagentschappen
nog steeds krachtig? Een studie met
betrekking tot de informatieve waarde en
de accuraatheid van de
kredietbeoordelingen
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Handelswetenschappen
Justine Gyselinck & Paulien Huyghe
onder leiding van
Prof. Jessie Vantieghem
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
Zijn kredietbeoordelingsagentschappen
nog steeds krachtig? Een studie met
betrekking tot de informatieve waarde en
de accuraatheid van de
kredietbeoordelingen
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Handelswetenschappen
Justine Gyselinck & Paulien Huyghe
onder leiding van
Prof. Jessie Vantieghem
Vertrouwensclausule
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Naam student: Justine Gyselinck
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Naam student: Paulien Huyghe
I
Abstract
Sinds de komst van de financiële crisis in 2007, kregen de kredietratingsagentschappen
verschillende kritieken te verduren. Een van die kritieken was dat de uitgegeven ratings niet
accuraat genoeg waren en dus niet de juiste informatie weerspiegelden. Doorheen de tijd
speelden de ratingsbureaus hierop in door betere ratingsmethodes te creëren. Ook werd de
regelgeving omtrent de uitgave van ratings aangepast. In dit onderzoek wordt nagegaan of de
accuraatheid van ratings hierdoor werkelijk is verbeterd of niet.
Ook wordt er in dit onderzoek nagegaan hoe sterk de impact van kredietratingsagentschappen
nog is op de maatschappij. Voor de crisis werd gesteld dat ondernemingen erg afhankelijk
waren van de ratings en ratingsveranderingen van de ratingsbureaus. In dit onderzoek wordt
nagegaan of dat nog altijd het geval is. In deze masterproef wordt de situatie voor, tijdens en
na de financiële crisis van 2007 bestudeerd.
Voor beide delen van het onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen financiële en nietfinanciële ondernemingen.
Uit de resultaten van het onderzoek naar de accuraatheid van ratings kan geconcludeerd
worden dat de ratingsmodellen van Moody’s als meer accuraat aanschouwd kunnen worden
dan deze van S&P. De bekomen resultaten moeten echter met een kritisch oog bekeken
worden, aangezien de bestudeerde data vrij beperkt is.
De resultaten uit de eventstudie liggen niet steeds in lijn met de vooropgestelde hypotheses.
Vooral bij ratingsstijgingen, worden er andere resultaten verworven dan verwacht. Op
verschillende momenten worden er negatieve significante resultaten waargenomen.
Ratingsdalingen daarentegen bevestigen dan weer de hypothese. Downgrades hebben dus een
negatieve impact op de maatschappij.
III
Woord vooraf
Deze masterproef richt zich op de accuraatheid van ratings en de informatieve waarde die
kredietratingsagentschappen nog bezitten in de maatschappij. De masterproef is het sluitstuk
van onze universitaire opleiding en leidt daarmee ook tot de start van een boeiende carrière.
Dit onderzoek zou niet tot stand gekomen zijn zonder de hulp van een aantal personen. Op
deze manier willen we een woord van dank tot hen richten.
Eerst en vooral willen we onze promotor professor Jessie Vantieghem bedanken voor de
deskundige begeleiding, de vele tips, de aanmoedigende woorden en het geloof in een goede
afloop tijdens dit langdurige proces.
Verder willen we ook vrienden en familie bedanken om ons te steunen tijdens dit hele proces
en om onze masterproef na te lezen op tekortkomingen.
Ten slotte willen we ons via deze weg richten tot de Universiteit Gent en alle professoren en
assistenten die ons verschillende theoretische aspecten hebben bijgebracht tijdens onze
opleiding. Uiteraard lag deze basiskennis aan de grondslag van onze masterproef.
V
Inhoudstabel
VERTROUWENSCLAUSULE ................................................................................................................. I
ABSTRACT....................................................................................................................................... III
WOORD VOORAF ............................................................................................................................. V
INHOUDSTABEL ............................................................................................................................. VII
GEBRUIKTE AFKORTINGEN .............................................................................................................. XI
LIJST VAN DE TABELLEN................................................................................................................. XIII
LIJST VAN DE FIGUREN ................................................................................................................... XV
INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING ................................................................................................... 1
1. LITERATUUROVERZICHT............................................................................................................. 2
1.1. INLEIDING ............................................................................................................................................. 2
1.2. WAT ZIJN CREDIT RATING AGENCIES? ........................................................................................................ 4
1.2.1. Inleiding .......................................................................................................................................... 4
1.2.2. Definitie credit rating agency (CRA) ............................................................................................... 5
1.2.3. Overzicht van de drie belangrijkste CRA’s. .................................................................................... 6
1.2.4. Wat zijn credit ratings? .................................................................................................................. 7
1.2.5. ‘Solicited’ en ‘unsolicited’ ratings ................................................................................................ 10
1.2.6. Het ‘issuer pays’-model................................................................................................................ 11
1.2.6.1. Verschil tussen het ‘investor pays’ -model en het ‘issuer pays’-model .................................... 11
1.2.6.2. Belangenconflicten in het ‘issuer pays’-model ......................................................................... 12
1.2.7. Het Credit Rating Proces .............................................................................................................. 13
1.2.7.1. Fase 1: ratingsverzoek............................................................................................................... 13
1.2.7.2. Fase 2: Rating analyse ............................................................................................................... 14
1.2.7.3. Fase 3: Besluitvormingsfase ...................................................................................................... 14
1.2.7.4. Fase 4: Verspreidingsfase.......................................................................................................... 15
1.2.8. Credit Watchlists en Rating Outlooks .......................................................................................... 15
1.2.9. Voordelen van de komst van kredietratingsagentschappen ....................................................... 17
1.3. BELANG VAN KREDIETBEOORDELAARS IN DE MAATSCHAPPIJ ........................................................................ 18
1.4. POSITIE VAN KREDIETBEOORDELINGSAGENTSCHAPPEN OP DE FINANCIËLE MARKT DOORHEEN DE TIJD ................. 21
1.4.1. Voor de financiële crisis ............................................................................................................... 21
1.4.1.1. Kritiek op CRA’s ......................................................................................................................... 23
1.4.1.2. De beursintrede van Moody’s................................................................................................... 24
VII
1.4.1.3. Belangenvermenging ................................................................................................................ 25
1.4.1.4.
Wijziging van de ratingskwaliteit tijdens een hoog- of laagconjunctuur ................................. 26
1.4.1.4. Foute beoordeling van CDO’s ................................................................................................... 27
1.4.2. Tijdens de financiële crisis............................................................................................................ 28
1.4.3. Na de financiële crisis................................................................................................................... 29
1.5. EUROPESE REGULERING VAN EN TOEZICHT OP KREDIETRATINGSAGENTSCHAPPEN ............................................ 30
1.5.1. Inleiding ........................................................................................................................................ 30
1.5.2. Geen reglementering van de activiteiten van CRA’s tot 2006 .................................................... 31
1.5.3. IOSCO Gedragscode ..................................................................................................................... 32
1.5.4. CRA Verordening I : als basis voor de huidige Europese regulering inzake CRA’s ....................... 34
1.5.5. CRA Verordening II ....................................................................................................................... 36
1.5.6. CRA Verordening III: als huidige regelgeving in de Europese Unie .............................................. 37
1.6. SPLIT RATINGS .................................................................................................................................... 40
1.7. INFORMATIEVE WAARDE ....................................................................................................................... 43
2. ONDERZOEKSOPZET ................................................................................................................ 49
2.1. ONDERZOEKSDESIGN ............................................................................................................................ 49
2.2. HYPOTHESES ....................................................................................................................................... 52
2.2.1. CAP-Model ................................................................................................................................... 52
2.2.2. Eventstudie .................................................................................................................................. 53
3. ONDERZOEKSDESIGN CAP ........................................................................................................ 59
3.1. DATA ................................................................................................................................................. 59
3.2. METHODOLOGIE.................................................................................................................................. 62
3.3. EMPIRISCH RESULTAAT ......................................................................................................................... 66
3.3.1. Accuraatheid: Verschil tussen Moody’s en S&P .......................................................................... 66
4. ONDERZOEKSDESIGN EVENTSTUDIE ......................................................................................... 69
4.1. DATA ................................................................................................................................................. 69
4.2. METHODOLOGIE.................................................................................................................................. 74
4.3. EMPIRISCH RESULTAAT ......................................................................................................................... 80
4.3.1. Impact ratingsveranderingen op de stock return – event window ............................................. 80
4.3.1.1. Stijgingen ................................................................................................................................... 80
4.3.1.2. Dalingen .................................................................................................................................... 81
4.3.2. Impact ratingsveranderingen op de stockreturn – doorheen de tijd .......................................... 82
4.3.2.1. Stijgingen ................................................................................................................................... 82
4.3.2.2. Dalingen .................................................................................................................................... 84
4.3.3. Impact ratingsveranderingen op financials & non-financials – event window............................ 86
VIII
4.3.3.1. Stijgingen ................................................................................................................................... 86
4.3.3.2. Dalingen .................................................................................................................................... 88
5. CONCLUSIE .............................................................................................................................. 90
6. LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN ..................................................................................... XVII
IX
Gebruikte afkortingen
AR
AR
CAP
CAR
CDO
CESR
CRA
ECAIF
ECB
EED
EJR
ESMA
FISD
Fitch
FSF
IBCA Limited
IMF
IOSCO
IPO
IRB
LGD
MBS
Moody’s
NR
NRSRO
PIT
Reg FD
ROC
S&P
SA
SEC
TTC
Abnormal Return
Accuracy Ratio
Cumulative Accuracy Profile
Cumulative Abnormal Return
Collateral Debt Obligation
Committee of European Securities Regulators
Credit Rating Agency
External Credit Assessment Institutions
European Central Bank
Expected Exposure at Default
Egan-Jones Ratings
The European Securities and Markets Authority
The Fixed Investment Securities Database
Fitch Investors Service
Financial Stability Forum
International Bank Credit Analysis Limited
International Monetary Fund
The international Organization of Securities Commissions
Initial Public Offering
Institutional Review Board
Loss Given Default
Mortgage Backed Securities
Moody’s Investors Service
Normal Return
Nationally Recognized Statistical Rating Organization
Point In Time
Regulation Fair Disclosure
Receiver Operating Characteristic
Standard & Poor’s
Standardized Approach
Securities and Exchange Commission
Through The Cycle
XI
Lijst van de tabellen
Tabel 1: Investment grade ............................................................................................................. 8
Tabel 2: Speculative grade ............................................................................................................. 8
Tabel 3: Categorieën ratings ........................................................................................................ 61
Tabel 4: Cumulatieve waarden Moody's ..................................................................................... 66
Tabel 5: Cumulatieve waarden S&P............................................................................................. 67
Tabel 6: Overzicht landen met bijhorend aantal events ............................................................. 71
Tabel 7: Overzicht Sectoren met bijhorend aantal bedrijven...................................................... 72
Tabel 8: Aantal down- en upgrades S&P/Moody's voor verschillende subcategorieën ............. 73
Tabel 9: Upgrades S&P/Moody's (gem. CAR's & bijhorende t-test) ............................................ 81
Tabel 10: Downgrades S&P/Moody's (gem. CAR's en bijhorende t-test) ................................... 82
Tabel 11: Upgrades S&P/Moody's doorheen de tijd (gem. CAR's en bijhorende t-test) ............ 84
Tabel 12: Downgrades S&P/Moody's doorheen de tijd (gem. CAR's en bijhorende t-test) ....... 86
Tabel 13: Upgrades S&P/Moody's financials & non-financials.................................................... 88
Tabel 14: Downgrades S&P/Moody's financials & non-financials ............................................... 89
XIII
Lijst van de figuren
Grafiek 1: CAP-model (Engelmann, 2003) ................................................................................... 62
Grafiek 2: CAP-model Moody's .................................................................................................... 66
Grafiek 3: CAP-model S&P ........................................................................................................... 68
Grafiek 4: Estimation window en event window(s) per event .................................................... 76
XV
XVI
Inleiding en probleemstelling
Tijdens deze masterproef wordt een onderzoek gevoerd naar de accuraatheid van ratings en
de informatieve waarde die Credit Rating Agencies (CRA’s) spelen in de maatschappij. Sinds
de komst van de financiële crisis in 2007 kwamen verschillende zaken aan het licht die
aantoonden dat CRA’s medeverantwoordelijk waren voor het ontstaan van de crisis.
Een eerste probleem bij CRA’s was het onderscheid tussen ‘solicited’ ratings en ‘unsolicited’
ratings. Bij ‘solicited’ ratings wordt de verkregen rating door de entiteit of emittent zelf
aangevraagd. Hiervoor ontvangt de CRA een premie, de zogenaamde ‘rating fee’. Ratings
kunnen echter ook uitgegeven worden zonder dat een entiteit of emittent daar expliciet om
vraagt. Dat is het geval bij ‘unsolicited’ ratings. Uit onderzoek bleek dat CRA’s sneller een
gunstigere rating gingen uitgeven wanneer ze hiervoor betaald werden (Van Roy, 2006). Ook
werd gesteld dat ‘unsolicited’ ratings niet altijd accuraat waren aangezien CRA’s niet steeds
over de nodige informatie beschikten.
Een tweede probleem die ook zal worden aangehaald is het onderscheid tussen het ‘issuer
pays’-model en het ‘investor pays’-model. Bij een ‘issuer pays’-model betaalt de entiteit of
emittent zelf voor de uitgegeven rating. Bij een ‘investor pays’-model betaalt de
investeerder voor de ratings. Deze laatste heeft er alle belang bij dat de ratings accuraat zijn.
Voor de entiteit en emittent is die accuraatheid net niet van belang. Zij hebben er namelijk
alle belang bij dat de verkregen rating zo hoog mogelijk is (Frints, 2014). Aangezien er op dit
moment zeven van de tien NRSRO’s gebruik maken het ‘issuer pays-model’, spreekt het dus
voor zich dat de accuraatheid van die ratings in vraag gesteld wordt. CRA’s zijn namelijk
geneigd om hun klanten tevreden te houden (Moortgat, 2013).
Deze twee kritieken zijn slechts een klein aspect van de zaken die fout lopen/liepen bij de
ratingsprocessen van CRA’s. In deze masterproef worden deze en tal van andere problemen
uitgebreid besproken.
Aangezien uitgegeven ratings en ratingsveranderingen een sleutelpositie spelen op de
financiële markt en de kwaliteit van deze ratings van uitermate belang is voor een goed
functionerende financiële markt, is onderzoek naar die accuraatheid noodzakelijk (Van Laere
et al., 2012). Verder wordt er tijdens dit onderzoek nagegaan of de maatschappij nog steeds
rekening houdt met de uitgegeven ratings. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt voor,
tijdens en na de financiële crisis. Ook wordt het onderscheid tussen financials en nonfinancials onderzocht aangezien Van Laere et al. (2012) stellen dat financiële ondernemingen
ondoorzichtiger zijn wat leidt tot subjectiviteit in het ratingsproces.
1
1. LITERATUUROVERZICHT
1.1.
Inleiding
Tijdens dit onderzoek wordt, zoals al reeds vermeld, de accuraatheid van ratings en de
informatieve waarde van CRA’s op de maatschappij onderzocht. Alvorens hiermee van start
te gaan, dient er een grondige studie gemaakt te worden van de reeds beschikbare literatuur
en onderzoeken. Op die manier kunnen concrete hypotheses opgesteld worden en kan het
belang van dit onderzoek gestaafd worden.
De literatuurstudie is opgedeeld in verschillende aspecten. Eerst en vooral wordt duidelijk
gemaakt wat een CRA is en worden de verschillende agentschappen toegelicht. In de
literatuurstudie wordt er voornamelijk gefocust op ‘The Big Three’: Moody’s Investors
Service (Moody’s), Standard&Poor’s (S&P) en Fitch Investors Service (Fitch). Het onderzoek
zelf focust zich enkel op Moody’s en S&P aangezien zij op dit moment de twee grootste
CRA’s zijn en de methodologie van Fitch vergelijkbaar is met die van S&P.
Vervolgens zal worden gedefinieerd wat credit ratings zijn en hoeveel soorten ratings er
bestaan. Daarna wordt het ratingsproces uitgelegd in verschillende fases en wordt het
belang van CRA’s aangekaart.
Nadat het volledige systeem van CRA’s uit de doeken is gedaan, wordt de focus gelegd op de
accuraatheid van credit ratings. Door een analyse te maken van de positie van CRA’s op de
financiële markt doorheen de tijd, wordt nagegaan waar het precies misliep en hoe CRA’s
hierop reageerden. Daarna komt de Europese regulering aan bod en het toezicht op CRA’s.
Op die manier kan een beeld geschetst worden van de mate waarin CRA’s zich aanpassen
doorheen de tijd met betrekking tot hun accuraatheid.
2
Ook split ratings kunnen een impact hebben op de accuraatheid van ratings. Het fenomeen
waarbij ratings aangevraagd worden bij verschillende CRA’s verhoogt de druk op de
accuraatheid.
Ten slotte wordt een korte analyse gemaakt van de verschillende onderzoeken die reeds
verricht zijn omtrent de informatieve waarde van CRA’s. Dit deel van de literatuurstudie legt
de verschillende tekortkomingen bloot en draagt bij tot deel twee van ons onderzoek.
3
1.2.
Wat zijn credit rating agencies?
1.2.1. Inleiding
Tegenwoordig zijn de krediet- en kapitaalmarkten in onze huidige economie van groot
belang. Een perfect werkende financiële markt zorgt ervoor dat geld van kredietgevers
(bedrijven, gezinnen of de overheid met geldoverschotten) zo efficiënt mogelijk worden
doorgesluisd naar kredietnemers (bedrijven, gezinnen of overheid met geldtekorten). Door
het gebruik van financiële instrumenten is het mogelijk dat huishoudens met een tijdelijk
inkomenstekort kunnen lenen van huishoudens met een inkomensoverschot. Op die manier
stijgt de consumptie en het aantal investeringen in de economie, wat uiteindelijk leidt tot
economische groei en welvaart.
Er zijn heel wat verschillende financiële producten, waarbij we drie basisvormen van elkaar
gaan onderscheiden. Dat zijn aandelen1, obligaties2 en leningen3. Elk van deze drie vormen
steunt op de wisselwerking tussen risico en rendement. De keuze in deze instrumenten
hangt af van de risicoaversie, het verwachte rendement, alsook de informatie die
beschikbaar is over de lener. Het is daarom belangrijk dat een kredietgever zich voldoende
laat informeren over de kredietwaardigheid van diegene aan wie hij zijn kapitaal ter
beschikking stelt.
Er zijn verschillende ondernemingen ontstaan die deze informatie kunnen verschaffen,
waaronder de kredietratingsagentschappen of credit rating agencies (CRA’s). Deze
kredietbeoordelaars voorzien de kredietgevers van credit ratings. Een credit rating of een
kredietbeoordeling probeert de investeerders te informeren over de kans dat een
1
Effecten die een deel van het kapitaal van een onderneming vertegenwoordigen. De eigenaar ervan, de
aandeelhouder, is dus mede-eigenaar van de onderneming. Een gewoon aandeel geeft hem recht op een
dividend en stemrecht op de algemene vergadering.
2
Effecten in de vorm van een schuldbewijs. Door uitgifte van een obligatie kan de uitgevende instelling vreemd
vermogen aantrekken om bijvoorbeeld investeringen te gaan uitvoeren. Een obligatie bezit het recht op
(meestal) een vaste rente en op terugbetaling van de hoofdsom aan het einde van de looptijd.
3
Geldlening waarbij rente over de af te lossen som moet worden betaald aan de uitlener of kredietverschaffer
(meestal zijn dit kredietinstellingen).
4
kredietnemer niet aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Ratings spelen dus een
belangrijke rol op de financiële markt, onder andere bij het bepalen van de
kredietwaardigheid van een emittent.
1.2.2. Definitie credit rating agency (CRA)
CRA’s zijn private ondernemingen die op professionele basis de kredietwaardigheid van
emittenten van financiële instrumenten (de issuers4) gaan beoordelen, alsook het
kredietrisico van de specifieke schuldinstrumenten (de issues5) die zijn uitgegeven door de
emittenten (Hylebos, 2009).
Specifiek beoordelen CRA’s een entiteit of een effect door middel van een credit rating. Deze
ratings verstrekken een opinie over de kredietwaardigheid van een bepaalde entiteit,
schuldinstrument of andere financiële verplichting.
Investeerders krijgen op basis van ratings inzicht in de kredietrisico’s die effecten en
entiteiten inhouden. Dat is namelijk de kans dat een bepaald bedrijf of land zijn schulden
niet kan terugbetalen. Hoe hoger (lager) een credit rating, hoe kleiner (groter) de kans dat
kredietgevers niet zullen worden terugbetaald. De beoordeling van die financiële
instrumenten en emittenten vereist de nodige vakkennis én neemt veel tijd in beslag. Het
IMF (2016) haalt aan dat het dan ook verleidelijk is voor individuele beleggers om te
vertrouwen op de ratings van CRA’s. Of dit nog steeds het geval is, vormt een interessant
topic tot nader onderzoek.
CRA’s brengen, zoals hierboven aangehaald, het voordeel met zich mee dat beleggers
belangrijke informatie verkrijgen over het kredietrisico van bepaalde financiële effecten of
emittenten.
4
Bijvoorbeeld de kredietbeoordeling van een onderneming zoals AB Inbev of een soevereine staat zoals België.
5
Bijvoorbeeld de uitgifte van een obligatie door AB Inbev om investering te financieren. De rating hangt hier
dan af van de looptijd, de rente, de structuur van de obligatie.
5
1.2.3. Overzicht van de drie belangrijkste CRA’s.
De drie grootste kredietbeoordelaars zijn Moody’s Investors Service (Moody’s),
Standard&Poor’s (S&P) en Fitch Investors Service (Fitch). Samen hebben zij een
marktaandeel van 90,44%6 (ESMA, 2014).
S&P bestaat al meer dan 150 jaar en is op dit moment de grootste speler op de financiële
markt. S&P publiceert ratings die een toekomstgerichte mening over de kredietwaardigheid
van een emittent inhouden. De CRA gaat het ondernemingsrisico en het kredietrisico van
een emittent gaan onderzoeken en vormt op basis daarvan een rating. Naast het publiceren
van credit ratings houdt deze CRA zich onder andere ook bezig met het opstellen van
indexen zoals de S&P 5007 (S&P, 2016).
Deze kredietbeoordelaar werd in 2007 erkend als een Nationally Recognized Statistical
Rating Organisation (NRSRO) door de SEC8 (S&P,2016). Dat is een CRA waarbij de
kredietbeoordelingen worden gebruikt door financiële ondernemingen en overheden van de
Verenigde Staten voor verschillende regelgevende doeleinden. Dit soort CRA is ontstaan
eind jaren 90. De SEC erkende oorspronkelijk zeven CRA’s als NRSRO. Deze lijst is gegroeid
tot tien CRA’s. 9
6
Het individuele aandeel in de markt van S&P, Moody’s en Fitch is respectievelijk; 39,69%; 34,53%; 16,22%.
7
De Standard&Poor’s 500 is een gewogen marktwaarde index (aantal aandelen wordt vermenigvuldigd met de
prijs van de aandelen) van 500 verschillende bedrijven die worden verhandeld op de New York Stock Exchange
(NYSE) (Inghelbrecht, 2015).
8
Securities and Exchange Commission. Het hoofddoel van de SEC is het beschermen van beleggers. Ook het
behouden van een eerlijke, ordelijke en efficiënte markt en het vergemakkelijken van investeringen, behoort
tot hun missie (SEC, 2016).
9
Tien NRSRO’s: Best Company, DBRS, Egan-Jones Ratings Company, Fitch Ratings, HR Ratings de México S.A. de
C.V., Japan Credit Rating Agency, Kroll Bond Rating Agency, Moody’s Investors Service, Morningstar Credit
ratings, Standard&Poor’s Ratings.
6
Om als een NRSRO te worden beschouwd, moet men nationaal erkend worden in de
Verenigde Staten en zorgen voor betrouwbare en geloofwaardige ratings. Er wordt ook
rekening gehouden met de grootte van het ratingsbureau, de operationele capaciteit en het
kredietratingsproces (SEC, 2013).
Moody’s Investors Service is de tweede grootste CRA en behoort tot de overkoepelende
Moody’s Corporation, die al bestaat sinds 1909 (Moody’s, 2016). Moody’s gaat zich vooral
focussen op het feit of een emittent zijn schuld op lange termijn zal kunnen afbetalen. In
tegenstelling tot S&P kijkt deze CRA niet enkel naar het risico van een emittent. Moody’s
houdt ook rekening met de waarschijnlijkheid dat een financiële instelling het default risico
kan vermijden door externe ondersteuning te bieden. Deze waarschijnlijkheid kan het
financiële risico van een emittent verlagen en bijgevolg zorgen voor een hogere rating
(Lagache & Rummens, 2014). Ook dit ratingsbureau doet aan randactiviteiten buiten het
verschaffen van credit ratings en wordt aanzien als een NRSRO (Bonsall, 2014).
In 1913 ziet Fitch als laatste het levenslicht en wordt aanzien als een kleine speler op de
markt tot 1989. Na de fusie met IBCA Limited10, groeit zijn positie uit tot het kleinere
broertje van S&P en Moody’s (Becker&Milbourn, 2011). Fitch biedt gelijkaardige producten
aan als S&P en Moody’s en is ook een NRSRO (SEC, 2013).
1.2.4. Wat zijn credit ratings?
Zoals hierboven al werd aangehaald is een credit rating een norm die weergeeft hoe
waarschijnlijk het is dat een kredietnemer zijn schulden al dan niet zal kunnen terugbetalen.
Een hoge rating duidt aan dat de waarschijnlijkheid van het niet-nakomen van de
schuldverplichtingen laag is. Omgekeerd geeft een lage rating een hoog risico aan dat een
emittent zijn schuldverplichtingen niet zal kunnen nakomen (Hylebos, 2009).
10
International Bank Credit Analysis, bedrijf uit Londen.
7
Ratingsbureaus verwezenlijken hun ratings door gebruik te maken van letter- of
cijfercombinaties. Deze codes zijn echter niet gelijk voor alle CRA’s. S&P en Fitch gebruiken
dezelfde ratingsschalen, Moody’s daarentegen maakt gebruik van zijn eigen systeem (Kliger
& Sarig, 2000).
De schaal voor de lange termijn ratings van S&P start bij AAA en eindigt bij D. AAA staat voor
de beste klasse, D staat voor ‘default’ of faillissement. De schaal voor de lange termijn
ratings bij Moody’s start bij Aaa en eindigt bij C (De notering of rating van een obligatie,
2015):
INVESTMENT GRADE
Beschrijving
Uitstekende kwaliteit
Gemiddeld uitstekende kwaliteit
Gemiddelde kwaliteit
Gemiddeld lage kwaliteit
Moody's
Aaa
Aa1
Aa2
Aa3
A1
A2
A3
Baa1
Baa2
Baa3
S&P
AAA
AA+
AA
AAA+
A
ABBB+
BBB
BBB-
Fitch
AAA
AA+
AA
AAA+
A
ABBB+
BBB
BBB-
Moody's
Ba1
Ba2
Ba3
B1
B2
B3
Caa1
Caa2
Caa3
Ca
C
S&P
BB+
BB
BBB+
B
BCCC+
CCC
CCCCC
C
Fitch
BB+
BB
BBB+
B
BCCC+
CCC
CCCCC
C
Tabel 1: Investment grade
SPECULATIVE GRADE
Speculatief
Zeer speculatief
Aanzienlijk risicovol
Geringe slaagkans om resultaat te halen
Zeer speculatieve en riskante obligatie
Zo goed als failliet
Tabel 2: Speculative grade
Bij elke CRA geldt: hoe hoger de rating, hoe lager het risico op falen én omgekeerd. Zo staat
bijvoorbeeld een AAA-rating bij Fitch voor een extreem hoge kans op terugbetaling en een Crating voor een heel hoge kans op wanbetaling. Indien aan een financieel instrument een
8
lage rating werd toegekend, dan betekent dit dat de lener (emittent van het effect) een hoge
rente zal moeten betalen. Een belegger wil in ruil voor een hoger risico, een hogere
vergoeding (Bonsall, 2014).
De bovenstaande ratingsschalen worden nog eens onderverdeeld volgens investeringsgraad
in twee categorieën: ‘investment grade’ ratings (BBB/Baa of hoger) en ‘speculative grade’
ratings (BB/Ba of lager). De ‘speculative grade’ ratings duiden op meer riskantere
investeringen. Meer bepaald, kredietgevers die beslissen om hierin te investeren mogen zich
verwachten op een hogere kans op faling van de emittent (Moortgat, 2013).
De splitsing tussen ‘investment grade’ en ‘speculative grade’ is ook van belang bij het
bepalen van de regelgeving. Dit wordt verder uitgelicht in ‘1.3. Belang van
kredietbeoordelaars in de maatschappij.’
S&P en Fitch splitsen de ratings in deze twee klasses op in drie subcategorieën: ratings met
een plusteken, zonder teken of met een minteken na de letters. Een plusteken bij de rating
van een effect geeft aan dat het tot de betere effecten hoort binnen de hoofdcategorie
(investment grade of speculative grade). Een minteken duidt op een financieel product die
gelegen is onderaan de categorie. Indien een rating geen teken bezit, behoort het effect tot
de gemiddelden van de hoofdcategorie. Bij Moody’s verschilt dit systeem lichtjes, dit
ratingsbureau maakt gebruik van een cijfersysteem. In plaats van een plus- of minteken toe
te voegen, gebruikt Moody’s de cijfers 1, 2 en 3 (Moortgat, 2013).
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen lange en korte termijn ratings. Onder lange
termijn ratings worden de ratings verstaan die gegeven worden aan emittenten of obligaties
met een looptijd van 1 jaar of meer. Korte termijn ratings zijn ratings op producten met een
originele looptijd van minder dan 1 jaar (Moody’s, 2012).
9
1.2.5. ‘Solicited’ en ‘unsolicited’ ratings
Kredietratingsagentschappen kennen verschillende soorten ratings toe, waaronder
‘unsolicited’ ratings en ‘solicited’ ratings. ‘Solicited’ ratings vinden plaats op verzoek van de
emittent of entiteit zelf, waarvoor men in ruil een premie betaalt (i.e. ‘rating fee’).
‘Unsolicited’ ratings worden anderzijds toegekend door een CRA zonder dat de uitgevende
instelling of beoordeelde entiteit daarnaar gevraagd heeft. Dit is echter niet altijd het geval.
Het kan zijn dat men de CRA wel gevraagd heeft om een rating te bepalen, maar dat een
andere CRA een betere rating toekent, zodanig dat je die rating niet meer aankoopt. Dan kan
de CRA toch nog beslissen om die rating als ‘unsolicited’ uit te geven. Zo heeft de CRA wel
toegang gekregen tot alle informatie en waren er dus wel formele contacten. In tegenstelling
tot bij gevraagde ratings wordt er hier dan ook geen ‘rating fee’ betaald aan het
ratingsbureau (Van Roy, 2006).
Uit empirisch onderzoek blijkt dat ongevraagde kredietbeoordelingen minder gunstig zijn
dan de gevraagde ratings. Vooreerst denken veel emittenten dat CRA’s lagere ratings
toekennen indien deze ongevraagd zijn, om op die manier emittenten ertoe aan te zetten
om een betaalde ‘solicited’ rating aan te vragen. Deze problematiek verschuilt zich achter
het zogenaamde ‘issuer pays’-model (NBB, 2006).
Ook Poon (2003) stelt dat ‘unsolicited’ ratings een lagere rating verkrijgen dan de ‘solicited’
ratings. Poon baseert haar onderzoek op data van 265 ondernemingen, verspreid over 15
landen. Deze bedrijven hebben een rating verkregen door S&P gedurende de periode van
1998 tot 2000.
De meeste ondernemingen die zo een ongunstige ‘unsolicited rating’ verkrijgen, ervaren dit
als oneerlijk. Sommige bedrijven spreken zelfs over financiële chantage (Poon, 2003). De
lagere ‘unsolicited rating’ zou een methode van de CRA’s kunnen zijn om zo druk te kunnen
10
zetten op een bedrijf om zelf een rating aan te vragen en op de manier de bijhorende fee te
betalen (Gan, 2004).
Een andere reden die deze benadeling zou kunnen verklaren kan verklaren bestaat erin dat
een CRA bij het bepalen van een ‘unsolicited’ rating, geen toegang heeft tot alle informatie.
Ratings zijn bijgevolg niet 100% correct waardoor investeerders er niet altijd rekening mee
zullen houden.
1.2.6. Het ‘issuer pays’-model
1.2.6.1.
Verschil tussen het ‘investor pays’ -model en het ‘issuer pays’-model
Een belangrijke vraag die gesteld moet worden, is wie er betaalt voor de toegekende credit
ratings. Hierop zijn twee antwoorden mogelijk. Ofwel betaalt de investeerder voor een
kredietwaardigheidsbeoordeling. In dit geval kent een CRA een beoordeling toe op basis van
het ‘investor pays’-model11. Dat betekent dat uitgevende instellingen in dit model dus niet
betalen voor de kredietbeoordelingen.
Een andere mogelijkheid bestaat erin dat een emittent van een schuldeffect aan een CRA
vraagt om een credit rating toe te kennen, daarvoor betaalt de emittent dan een vergoeding
aan het ratingsbureau. Hier spreken we dan over het ‘issuer pays’-model (Frints, 2014).
Tegenwoordig is het ‘issuer pays’-model veruit het meest gebruikte model door de CRA’s,
mede door het feit dat zij in dit model een vergoeding ontvangen voor hun diensten. Naast
het feit dat CRA’s betaald worden voor hun diensten, zijn er nog een aantal redenen waarom
het ‘investor pays’ -model niet zo vaak meer wordt gebruikt.
11
Het ‘investor pays’- model wordt ook wel eens het ‘subscription-paid’ model genoemd.
11
Door de technologische en economische evolutie is het onder andere gemakkelijker om
rapporten van CRA’s te kopiëren en te verspreiden. Dit creëert namelijk het free-rider
probleem. Als één investeerder betaalt voor het verkrijgen van kredietbeoordelingen, dan
zijn er andere beleggers die hier gratis van kunnen mee genieten waardoor de inkomsten
van CRA’s sterk dalen (Moortgat, 2013).
Deze evolutie van het ‘investor pays’-model naar het ‘issuer pays’-model vind je ook terug bij
de drie grootste CRA’s. Tot de jaren 70 maakten zij gebruik van het ‘investor pays’-model.
Fitch en Moody’s evolueerden tijdens deze periode als eerste naar het ‘issuer pays’-model.
S&P volgde een aantal jaar later (Deb&Murphy, 2009). Naast de ‘big three’ zijn er nog vier
andere CRA’s, die als NRSRO werden erkend, die van het ‘issuer pays’-model gebruik maken.
Twee van de tien NRSRO’s, KBRA en Morningstar, maken gebruik van het ‘investor pays’model. Deze NRSRO’s gaan echter meer en meer ratings uitgeven waarvoor zij een
vergoeding vragen. Alleen Egan-Jones Ratings (EJR) maakt nog volledig gebruik van het
‘invest pays’ model (SEC, 2012).
1.2.6.2.
Belangenconflicten in het ‘issuer pays’-model
De vergoedingen, die een emittent betaalt aan een CRA voor het verkrijgen van een credit
rating, zijn globaal gebaseerd op de grootte van de onderneming of de aard en complexiteit
van het te beoordelen effect. Deze ratings zijn niet goedkoop. Toch zijn bedrijven bereid om
deze sommen geld te betalen. Het ‘issuer pays’-model brengt namelijk een aantal motieven
met zich mee waarom een CRA hogere ratings zou toekennen in dit model dan in het
‘investor pays’-model (Hylebos, 2009).
Ten eerste zouden CRA’s worden aangemoedigd om hogere ratings toe te kennen indien zij
in ruil daarvoor een hogere vergoeding zouden krijgen. Alhoewel CRA’s dat ten stelligste
ontkennen omdat zij daarmee hun reputatie kunnen schenden, is dit een belangrijke vraag
die we onszelf moeten stellen.
12
Ten tweede zouden CRA’s hogere ratings uitgeven omdat zij hun cliënten niet willen
teleurstellen. Een vergoeding wordt pas betaald nadat de rating openbaar wordt gemaakt.
Indien een rating voor een uitgevende instelling te laag is, zou het kunnen zijn dat zij op zoek
gaan naar een andere CRA die hun wel kan helpen aan hogere ratings. Dit fenomeen wordt
ook wel ‘rating shopping’ genoemd (Sangiorgi et al., 2009).
Een derde beweegreden om hogere ratings toe te kennen is de kapitaalbehoefte op korte
termijn van een emittent. Als een CRA verwacht dat een uitgevende instelling geld nodig
heeft op korte termijn, zal men vaak een hogere rating toekennen om te vermijden dat deze
instelling bij een volgende uitgifte van schuldproducten naar een concurrent gaan
(Moortgat, 2013).
1.2.7. Het Credit Rating Proces
CRA’s gebruiken verschillende methodes bij het bepalen van credit ratings. De ene CRA gaat
zowel kwalitatieve als kwantitatieve gegevens gebruiken om credit ratings te bepalen.
Andere CRA’s maken enkel gebruik van kwantitatieve informatie en passen daarop
statistische analyses toe om een credit rating te bekomen. Toch zijn er gelijkenissen tussen
de verschillende kredietbeoordelingsmethodes. De verschillende CRA’s volgen namelijk
allemaal vier stappen/fases tijdens het bepalen van de ratings (Frints, 2014).
1.2.7.1.
Fase 1: ratingsverzoek
Tijdens deze voorbereidende fase wordt het initiatief meestal genomen door de emittent
zelf, dit betekent dat het gaat om een ‘solicited’ rating’ (zie 1.2.5). Na de aanvraag tot het
verkrijgen van een kredietbeoordeling door de onderneming zelf wordt er een team van
analisten samengesteld. Dit team verzamelt alle noodzakelijke informatie over de emittent
en de kenmerken van het te beoordelen financiële product of entiteit. Dit gaat om zowel
publieke informatie als private informatie die niet voor het publiek toegankelijk is. De
verkregen informatie gaat over de financiële situatie van het bedrijf, het managementbeleid
en andere bedrijfsspecifieke informatie (Heughebaert, 2007).
13
1.2.7.2.
Fase 2: Rating analyse
Gedurende de tweede fase of de beoordelingsfase wordt alle verkregen informatie door de
analisten afgetoetst aan verschillende criteria. Hieraan moet worden voldaan om tot een
bepaalde ratingscategorie te behoren. Om tot een bepaalde rating van een effect of een
onderneming te komen, dient een CRA een diepgaande analyse uit te voeren. Tijdens dit
proces maakt men gebruik van uitgebreide criteria waaraan het effect of de onderneming
wordt getoetst om zo tot een welbepaalde rating te bekomen. Elke kredietbeoordeling is
verschillend en zodoende ook de gebruikte criteria. De voornaamste criteria die worden
aangewend door Moody’s, S&P en Fitch, zijn: industriële tendensen, kwaliteit van het
management, risicotolerantie, operationele karakteristieken en competitieve sterkte,
looptijd van een product, rente,
financiële positie en bronnen van liquiditeit,
bedrijfsstructuur, ondernemingsrisico en financieel risico (Heughebaert, 2007).
Het bekomen resultaat legt men dan voor ter aanbeveling aan een ‘rating committee’. De
leden van een ‘rating committee’ worden gekozen op basis van hun relevante kennis met de
te beoordelen entiteit. Vaak worden er ook nog analisten toegevoegd aan het comité die
ervaring hebben in de desbetreffende regio of sector (Frints, 2014).
1.2.7.3.
Fase 3: Besluitvormingsfase
Na het ontvangen van de aanbeveling, weegt het ‘rating committee’ het advies van de
analisten af. Als het merendeel van het comité een beslissing overeengekomen is, spreekt
het comité zich uit over de uiteindelijke credit rating. Daarbij kan elk lid van de CRA, zowel
de leden van het comité als de overige medewerkers, zijn beroep aantekenen. Dat vindt
plaats vooraleer de rating door de CRA gepubliceerd wordt. Indien nodig wordt er een nieuw
comité samengesteld (Frints, 2014).
14
1.2.7.4.
Fase 4: Verspreidingsfase
Deze fase wordt ook wel de ‘dissemination’ fase genoemd. Op dit moment wordt de
uiteindelijke beslissing voor het eerste bekend gemaakt aan de emittent (de aanvrager van
de credit rating). Soms kan het gebeuren dat deze het niet eens is met de credit rating. In
dat geval kan de uitgevende instelling een heroverweging aanvragen aan het ‘rating
committee’ (Frints, 2014).
De totale duur van een ratingsproces varieert van onderneming tot onderneming én van CRA
tot CRA. De complexiteit van de structuur van de entiteit speelt uiteraard een bepalende rol.
Het proces kan versneld worden indien dat noodzakelijk is. Het is ook van belang dat een
CRA de toegekende ratings blijft opvolgen. Een continue monitoring van de rating wordt dan
ook vaak aangeduid als een vijfde fase in het ratingsproces. Tijdens deze monitoring maakt
men gebruik van ‘Watchlists’ en ‘Outlooks’ (Heughebaert, 2007). Wat dit precies inhoudt en
hoe dit in zijn werk gaat, wordt verder toegelicht in 1.2.8.
1.2.8. Credit Watchlists en Rating Outlooks
De toegekende kredietbeoordelingen proberen om het risico in beeld te brengen dat een
entiteit in de toekomst niet aan zijn schuldverplichtingen zal kunnen voldoen. Daarom is het
erg belangrijk dat wanneer een onderneming wijzigt (bijvoorbeeld een wijziging in het
kredietrisico van dat bedrijf) de rating ook wordt aangepast. De CRA’s moeten met andere
woorden permanent de kredietkwaliteit van hun cliënten controleren. Dit heeft als doel de
rating aan te passen in de positieve of negatieve zin. Om deze aanpassingen zo correct
mogelijk te laten verlopen wordt er gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘Watchlists’ (of
controlelijsten) en ‘Outlooks’ (of vooruitzichten) (Hylebos, 2009).
‘Watchlists’ en ‘Outlooks’ zijn twee aanvullende instrumenten om mogelijke veranderingen
van de kredietkwaliteit van financiële producten bekend te maken. Het zijn voorlopers op
een werkelijke ratingsverandering. Beide procedures worden in het algemeen aanzien als
sterke voorspellers van ratingsveranderingen.
15
Vooruitzichten (of ‘Outlooks’) vertegenwoordigen de opinies van CRA’s over de ontwikkeling
van een credit rating op middellange tot lange termijn, ongeveer 18 tot 36 maanden.
‘Outlooks’ weerspiegelen financiële of andere trends die nog niet leiden tot een ratingsactie,
maar die zich zouden kunnen voordoen wanneer dergelijke trends zich zouden blijven
voortzetten. De vooruitzichten zijn over het algemeen stabiel. Maar positieve of negatieve
rating ‘Outlooks’ impliceren evenwel niet dat ratingsveranderingen onvermijdelijk zijn.
Ratings kunnen dus worden verhoogd of verlaagd zonder een voorafgaande herziening van
de ‘Outlook’ indien de omstandigheden dat rechtvaardigen (Fitch Ratings, 2014).
‘Watchlists’ focussen zich eerder op een veel kortere tijdshorizon (event-driven), gemiddeld
drie maanden. Wanneer de kredietkwaliteit van een emittent zo sterk is veranderd
(vergeleken met de verwachte trend) dat er een ratingswijziging nodig is (zowel een upgrade
als downgrade), wordt deze cliënt op de controlelijst van de CRA geplaatst. Voorbeelden van
zo’n
gebeurtenis
zijn
een
verandering
als
gevolg
van
een
fusie,
overname,
kapitaalverhogingen etc (Hylebos, 2009).
Boot (2006) wil aan de hand van een theoretisch model laten zien dat de ‘Watchlist’procedure een geïnstitutionaliseerde vorm van monitoring is. De procedure maakt het
mogelijk om beursgenoteerde ondernemingen te bedreigen met een negatieve
ratingsaanpassing. Op die manier kunnen CRA’s ervoor zorgen dat deze ondernemingen
stoppen met hun risico verhogende acties om hun initiële waarderingsniveau te behouden.
Met de watchlist beschikken CRA’s over een nieuw instrument om druk uit te oefenen op
ondernemingen (Altman&Rijken, 2005).
16
1.2.9. Voordelen van de komst van kredietratingsagentschappen
Sinds de Regulation Fair Disclosure (Reg FD)12 worden alle beursgenoteerde bedrijven
verplicht om wezenlijke informatie (tijdens een uitgifte van een financieel instrument) aan
alle beleggers op hetzelfde moment bekend te maken. Dit om selectieve bekendmaking van
informatie aan bepaalde partijen te elimineren. Een nadeel van deze regulering is dat ook
concurrenten van alles te weten kunnen komen over die bepaalde emittent.
Eén uitzondering op deze regulering zijn kredietratingsagentschappen, zij vallen hier niet
onder. Dat komt omdat CRA’s niet selectief zijn wanneer ze informatie over ratings openbaar
gaan maken. Ze geven alleen niet de volledige hoeveelheid informatie prijs over de emittent
en/of het te beoordelen product. Op die manier kunnen emittenten al hun interne
informatie verstrekken aan CRA’s en kunnen CRA’s op hun beurt de kredietwaardigheid van
hun cliënten bepalen zonder deze informatie volledig bloot te stellen aan de buitenwereld.
Opnieuw een reden waarom kredietratingsagentschappen zo populair zijn op de financiële
markt (Jorion et al., 2005). Deze regulering wordt verder uitgelicht in 1.7.
12
De Regulation Fair Disclosure is een regeling die werd uitgevaardigd door de SEC of de American securities
and exchange commission in augustus 2000.
17
1.3.
Belang van kredietbeoordelaars in de maatschappij
Ratings spelen een sleutelpositie op de financiële markt. Ratings van goede kwaliteit zijn het
basiskenmerk van een goed functionerende financiële markt (Van Laere et al., 2012).
Het feit dat bedrijven die obligaties uitgeven, beschikken over minstens één rating, al dan
niet twee ratings, toont dit aan. Uit onderzoek van Graham et al. (2011) blijkt dat 57.1% van
de uitgegeven credit ratings als doorslaggevende factor worden beschouwd bij het bepalen
van de financieringsstructuur van een onderneming. Op basis van dit voorbeeld kan je
besluiten dat investeerders toch wel belang hechten aan de uitgifte van credit ratings. Het is
relevant om nader te onderzoeken of dit nog steeds het geval is.
De CRA’s zorgen ervoor dat informatie omtrent de waarschijnlijkheid tot faling publiek
beschikbaar wordt gemaakt (Becker & Milbourn, 2011). Dit maakt het zeer gemakkelijk voor
investeerders om op een eenvoudige manier informatie in te winnen over emittenten en/of
financiële instrumenten (Becker & Milbourn, 2011).
CRA’s spelen een belangrijke rol bij het oplossen van het probleem in verband met de
informatie-asymmetrie. Bedrijfsmanagers beschikken vaak over een meer uitgebreide kennis
van hun onderneming. Doordat zij deze informatie moeilijk op een geloofwaardige manier
kunnen overbrengen naar de markt, kunnen de CRA’s hier een oplossing bieden. Zij kunnen
de onderneming screenen en de informatie die hieruit voortvloeit aan de beleggers
overbrengen in de vorm van ratings. Daardoor kan het probleem van informatie-asymmetrie
verholpen worden.
Ten gevolge van de ondoorzichtigheid, spelen ratings een aanzienlijke rol voor banken.
Goede financiële ratings zorgen ervoor dat banken sneller en tegen voordeligere condities
toegang krijgen tot de kapitaalmarkt. Dit heeft een directe impact op het reilen en zeilen van
de werking van de bank (Van Laere et al., 2012).
18
Boot (2006) onderscheidt twee situaties waarbij CRA’s een grote rol spelen. Ten eerste
spelen zij een bewakende rol. Deze is het meest prominent in hun credit watch procedures.
Een tweede rol is hun invloed op de beslissingsprocedure van institutionele investeerders.
Het zijn dus niet enkel en alleen de investeerders die baat hebben bij de aanwezigheid van
ratings maar ook institutionele partijen maken hier gebruik van. Ratings worden niet alleen
vaak gebruikt en vertrouwd in de private bedrijfswereld om risico’s te meten en te limiteren
(Becker & Milbourn, 2011).
Daarenboven maakt ook de regulering hiervan gebruik om normen te stellen om zo risico’s
te beperken binnen verschillende segmenten van de markt. Commerciële banken,
verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen behoren tot de instellingen die gebruik
maken van de gereguleerde normen gebaseerd op ratings van kredietbeoordelaars (Becker
& Milbourn, 2011).
Pensioenfondsen worden namelijk verplicht om in bedrijven met ‘investment-grade’ ratings
te beleggen. Een ander voorbeeld van regelgeving, gebaseerd op ratings is het feit dat een
bepaalde hoeveelheid kapitaal moet worden aangehouden in evenwicht met de kans op
faling van een bedrijf. Hoe lager de rating, hoe meer kapitaal men moet aanhouden om dit
risico te kunnen dekken (Becker & Milbourn, 2011).
Ook de Europese Centrale Bank (ECB) maakt gebruik van de ratings om het onderpand van
monetaire transacties te bepalen. Anderzijds moet de ECB de Basel II-normen toepassen bij
het bepalen van hun regulering. Banken moeten namelijk een bepaalde hoeveelheid eigen
vermogen aanhouden voor elke lening die wordt verstrekt. Deze hoeveelheid wordt bepaald
door de ratings.
De ECB maakt daarbij gebruik van 2 verschillende benaderingen. Ten eerste wordt de
gestandaardiseerde benadering (SA of ‘Standardized Approach’) gehanteerd. Deze maakt
gebruik van externe kredietbeoordelingen door External Credit Assessment Institutions
(ECAI’s), zoals CRA’s. Ten tweede wordt ook de IRB-benadering gebruikt, wat staat voor
‘Internal Rating-Based’ (United Nations, 2009). Het gaat hier om ratingsmodellen die door
de ECB zelf ontwikkeld zijn.
19
De ECB zelf maakt gebruikt van de IRB-approach. Bij deze benadering wordt aan de
verschillende banken gevraagd om de kans op faling voor ieder krediet, met name de LossGiven-Default (LGD)13 en de Expected Exposure at Default (EED)14 te specificeren.
De verkregen ratings van de banken worden gebruikt bij Basel II en Basel III. Een nadeel van
deze IRB-approach is het feit dat de verschillende banken elk een eigen ratingsmodel gaan
ontwikkelen. Op die manier kan het ertoe leiden dat verschillende banken, verschillende
hoeveelheden kapitaal gaan aanhouden voor eenzelfde portfolio (door de Basel II en Basel III
normen (Blundell-Wignall et al., 2014).
Hetzelfde geldt op Amerikaans grondgebied, ook daar spelen de ratings een cruciale rol. De
Securities and Exchange Commission (SEC), de Amerikaanse toezichthouder op de financiële
markten, zorgt ervoor dat bepaalde beleggingen van beleggingsfondsen en spaarbanken in
non-investment grade obligaties aan banden worden gelegd (Becker & Milbourn, 2011).
Zoals hierboven wordt aangehaald baseren zowel investeerders, institutionele beleggers als
de regulering zich op ratings bij het maken van beslissingen. De accuraatheid van ratings is
dus van groot belang. De kwaliteit is zeer belangrijk voor de functionering van financiële
markten (Becker & Milbourn, 2011). Het is dus maatschappelijk relevant om deze
accuraatheid te onderzoeken.
13
Loss-Given Default is een parameter die aangeeft hoe groot het verlies is voor een bank of andere financiële
instelling wanneer een klant in faling gaat
14
Expected Exposure at Default is een parameter voor de totale waarde waaraan een bank is blootgesteld bij
een faling.
20
1.4.
Positie van kredietbeoordelingsagentschappen op de financiële markt
doorheen de tijd
1.4.1. Voor de financiële crisis
Vóór het uitbreken van de financiële crisis in 2007 kenden CRA’s een groot succes. De
omvang van de CRA’s breidde zich snel uit door de sterke stijging van het aantal
gestructureerde financiële producten op de markt én de economische bloei. De belangrijkste
producten die tot deze crisis hebben geleid, waren de Collateral debt obligations (CDO’s)15
en de Mortgage backed securities (MBS’s)16. De hiermee gepaard gaande activiteiten van
CRA’s namen in aanzienlijke proporties toe en leidde automatisch tot een hogere omzet.
Maar de monopolistische positie van de agentschappen en hun stijgende omvang op de
markt zorgden ervoor dat de kwaliteit van hun analyses sterk daalde (Griffin, 2012). Ook
namen zij het niet zo nauw met de informatie die ze ter beschikking stelden voor het grote
publiek (Xia,2013).
Tijdens deze jaren van economische groei liepen er duidelijk een aantal zaken mis met de
kredietanalyses van de CRA’s. CRA’s begonnen nonchalant om te springen met de interne
informatie die ze ontvingen van hun cliënten en de kwaliteit was duidelijk niet meer de
hoofdreden van hun bestaan.
In 2008, wanneer de grote crash zich in de financiële markt voordeed, kwamen al deze zaken
omtrent achteloosheid en foute inschattingen van de kredietbeoordelaars dan ook aan het
licht. Het is algemeen wel bekend dat er een vertraagd effect is tussen de verandering van
het kredietrisico van een financieel product of bedrijf en de wijziging van de ermee gepaard
gaande rating (Xia, 2013).
15
Colleteral debt obligations. Dit zijn obligaties waarbij de zekerheid is verschaft door het onderliggende
onderpand. Deze zijn vaak onderverdeeld in tranches volgens hun betrouwbaarheid. zie 1.4.1.5.
16
Mortgaged backed securities. Hierbij is de onderliggende zekerheid een hypotheek of verzameling van
hypotheken.
21
Hierbij moet echter wel de vraag gesteld worden of dit vertraagde effect een invloed heeft
op de kwaliteit van de ratings. CRA’s moeten namelijk een afweging maken tussen het
accuraat maken van ratings of het stabiel houden van ratings. Aan de ene kant wordt
verwacht dat ratings zo accuraat mogelijk zijn maar aan de andere kant is het ook belangrijk
dat ratings stabiel zijn. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen Point in Time (PIT) en
Through the Cycle (TTC).
Bij PIT verschaffen ratings de meest recente informatie en zijn ze bijgevolg ook het
accuraatst. De TTC benadering probeert een evenwicht te zoeken tussen de accuraatheid en
de stabiliteit van een rating (Kiff et al., 2013). Deze methode bestaat uit 2 aspecten. Ten
eerste ligt de focus op de permanente kans op faling. Hierbij worden korte termijn
fluctuaties van defaultrisico’s buiten beschouwing gelaten. Op deze manier meten ze enkel
op lange termijn of permanent de kans op faling (Altman & Rijken, 2005). Volgens Standard
& Poor’s (2003) is de waarde van een rating het grootst wanneer er gefocust wordt op lange
termijn resultaten en er geen wijzigingen worden doorgevoerd met betrekking tot korte
termijn fluctuaties.
Ten tweede wordt er een voorzichtige ratingswijziging-politiek toegepast. Enkel werkelijke
wijzigingen van de kans op faling (op lange termijn) leiden uiteindelijk tot veranderingen van
die ratings (Altman & Rijken, 2005).
CRA’s baseren zich op de TTC benadering. Banken volgen echter het PIT perspectief. Hierbij
wordt het tijdelijke karakter van de kans op faling ook in rekening gebracht (Altman &
Rijken, 2005).
Uit onderzoek blijkt dat een ratingswijziging bij de TTC benadering kan leiden tot
marktverstoringen en gevaarlijke paniekverkopen doordat dit een uitgestelde reactie is. Dit
is het gevolg van de zogenaamde ‘cliff effects’. Hiermee wordt bedoeld dat stabiele ratings
vatbaarder zijn voor een plotselinge ratingswijziging doordat deze het resultaat zijn van
meerdere vertraagde wijzigingen. Beide benaderingen hebben dus hun voor- en nadelen
22
(Kiff et al., 2013). Het is dus interessant om na te gaan of ratings vandaag de dag accuraat
genoeg zijn en of de maatschappij hier ook rekening mee houdt. Er is, met andere woorden,
nog steeds onenigheid over de vraag of de PIT benadering tot betere resultaten leidt en of
op die manier de ‘cliff effects’ vermeden kunnen worden. Voor- en nadelen van deze twee
benaderingen kunnen tegen elkaar worden afgewogen.
De onthulling van bovenstaande zaken leidde tot verregaande kritiek op de werking van de
CRA’s, wat automatisch een nefast effect had op hun reputatie. Maar erger, de hele
financiële markt verkeerde in tijden van grote economische recessie wat mede te wijten was
aan hun manier van werken (Griffin & Tang, 2012).
In de hierop volgende alinea’s worden de argumenten, die tot deze situatie hebben geleid,
verder uitgediept.
1.4.1.1.
Kritiek op CRA’s
Zoals hierboven werd aangehaald hadden CRA’s tot de komst van de financiële crisis in 2007
een belangrijke en machtige positie op de financiële markt. Kredietinstellingen en
beleggingsondernemingen lieten door deze ratingsbureaus hun financiële producten
beoordelen. De financiële markt was met andere woorden véél te afhankelijk van de CRA’s
aangezien zij monopolist waren op de kapitaalmarkt.
Zoals in paragraaf 1.2.5. reeds werd vermeld, spelen ‘unsolicited ratings’ hierbij een
belangrijke rol. Deze worden als minder gunstig beoordeeld. Omdat CRA’s lagere ratings
toekennen indien deze ongevraagd zijn, worden emittenten ertoe aangezet om betaalde
‘solicited ratings’ aan te vragen (NBB, 2006).
Wanneer er aan ‘rating shopping’ wordt gedaan, laten emittenten zich beoordelen door
verschillende CRA’s. Daarna kiezen ze voor het agentschap dat de meest gunstige rating
23
uitgeeft (Griffin et al., 2012). Hierbij worden de agentschappen dus tegen elkaar uitgespeeld
en wordt hun monopolistische kracht deels geëlimineerd.
Ook ‘rating catering’ is een praktijk die toegepast wordt om een goede rating te verkrijgen.
‘Rating catering’ wordt opgedeeld in twee verschillende fases. Eerst wordt er aan ‘rating
shopping’ gedaan. Doordat de focus van de CRA’s op hun toekomstige inkomsten en hun
marktaandeel ligt, nemen ze het minder nauw met hun standaarden. Ze verhogen daarom
hun ratings om emittenten aan te trekken. Door een stijging van de concurrentie komt er
dus ook een stijging van ‘rating catering.’ Dit kan dus leiden tot een ‘race to the bottom’
(Golan et al., 2011).
Hierbij komen de CRA’s tegemoet aan de verlangens van de emittenten om op die manier
een groter marktaandeel te bekomen. Het principe van ‘rating catering’ is geboren (Griffin et
al., 2012). Ondanks hun monopolistische positie is er dus nog steeds ruimte voor onderlinge
concurrentie.
1.4.1.2.
De beursintrede van Moody’s
Moody’s is een van de drie grootste CRA’s die in de jaren 1900 werd opgericht (Kedia et al. ,
2014). In 2000 besloot het agentschap om zijn intrede te maken op de beurs. Deze IPO ofwel
‘initial public offering’ leidde tot een grote wijziging in de sector met alle gevolgen van
dien.17
De beursintrede zorgde er als eerste voor dat Moody’s zijn ratingsnormen versoepelde om
op die manier zijn inkomsten te verhogen. Het agentschap moedigde onder andere ook hun
werknemers aan om zich te focussen op het verkrijgen van hogere inkomsten en een groter
marktaandeel (FCIC, 2011).
17
Met IPO of ‘Initial public offering’ wordt bedoeld, het moment dat een bedrijf voor de eerste maal
op de beurs haar intrede neemt.
24
Ook stegen de ratings van Moody’s na zijn beursnotering significant voor gestructureerde
financiële producten van grote emittenten. Bedrijfsobligaties van grote emittenten van
gestructureerde financiële producten worden vaak voorzien van hogere ratings. Aan deze
bedrijven worden betere beoordelingen gegeven in verband met hun risico op falen. Met
andere woorden hoe meer geld Moody’s kan halen uit een bepaald bedrijf, hoe gunstiger de
ratings.
Na zijn beursnotering ging Moody’s ook sneller hogere ratings uitschrijven en handelde
nonchalanter wanneer competitieve druk van andere agentschappen hoog was. (Kedia et al.,
2014). De kwaliteit van de ratings ging dus sterk achteruit na de IPO. Deze conclusie wordt
gesteld na een vergelijking te maken van de ratings van Moody’s voor en na de IPO en met
de ratings van S&P tijdens dezelfde tijdsperiode. Kedia et al. (2014) ging te werk door middel
van een ‘difference-in-difference’ methodologie. Hierbij worden de ratings, die uitgegeven
worden door Moody’s, vergeleken met de ratings, uitgegeven door S&P. Doordat de positie
van S&P tijdens deze periode niet wijzigde, kan het effect van de IPO van Moody’s gemeten
worden.
1.4.1.3.
Belangenvermenging
Alp (2013) beweerde dat de ratingsnormen te soepel waren wat mogelijks te wijten was aan
belangenconflicten. CRA’s gaan, zoals hierboven aangehaald, ratings toewijzen aan effecten
van emittenten. In ruil voor een rating betalen emittenten een vergoeding. CRA’s vonden dat
ze te weinig geld kregen voor het werk die ze in een rating staken. Dit resulteerde in het
uitgeven van betere ratings om zo hogere vergoedingen te ontvangen. Op deze manier
zorgen ratings ervoor dat low credit quality firms aan financiering geraken die ze normaal
niet zouden kunnen verkrijgen. Dit leidt tot niet-objectieve ratings van effecten die veel
meer risico inhouden dan het lijkt (Alp, 2013). Of CRA’s hun ratingsnormen strikter hebben
gemaakt na het uitbreken van de crisis in 2007 waardoor ratings accurater zouden zijn, is
relevant om verder te onderzoeken.
25
Naast de IPO van Moody’s zorgde de opkomst van Fitch, een ratingsbureau gefinancierd
door de emittent, ook voor een issuer-friendly gedrag. Hiermee wordt bedoeld dat CRA’s
een hogere rating geven aan emittenten aangezien zij voor hun inkomen zorgen. Hierdoor
krijgen de gevestigde bedrijven een minder informatieve rating. Andere CRA’s volgen, om
op die manier ook hùn klanten tevreden te houden (Becker & Milbourn, 2011).
Ook Cornaggia en Cornaggia (2013) beweren dat issuer-paid agentschappen ratings
vooropstellen in het voordeel van de emittent en hierdoor het kredietrisico gaan
onderwaarderen.
1.4.1.4.
Wijziging van de ratingskwaliteit tijdens een hoog- of laagconjunctuur
CRA’s die als monopolist alle macht in handen hebben, zullen sneller minder accurate ratings
uitgeven als hun inkomsten voor een welbepaalde rating hoger ligt. Maar tijdens de
economische recessie waren CRA’s erg bezorgd om eventuele imago- en reputatieschade.
Deze bezorgdheid beïnvloedde de kwaliteit van hun ratings in de positieve zin én leidde
opnieuw tot strengere ratingsnormen (Bar-Isaac & Shapiro, 2012).
Het genereren van inkomsten is voor CRA’s dus niet zo gemakkelijk als het lijkt. Het is sterk
afhankelijk van de conjunctuur op dat moment. Reputatiebelangen gaan gepaard met een
omgekeerde cyclische ratingskwaliteit. Als de economie zich in een periode van
economische expansie bevindt, is de bezorgdheid om de reputatie eerder klein, wat leidt tot
een lagere ratingskwaliteit en omgekeerd (Bar-Isaac & Shapiro, 2012).
Dit fenomeen doet zich voor omdat financiële analisten hogere vergoedingen willen tijdens
periodes van economische bloei. CRA’s bieden indirecte, adviserende en ondersteunende
diensten aan die in ‘boom-periodes’ hoog kunnen oplopen. Daarom kan er tijdens deze
periode veel verdiend worden. Emittenten willen dan namelijk veel betalen voor een rating
(Bar-Isaac & Shapiro, 2012).
26
Omdat bedrijven minder snel slecht zullen presteren in tijden van expansie, gaat een CRA
dan ook minder belang hechten aan de kwaliteit van zijn analyses. De ratingskwaliteit zal
hierdoor verminderen aangezien de kans dat hun reputatie zal dalen eerder klein is. Er
worden in dergelijke periodes dus minder initiatieven genomen om de ratingskwaliteit
optimaal te houden (Bar-Isaac & Shapiro,2012).
1.4.1.4.
Foute beoordeling van CDO’s
Alvorens in te gaan op de beoordelingen van CDO’s door CRA’s, wordt er eerst dieper
ingegaan op het begrip CDO.
De afkorting ‘CDO’ staat voor ‘Collateralized Debt Obligations’. Het is de algemene benaming
voor een type obligatie waarbij zekerheid is verschaft door de aanwezigheid van een
onderpand (collateral). Het zijn obligaties, bestaande uit een bundel van gelijkaardige
leningen, bijvoorbeeld hypotheekleningen waar de hypotheek als onderpand wordt aanzien.
De obligaties bestaan voornamelijk uit ‘Prime’ en ‘Subprime’ leningen (Andersen et al. 2011).
‘Prime’ en ‘Subprime’ hypotheekleningen zijn leningen die voornamelijk verschillen in hun
risicoprofiel. ‘Subprime’ hypotheekleningen worden uitgegeven aan personen met een hoog
risicoprofiel. De kans op terugbetaling is dus bij deze leningen aanzienlijk kleiner dan bij
‘Prime’-hypotheekleningen. Deze opdeling wordt gemaakt aan de hand van risicogradaties
die kijken naar de voorgaande leningen en rentebetalingen van de personen in het verleden
(Agarwal & Calvin, 2007).
Voor de crisis van 2007 kwam een groeiende markt tot stand voor deze derivaten. Omdat er
een te kort was aan ‘Prime’-leningen, steeg het ‘Subprime’-gedeelte aanzienlijk. Tussen 2003
en 2007 steeg dit deel met maar liefst 28% (van 43% naar 71%). Hierdoor werd het risico op
faling van deze obligaties een stuk groter maar werd er geen wijziging in de ratings
doorgevoerd. De CDO’s bleven aan een AAA-rating noteren wat achteraf gezien volledig fout
was (Andersen et al., 2011).
27
Men ging ervan uit dat het risico was verdeeld en dat de kans op faling daardoor zeer klein
was. Als iemand zijn lening niet zou kunnen afbetalen, zou dit gecompenseerd kunnen
worden door anderen die wel hun leningen zouden kunnen afbetalen (Andersen et al.,
2011). Maar niets was minder waar.
1.4.2. Tijdens de financiële crisis
Het uitbreken van de financiële crisis in 2007 in de VS zorgde ervoor dat al deze voorgaande
veronderstellingen in opspraak kwamen. De verkeerde geclassificeerde CDO’s waren één
van de grote oorzaken van de financiële crisis. Deze CDO’s waren de drijvende kracht achter
de sterk stijgende huizenmarkt omdat hun hoge ratings zogezegd aantoonden dat de CDO’s
praktisch geen falingsrisico inhielden. Daarenboven berokkende de CDO’s ook enorme
schade in de bankensector en zorgde voor een zware crash in de financiële markt (Griffin &
Tang, 2012).
Ook het gedrag en de beslissingen van investeringsbanken waren allesbehalve correct.
Omdat de vraag naar CDO’s steeg, steeg ook de vraag naar leningen. Banken gingen een
nieuw systeem toepassen wat voornamelijk gekend is als schaduwbankieren.
Banken wilden zo weinig mogelijk risico in hun portefeuille. Daarom gingen zij telkens
leningen gaan verpakken in CDO’s. Op die manier konden banken voldoen aan de grote
vraag naar CDO’s én sluisde men op deze manier het risico door naar de persoon die de CDO
kocht. De activa werd van de balans gehaald waardoor er kapitaal vrijkwam dat in andere
projecten kon geïnvesteerd worden om zo extra winsten te genereren (Andersen et al.,
2011).
Het percentage ‘Subprime’-leningen steeg aanzienlijk. Er werden hypotheekleningen
uitgegeven aan personen waarvan men bijna zeker wist dat zij hun leningen niet zouden
kunnen terugbetalen. Omdat de prijzen op de huizenmarkt bleven stijgen, dachten de
uitgevers van de hypotheekleningen dat er niets fout kon lopen.
Maar wanneer er massaal niet meer voldaan kon worden aan de terugbetalingen van de
leningen, namen banken die huizen in beslag. De huizen werden opnieuw te koop gesteld,
28
met als gevolg een stijging van het aantal huizen die te koop stond en een aanzienlijke daling
in de huizenprijzen. Dit leidde uiteindelijk tot het losbarsten van de ‘huizenmarkt-zeepbel’
die snel gevolgd werd door een crash in de CDO’s waardoor de financiële crisis zijn intrede
had gemaakt (Andersen et al., 2011).
Een centrale vraag bij de problematiek omtrent CDO’s is de vraag of CRA’s bewust de CDO
ratings hebben opgeblazen of ze op een kritische manier de CDO’s hebben beoordeeld aan
de hand van de beschikbare informatie op dat moment (Griffin & Tang, 2012).
Het uitbreken van de financiële crisis heeft ertoe geleid dat de politici, de wetgevende macht
en de pers concludeerden dat de business modellen van de CRA’s gefaald hadden. Vanaf het
moment dat emittenten ratingsagentschappen moesten betalen, werden de ratings minder
betrouwbaar. De CRA’s hadden er een te groot belang bij om positieve ratings uit te geven
om op die manier een groot aantal uitgevers aan te trekken tegen een grote vergoeding. Er
is dus een groot ‘conflict of interest’ tussen de CRA’s en de investeerders (Krugman, 2010).
1.4.3. Na de financiële crisis
Na het incasseren van de vele kritiek die volgde na de financiële crisis kwam er grote druk
van buitenaf op de CRA’s om een grote wijziging in hun manier van werken te gaan
hanteren. Ook hun bezorgdheid om hun reputatie droeg bij om een grondige wijziging in hun
handelen door te voeren. In deze studie zal hiernaar verder onderzoek gebeuren. Wat was
het effect van de financiële crisis op de CRA’s? Zijn CRA’s nog steeds krachtig en welk effect
had de financiële crisis op de informatieve waarde en de accuraatheid van ratings? Dit wordt
verder in deze studie onderzocht en opgehelderd.
Na de financiële crisis werden er verschillende stappen ondernomen om de Europese
regelgeving met betrekking tot CRA’s op punt te stellen. Dit heeft als doel om de
accuraatheid van credit ratings te verbeteren. Hieronder wordt deze regelgeving verder
toegelicht.
29
1.5.
Europese regulering van en toezicht op kredietratingsagentschappen
1.5.1. Inleiding
Dat de financiële crisis goed heeft huisgehouden, en dat voor sommigen nog steeds doet, is
intussen tot in bijna alle uithoeken van de wereld doorgeklonken. Wie probeert te zoeken
naar oorzaken van de crisis, zal onder andere automatisch uitkomen op de verkeerd
geclassificeerde financiële producten net voor de economische inzinking.
Dit gaat vooral over de ‘subprime residential-mortgage backed securities’ en de daarop
gebaseerde ‘collaterized debt obligations’ (CDO’s). Opvallend is dat ruwweg 80% van deze
verkochte producten de allerhoogste kredietscore (AAA of Aaa) ontvingen van de
kredietratingsagentschappen én dus het allerlaagste kredietrisico impliceerden (Boersma,
2010).
Ratingsbureaus kwamen vooral de laatste jaren negatief in beeld door hun veronderstelde
contributie aan de crisis én tegenwoordig als struikelblok bij het oplossen van de financiële
problemen van landen als Griekenland, Italië en Portugal (Jaakke, 2012).
De kredietratingsagentschappen zouden advies gegeven hebben aan emittenten omtrent
het structureren van nieuwe financiële instrumenten, om deze nadien ook zelf van een
rating te verschaffen. Hun monopolistische positie op de financiële markt deed ook de vraag
rijzen of ratings wel betrouwbaar waren én of de kwaliteit van de ratings niet werd
verwaarloosd ten voordele van de klanten.
Ook zouden kredietbeoordelaars volgens het Financial Stability Forum (FSF) 18 hoge
beoordelingen hebben gegeven aan complex gestructureerde subprime-schulden op basis
18
Het FSF bestaat uit vertegenwoordigers van nationale en internationale financiële autoriteiten en centrale
banken. Het forum werd opgericht in 1999 om de internationale financiële stabiliteit te bevorderen. Het forum
30
van onvoldoende historische data en in sommige gevallen van onjuiste modellen (Jaakke,
2012).
De financiële crisis heeft geleid tot de schreeuw om meer regulering inzake
kredietbeoordelingsbureaus en de verbetering van hun beoordelingsproces bij kredietrisico’s. De vraag kan gesteld worden welke maatregelen er nu werkelijk genomen zijn om
deze tekortkomingen te voorkomen of tegen te gaan.
Vooreerst moet er wel duidelijk gemaakt worden dat deze regulering uiteenvalt in twee
subcategorieën. Enerzijds regulering met betrekking tot de werking van een kredietratingsagentschap en anderzijds het gebruik van de verkregen ratings in de regelgeving van
financiële markten. Wij focussen ons op de eerste subcategorie, met name, de regulering
omtrent de werking van een CRA.
In de volgende punten bespreken we kort de evolutie van de maatregelen die zijn genomen
tot het huidig regelgevend systeem met betrekking tot de credit rating agencies.
1.5.2. Geen reglementering van de activiteiten van CRA’s tot 2006
Tot voor kort bestond er nog geen reglementering in verband met de activiteiten van de
kredietratingsagentschappen. Bovendien werd er ook geen regulering verwacht bij de
financiële en juridische organen. Grondwettelijke bezwaren staan een reglementering van
de CRA’s in de weg. Het eerste amendement in de Amerikaanse wet, dat gaat over de
vrijheid van meningsuiting, vormt namelijk een probleem (Bruynicnkx, 2008).
vergemakkelijkt overleg en samenwerking op het toezicht van financiële instellingen, transacties en
gebeurtenissen (zoals de financiële crisis).
31
Het eerste amendement zegt: “Congress shall make no law respecting an establishment of
religion, or prohibiting the free exercise thereof: or abridging the freedom of speech, or the
press: or the right of the people peaceably to assemble, and to petition the Government for a
redress of grievances”.
Wat is nu het verband met de regulering omtrent kredietratingsagentschappen?
In enkele rechtszaken spraken de Amerikaanse rechters zich al uit over de relatie tussen de
activiteiten van de CRA’s en de inhoud van het eerste amendement. Zo bepaalde de United
States Court of Appeals in Quinn dat een persoon zich redelijkerwijze niet uitsluitend mag
baseren op de resultaten van een rating aangezien het slechts een persoonlijke mening van
een CRA betreft. Daar het om een mening gaat, kan er dan ook geen garantie worden
gegeven over de absolute waarheid die een rating aangeeft (Bruyninckx, 2008).
De brede benadering door de Amerikaanse rechtspraak van het recht op de vrije mening en
de strenge aanpak van beperkingen ervan zou laten vermoeden dat een regulering omtrent
de CRA’s nog veraf ligt. Toch wil dit niet zeggen dat kredietratingsagentschappen daarom
volledig vrij zijn op de financiële markt. Zo werd er een code opgesteld waaraan het gedrag
van CRA’s kan getoetst worden.
1.5.3. IOSCO Gedragscode
In 2004 werd de gedragscode, Code of Conduct, gepubliceerd door ‘The International
Organization of Securities Commissions’ (IOSCO)19. Dit is bij wijze van aanbeveling, een
deontologische code waaraan CRA’s moeten voldoen bij het uitvoeren van hun
ratingsproces.
19
International organization of securities commissions is een internationaal forum van toezichthouders op
effectinstellingen dat ongeveer 135 leden uit ruim 80 landen telt. IOSCO streeft naar hoge standaarden voor
regulering van en toezicht op effecten-en derivatenmarkten.
32
Deze code werd door het IOSCO opgesteld om de kwaliteit en integriteit van het
ratingsproces te behouden, om passende kredietanalyses uit te voeren zonder de
aanwezigheid van belangenconflicten en om ervoor te zorgen dat ratingsmethoden
transparant zijn en kunnen worden aangepast. Op die manier wil IOSCO het vertrouwen van
de financiële markt in de CRA’s doen toenemen (Boersma, 2010).
De gedragscode geeft aan dat CRA’s zich niet mogen laten leiden door andere criteria dan
deze die nodig zijn om een ratingsproces uit te voeren. Vier grote thema’s komen aan bod in
de IOSCO-gedragscode (Bruyninckx, 2008):
1. De onafhankelijkheid van de CRA’s en de preventieve aanpak van belangenconflicten.
2. De kwaliteit en de integriteit van het ratingsproces.
3. De transparantie en de duidelijkheid van de ratings.
4. De vertrouwelijkheid in de omgang met dossiers.
Of CRA’s werkelijk voldoen aan de regels in de IOSCO-code is volledig vrijwillig. Het principe
van deze code was dat CRA’s de IOSCO-code ofwel zouden opnemen in hun ratingsproces
ofwel het niet-naleven van de code zouden verantwoorden. CRA’s zijn verplicht om het ‘pas
toe of leg uit’-principe toe te passen. Het is een principe waarbij een lijst met standaarden
moet worden toegepast. Indien men deze niet toepast moet men uitleggen waarom men
deze niet toepast of motiveren waarom er geen actie werd ondernomen (Utzig,2010).
Als reactie hierop creëerden Moody’s en S&P hun eigen code. In 2005 pasten zij hun beleid
en procedures aan zodat deze strookten met de IOSCO-code. Beide CRA’s publiceerden hun
eerste rapport omtrent de code in 2006. Hierin werd gesteld dat reeds voor de nieuwe
reglementering van SEC en IOSCO in 2003 de CRA’s reeds internationale gedragscodes en
procedures handhaafden om potentiële belangenconflicten te voorkomen. Op die manier
wilden zij de onafhankelijkheid en objectiviteit van de ratingsprocessen verzekeren (United
Nations New York and Geneva, 2009).
33
De economische crisis heeft duidelijk gemaakt dat dit systeem van zelfregulering door de
CRA’s niet voldoende garanties bood. Eén van de redenen die we hier kunnen aanhalen is
het ontbreken van een sanctiemechanisme. Deze code moedigt CRA’s enkel aan om bij nietnaleving ervan uit te leggen waarom ze dat niet doen. De gedragscode kan dus vergeleken
worden met een ‘tandloze tijger’ (Boersma, 2010).
1.5.4. CRA Verordening I : als basis voor de huidige Europese regulering inzake CRA’s
Het respecteren van de IOSCO-code door de CRA’s had dus duidelijk gefaald in de ogen van
de Europese commissie. Een systeem op basis van zelfregulering was geen goed plan en er
was nood aan een vernieuwende regelgeving. Die kwam er dan ook met de eerste
Verordening. Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie namen op 16
december 2009 de verordening inzake CRA’s aan, die met uitzondering van een aantal
bepalingen op 7 december 2009 in werking is getreden (Jaakke, 2012).
Deze eerste verordening bevat een aantal voorschriften die ook terug te vinden zijn in de
IOSCO-code, maar die sinds deze regeling wél wettelijk bindend zijn. Verordening I richt zich
namelijk ook op het gebied van onafhankelijkheid, transparantie en het vermijden van
belangenconflicten. Zo zijn de agentschappen verplicht om open te zijn omtrent de
gebruikte methodes en modellen, en moeten de twintig grootste klanten openbaar worden
gemaakt (Jaakke, 2012).
De hierboven beschreven scheiding tussen advies- en ratingsactiviteiten duidde onder
andere aan dat het niet meer werd toegestaan dat analisten en werknemers, die betrokken
waren bij de totstandkoming van ratings, nog deelnamen aan de onderhandelingen bij het
bepalen van de vergoedingen die CRA’s zouden verkrijgen (Frints, 2014).
De CRA-verordening sluit een inschrijvingsprocedure in die de Europese toezichthouders in
staat stelt om de activiteiten van ratingsbureaus te controleren. De belangrijkste doelstelling
34
van de verordening is het vermijden van bestaande en potentiële belangenconflicten tussen
de ratingsbureaus en de organisaties die ze gaan waarderen (Utzig, 2010).
De sleutelpunten van de verordening zijn dus de volgende:
Ten eerste creëerde de eerste verordening een registratiesysteem. Kredietinstellingen en
verzekeringsondernemingen mogen alleen ratings gebruiken voor regelgevende doeleinden
én als die ratings zijn uitgegeven door een CRA die is geregistreerd in de Europese Unie of
voldoet aan de gelijkwaardige criteria die in de verordening is weergegeven.
Een CRA moet aan bepaalde organisatorische en operationele voorwaarden voldoen om in
aanmerking te komen voor een registratie bij de Europese Unie. Voor het uitgeven van
credit ratings in de Europese Unie moeten CRA’s zich registreren bij de bevoegde autoriteit
van de lidstaat waar de betreffende CRA zijn statutaire zetel heeft (Jaakke, 2012).
Een tweede belangrijke verandering die de eerste CRA-verordening met zich meebracht, was
het instellen van een toezichtsregime voor CRA’s ter bescherming van de stabiliteit van
financiële markten en investeerders. Nationale toezichthouders in de lidstaten werden
bevoegd met het uitoefenen van het toezicht. Het regime stond onder leiding van het CESR 20
die ervoor moet zorgen dat toezichthouders vlot met elkaar kunnen samenwerken. Het CESR
kreeg ook een adviserende rol toegewezen (Utzig, 2010).
Het
regime
beschikte
over
verschillende
sanctiemaatregelen
indien
een
kredietratingsagentschap handelt in strijd met de bepalingen in de verordening. Zo kunnen
de toezichthouders de registratie intrekken (die onmiddellijk ook de zwaarste sanctie is), een
tijdelijk verbod opleggen van de uitgegeven credit ratings, publiekelijke waarschuwingen
20
CESR staat voor ‘The Committee of European Securities Regulators’. Het betreft hier de verzameling van de
nationale toezichthouders op het gebied van financiële verslaggeving.
35
verschaffen wanneer de verplichtingen uit de CRA-verordening niet worden nageleefd…
(Frints, 2014).
1.5.5. CRA Verordening II
Vrij snel na de ontwikkeling van Verordening I werd een voorstel gedaan tot een wijziging.
Het doel van deze wijziging bestond in het centraliseren van het toezicht- en
registratieregime voor CRA’s. Het bestaande wettelijke kader waarin het CESR de leiding had
bleek namelijk niet geschikt genoeg te zijn om een geconsolideerde toezichtstructuur te
ontwikkelen. De doelstelling van Verordening II bestond hoofdzakelijk in het vergroten van
de transparantie (Jaakke, 2012).
CRA II paste CRA I aan door middel van de overdracht van het Europese toezicht naar de
daarvoor speciaal opgerichte onafhankelijke autoriteit, de ESMA.21 De ESMA zorgt ervoor
dat effectenmarkten onschendbaar zijn, transparant, efficiënt en ordelijk functioneren. De
bescherming van beleggers wordt op die manier door de ESMA bevorderd.
Door de
overdracht van de bevoegdheden naar het ESMA, werd het toezichts- en registratieregime
gecentraliseerd waardoor het registratieproces werd verkort en gestroomlijnder werd
(Frints, 2014).
Niet alleen is de ESMA verantwoordelijk voor het toezicht op de ratingsbureaus, ook is zij
verantwoordelijk voor de registratie van deze CRA’s en het nemen van maatregelen in geval
van een inbreuk op CRA-verordening I (Jaakke, 2012).
Verordening I en de aangepaste Verordening II vormden een goeie basis voor de regulering
van CRA’s op de financiële markt. Toch bleek dit nog niet voldoende te zijn, het huidige
wettelijke kader kampte nog steeds met enkele tekortkomingen. Ratings van staatsschuld
21
ESMA staat voor ‘the European Securities and Markets Authority’. Het orgaan vervult de rol van een
onafhankelijke EU-autoriteit die bijdraagt aan het beaken van de stabiliteit van het financiële systeem in de EU.
36
waren nog altijd te weinig transparant, de investeerders waren nog steeds te afhankelijk van
de kredietbeoordelingen die CRA’s uitgaven, de twee verordeningen hadden ook nog geen
oog voor de aansprakelijkheid van de CRA’s alsook de oligopolistische structuur en het
verdienmodel van de CRA’s (het issuer pays-model) (Utzig, 2010).
1.5.6. CRA Verordening III: als huidige regelgeving in de Europese Unie
Volgend op CRA I en CRA II kwam de derde CRA-verordening tot stand. Het verminderen van
het excessieve vertrouwen van investeerders in de externe kredietbeoordelingen die
ratingsbureaus uitgeven was een van de belangrijkste doelstellingen van CRA III.
De
verordening bepaalt dat kredietinstellingen en beleggingsondernemingen hun eigen
kredietrisico moeten gaan beoordelen en niet uitsluitend rekening mogen houden met de
externe ratings die worden uitgegeven door een CRA. Men mag dus niet meer blindelings
vertrouwen op het werk van CRA’s (Frints, 2014).
Hierbij moeten wel strenge regels opgesteld worden aangezien instellingen ervoor kunnen
zorgen dat de uitkomst van de eigen beoordelingsprocessen gelijk zijn aan die van CRA’s. De
CRA III probeert hiermee een gewenst evenwicht te vinden tussen interne en externe
kredietrisicobeoordelingen,
zodat
de
verantwoordelijke
toezichthouders
(ESMA)
doeltreffend kunnen ingrijpen wanneer dat evenwicht verstoord wordt (Jaakke, 2012).
Een andere maatregel die werd gesteld in Verordening III, is de verplichting voor CRA’s om
nieuwe methodes in het ratingsproces of wijzigingen van bestaande ratingsmethodologieën
voor te leggen aan het ESMA ter goedkeuring. Op die manier heeft het ESMA meer inspraak
in het ratingsproces en de macht om het ratingsproces te verbeteren in kwaliteit.
CRA-Verordening I en II hielden geen rekening met de aansprakelijkheid van de
ratingsbureaus, daarom stelde de Europese commissie voor dat een investeerder een CRA
aansprakelijk moet kunnen stellen indien deze de verordening schendt én deze schending
een effect heeft gehad op de kwaliteit en uitkomst van een credit rating. Aansprakelijkheid is
37
mogelijk wanneer het gaat om een opzettelijke inbreuk door een CRA of om een grove
nalatigheid (Frints, 2014).
Het aansprakelijk stellen van een kredietratingsagentschap is moeilijk aangezien beleggers
dikwijls slechts in beperkte mate zicht hebben op het interne ratingsproces van CRA’s.
Daarom vindt er een gedeeltelijke bewijslastomkering plaats. Wanneer een investeerder een
schending aantoont, van een CRA’s die is opgenomen in bijlage III22 van de verordening, dan
moet het ratingsbureau bewijzen dat de inbreuk zich niet heeft voorgedaan of geen impact
heeft gehad op de kredietbeoordeling. Het aantonen van het verband tussen schade en
oorzaak (fout) zal voor de belegger moeilijk blijven, maar het is in ieder geval wel mogelijk
(Jaakke, 2012).
CRA III wil ook bijdragen tot meer vertrouwen van de financiële markt in gestructureerde
financiële producten. Om dit te realiseren legt de derde verordening de verplichting op aan
instellingen die een rating aanvragen, om minstens twee CRA’s aan te stellen om het
kredietrisico te bepalen. Het moet gaan om onafhankelijke ratingsbureaus om zo aan de
vereiste onafhankelijkheid in de verordening te voldoen én ten minste één bureau mag
hoogstens 10% van het marktaandeel bezitten. Om de aanvrager te helpen bij het zoeken
naar CRA’s dient het ESMA een lijst op te stellen van alle geregistreerde CRA’s en hun
marktaandeel (Terrière, 2014).
Om de concurrentie op de ratingsmarkt en de kwaliteit van die ratings te verbeteren stelde
de Commissie voor om alle bestaande credit ratings van een schuldinstrument te publiceren
op de Europese ratingsindex (EURIX23). Daarvoor diende het ESMA een ratingsschaal te
ontwikkelingen voor alle ratings. Op die manier kunnen investeerders credit ratings
22
Verordening II voegde aan verordening I een bijlage III toe met een lange lijst van inbreuken op de
verordening. Inbreukmakend is onder andere wanneer het bedrijfsbelang van het ratingsbureau afbreuk doet
aan de onafhankelijkheid, wanneer de openbaarmakingsbepalingen worden geschonden en wanneer er
consultancy- en adviesdiensten worden verstrekt.
23
European rating Index, opgericht om een uitgebreidere publicatie van informatie over gestructureerde
financiële instrumenten te verschaffen.
38
gemakkelijk met elkaar vergelijken. Een bijkomende maatregel hierbij is dat de prijzen van
CRA’s niet discriminerend mogen zijn, niet mogen afhangen van het niveau van de rating of
van de uitgevoerde werkzaamheden (Jaakke, 2012).
Om te concluderen is het duidelijk dat naarmate de financiële crisis opkwam, het begrip
zelfregulering heeft gefaald. De IOSCO-gedragscode vormt op dit moment enkel een basis
voor de regulering die hierop volgde. De in de Europese Unie geldende regels omtrent de
kredietratingsagentschappen zijn een stap in de goede richting.
39
1.6.
Split Ratings
Ratings kunnen niet alleen verkeerd worden ingeschat, ook het fenomeen split ratings kan
voor problemen zorgen. Hiermee wordt bedoeld dat bedrijven een verschillende rating
ontvangen van twee of meerdere kredietbeoordelaars (Van Laere et al., 2012).
Het feit dat dit probleem zich stelt kan te wijten zijn aan verschillende factoren.
Ten eerste kan dit het gevolg zijn van een gelijke beoordeling van de kredietwaardigheid.
Hierbij zullen bijvoorbeeld Moody’s en S&P overeenkomen in de beoordeling omtrent de
kredietwaardigheid maar zullen ze toch tot een andere conclusie, en dus ook rating, komen
omdat ze verschillende standaardnormen hebben waarmee rekening wordt gehouden
(Ederington, 1986).
Vervolgens kan dit probleem ook ontstaan doordat verschillende CRA’s hun evaluaties laten
afhangen van verschillende procedures. Hierbij maken ze gebruik van verschillende factoren
en verschillende graden van belangrijkheid van de gebruikte factoren. Moody’s zal
bijvoorbeeld meer belang hechten aan een bepaald kenmerk dan S&P. Moody’s gaat
namelijk ook rekening houden met het feit dat bedrijven in faling zich eventueel kunnen
herstellen door externe financiering te gaan zoeken. S&P richt zich dan anderzijds puur op
de kans op faling. Op die manier geven de twee CRA’s verschillende ratings uit, wat leidt tot
split ratings (Ederington, 1986). De bankratings van Moody’s en S&P reflecteren bijvoorbeeld
verschillende indicatoren en dimensies van de financiële gezondheid van een bank. Ratings
van Moody’s’ lijken gevoeliger te zijn voor het economische klimaat dan deze van S&P (Van
Laere et al., 2012).
Ten slotte kan het ook zijn dat er geen systematische verschillen zijn tussen de verschillende
agentschappen. Maar omdat het bepalen van ratings een zeer moeilijke en subjectieve taak
is, en er dus geen strikt parcours moet gevolgd worden, kan dit vaak resulteren in nonsystematische verschillen (Ederington, 1986).
40
Uit academisch onderzoek is daarenboven gebleken dat kredietratingsagentschappen hun
ratingsmodel hebben aangepast ten gevolge van de financiële crisis. Dit wil daarom niet
vanzelfsprekend zeggen dat dit dan ook resulteert in ratings die dichter bij elkaar liggen (Van
Laere et al., 2012). Uit onderzoek van Van Laere et al. (2012) bleek ten andere ook dat voor
beide ratingsagentschappen de subjectiviteit in het ratingsproces stijgt naarmate de
ondoorzichtigheid bij een bank stijgt.
Dit effect lijkt groter te zijn voor Moody’s dan voor S&P. Door deze ondoorzichtigheid van
banken toont Morgan (2002) aan dat er meer split ratings zijn voor financiële intermediairs.
Banken zijn namelijk moeilijk om te raten omwille van hun ondoorzichtigheid.
In de literatuur wordt er een onderscheid gemaakt tussen financials en non-financials. Het
onderzoek van Ederington (1986) focust zich op non-financials. Dit toont aan dat Moody’s
iets beter presteert dan S&P en het percentage van ratings dus ook als correcter wordt
geclassificeerd. Dit zou kunnen verklaard worden door verschillende hypotheses. Het zou
kunnen dat S&P minder consistent is, dan Moody’s, bij het beoordelen van ondernemingen.
Een andere verklaring zou kunnen zijn dat S&P gebruik maakt van informatie die niet in het
model is opgenomen. Hierdoor zou het kunnen dat S&P meer inside informatie reflecteert
en dus meer informatie beschikbaar stelt aan het grote publiek.
Ederington (1986) besluit echter dat beide agentschappen over dezelfde graad van
kredietwaardigheid beschikken en dus gelijkaardige ratings produceren. Er is dus geen
concreet bewijs voor verschillen in standaarden tussen de 2 agentschappen. Veel mensen
hebben echter de neiging om een tweede rating op te vragen maar dit brengt geen nieuwe
informatie op de markt. Ze beschikken over dezelfde informatie en beoordelen deze
informatie ook meestal op dezelfde manier (Ederington, 1986).
Het onderzoek van Van Laere et al. (2012) komt echter tot andere inzichten bij het
analyseren van financials. Uit onderzoek van de periode 2000-2011 blijkt dat er toch
verschillen aanwezig zijn in de ratingsprocessen van beide CRA’s. Deze verschillen dragen bij
aan een split. Ook na de wijziging van de ratingsmodellen ten gevolge van de financiële
41
crisis, lijkt het er niet op dat de ratingsprocessen van beide agentschappen zich dichter naar
elkaar toe begeven.
Ten slotte stellen zij ook dat omwille van het niveau van voorzichtigheid in het ratingsproces,
het effect van een ratingswijziging op de markt hoger is bij Moody’s dan S&P. Hieruit kan dus
besloten worden dat Van Laere et al. (2012) er niet vanuit gaan dat de verschillen tussen de
verschillende agentschappen, met name de verschillen in hun ratings, verwaarloosbaar zijn
zoals gesteld wordt in het onderzoek van Ederington (1986).
42
1.7.
Informatieve waarde
Zoals de literatuur reeds aanhaalde is het interessant om na te gaan of ratings en
veranderingen van die ratings, door de verschillende CRA’s, als belangrijk aanzien worden.
De mate waarin de maatschappij rekening houdt met ratings wordt de informatieve waarde
genoemd. Hieromtrent zijn er al verschillende onderzoeken verricht waarbij telkens min of
meer dezelfde conclusie bekomen werd. Toch zijn er nog enkele hiaten binnen dit domein.
Bijvoorbeeld als CRA’s bij het bepalen van de ratings, zich zouden baseren op publiek
beschikbare informatie en als de markten efficiënt zouden zijn, dan zou een
ratingsverandering geen impact mogen hebben op het verkregen rendement. Indien CRA’s
ook toegang zouden hebben tot private informatie en als markten niet efficiënt zouden zijn,
dan zouden deze CRA’s informatie kunnen verspreiden die vooraf niet door alle beleggers
geweten is. Dat betekent dat een ratingswijziging dan net wel een impact zal hebben op het
verkregen rendement (Brogaard et al., 2015). Wanneer er dus een effect is op het verkregen
rendement bij een aankondiging van een ratingswijziging, spreek je van een informatieve
waarde. Of marktefficiëntie de enige variabele is die informatieve waarde tot stand kan
brengen, kan niet met zekerheid gezegd worden. Tijdens deze masterproef wordt dit niet
onderzocht, maar het vormt wel een interessant topic voor verder onderzoek.
Om de tekortkoming omtrent de beschikbare informatie die CRA’s ontvangen om de rating
te bepalen deels op te lossen, werd op 23 oktober 2000 ‘The Regulation Fair Disclosure’ (Reg
FD) door de SEC ingevoerd24. Deze regulering is gericht op alle publieke bedrijven. Zoals
eerder vermeld zijn deze bedrijven verplicht om alle niet-publieke informatie, die enkel
blootgesteld wordt aan een select publiek, ook beschikbaar te stellen voor het grote publiek.
Op die manier zou een ratingswijziging geen grote impact mogen hebben op het verkregen
rendement én worden er geen partijen bevoordeeld.
24
Zie 1.2.9
43
Een aantal partijen vallen niet onder deze regulering. Zo vormen ratingsagentschappen een
uitzondering op de Reg FD. Dat komt omdat CRA’s niet selectief zijn wanneer ze informatie
over ratings openbaar gaan maken. Zonder deze uitzondering zouden ratingsagentschappen
informatie van lagere kwaliteit verschaffen aan investeerders. De informatie die CRA’s
ontvangen van bedrijven, is informatie die deze bedrijven liever niet aan de buitenwereld
laten zien. Net omdat CRA’s die informatie verkrijgen, zijn ze in staat om de waarde van die
ratings te verbeteren (Jorion et al., 2005).
Om de informatieve waarde van stock ratings voldoende te kunnen onderzoeken, werd er
zowel onderzoek verricht tijdens de periode voor de Reg FD als na de Reg FD. Hierbij werd
een bereik van twee jaar voor en twee jaar na de Reg FD genomen, gebruikmakend van data
die bekomen werd uit ‘The Mergent Fixed Investment Securities’ –database (FISD). De keuze
om een langere periode te kiezen ligt in het feit dat Jorion et al. (2005) de steekproefgrootte
willen maximaliseren.
De periode voor de invoering van de regulering start in augustus 1998 en eindigt in
september 2000. De periode na de invoering van de regulering start in november 2000 en
eindigt in december 2002. Beide periodes spreiden zich uit over een periode van 26
maanden. Uit de steekproef worden de ratingsveranderingen geschrapt die gepaard gaan
met fusies, overnames of marktvoorwaarden. De finale steekproef bestaat uit 1,767
downgrades en 437 upgrades. 90% van de data bestaat uit ratingswijzigingen door Moody’s
en S&P, de overige 10% zijn ratingswijzigingen door Fitch (Jorion et al., 2005).
Er werd verwacht dat de informatieve waarde zou stijgen omdat de toegang tot bepaalde
informatie voor CRA’s gestegen was, aangezien CRA’s een uitzondering vormen op de Reg
FD. Downgrades zouden leiden tot grotere dalingen in de aandelenkoers en upgrades
zouden leiden tot grotere stijgingen. Het resultaat van de uitgevoerde eventstudie bevestigt
deze verwachtingen (Jorion et al., 2005).
44
Jorion et al. (2005) stelden dat de Reg FD ervoor gezorgd had dat de kwaliteit van de
informatieve waarde van ratings sterk verbeterde. Ratingsagentschappen werden hierdoor
bevoorrechte leiders in het openbaar maken van informatie naar het grote publiek toe. Als
gevolg leidde dit ertoe dat ratingswijzigingen een veel sterker effect hadden op de
aandelenrendementen. Zowel downgrades als upgrades hadden een grotere impact op de
aandelenkoersen volgens Jorion et al. (2005).
Ook Dichev en Piotroski (2001) voerden onderzoek naar de informatieve waarde van
ratingswijzigingen van aandelen door Moody’s. Dit onderzoek, dat liep tussen 1970 en 1979,
maakt gebruik van een dataset, bestaande uit 4,727 observaties waarvan 1,787 upgrades en
2,940 downgrades. Uit de resultaten bleek dat een upgrade niet leidde tot grote wijzigingen
bij de abnormale rendementen. Wel werd er vastgesteld dat een downgrade leidde tot
dalende abnormale rendementen van 10 tot 14% tijdens het jaar volgend op het event. De
dalingen van de abnormale rendementen weerspiegelden zich vooral tijdens de eerste
maanden na de aankondiging. Daarna verminderde dit effect tijdens het tweede en het
derde jaar.
Bij onderzoek naar de informatieve waarde van ratings wordt er niet alleen gebaseerd op
abnormale rendementen. Zo onderzochten Kliger & Sarig (2000) de informatieve waarde op
een geheel andere wijze. In dit onderzoek worden de prijsreacties op een ratingsverandering
van obligaties onderzocht. De ratingsveranderingen die gebruikt worden, zijn degene die zijn
opgetreden op het moment dat Moody’s zijn rapporten ging gaan verfijnen. Moody’s gaat
veel gedetailleerder rapporteren door gebruik te maken van subratings25. Zo wordt er extra
informatie beschikbaar gemaakt aan het grote publiek. Meer specifiek worden de
ratingsveranderingen onderzocht die zijn ontstaan bij de overgang van het grove
ratingsrapport van 30 maart 1982 naar het verfijnde ratingsrapport van 26 april 1982.
25
De volgende onderverdeling van de subratings zijn: ‘1’ = beste onderverdeling, ‘2’ = gemiddelde verdeling ‘3’
= slechtste verdeling
45
Er wordt gesteld dat nieuwe ratingsinformatie geen impact uitoefent op de verdeling van de
bedrijfswaarde van bedrijven. De aankondiging van Moody’s waarin ze de komst van een
fijner ratingssysteem bekendmaakt, zou dus geen invloed mogen hebben. De resultaten van
dit onderzoek bevestigen deze stelling maar stellen wel een wijziging vast in de schuldgraad
en het eigen vermogen bij die bedrijven (Kliger & Sarig, 2000).
In een ander gelijkaardig onderzoek van Hand et al. (1992) werden de wijzigingen in excess
bond returns als gevolg op een ratingswijziging onderzocht. Deze returns worden namelijk
geassocieerd met aankondigingen van toevoegingen aan de S&P Credit Watch List en
ratingswijzigingen door Moody’s en S&P.
Dit zorgt voor een extra dimensie in het onderzoek, want er wordt gebruik gemaakt van
dagelijkse data. Dit heeft als voordeel dat de aankondigingen afgezonderd kunnen worden.
Specifiek wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van 250 nieuwe toevoegingen aan de
S&P Credit Watch List en 1100 aankondigingen van obligatieratingswijzigingen door Moody’s
en S&P. Dit gebeurde respectievelijk voor de periodes 1981-1983 en 1977-1982. Ook hier
werden dezelfde resultaten bekomen als bij de andere onderzoeken. Aankondigingen van
downgrades verzwakken de verkregen rendementen. Over upgrades zijn er geen significante
resultaten aanwezig.
Zoals in de meeste onderzoeken maken ook Holthausen & Leftwich (1986) gebruik van
abnormale stock returns om de informatieve waarde van CRA’s na te gaan. Hier wordt
gebruik gemaakt van een event window van 2 dagen, startend op de dag van de
bekendmaking van de ratingswijziging. Het gaat om een periode van 1977 tot 1982 waarin
1,014 ratingswijzigingen door S&P en Moody’s worden geanalyseerd. Ook hier wordt bewijs
gevonden dat downgrades leiden tot negatieve abnormale returns en upgrades een kleiner
stijgend effect hebben op de abnormale rendementen.
Freitas & Minardi (2013) die een gelijkaardig onderzoek voerden, focusten zich tijdens hun
onderzoek op Latijns Amerika. Om de impact van een ratingswijziging op de prijs van
46
aandelen na ta gaan werd er gebruik gemaakt van een eventstudie. Daarbij werd er gekozen
om een periode van 9 jaar te kiezen, namelijk tussen 2000 en 2009.
Uit de resultaten van de eventstudie kon geconcludeerd worden dat bij een downgrade, de
aandelenprijzen te maken kregen met negatieve returns. Bij upgrades waren de resultaten
wel positief maar de impact op de aandelenprijzen was niet significant (Freitas & Minardi,
2013).
Ook Brooks et al. (2004) voerden onderzoek naar de informatieve waarde van stock ratings.
In dit onderzoek werd gekozen voor een periode van 27 jaar, namelijk tussen 1973 en 2000.
Hierbij werd de onderzochte dataset samengesteld met ratingsveranderingen door S&P,
Moody’s, Thomson en Fitch. Ook hier leveren upgrades weinig bewijs voor wijzigingen in de
returns. Downgrades zorgen daarentegen wel voor een significante negatieve impact
(Brooks et al., 2004).
Ook op de Australische markt werd de informatieve waarde van stock ratings onderzocht
door middel van een eventstudie. Choy et al. (2006) kiezen hier voor een periode van 14
jaar, tussen 1989 en 2003. De gebruikte dataset bestaat uit 127 ratingswijzigingen bij 63
bedrijven. Opnieuw kon hier tot dezelfde conclusie gekomen worden. Upgrades leverden
geen significante resultaten op, downgrades zorgden daarentegen voor negatieve
significante returns. Dezelfde resultaten zijn te vinden bij onderzoek van Cohen (2014) op
Israëlische data.
Ondanks de vele onderzoeken naar de informatieve waarde van ratings, zijn er nog veel
hiaten. Ten eerste wordt er steeds gebruik gemaakt van datasets voor 2009. Er is met
andere woorden nog veel te weinig onderzoek gebeurd tijdens de periode na de financiële
crisis van 2007. Het blijft dus voorlopig nog een raadsel hoe de markt verder rekening blijft
houden met uitgegeven ratings of ratingsveranderingen. De wetenschappelijke nood aan
onderzoek met recentere data is dus hoog. Een tweede punt van kritiek is het feit dat de
meeste onderzoeken zich richten op een beperkt deel van de wereld of een bepaalde
47
economie. Mits de situatie op de Europese markt nog niet werd onderzocht, opent dit
wegen voor verder onderzoek.
48
2. ONDERZOEKSOPZET
2.1.
Onderzoeksdesign
Zoals in de literatuurstudie werd aangehaald zijn CRA’s aan verschillende kritieken
onderworpen sinds de komst van de financiële crisis in 2007. De prominente rol die zij
speelden voor de crisis en hun ratingsmethodes werden sterk bekritiseerd. Daarbij werd
vooral de vraag in acht genomen of ratingsmethodes van CRA’s wel accuraat genoeg waren.
In de literatuurstudie hebben we een aantal voorbeelden van kritieken, in verband met de
accuraatheid, aangehaald waaronder de belangrijkste: ‘rating shopping’, te soepele
ratingsnormen, hogere vergoedingen voor betere ratings...
Uiteraard werden er maatregelen genomen om de werking van CRA’s te verbeteren zoals
een strengere regulering op het uitgeven van credit ratings. Toch is het maatschappelijk
relevant om op basis van deze kritieken de accuraatheid van ratings na te gaan.
De kwaliteit van ratings is namelijk erg belangrijk voor een goede werking van de financiële
markt aangezien zowel investeerders als institutionele beleggers zich hierop baseren. Ook bij
het bepalen van de wetgeving baseert men zich op de uitgegeven ratings, bijvoorbeeld bij
het bepalen van kapitaalvereisten bij banken. Door de accuraatheid van de ratings na te
gaan kan een beter beeld gegeven worden van de werkelijkheid omtrent de
kredietwaardigheid van emittenten en financiële producten. Deze accuraatheid zal worden
onderzocht door de accuracy ratio (AR) te berekenen aan de hand van een capital accuracy
profile (CAP).
Daarbij is het ook interessant om na te gaan hoe de maatschappij staat ten opzichte van de
CRA’s. Voor de crisis speelden de credit ratings van CRA’s een prominente rol in het
investeringsproces van ondernemingen. Aangezien de kredietcrisis voor heel wat kritiek
gezorgd heeft in verband met CRA’s, is het interessant om na te gaan of zij tegenwoordig
nog steeds als belangrijk aanschouwd worden. De vraag die gesteld kan worden is of
49
investeerders uitgegeven ratings of veranderingen van ratings nog steeds in acht nemen. Er
wordt met andere woorden afgevraagd of credit ratings nog steeds een informatieve rol op
de aandelenmarkt spelen. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van een eventstudie om na te
gaan of dit werkelijk het geval is of niet.
De eventstudie zal ook gebruikt worden om na te gaan of de ratings van financials en nonfinancials door CRA’s een verschillende impact hebben op de maatschappij. Als laatste zullen
de onderzochte CRA’s worden vergeleken met elkaar om na te gaan of er CRA’s aanwezig
zijn die een grotere impact hebben dan de andere op de maatschappij of niet.
Dit onderzoek focust zich op de twee belangrijkste CRA’s op de markt, met name Moody’s
en S&P. Dit gebeurt omdat de twee agentschappen verschillende economische variabelen
gebruiken en dat hun ratingsschaal verschilt (Livingston et al, 2010). Ook stellen Pottier en
Sommer (1999) dat CRA’s verschillende factoren toepassen om de kredietwaardigheid van
de ondernemingen te bepalen. Hierbij suggereren zij dat verschillende CRA’s verschillende
ratings uitgeven voor dezelfde producten.
De hoofdonderzoeksvraag luidt dus als volgt:
‘Zijn credit rating agencies nog steeds krachtig in de maatschappij na het losbarsten van de
financiële crisis en zijn hun ratingsmethodes momenteel accuraat?’
Op basis van de geraadpleegde literatuur lijkt het wetenschappelijk relevant om deze
onderzoeksvragen toe te spitsen op CRA’s uit de Europese Unie Het is interessant omdat het
merendeel van de onderzoeken hieromtrent zich voornamelijk richt op CRA’s in Amerika.
Aangezien de situatie op de Europese markt nog niet werd onderzocht, opent dit deuren
voor verder onderzoek.
50
De hoofdonderzoeksvraag is erg relevant omwille van een aantal redenen. Vooreerst is de
vraag maatschappelijk relevant aangezien er in de literatuurstudie aangehaald wordt dat de
CRA’s te veel macht hebben. Daarbij is het interessant om de impact van een ratingswijziging
door de belangrijkste CRA’s te onderzoeken op de aandelenmarkt. Ten tweede is het
wetenschappelijk relevant omdat er nog niet vaak onderzoek is gebeurd in Europa of een
opsplitsing is gebeurd in drie periodes (voor, tijdens en na de crisis).
51
2.2. Hypotheses
2.2.1. CAP-Model
In dit onderzoek wordt de vraag gesteld of de beoordelingen van CRA’s accuraat zijn na de
komst van de financiële crisis in 2007. Zoals de literatuurstudie al eerder aanhaalde is er heel
wat kritiek ontstaan rond de ratingsmethodes van CRA’s. Daarop zijn er verschillende
maatregelen genomen om de accuraatheid te verbeteren. Naast een vernieuwde regulering,
probeerden de kredietratingsagentschappen zelf ook hun modellen te verbeteren.
Moody’s houdt, naast risico op faling, namelijk ook rekening met de waarschijnlijkheid dat
een bedrijf wanbetaling zou kunnen voorkomen door externe ondersteuning 26 te verwerven.
Er wordt vooral gefocust op het feit dat de emittent op lange termijn schuld zal kunnen
afbetalen. Dit kan het kredietrisico van de financiële instelling verminderen en daardoor zal
de rating verhogen. S&P daarentegen gaat enkel het ondernemingsrisico27 en het financieel
risico28 gaan bepalen en op basis daarvan een rating vormen. Hierdoor zullen ze tot andere
besluiten komen bij het bepalen van hun ratings, wat leidt tot split ratings (Van Laere et al.,
2012).
Aangezien Moody’s bij het bepalen van de ratings, zich ook op andere variabelen baseert,
kan volgende hypothese opgesteld worden:
Hypothese: Het ratingsmodel van Moody’s is van betere kwaliteit dan het ratingsmodel
van S&P.
In dit deel van het onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt tussen financials en nonfinancials doordat het kleine aantal defaults tot inconsistente resultaten zou leiden.
26
Deze bijstand kan voortkomen uit steun van de aandeelhouders, coöperatieve ondernemingen, regionale
en/of nationale overheid,..
27
Om het ondernemingsrisico vast te stellen wordt er rekening gehouden met vier risicofactoren: het
landenrisico, de industrie-eigenschappen, de bedrijfspositie en de winstgevendheid (Standard and Poor’s,
2011).
28
Om het financieel risico in te schatten, wordt er rekening gehouden met een aantal risico-elementen: de
boekhouding, het financieel beleid en de risicotolerantie, de kasstroomgeschiktheid, de kapitaalstructuur en de
liquiditeit (Standard and Poor’s, 2011)
52
2.2.2. Eventstudie
Er wordt gebaseerd op de bestaande literatuur om de hypotheses op te stellen. Het eerste
deel van de onderzoeksvraag behandelt de impact van een ratingsverandering op de
aandelenmarkt. Het doel van het onderzoek is om onder andere te weten te komen of CRA’s
(nog steeds) een belangrijke impact hebben op de markt. Dit kan onderzocht worden door
de impact van ratingsveranderingen op de aandelenprijs van verschillende bedrijven na te
gaan.
Volgens de literatuur is die impact van ratingsveranderingen op de aandelenmarkt zeker
aanwezig. Tot op heden werden hiernaar reeds verschillende onderzoeken verricht. Hierbij
wordt telkens een onderscheid gemaakt tussen ratingsstijgingen en ratingsdalingen omdat
deze ratingsveranderingen een verschillende impact op de markt hebben. De literatuur is
consistent over het feit dat downgrades een significant dalende impact hebben op het
rendement van aandelen. Dit bleek onder andere uit onderzoek van Griffin & Sanvicente
(1982) die maandelijkse data verzamelden tussen 1960 en 1975 op de aandelenmarkt. Ook
Holthausen & Leftwich (1986 kwamen tot dezelfde conclusie bij hun onderzoek op dagelijkse
stockdata tijdens de periode van 1977 en 1982. Verder kwamen ook Dichev & Piotroski
(2001), Jorion et al. (2005) en Xia (2014) tot dezelfde conclusie.
Ook op de obligatiemarkt werden gelijkaardige resultaten bekomen. Katz (1974)
concludeerde dat downgrades tot negatieve significante effecten leidden tot 6 à 10 weken
na het event. Ook Hite & Warga (1997) vonden een negatieve significante reactie terug bij
de rendementen van obligaties tijdens hun onderzoek op maandelijkse data van 1985 tot
1995.
Voor upgrades waren de resultaten iets minder duidelijk. Vaak werd een positieve reactie
waargenomen, maar deze werd dikwijls als insignificant aanschouwd. Op de aandelenmarkt
vonden onder andere Holthausen & Leftwich (1986) en Dichev & Piotroski (2001) geen
significante reactie voor upgrades. Dit wordt bevestigd in onder andere papers van Freitas
en Minardi (2013), Choy et al. (2006) en Brooks et al. (2004).
53
Hetzelfde resultaat is te vinden bij een onderzoek naar de informatieve waarde van
ratingsstijgingen door Moody’s voor obligaties tussen 1970 en 1997 (Dichev & Piotroski,
2001). Daarbij werden er geen grote wijzigingen gesignaleerd bij de abnormale returns na
een upgrade event.
Hand et al. (1992) baseren zich bij hun onderzoek op dagelijkse bond en stock returns van
1977 tot 1982. Uit deze resultaten blijkt dat downgrades leiden tot significante negatieve
abnormale returns en dat upgrades zorgen voor een kleiner significant stijgend effect.
Hieruit kan de eerste hypothese gesteld worden:
Hypothese 1: er is een impact van ratingsveranderingen door Moody’s en/of S&P op de
aandelenmarkt. Daarbij leiden downgrades tot significante negatieve wijzigingen in de
stock return. Upgrades daarentegen leiden soms tot licht positieve wijzigingen in de stock
return, maar die resultaten zijn meestal niet significant.
In deze analyse zal ook de vraag gesteld worden of de impact van een ratingsverandering is
veranderd doorheen de tijd. In 1.4.3. wordt gesteld dat CRA’s verschillende kritieken te
verduren kregen. De Europese regelgeving ondernam verschillende stappen om de
regelgeving omtrent CRA’s aan te passen. Dit had tot doel om de accuraatheid van ratings te
verbeteren en het vertrouwen in CRA’s opnieuw te herstellen.
Een eerste maatregel die kan worden aangehaald is de invoering van de IOSCO-code29 in
2004. Deze gedragscode werd opgesteld om het vertrouwen van de financiële markt in de
CRA’s te doen toenemen. Het doel van IOSCO bestaat uit het verbeteren van de kwaliteit en
integriteit van het ratingsproces. Dit zorgt ervoor dat ratingsmethoden transparanter
worden (Boersma, 2010).
29
zie 1.5.3.
54
Aangezien de verwachtingen omtrent de IOSCO-code niet ingevuld raakten, was er nood aan
een vernieuwende regelgeving. Dit resulteerde in verschillende verordeningen die de
tekortkomingen van de IOSCO-code elimineerden. Daarbij is verordening III de meest
recente en uitgebreide (Boersma, 2010).
Deze verordening nam onder andere maatregelen om het vertrouwen van de financiële
markt in gestructureerde financiële producten te verbeteren (Terrière, 2014). Ook had
verordening III de bedoeling om de concurrentie op de ratingsmarkt te optimaliseren, alsook
de kwaliteit van die ratings (Jaakke, 2010).
Door onder andere bovenstaande maatregelen, komen we tot de volgende hypothese:
Hypothese 2: Er wordt verwacht dat een ratingsverandering een sterkere impact heeft op
de maatschappij na de financiële crisis van 2007 dan tijdens deze crisis.
Als derde wordt er afgevraagd of de ratingsagentschappen Moody’s en S&P een
verschillende impact hebben op de stock return met hun ratingswijzigingen. Volgens
Ederington (1986) zijn de ratings van S&P en Moody’s gelijkwaardig, maar andere analyses
zoals deze van Moon & Stotsky (1993), Pottier & Sommer (1999) en Livingston et al. (2010)
stellen echter dat er systematische verschillen zijn tussen de twee CRA’s. Verschillende
CRA’s laten hun evaluaties afhangen van verschillende procedures. Hierbij maken ze gebruik
van verschillende factoren en verschillende graden van belangrijkheid van dezelfde factoren
(Ederington, 1986). Moody’s zal bijvoorbeeld meer belang hechten aan een bepaald
kenmerk dan S&P.
Uit onderzoek van Ederington (1986) wordt besloten dat beide agentschappen over dezelfde
graad van kredietwaardigheid beschikken en dus gelijkaardige ratings produceren.
Ederington (1986) stelt dus dat er geen concreet bewijs is voor verschillen in standaarden
tussen de 2 agentschappen. Een 2e rating opvragen brengt dus volgens zijn onderzoek geen
55
nieuwe informatie op de markt. Ze beschikken over dezelfde informatie en beoordelen die
informatie dan ook meestal op dezelfde manier.
Anderzijds concluderen Van Laere et al. (2012), die zich tijdens hun onderzoek richten op
banken, dat het verschillen zijn in het ratingsproces die bijdragen tot een split rating. Zeker
sinds de financiële crisis zijn er volgens deze analyse veranderingen ontstaan in de
ratingsmodellen van beide agentschappen. Van Laere et al. (2012) gaan er dus niet vanuit
dat de verschillen in ratings tussen Moody’s en S&P verwaarloosbaar zijn.
Om dieper in te gaan op het verschil tussen de twee ratingsagentschappen, worden de split
ratings bestudeerd. Tijdens een studie van Kish et al. (1999) werden split ratings bestudeerd
bij obligaties, uitgegeven door ondernemingen. In gevallen van afwijkende ratings, verstrekt
S&P vaak een hogere, superieure rating dan Moody’s. Moody’s is meer geneigd om een
lagere, conservatieve rating toe te kennen aan obligaties van ondernemingen.
In het geval van een lagere rating door Moody’s, kan afgeleid worden dat zij een obligatie
risicovoller vindt dan S&P (Kish et al., 1999). Er wordt vastgesteld dat investeerders hierbij
meer risico ervaren en daardoor meer opbrengsten gaan eisen bij een obligatie. Dit in
tegenstelling tot de situatie waar Moody’s een hogere rating toekent dan S&P. Bij deze
situatie zullen de investeerders minder opbrengst eisen in vergelijking met een gelijksoortige
obligatie. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er minder extra informatie wordt voorzien
door S&P bij de uitgifte van een rating, wanneer ze verschilt van Moody’s.
Livingston et al. (2010) en Morgan (2002) constateerden daarbij ook dat de ratings (en
ratingsveranderingen) van Moody’s (die als conservatief wordt aanschouwd) een grotere
impact hebben op de rendementen. Uit de studie van Livingston et al. (2010) wordt er
vastgesteld dat de inkomsten van een obligatie waarbij de rating van S&P lager is dan die
van Moody’s, gemiddeld acht basispunten lager zijn dan wanneer de rating van S&P hoger is
dan die van Moody’s. Daarbij kan geconcludeerd worden dat investeerders meer gewicht
toekennen aan de ratings van Moody’s en tegelijkertijd de reputatie van deze CRA hoger
56
achten. Investeerders zijn ongerust over de split ratings van obligaties en vertrouwen
daarom meer op de conservatieve CRA.
Een derde hypothese die dus gesteld kan worden:
Hypothese 3: Er bestaat een verschil tussen de impact van een ratingsverandering door
Moody’s en een ratingsverandering door S&P. Daarenboven is de impact van Moody’s
groter is.
Een laatste vraag die zeker gesteld moet worden is de vraag of een ratingsverandering een
verschillende impact heeft op financials en non-financials. De impact van een
ratingswijziging op ondernemingen is namelijk erg belangrijk. Als een CRA besluit om een
welbepaalde rating te verhogen, bijvoorbeeld van een AA rating naar een AA+ rating, dan is
dat een teken dat de onderliggende onderneming of het onderliggend product
kredietwaardiger is dan gedacht. De markt zal hierdoor sneller geneigd zijn om het product
aan te kopen of aan te kopen bij die welbepaalde onderneming. Hetzelfde geldt in
omgekeerde zin. Als er een ratingsverlaging is, dan stijgt het risico dat een onderneming niet
aan zijn verplichtingen zal voldoen en is deze minder aantrekkelijk bij investeerders.
Credit ratings spelen dus een erg belangrijke rol bij het verzamelen van bedrijfskapitalen
voor ondernemingen (Standard and Poor’s Financial Services, 2016). Het is daarom
belangrijk om na te gaan of die ratingswijzigingen een andere impact hebben op financiële
ondernemingen (zoals banken, verzekeringskantoren, pensioenfondsen,..) dan nietfinanciële ondernemingen.
Er wordt in dit onderzoek verondersteld dat de impact van een ratingswijziging op een
financiële instelling groter is dan op een niet-financiële instelling. Uit de literatuurstudie
volgt namelijk dat de financiële crisis voornamelijk is ontstaan door verkeerde ratings van
financiële producten zoals CDO’s en MBS’en. Daarbij volgt ook dat het merendeel van de
financiële instellingen over ratings beschikt en belangrijker aanschouwd wordt op de markt
dan niet-financiële bedrijven. Als een bank failliet gaat, heeft dat een veel grotere impact op
57
de markt dan een niet-financieel bedrijf die failliet gaat. Aangezien financials over een
ondoorzichtig karakter beschikken, spelen ratings een cruciale rol voor banken (Van Laere et
al., 2012). Door deze ondoorzichtigheid kan verondersteld worden dat de maatschappij de
kans op falen bij financiële instellingen moeilijker kan inschatten dan bij niet financiële
instellingen waardoor de impact van een ratingsverandering bij financials sterker is dan bij
non-financials.
Een laatste hypothese die gesteld kan worden:
Hypothese 4: Een ratingswijziging heeft een sterkere impact op een financiële
onderneming dan op een niet-financiële onderneming.
58
3. ONDERZOEKSDESIGN CAP
3.1.
Data
Om het CAP-model of het Cumulative Accuracy Profile-model op te kunnen stellen, is er
nood aan de variabelen: ratings en defaults. De gebruikte ratings zijn dezelfde als deze
tijdens de eventstudie. Er wordt gebruik gemaakt van ratings uitgegeven door Moody’s en
S&P voor de verschillende ondernemingen. Er wordt telkens gekozen voor de laatst
beschikbare rating per maand, per bedrijf. Ook het onderscheid tussen financials en nonfinancials wordt nagegaan.
Om de analyse zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren worden de ratings en defaults van
Moody’s en deze van S&P niet samengenomen. Tijdens dit onderzoek wordt namelijk de
accuraatheid van de ratingsmodellen nagegaan. Het is daarom niet zinvol om de gegevens
van twee verschillende CRA’s samen te nemen. Op die manier kan er een goed en duidelijk
model opgesteld worden voor zowel Moody’s als S&P.
De gebruikte data wordt niet opgesplitst in verschillende periodes. In dit onderzoek wordt
de focus gelegd over de volledige periode. Het is namelijk belangrijk om een zo groot
mogelijke dataset te onderzoeken. Tijdens deze analyse wordt daarom gekozen voor een
‘rolling window’. Het rolling window wordt samengesteld door de uitgegeven ratings voor
alle ondernemingen per maand in het model op te nemen. Net als in het onderzoek van
Cheng & Neamtiu (2009) wordt er geopteerd voor een tijdspanne van 1 jaar. Er wordt
telkens nagegaan of de onderneming in faling is gegaan 1 jaar na de waarneming. Op die
manier kan de accuraatheid op een eenvoudige manier gemeten worden.
De sample voor S&P bestaat uit 481 unieke ondernemingen waarbij er 54,047
waarnemingen werden verkregen. Dit zijn alle ratings voor alle bedrijven voor één bepaalde
maand die vergeleken kunnen worden met de ratings voor diezelfde bedrijven 1 jaar later. In
totaal zijn er slechts 9 bedrijven in faling gegaan, waarvan slechts 1 financiële onderneming.
De database van Moody’s bestaat uit 285 bedrijven. Hier werden er 32,898 waarnemingen
59
vastgesteld. Daarbij zijn er in totaal 8 bedrijven in default gegaan, waaronder 2 financiële en
6 niet-financiële ondernemingen.
De ratings worden opgedeeld in 17 categorieën om een gelijke rangschikking te maken voor
zowel S&P als voor Moody’s. In het onderzoek van Cheng & Neamtiu (2009) wordt voor een
opdeling van 22 categorieën gekozen. Dit onderzoek bestaat slechts uit 17 categorieën
aangezien de sample over onvoldoende data beschikt voor de overige categorieën, worden
de laatste 6 samengenomen.
60
RATINGS S&P
RATINGS MOODY’S
CATEGORIE
INVESTMENT GRADE RATINGS
AAA
Aaa
1
AA+
Aa1
2
AA
Aa2
3
AA-
Aa3
4
A+
A
ABBB+
BBB
BBB-
A1
A2
A3
Baa1
Baa2
Baa3
5
6
7
8
9
10
BB+
BB
BBB+
B
BCCC+
CCC
CCCCC
C
D
SPECULATIVE GRADE RATINGS
Ba1
Ba2
Ba3
B1
B2
B3
caa1
caa2
Caa3
Ca
C
11
12
13
14
15
16
17
17
17
17
17
17
Tabel 3: Categorieën ratings
61
3.2.
Methodologie
Om de accuraatheid van CRA’s met betrekking tot hun beoordelingen na te gaan, maken we
gebruik van ‘The Cumulative Accuracy Profile’ (CAP).
Vooreerst gaat het om een verklarend onderzoek aangezien het verband tussen de ratings
(en ratingsveranderingen) en de defaults wordt bestudeerd. Verder past dit onderzoek een
deductieve methode toe. Op basis van bestaande literatuur worden hypotheses opgesteld.
Deze worden gelinkt aan empirische resultaten.
Om tot deze empirische resultaten te komen, maken we gebruik van het CAP-model waarbij
gebruik wordt gemaakt van rekenblad MS Excel. Het CAP-model is een statistische methode
om de accuraatheid van ratings na te gaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de accuracy
ratio. Hoe hoger de accuracy ratio, hoe beter de kwaliteit van de ratings zullen zijn. Er wordt
dus een kwantitatief onderzoek uitgevoerd. De events die in dit onderzoek worden gebruikt
zijn de uitgegeven ratings (en ratingsveranderingen) van ondernemingen door Moody’s en
S&P én de defaults van diezelfde ondernemingen.
De essentie van het CAP-model is eenvoudig uit te leggen door middel van de volgende
grafiek:
Grafiek 1: CAP-model (Engelmann, 2003)
62
De bovenste lijn op de grafiek stelt een perfect model voor. Een CRA die een perfect
ratingsmodel gebruikt, geeft ratings (of ratingsveranderingen) uit die 100% accuraat zijn. Dit
betekent dat de berekening van dat ratingsmodel 100% correct is. Als deze CRA bijvoorbeeld
door middel van een rating 80% kans op faling voor een bepaald aantal bedrijven aangeeft,
dan zullen er ook effectief 80% van deze bedrijven in faling gaan. De onderste lijn op de
grafiek stelt een compleet ‘random’ model voor. Bij een CRA met dit ratingsmodel is er 50%
kans dat zijn berekeningen juist/niet juist zijn. Als deze CRA aangeeft dat een bedrijf in faling
zal gaan, is er 50% kans dat deze berekening niet juist is en dat het desbetreffende bedrijf
wel aan zijn verplichtingen kan voldoen.
Bij het uitvoeren van dit CAP-model zal het werkelijke model meestal tussen deze twee
curves/lijnen liggen. De plaats waar het werkelijke ratingsmodel zal liggen, hangt af van de
kwaliteit van de berekeningen van dat model. Hoe hoger de kwaliteit van de berekeningen
(dus hoe correcter de ratings, de falingskansen van een bedrijf kunnen voorspellen), hoe
meer het model het perfecte model zal benaderen. Dus hoe hoger de kwaliteit, hoe hoger
de oppervlakte onder de curve van het werkelijke model en dus hoe hoger de accuracy ratio.
Indien de berekeningen van een ratingsmodel zodanig slecht zijn dat de kans dat een
ratingsvoorspelling juist is, lager is dan 50%, dan zal dat model lager liggen op de grafiek dan
het random model.
Om het CAP-model op te kunnen stellen worden alle bedrijven gerangschikt. De
rangschikking gebeurt volgens de ratings die de ondernemingen verkregen hebben van
Moody’s/S&P. De waarnemingen met de hoogste kans op faling komen bovenaan de
rankschikking en de waarnemingen met de laagste kans op faling onderaan. Door na te gaan
of deze bedrijven één jaar na de waarneming in faling gaan of niet, kan het CAP-model
opgesteld worden.
Er wordt een cumulatieve som gemaakt van het aantal bedrijven. Dit wordt tegenover de
cumulatieve som van het aantal defaults geplaatst en omgezet in percentages. Op die
63
manier kan de grafiek gevormd worden. Telkens wanneer er zich een nieuwe default
voordoet wordt dit resultaat opgenomen in de grafiek met de bijhorende cumulatieve
percentages van de bedrijven.
Verder wordt naast de grafiek ook nog de accuracy ratio berekend. Deze wordt opgesteld
aan de hand van volgende formule:
𝐴𝑅 =
π‘Žπ‘Ÿ
π‘Žπ‘
π‘Žπ‘Ÿ = π‘œπ‘π‘π‘’π‘Ÿπ‘£π‘™π‘Žπ‘˜π‘‘π‘’ 𝑑𝑒𝑠𝑠𝑒𝑛 β„Žπ‘’π‘‘ π‘€π‘’π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™π‘–π‘—π‘˜π‘’ 𝐢𝐴𝑃 − π‘šπ‘œπ‘‘π‘’π‘™ 𝑒𝑛 β„Žπ‘’π‘‘ π‘Ÿπ‘Žπ‘›π‘‘π‘œπ‘š π‘šπ‘œπ‘‘π‘’π‘™
π‘Žπ‘ = 𝑑𝑒 π‘œπ‘π‘π‘’π‘Ÿπ‘£π‘™π‘Žπ‘˜π‘‘π‘’ 𝑑𝑒𝑠𝑠𝑒𝑛 β„Žπ‘’π‘‘ π‘€π‘’π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™π‘–π‘—π‘˜π‘’ 𝐢𝐴𝑃 − π‘šπ‘œπ‘‘π‘’π‘™ 𝑒𝑛 β„Žπ‘’π‘‘ π‘π‘’π‘Ÿπ‘“π‘’π‘π‘‘π‘’ π‘šπ‘œπ‘‘π‘’π‘™
Wanneer de oppervlakte onder de curve groter is, zal de teller van bovenstaande formule
stijgen en bijgevolg ook de AR. Een hogere accuracy ratio wijst op accuratere ratings. Dit
wordt duidelijk gemaakt op grafiek 1 (Engelmann et al., 2003).
De oppervlakte tussen de werkelijke CAP en het random model wordt gemeten aan de hand
van de trapeziod rule. Dit gebeurt aan de hand van volgende formule:
π‘₯1 + π‘₯2
π‘Žπ‘Ÿ= ∑ (
) ∗ (π‘₯3 − π‘₯4 )
2
π‘₯1 = π‘π‘’π‘šπ‘’π‘™π‘Žπ‘‘π‘–π‘’π‘£π‘’ π‘€π‘Žπ‘Žπ‘Ÿπ‘‘π‘’ π‘£π‘Žπ‘› 𝑑𝑒 π‘‘π‘’π‘“π‘Žπ‘’π‘™π‘‘π‘  π‘œπ‘ π‘šπ‘œπ‘šπ‘’π‘›π‘‘ π‘£π‘Žπ‘› π‘π‘’π‘Ÿπ‘’π‘˜π‘’π‘›π‘–π‘›π‘”
π‘₯2 = π‘π‘’π‘šπ‘’π‘™π‘Žπ‘‘π‘–π‘’π‘£π‘’ π‘€π‘Žπ‘Žπ‘Ÿπ‘‘π‘’ π‘£π‘Žπ‘› 𝑑𝑒 π‘‘π‘’π‘“π‘Žπ‘’π‘™π‘‘π‘  éé𝑛 π‘π‘’π‘Ÿπ‘–π‘œπ‘‘π‘’ π‘™π‘Žπ‘‘π‘’π‘Ÿ
π‘₯4 = π‘π‘’π‘šπ‘’π‘™π‘Žπ‘‘π‘–π‘’π‘£π‘’ π‘€π‘Žπ‘Žπ‘Ÿπ‘‘π‘’ π‘£π‘Žπ‘› 𝑑𝑒 π‘π‘’π‘‘π‘Ÿπ‘–π‘—π‘£π‘’π‘› π‘œπ‘ π‘šπ‘œπ‘šπ‘’π‘›π‘‘ π‘£π‘Žπ‘› π‘π‘’π‘Ÿπ‘’π‘˜π‘’π‘›π‘–π‘›π‘”
π‘₯3 = π‘π‘’π‘šπ‘’π‘™π‘Žπ‘‘π‘–π‘’π‘£π‘’ π‘€π‘Žπ‘Žπ‘Ÿπ‘‘π‘’ π‘£π‘Žπ‘› 𝑑𝑒 π‘π‘’π‘‘π‘Ÿπ‘–π‘—π‘£π‘’π‘› éé𝑛 π‘π‘’π‘Ÿπ‘–π‘œπ‘‘π‘’ π‘™π‘Žπ‘‘π‘’π‘Ÿ
Er doet zich telkens een ‘periode’ voor, wanneer er zich een nieuwe default voordoet. Als
eerste en laatste periode worden de eerste en laatste waarneming genomen.
Bij ap wordt exact dezelfde berekening uitgevoerd maar hier wordt als π‘₯1 en π‘₯2 de waarden
van het perfecte model gebruikt in plaats van de waarden van de cumulatieve defaults.
64
Dit wordt voor zowel Moody’s als S&P berekend. In dit deel van het onderzoek wordt geen
onderscheid gemaakt tussen financiële en niet-financiële ondernemingen. Aangezien de
sample slechts over 3 defaults beschikt, zouden de bekomen resultaten nietszeggend zijn.
65
3.3.
Empirisch resultaat
3.3.1. Accuraatheid: Verschil tussen Moody’s en S&P
Telkens wanneer er zich een nieuwe default voordoet, worden de cumulatieve defaults (%)
vergeleken met de cumulatieve bedrijven (%). Ook worden de eerste en de laatste
waarnemingen van Moody’s opgenomen in tabel 4.
Cumulatieve
Cumulatieve
defaults (%)
bedrijven (%)
0,00%
0,00%
0,00%
0,03%
12,50%
0,92%
25,00%
1,94%
37,50%
3,60%
50,00%
4,02%
62,50%
4,08%
75,00%
5,02%
87,50%
15,49%
100,00%
26,93%
100,00%
100,00%
Tabel 4: Cumulatieve waarden Moody's
Aan de hand van deze tabel kan volgende grafiek bekomen worden. De oranje lijn staat voor
het perfecte CAP-model en de blauwe lijn voor de berekende CAP voor deze sample.
Cumulative accuracy profile Moody's
120,00%
100,00%
80,00%
60,00%
40,00%
20,00%
0,00%
0,00%
20,00%
40,00%
60,00%
80,00%
100,00%
120,00%
Grafiek 2: CAP-model Moody's
66
Voor S&P wordt tot volgende resultaten gekomen.
Cumulatieve
Cumulatieve
defaults (%)
bedrijven (%)
0,00%
0,00%
0,00%
0,02%
11,11%
0,63%
22,22%
0,84%
33,33%
1,81%
44,44%
2,96%
55,56%
3,60%
66,67%
4,43%
77,78%
13,52%
88,89%
22,77%
100,00%
43,39%
100,00%
100,00%
Tabel 5: Cumulatieve waarden S&P
Uit onderstaande grafiek is geen duidelijk verschil te merken tussen de accuraatheid van
Moody’s en S&P. Bij het berekenen van de accuracy ratio’s kan echter wel een klein verschil
waargenomen worden. Voor Moody’s wordt er een AR bekomen van 0.9394, voor S&P is dat
0.9198.
Hoe dichter de verkregen accuracy ratio ligt bij 1, hoe accurater het model. Het model voor
Moody’s is dus licht accurater dan dat voor S&P, zoals in de hypothese werd vooropgesteld.
Op basis van dit resultaat zouden we kunnen besluiten dat het ratingsmodel van Moody’s
van betere kwaliteit is dan deze van S&P. Het resultaat moet wel met enige nuance
geïnterpreteerd worden aangezien het verschil relatief klein is. Verder moet ook gesteld
worden dat er weinig defaults in de sample zijn opgenomen. Dit kan tot een vertekend beeld
leiden.
67
Cumulative accuracy profile S&P
120,00%
100,00%
80,00%
60,00%
40,00%
20,00%
0,00%
0,00%
20,00%
40,00%
60,00%
80,00%
100,00%
120,00%
Grafiek 3: CAP-model S&P
68
4. ONDERZOEKSDESIGN EVENTSTUDIE
4.1.
Data
De gegevens die nodig zijn voor het onderzoek zijn ratingsveranderingen van zowel
financials en non-financials, gedomicilieerd binnen de Europese Unie. Ook de
aandelenrendementen van diezelfde financiële en niet-financiële instellingen met de
bijhorende marktrendementen zijn noodzakelijk om het onderzoek uit te voeren.
Om de nodige ratingsdata te bekomen, zal een beroep gedaan worden op de
ratingsveranderingen van kredietbeoordelaars Moody’s en S&P. In dit onderzoek zal er geen
gebruik gemaakt worden van de gegevens van de kredietbeoordelaar Fitch aangezien dit
agentschap veel kleiner is dan Moody’s en S&P. Ook zijn de ratingsmethodes van S&P en
Fitch gelijkaardig, zoals in de literatuurstudie reeds werd aangehaald. Het is daarom
efficiënter om Fitch niet in het onderzoek te integreren. Ook bij andere onderzoeken, zoals
deze van Holthausen & Leftwich (1985) en Hand et al., (1992), worden de ratings van Fitch
niet onderzocht.
De populatie bestaat uit alle ratingsveranderingen, van alle beursgenoteerde instellingen uit
de Europese Unie, door Moody’s en S&P voor de periode 2005-2014. Deze
gegevensverzameling bestaat uit kwalitatieve gegevens die worden omgezet naar
kwantitatieve gegevens om eenvoudiger te kunnen bepalen of het gaat om een ratingsdaling
of –stijging (down- of upgrade). Ook zoals bij het CAP-model worden de ratings opgedeeld in
17 categorieën zoals in Tabel 3 reeds werd weergegeven. Wanneer een rating bijvoorbeeld
stijgt van categorie 8 naar 9 , gaat het om een ratingsstijging en omgekeerd.
Net als bij de onderzoeken van Jorion et al. (2005) en Dichev & Piotroski (2001), worden de
returnindices (market returns en stock returns) verzameld, telkens voor dezelfde periode. Er
wordt gekozen voor een periode van 9 jaar omdat er voldoende data omtrent aandelen
nodig is om de periode voor en na de dag van een ratingsverandering te kunnen bestuderen.
Aangezien er in dit onderzoek een eventstudie uitgevoerd zal worden, wordt er daarom
gewerkt met dagelijkse returns (daily returns). May (2010) beweert dan ook dat het
69
relevanter is om tijdens een eventstudie dagelijkse returns te berekenen. Ook Xia (2014),
Jorion et al. (2005), Dichev & Piotroski (2001), Hand et al. (1992) en Holthausen & Leftwich
(1986) maken gebruik van dagelijkse returns.
Aangezien onderzocht wordt hoeveel impact de financiële crisis heeft gehad op de macht
van CRA’s, worden de verkregen down-en upgrades opgesplitst in drie subperiodes. Het is
namelijk de bedoeling om na te gaan of de macht van CRA’s veranderd is doorheen de tijd of
niet. Er worden drie periodes voor het onderzoek beschouwd: voor de financiële crisis (van
januari 2005 tot en met december 2006), tijdens de financiële crisis (van januari 2007 tot en
met december 2009) en na de financiële crisis (van januari 2010 tot en met december 2014).
Er wordt in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen verwachte en onverwachte
ratingsveranderingen, omdat Purda (2007) geen significant verschil vindt tussen de reactie
van de maatschappij op een verwachte ratingsverandering en de reactie op een
onverwachte ratingsverandering op de aandelenmarkt. Ook wordt er geen rekening
gehouden met Outlooks of vooruitzichten in deze analyse. In dit onderzoek wordt de focus
gelegd op het effect van uitsluitend ratingsveranderingen. Daarom worden andere mogelijke
effecten die impact zouden kunnen hebben op de maatschappij, buiten beschouwing
gelaten. Voor verder onderzoek vormt dit een interessant topic om deze verschillende
variabelen ceteris paribus te onderzoeken.
De initieel verkregen data, die afkomstig is van Bloomberg, bestond uit 697
ratingsveranderingen door Moody’s en 1,280 ratingsveranderingen door S&P. De
uiteindelijke gegevensverzameling werd verkregen door het uitsluiten van alle events die
niet binnen de onderzochte tijdsperiode vallen (2005-2014) en de events waarbij het
‘estimation window’ of ‘event window’ deze van een eerder event overlapt. Ook de events
waarvoor er onvoldoende of onjuiste informatie beschikbaar waren omtrent de return-en
70
marktindices, of events die tijdens de berekeningen een foutmelding vertoonden 30, werden
uit de gegevensverzameling gehaald.
De finale steekproef bestaat uit 1042 ratingsveranderingen, 362 ratingsveranderingen door
Moody’s en 680 ratingsveranderingen door S&P, verdeeld over 335 verschillende financiële
en niet-financiële beursgenoteerde instellingen uit de Europese Unie. De sample verspreidt
zich over 12 verschillende landen. Volgende tabel geeft de landen met het bijhorend aantal
bedrijven en het aantal events weer.
LANDEN
AANTAL EVENTS MOODY’s
AANTAL EVENTS S&P
TOTAAL
Upgrades
Downgrades
Upgrades
Downgrades
Oostenrijk
1
17
10
14
42
België
3
7
5
10
25
Finland
5
17
8
12
42
Frankrijk
36
47
69
103
255
Duitsland
25
38
76
64
203
Griekenland 0
15
6
17
38
Ierland
4
7
6
7
24
Italië
14
43
25
111
193
Luxenburg
0
0
3
1
4
Nederland
8
16
11
23
58
Portugal
6
19
4
16
45
Spanje
10
24
22
57
113
TOTAAL
112
250
245
435
1042
Tabel 6: Overzicht landen met bijhorend aantal events
Er wordt onderzoek verricht binnen 8 sectoren. In tabel 7 worden deze 8 sectoren
weergegeven. Verder worden ook het aantal onderzochte bedrijven voor Moody’s en S&P
per sector opgelijst. Deze sectoren worden gebruikt om een onderscheid te maken tussen
30
Dit was grotendeels te wijten aan een onvolledig aantal observaties tijdens het estimation window
71
financiële en niet-financiële ondernemingen. Hierbij wordt de sector ‘financieel’ vergeleken
met de overige 7 sectoren.
SECTOREN
AANTAL BEDRIJVEN
AANTAL BEDRIJVEN
MOODY’s
S&P
Basismaterialen
13
23
Communicatie
22
33
17
33
20
38
Varia
0
3
Energie
4
10
Financieel
112
168
Industrie
20
47
Technologie
5
9
Nutsvoorzieningen
20
28
Cyclische
consumentgoederen31
Niet-cyclische
consumentgoederen32
Tabel 7: Overzicht Sectoren met bijhorend aantal bedrijven
Het aantal downgrades en upgrades per CRA, per subperiode wordt weergegeven in tabel 8.
Uit deze samenvattende tabel kan afgeleid worden dat tijdens de periode na de crisis (20102014) er veel meer ratingsveranderingen werden doorgevoerd door beide CRA’s dan voor de
financiële kredietcrisis (2005-2006). Het betreft hier voornamelijk downgrade events maar
ook voor upgrade events kan er een stijging worden vastgesteld. Dit kan te wijten zijn aan
het feit dat CRA’s voorzichtiger omgingen met de uitgegeven ratings na de vele kritieken die
zij ontvingen sinds de komst van de financiële crisis in 2007.
31
Onder cyclische consumentgoederen worden goederen verstaan die onderhevig zijn aan de economische
cyclus. Voorbeelden hiervan zijn retail, auto’s, entertainment. (Morningstar, 2016).
32
Niet-cyclische consumentengoederen zijn goederen die de maatschappij altijd nodig heeft zoals bv. water,
voedsel,.. (Morningstar, 2016).
72
Om een antwoord te verkrijgen op de onderzoekvraag, namelijk of de macht van CRA’s is
veranderd ten opzichte van de maatschappij sinds de komst van de financiële crisis (in de
positieve of negatieve zin), zijn er zes steekproeven noodzakelijk. In dit onderzoek worden
12 steekproeven genomen aangezien het onderscheid tussen financials en non-financials
ook in rekening wordt gebracht. Eerst worden de upgrades onderzocht. Daarbij wordt er
nagegaan of er verschillen zijn tussen deze ratingsveranderingen voor, tijdens en na de crisis.
Daarna worden de downgrades voor, tijdens en na de crisis vergeleken. Op die manier kan
de impact van ratingsveranderingen doorheen de tijd vastgesteld worden op de
maatschappij. In volgende tabel worden het aantal events weergegeven per categorie:
UPGRADES
MOODY’S
S&P
DOWNGRADES
TOTAAL
Financials
NonFinancials
Financials
NonFinancials
Financials
NonFinancials
Van 2005 tot 2007
Van 2007 tot 2010
Van 2010 tot 2015
TOTAAL
Van 2005 tot 2007
9
31
9
49
31
22
8
33
63
25
2
30
80
112
12
19
46
73
138
37
11
61
89
161
43
41
54
106
201
62
Van 2007 tot 2010
Van 2010 tot 2015
TOTAAL
27
31
89
38
93
156
44
135
192
88
119
243
71
166
281
126
212
399
Tabel 8: Aantal down- en upgrades S&P/Moody's voor verschillende subcategorieën
73
4.2.
Methodologie
Net als bij het onderzoek omtrent de accuraatheid gaat het hier om een verklarend
onderzoek aangezien het verband tussen de ratingsveranderingen en de excess returns33
wordt bestudeerd. Als excess returns zich aanpassen aan ratingsveranderingen, dan houdt
de maatschappij nog steeds rekening met de veranderingen die CRA’s doorvoeren op hun
ratings. Verder past ook dit onderzoek een deductieve methode toe.
Om tot deze empirische resultaten te komen, maken we gebruik van een eventstudie
waarbij gebruik wordt gemaakt van het rekenblad MS Excel. Een eventstudie is een
statistische methode om de impact van een event op de waarde van financials en nonfinancials te beoordelen. Er wordt dus een kwantitatief onderzoek uitgevoerd. De events die
in dit onderzoek worden gebruikt zijn de down- of upgrades van uitgegeven ratings door
Moody’s en S&P.
In het onderzoek wordt er per onderzocht event een estimation window en een event
window bepaald. Het estimation window geeft de periode weer waarin de onderzochte
variabele zich normaal gedraagt. Die periode heeft als bedoeling om de situatie van een
variabele te kunnen vergelijken met een periode waarin zich wel een event voordoet. Deze
laatste periode wordt afgebakend door het event window.
Deze eventstudie bevat een estimation window van 120 beursdagen en een event window
van 31 beursdagen. Deze keuze baseert zich op theoretische aspecten (Koop, analysis of
data).
In verschillende onderzoeken wordt gebruik gemaakt van een heel kort event window. Zo
gebruikt onder andere Jorion et al. (2004) een event window van drie dagen, alsook Hand et
33
Excessreturns = Stock returns – Normal returns. De Normal returns zijn gebaseerd op de markt returns.
74
al. (1992) en Xia (2014). Anderzijds haalt May (2010) aan dat veel onderzoeken kiezen voor
een langer event window (één week tot één maand) omdat er niet altijd voldoende
dagelijkse data aanwezig was in het verleden. In dit onderzoek wordt het event window
opgesplitst in 3 delen.
Het event window [0,+1] wordt gebruikt om de effectieve impact op de stock returns na te
gaan op het moment dat er een ratingsverandering wordt doorgevoerd door Moody’s of
S&P. Niet alleen het moment van een down-of upgrade is van belang (tijdstip 0), ook de
periode net na het event is belangrijk (tijdstip 1) aangezien events zich bijvoorbeeld ook ’s
nachts kunnen voordoen (Jorion et al, 2004).
Het event window [-15, -1] wordt onderzocht om enige vorm van anticipation na te gaan.
Hiermee wordt bedoeld dat er reeds een reactie kan ontstaan alvorens er zich een
ratingswijziging voordoet. In dat geval voelt de markt de wijziging dus reeds aankomen.
Het event window [2, 15] wordt onderzocht om de vertraagde effecten te kunnen meten.
Ook kan het zijn dat de markt te sterk heeft gereageerd heeft op bepaalde ratingswijzigingen
en deze zich herstelt in de periode na de ratingswijziging. Zo’n overreactie kan het gevolg
zijn
van
kuddegedrag
binnen
de
maatschappij
waardoor
een
veel
sterkere
ratingsverandering verwacht wordt dan de werkelijke verandering. Het lijkt daarom logisch
dat de maatschappij zich na het event opnieuw aanpast aan de werkelijke
ratingsverandering.
Freitas en Minardi (2013) halen in hun onderzoek aan dat er zich soms een event kan
voordoen tijdens het estimation window. Dit zou kunnen leiden tot vertekende resultaten,
daarom is het beter om een extra tijdsperiode van 15 beursdagen te voorzien tussen het
estimation window en het event window, zo kan het desbetreffende event (of events)
geëlimineerd worden.
75
De totale tijdsperiode per event is groot genoeg om anticipaties en reacties op
ratingsveranderingen te bestuderen, maar ook niet te groot zodat het niet door ander
nieuws beïnvloed kan worden:
-150
- 50
Estimation window
- 15
EW[-15,-1]
0
EW[0,+1]
+1
+15
EW[+2,+15]
Waarbij EW = event window
Grafiek 4: Estimation window en event window(s) per event
Om deze eventstudie uit te voeren, wordt gebruik gemaakt van het marktmodel (MacKinlay,
1997). Het marktmodel neemt aan dat er een stabiele lineaire relatie bestaat tussen de
markt return van de Europese Unie en de stock return:
R it = αi + βi R t + εit
𝑅𝑖𝑑 = π‘Šπ‘’π‘Ÿπ‘˜π‘’π‘™π‘–π‘—π‘˜π‘’ π‘ π‘‘π‘œπ‘π‘˜ π‘Ÿπ‘’π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘› 𝑖𝑛 π‘π‘’π‘Ÿπ‘–π‘œπ‘‘π‘’ 𝑑
∝𝑖 = πΆπ‘œπ‘›π‘ π‘‘π‘Žπ‘›π‘‘π‘’
𝛽𝑖 = π‘šπ‘Žπ‘‘π‘’ π‘£π‘Žπ‘› π‘”π‘’π‘£π‘œπ‘’π‘™π‘–π‘”β„Žπ‘’π‘–π‘‘ π‘£π‘œπ‘œπ‘Ÿ 𝑑𝑒 π‘šπ‘Žπ‘Ÿπ‘˜π‘‘ π‘Ÿπ‘’π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘›
𝑅𝑑 = π‘€π‘Žπ‘Ÿπ‘˜π‘‘ π‘Ÿπ‘’π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘›
πœ€π‘–π‘‘ = π‘Ÿπ‘’π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘› π‘Žπ‘™π‘  π‘”π‘’π‘£π‘œπ‘™π‘” π‘£π‘Žπ‘› π‘π‘’π‘‘π‘Ÿπ‘–π‘—π‘“π‘ π‘ π‘π‘’π‘π‘–π‘“π‘–π‘’π‘˜π‘’ 𝑒𝑣𝑒𝑛𝑑𝑠
De werkelijke stock return bestaat uit enerzijds de normal return (NR) en anderzijds de
abnormal return (AR). De normal return of het normale rendement is het rendement die
verkregen wordt wanneer er geen bedrijfsspecifiek event plaatsvindt (zoals een
ratingsverandering die invloed heeft op de stock return van een bedrijf). Indien je dus de
return berekent tijdens het estimation window, verkrijg je de normal return. De abnormal
76
return of het abnormale rendement is het rendement die wijst op een reactie van de stock
return op een event.
De eerste stap in de eventstudie start met het berekenen van de normal return en abnormal
return, om ze daarna met elkaar te vergelijken. Hiervoor zijn zowel de stock return als de
markt return nodig om de berekening te kunnen uitvoeren. Na het verzamelen van deze
variabelen wordt vooreerst de normal return berekend. Om tot deze return te komen,
worden als eerste de intercept ∝𝑖 , de slope 𝛽𝑖 , de marktreturn 𝑅𝑑 van het marktmodel
berekend voor elk event aan de hand van de stock return en de markt return.
Hierbij is 𝑖 de datum waarop het event plaatsvindt en staat de 𝑑 voor de datum waarop de
normal return gemeten wordt. De normal return wordt telkens gemeten over het volledige
estimation window, het event window en het moment van het event zelf. Door middel van
deze parameters kan dan uiteindelijk de normal return berekend worden34.
Op basis van de normal return worden ook de abnormal returns berekend per event, deze
worden ook de resttermen of de residuals genoemd van het marktmodel. De abnormal
return (𝐴𝑅𝑖𝑑 ) is gelijk aan de werkelijke stock return (𝑆𝑅𝑖𝑑 ) verminderd met de normal
return (𝑁𝑅𝑖𝑑 ). De som van alle abnormal returns wordt de cumulative abnormal return
(CAR) genoemd. In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van de CAR’s omdat het
belangrijk is om te kijken over langere periodes rondom het event:
𝑁𝑅𝑖𝑑 =∧𝛼 𝑖 +∧𝛽𝑖 𝑅𝑑
𝐴𝑅𝑖𝑑 = 𝑆𝑅𝑑 − 𝑁𝑅𝑖𝑑
𝑑
2
𝐢𝐴𝑅𝑖 (𝑑1 , 𝑑2 ) = Σ𝑑=𝑑
𝐴𝑅𝑖𝑑
1
Met
𝑑1 = eerste dag van het event window
𝑑2 =laatste dag van het event window
34
Het is belangrijk om op te merken dat het nog steeds gaat om een voorspellende return.
77
De CAR’s worden berekend per event window, per bedrijf. Eenmaal de CAR’s uitgerekend
zijn, kunnen
de gemiddelde CAR’s berekend worden voor alle bedrijven over de
verschillende event windows35.
Daarna wordt nagegaan of de CAR’s significant verschillen van nul. We willen namelijk
nagaan of een downgrade of upgrade wel degelijk een significante invloed heeft op de stock
return. Het is namelijk van belang om er zeker van te zijn dat het de ratingsverandering is die
de reactie uitlokt en geen andere oorzaak. Om deze significantie te kunnen achterhalen
maken we gebruik van de 𝑑-statistiek. Daarvoor moeten eerst de varianties van de abnormal
returns berekend worden (𝜎 2 (𝐴𝑅𝑖𝑑 )). Deze kunnen berekend worden aan de hand van de
volgende formule (MacKinlay, 1997):
𝑑
2
𝜎 2 (𝐴𝑅𝑖𝑑 ) = 𝜎 2 ( Σ𝑑=𝑑
𝐴𝑅𝑖𝑑 )
1
Met 𝑑1 = eerste dag van het estimation window
𝑑2 = laatste dag van het estimation window
Na de variantie bepaald te hebben kan worden overgegaan tot de berekening van de teststatistiek. Er wordt telkens een 𝑑-test uitgevoerd op de gemiddelde CAR’s die worden
berekend per event window. Ook wordt er een onderscheid gemaakt tussen de
verschillende subperiodes. Voor steekproeven met een aantal waarnemingen groter dan
3036 (zoals in dit onderzoek), wordt de 𝑑-statistiek gemeten door middel van onderstaande
formule:
𝑑=
π‘”π‘’π‘š 𝐢𝐴𝑅(𝑑1 , 𝑑2 )
1
√((𝑑2 − 𝑑1 + 1) 2 𝜎 2 (𝐴𝑅𝑖𝑑 ))
𝑁
met 𝑑2 − 𝑑1 + 1 = aantal dagen van het event window
35
Event window -15,-1, event window 0,+1, event window +2,+15
36
Steekproeven die over minder dan 30 observaties beschikken, zullen vaak een t-statistiek bekomen die
biased is. Er is namelijk te weinig informatie om deze test dan te kunnen uitvoeren (Onderzoeksmethoden in
finance, 2016)
78
Die 𝑑-statistiek dient dan te worden vergeleken met de grenzen van het gewenste
significantieniveau van de 𝑑-verdeling. Het onderzoek hanteert een significantieniveau van
0,1 of 10%. Een statistisch significant resultaat wil zeggen dat het bekomen resultaat niet
aan het toeval te wijten is.
De voorwaarde voor een significant resultaat met een betrouwbaarheid van 90% vereist dat
de absolute waarde van de t-statistiek groter is dan |1,64|. Als de 𝑑-statistiek lager is dan of
gelijk aan |1,64| dan betekent dit dat de 𝐢𝐴𝑅(𝑑1 ,𝑑2 ) in 90% van de gevallen gelijk is aan nul.
Indien de 𝑑-statistiek hoger is dan |1,64|, dan wordt de nulhypothese verworpen en kan
vastgesteld worden dat de gemiddelde CAR significant verschillend is van nul. In dit
onderzoek wijst een significante abnormal return op een reactie van de stock return op het
event. De statistische toets die gehanteerd wordt om de significante te bepalen is de
volgende:
𝐻0 : 𝐢𝐴𝑅(𝑑1 ,𝑑2 ) = 0
|𝑑| ≤ |1,64|
𝐻1 : 𝐢𝐴𝑅(𝑑1 ,𝑑2 ) ≠ 0
|𝑑| > |1,64|
79
4.3.
Empirisch resultaat
Hierna worden de resultaten van het onderzoek besproken. Daarbij wordt er een
onderscheid gemaakt tussen de impact van stijgingen versus de impact van dalingen. Ook
wordt de impact van de ratingsveranderingen doorheen de tijd besproken. Verder wordt
telkens een tabel opgesteld met de gemiddelde CAR en de bijhorende 𝑑-statistiek. De
vooropgestelde hypotheses die voortkwamen uit de literatuurstudie worden getoetst met
de verkregen resultaten en hierbij worden mogelijke verklaringen toegewezen.
4.3.1. Impact ratingsveranderingen op de stock return – event window
4.3.1.1.
Stijgingen
In totaal werden er 357 ratingsstijgingen vastgesteld. 245 upgrades door S&P en 112
upgrades door Moody’s. In tabel 9 worden de gemiddelde cumulatieve abnormale
rendementen voorgesteld van de upgrades met de bijhorende 𝑑-statistieken voor de
verschillende event windows. Enkel bij event window -15,-1 wordt er vastgesteld dat een
ratingsstijging leidt tot een positief effect op de stock return. Maar dit resultaat is
insignificant en dus niet bruikbaar. Bijna alle andere CAR’s vertonen een significant negatief
effect op de stock returns bij een ratingsstijging.
Over het algemeen zouden
ratingsstijgingen moeten resulteren in positieve abnormale rendementen wat in deze case
totaal niet het geval is.
De vooropgestelde hypothese beweerde dat een upgrade geen significante, maar wel een
positieve impact heeft op de stock return. In de literatuur was hier geen onenigheid over te
vinden, maar uit dit onderzoek blijkt dat incorrect te zijn. De resultaten uit het onderzoek
zijn niet gelijkaardig met het verwachte resultaat. Er kan dus niet geconcludeerd worden dat
een
ratingsstijging
geen
significante,
noch
positieve
impact
heeft
op
het
aandelenrendement. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de reactie van
de maatschappij niet te wijten is aan een ratingsstijging maar het gevolg is van een wijziging
van andere variabele.
80
S&P
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
GEMIDDELDE
CAR
MOODY’S
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
0,0038
0,7910
245
-0,0277
-1,7873
112
-0,0054
-3,1287
245
-0,0202
-3,5691
112
-0,0114
-2,4884
245
-0,0155
-1,0326
112
Tabel 9: Upgrades S&P/Moody's (gem. CAR's & bijhorende t-test)
4.3.1.2.
Dalingen
In totaal worden er 685 downgrades onderzocht tijdens dit onderzoek. In tabel 10 worden
de gemiddelde cumulatieve abnormale rendementen (CAR) voorgesteld van de
ratingsdalingen met hun bijhorende t-statistiek voor de verschillende event windows. Er
wordt opgemerkt dat er slechts een significant resultaat aanwezig is voor event window
0,+1. De directe impact van een ratingsdaling door zowel Moody’s als S&P op dit event
window is negatief significant.
De vooropgestelde hypothese stelt dat downgrades een significant negatieve impact hebben
op het aandelenrendement. In event window 0,+1 is dat zeker het geval, daar wordt een
onmiddellijk negatieve, significante reactie op de stock return vastgesteld. Bij event window
+2,+15 kan vastgesteld worden dat het effect niet verandert en nog steeds (insignificant)
negatief is.
Uit de resultaten kan dus worden geconcludeerd dat er een lichte anticipatie is tijdens event
window -15,-1 voor beide CRA’s. Op het moment van het event wordt dit negatieve effect
versterkt en ook tijdens event window +2,+15 blijft er een negatieve trend op het
aandelenrendement. Daarbij moet wel gesteld worden dat niet alle resultaten significant
zijn. Op basis van de resultaten uit event window 0,+1, kan de vooropgestelde hypothese
bevestigd worden.
81
S&P
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
MOODY’S
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
-0,0049
-1,0742
435
-0,0076
-0,9084
250
-0,0033
-1,9977
435
-0,0095
-3,1182
250
-0,0038
-0,8717
435
-0,0110
-1,3594
250
Tabel 10: Downgrades S&P/Moody's (gem. CAR's en bijhorende t-test)
4.3.2. Impact ratingsveranderingen op de stockreturn – doorheen de tijd
4.3.2.1.
Stijgingen
In tabel 11 worden de gemiddelde cumulatieve abnormale rendementen voorgesteld van de
ratingsstijgingen met hun bijhorende t-statistiek. De tabel weerspiegelt de impact van
upgrades doorheen de tijd: de periodes voor de crisis, tijdens de crisis en na de crisis.
De impact van ratingsstijgingen voor de crisis is enkel significant bij event window 0,+1.
Daar wordt geconcludeerd dat ratingsstijgingen leiden tot negatieve abnormale
rendementen. Deze resultaten stroken niet met de bevindingen uit de literatuur.
De
resultaten zouden eventueel vertekend kunnen zijn omdat er te weinig events werden
onderzocht tijdens dit onderzoek. Op basis van de bestudeerde literatuur wordt vastgesteld
dat er tijdens deze onderzoeken veel meer events gebruikt worden. Dichev & Piotroski
(2001) gebruiken bijvoorbeeld 4,727 events tijdens hun onderzoek. Ook Jorion et al. (2005)
maken gebruik van een groot aantal events, namelijk 2,204 events.
Bij onderzoek naar de periode tijdens de crisis, wordt opgemerkt dat er anticipatie is. De
impact van een ratingsstijging is namelijk significant positief in event window -15,-1 voor
beide CRA’s. Voor S&P houdt deze reactie stand tot net na het event, daarna is er namelijk
terug een negatief effect te zien tijdens event window +2,+15. Voor Moody’s wordt er al
82
sneller een negatief significant effect vastgesteld tijdens event window 0,+1, wat
standhoudt in event window +2,+15.
Tijdens de periode na de crisis, hebben enkel ratingsstijgingen door S&P een positieve
significante impact op de markt tijdens event window 0,+1 en een negatieve significante
impact tijdens event window +2,+15.
De eerste hypothese stelt dat upgrades leiden tot licht positieve wijzigingen in de stock
return, maar dat die resultaten niet altijd significant zijn. In dit onderzoek zijn enkel de
upgrades voor de crisis bij event window [0, +1] significant, waarbij er een negatieve impact
te zien is. Deze resultaten gaan in tegen de bevindingen van May (2010) en White (2010).
Zoals reeds vermeld zou dit het gevolg kunnen zijn van een andere variabele dan een
ratingsstijging.
Uit tabel 11 blijkt dat de impact van ratingsstijgingen niet echt veranderd is doorheen de tijd.
Er zou dus gesteld kunnen worden dat de komst van de financiële crisis in 2007 niet echt een
impact heeft gehad op de informatieve waarde van ratings uitgegeven door Moody’s en
S&P. Toch moet opgemerkt worden dat het merendeel van de resultaten insignificant is. De
resultaten van de periode tijdens de crisis zijn namelijk enkel significant bij Moody’s.
Hetzelfde geldt voor de resultaten tijdens de periode na de crisis, waar de resultaten enkel
significant zijn bij S&P. Daarbij kan ook gesteld worden dat de reacties op ratingsstijgingen
vaak tegenstrijdig zijn aan elkaar, waardoor er geen eenduidige conclusie kan genomen
worden.
Op die manier kan de vooropgestelde hypothese verworpen worden. Het verkregen
resultaat is tegengesteld aan de onderzoeken van Hooper et al. (2008) en Alsakka & Gwilym
(2013). Zij stelden dat een ratingswijziging een veel grotere impact had op de periode sinds
de komst van de financiële crisis in 2007 dan de periode voor de komst van de crisis.
83
S&P
VOOR DE CRISIS
(2005 tot 2006)
TIJDENS DE
CRISIS
(2007 tot 2009)
NA DE CRISIS
(2010 tot 2014)
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
MOODY’S
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
0,0024
0,3190
56
- 0,0117
-1,556
31
-0,0370
-13,5275
56
-0,0667
-18,0355
31
-0,0037
-0,5112
56
-0,0025
-0,2558
31
0,0149
1,6272
65
0,0193
2,4814
39
0,0015
0,4564
65
-0,0017
-0,6143
39
-0,0008
-0,0860
65
-0,0190
-2,5302
39
-0,0007
-0,0998
124
-0,0832
-2,0773
42
0,0052
1,9477
124
-0,0033
-0,2260
42
-0,0216
-3,0564
124
-0,0218
-0,5635
42
Tabel 11: Upgrades S&P/Moody's doorheen de tijd (gem. CAR's en bijhorende t-test)
4.3.2.2.
Dalingen
In tabel 12 worden de gemiddelde cumulatieve abnormale rendementen voorgesteld van de
ratingsdalingen met hun bijhorende t-statistiek. De tabel weerspiegelt de impact van
downgrades doorheen de tijd: de periodes voor de crisis, tijdens de crisis en na de crisis.
Uit deze tabel is af te leiden dat de impact van ratingsdalingen voor de crisis enkel significant
is tijdens event window 0,+1 bij Moody’s. Hier leidt een ratingsdaling tot negatieve
abnormale rendementen. Ondanks het feit dat de resultaten in event window 0,+1 bij S&P
niet significant zijn, wordt er een tegenstrijdig resultaat vastgesteld tussen beide CRA’s.
Hierdoor kan geen eenduidige conclusie genomen worden.
84
Voor de periode tijdens de crisis zijn de resultaten enkel significant voor event window
0,+1. Ook hier leiden downgrades tot negatieve abnormale rendementen. De resultaten
komen dus overeen met de vooropgestelde hypothese. Voor event window -15,-1 en event
window +2,+15 zijn de resultaten niet bruikbaar aangezien deze insignificant zijn. Ook
worden er bij Moody’s en S&P tegenstrijdige resultaten bekomen.
Hetzelfde kan gesteld worden voor de periode na de crisis, alhoewel daar enkel de
resultaten bij Moody’s, voor event window 0,+1, significant zijn. Wel kan opgemerkt
worden dat de impact van ratingsdalingen, voor de periode na de crisis, bij alle event
windows negatief zijn, ook al zijn deze niet allemaal significant.
De resultaten tijdens de periode voor de crisis bij event window 0,+1, zouden verklaard
kunnen worden doordat er een overreactie plaatsvindt in de maatschappij. Aangezien er in
event window +2,+15 tegengestelde reacties waargenomen worden, zou dit kunnen wijzen
op een eventuele correctie tijdens de periode die volgt op het event. Zoals eerder
aangehaald wordt kan dit het gevolg zijn van kuddegedrag binnen een maatschappij. Net na
het event komt het besef dat de reactie op de ratingswijziging te drastisch was, wat leidt tot
een correctie.
De vooropgestelde hypothese kan dus bevestigd worden voor de event windows [0, +1] voor
periodes tijdens en na de crisis. De impact van ratingsdalingen op de abnormale
rendementen blijft negatief voor de periode na de crisis in event window [+2, +15], ondanks
dat niet alle resultaten significant zijn. Tijdens de crisis is dat niet het geval.
85
S&P
VOOR DE CRISIS
(2005 tot 2007)
TIJDENS DE
CRISIS
(2007 tot 2010)
NA DE CRISIS
(2010 tot 2015)
MOODY’S
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
-0,0056
-0,6827
49
0,0011
0,3614
49
-0,0068
-0,8643
0,0058
Event window
+2,+15
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
0,4151
21
-0,0196
-4,7792
21
49
0,0072
0,6688
21
0,6597
132
-0,0151
-1,0276
76
-0,0069
-2,1670
132
-0,0104
-1,9313
76
0,0045
0,5285
132
-0,0175
-1,2296
76
-0,0090
-1,4594
254
-0,0060
-0,5207
153
-0,0020
-0,8853
254
-0,0078
-1,8698
153
-0,0072
-1,2076
254
-0,0118
-1,0691
153
0,0047
Tabel 12: Downgrades S&P/Moody's doorheen de tijd (gem. CAR's en bijhorende t-test)
4.3.3. Impact ratingsveranderingen op financials & non-financials – event window
4.3.3.1.
Stijgingen
In totaal werden er 89 (49) upgrades bij financials voor S&P (Moody’s) en 156 (63) upgrades
bij non-financials voor S&P (Moody’s) vastgesteld. In tabel 13 worden de gemiddelde
cumulatieve abnormale rendementen voorgesteld van de ratingsstijgingen met hun
bijhorende 𝑑-statistiek. De tabel weerspiegelt de impact van upgrades op de
aandelenrendementen voor de verschillende event windows. Telkens wordt een
onderscheid gemaakt tussen de resultaten van financiële ondernemingen en niet-financiële
ondernemingen.
86
Uit tabel 13 kan vastgesteld worden dat er heel weinig significante resultaten in de dataset
aanwezig zijn Bij financiële ondernemingen kan enkel vastgesteld worden dat een
ratingsstijging leidt tot negatieve significante abnormale rendementen tijdens event window
[0, +1]. Dit staat in schril contrast met de vooropgestelde hypothese die insignificante
positieve effecten verwacht bij een ratingsstijging. Dit zou zoals eerder vermeld eventueel
het gevolg kunnen zijn door wijzigingen van andere variabelen dan een ratingsstijging. Wat
dan wel aan de basis ligt van deze onverwachte resultaten, kan uit dit onderzoek niet
geconcludeerd worden. Het vormt dus een interessant gegeven om verder onderzoek naar
te verrichten.
Bij niet-financiële ondernemingen liggen de resultaten in lijn met de verwachtingen,
namelijk dat ratingsstijgingen leiden tot insignificante positieve resultaten. De resultaten van
S&P in event window [+2, +15] vormen hierop een uitzondering. Hier wordt een significante
negatieve reactie bekomen. Hetzelfde geldt voor de resultaten van Moody’s tijdens event
window [-15, -1, alhoewel deze resultaten insignificant zijn.
Aangezien de resultaten van financials en non-financials niet met elkaar kunnen worden
vergeleken, wegens tegenstrijdige resultaten, kan de vooropgestelde hypothese niet
bevestigd worden. Er kan niet met zekerheid gezegd worden dat de impact van
ratingsstijgingen groter is bij financiële ondernemingen dan niet-financiële ondernemingen.
Tijdens event window [0, +1] is de impact namelijk groter bij financials, wat niet het geval is
bij event window [-15,-1] en [+2,+15].
87
S&P
FINANCIALS
NONFINANCIALS
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
MOODY’S
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
0,0013
0,1911
89
-0,0618
-1,8086
49
-0,0207
-8,6390
89
-0,0507
-4,0671
49
0,0033
0,5227
89
-0,0360
-1,0901
49
0,0068
1,0625
156
-0,0017
-0,2334
63
0,0004
0,1807
156
0,0035
1,3133
63
-0,0198
-3,1813
156
0,0005
0,0675
63
Tabel 13: Upgrades S&P/Moody's financials & non-financials
4.3.3.2.
Dalingen
In totaal werden er 192 (112) downgrades bij financials voor S&P (Moody’s) en 243 (138)
downgrades bij non-financials voor S&P (Moody’s) vastgesteld. In tabel 14 worden de
gemiddelde cumulatieve abnormale rendementen voorgesteld van de ratingsdalingen met
hun bijhorende 𝑑-statistiek. De tabel weerspiegelt de impact van downgrades op de
aandelenrendementen voor de verschillende event windows. Telkens wordt een
onderscheid gemaakt tussen de resultaten van financiële ondernemingen en niet-financiële
ondernemingen.
De verkregen resultaten bij downgrades zijn veel significanter dan de resultaten bij
upgrades. Uit tabel 14 kan geconcludeerd worden dat er zowel bij financials als nonfinancials significante resultaten aanwezig zijn. Bij event window [-15,-1] van zowel financials
als non-financials, leiden ratingsdalingen tot negatieve abnormale rendementen (behalve bij
88
S&P financials). Hierbij valt wel op te merken dat enkel de resultaten van non-financials bij
S&P significant zijn.
Voor event window [0, +1] van zowel financials als non-financials, leiden downgrades telkens
tot een negatief significant effect op de aandelenrendementen. Voor S&P financials is dit
effect insignificant maar nog steeds negatief. Hierbij wordt de hypothese, waarin gesteld
wordt dat downgrades tot een negatief significant effect leiden, bevestigd. Bij event window
+2,+15 zijn de reacties op downgrades negatief bij financials, terwijl deze positief zijn bij
non-financials. Het feit dat de reactie bij non-financials positief is, zou kunnen wijzen op een
correctie na het event. Wel moet gesteld worden dat de resultaten enkel significant zijn bij
Moody’s financials. Een duidelijk algemeen verschil tussen financials en non-financials kan
dus niet echt waargenomen worden.
S&P
FINANCIALS
NONFINANCIALS
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
Event window
-15,-1
Event window
0,+1
Event window
+2,+15
MOODY’S
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
GEMIDDELDE
CAR
t-STATISTIEK
AANTAL
EVENTS
0,0078
1,0653
192
-0,0050
-0,3136
112
-0,0001
-0,0512
192
-0,0132
-2,2620
112
-0,0089
-1,2690
192
-0,0285
-1,8472
112
-0,0149
-2,5759
243
-0,0085
-1,0732
138
-0,0058
-2,7676
243
-0,0066
-2,2834
138
0,0002
0,0332
243
0,0034
0,4517
138
Tabel 14: Downgrades S&P/Moody's financials & non-financials
89
5. CONCLUSIE
Dit onderzoek wordt opgedeeld in 2 delen, waarbij enerzijds de accuraatheid van ratings
wordt onderzocht. Anderzijds wordt de informatieve waarde van de ratings nagegaan.
Bij het onderzoek naar de accuraatheid wordt enkel het onderscheid tussen Moody’s en S&P
onderzocht. Dit gebeurt aan de hand van het CAP-model en de accuracy-ratio.
Bij het onderzoek naar de informatieve waarde wordt gebruik gemaakt van een eventstudie
om zo de evolutie doorheen de tijd (voor, tijdens en na de crisis) na te gaan. Ook wordt het
onderscheid tussen financiële en niet financiële instellingen onderzocht, alsook het verschil
tussen Moody’s en S&P.
Uit de resultaten van het onderzoek naar de accuraatheid van ratings kan geconcludeerd
worden dat de ratingsmodellen van Moody’s als meer accuraat aanschouwd kunnen worden
dan deze van S&P. De verkregen resultaten zijn eerder twijfelachtig, aangezien het aantal
defaults eerder beperkt is37.
De resultaten uit de eventstudie liggen niet steeds in lijn met de vooropgestelde hypotheses.
Bij de vergelijking tussen de verschillende event windows in het algemeen, worden er bij
ratingsstijgingen,
tijdens
event
window
[0,
+1],
negatieve
significante
reacties
waargenomen. Dit zou eventueel te wijten kunnen zijn aan eventuele wijzigingen in andere
variabelen anders dan ratingswijzigingen. De reacties op ratingsdalingen komen daarentegen
wel overeen met de vooropgestelde hypotheses. Enkel bij event window [0, +1] zijn deze
resultaten significant. Downgrades hebben dus een negatieve impact op de maatschappij.
37
9 defaults bij S&P en 8 defaults bij Moody’s
90
Doorheen de tijd kunnen er geen conclusies genomen worden voor de impact van
ratingsstijgingen op de maatschappij, aangezien er bij S&P en Moody’s verschillende
resultaten bekomen worden. Voor de crisis wordt er bij event window [0, +1] een negatief
significant resultaat verkregen, wat dus niet in lijn ligt met de vooropgestelde hypothese. Bij
ratingsdalingen kan de vooropgestelde hypothese bevestigd worden voor het event window
[0, +1] voor periodes tijdens en na de crisis. De impact van ratingsdalingen op de abnormale
rendementen blijft negatief voor de periode na de crisis in event window [+2, +15], ondanks
dat niet alle resultaten significant zijn. Tijdens de crisis is dat niet het geval.
Om een vergelijking te maken tussen financials en non-financials, beschikken we over te
weinig significante gegevens, die daarenboven niet met de vooropgestelde hypothese in
overeenstemming zijn. Dit geldt zowel voor ratingsstijgingen als ratingsdalingen.
Voor verder onderzoek is het interessant om bijkomende regressies uit te voeren. Op deze
manier kan het effect ceteris paribus geïnterpreteerd worden.
91
6. LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN
Agarwal, S., & Calvin, T. (2007). Comparing the prime and subprime mortgage markets. The
federal reserve bank of Chicago.
Alp, A. (2013, december 6). Structural shifts in credit rating standards. The journal of the
american finance association, p. 36.
Alsakka, R., & Gwilym, O. a. (2013). Rating agencies' signals during the European sovereign
debt crisis: Market impact and spillovers. Journal of Economic Behavior &
Organization, 144-162.
Altman, E. I., & Rijken, H. A. (2005). The effects of rating through the cycle on rating stability,
rating timeliness and default performance.
Andersen, L., Häger, D., Maberg, S., Naess, M., & Tungland, M. (2012). The financial crisis in
an operational risk management context - A review of causes and influencing factors.
Reliabilty Engineering and System Safety 105, 3-12.
Bar-Isaac, H., & Shapiro, J. (2012, June 25). Ratings quality over the business cycle. Journal of
financial economics, p. 17.
Becker, B., & Milbourn, T. (2011). How did increased competition affect credit ratings?
Journal of Financial Economics 101, 493-514.
Blundell-Wignall, A., Atkinson, P., & Roulet, C. (2014). Bank business models and the Basel
system: Complexity and interconnectedness. OECD.
Boersma, B. (2010). Bijdrage van ratingbureaus aan ontstaan kredietcrisis onderzocht. Doet
de verordening inzake ratingbureaus genoeg om een nieuwe zeperd te voorkomen?
Onderneming en financiering, p. 24.
Bonsall, S. B. (2014). The impact of issuer-pay on corporate bond raitng properties: Evidence
from Moody's and S&P's initial adoptions. Journal of accounting and economics, 89109.
Boot, A. (2006). De toegevoegde waarde van credit ratings. Maandblad voor Accountancy
Vol. 80 No. 3.
Brogaard, J., Jennifer L. Koski, & Andrew F. Siegel. (2015). The information content of credit
rating changes Evidence from trading volume.
Brooks, R., Faff, W. F., Hillier, D., & Hillier, J. (2004). The national market impact of sovereign
rating changes. Journal of banking and finance, 233-250.
Bruyninckx, T. (2008). Rating agencies: inhoud, reglementering en aansprakelijkheid. Jura
Falconis(44, nr 1), p. 98.
Cheng, M., & Neamtiu, M. (2009). An empirical analysis of changes in credit rating
properties: timeliness, accuracy and volatility. Journal of Accounting and Economics
47, 108-130.
XVII
Choy, E., Gray, S., & Ragunthan, V. (2006). Effect of credit rating changes on Australian stock
returns. Accounting and Finance Vol. 46, 755-769.
Cohen, G. (2014). On the impact of bond's rating changes on the firm's stock price.
International journal of financial research Vol. 5 No. 1.
Cornaggia, J., & Cornaggia, K. J. (2013). Estimating the costs of issuer-paid credit ratings.
Oxford: Oxford University Press.
De notering of rating van een obligatie. (sd). Opgeroepen op November 5, 2015, van
Goldwasser Exchange: https://www.oblis.be/nl/school/de-notering-rating-van-eenobligatie-523590
Deb, P., & Murphy, G. (2009). Credit Rating Agencies: An alternative Model.
Dichez, I. D., & Piotroski, J. D. (2001). The long-run stock returns following bond ratings
changes. the journal of finance vol. 56, 173-203.
Ederington, L. H. (1986). Why split ratings occur. ProQuest Central, 37.
Engelmann, B., Hayden, E., & Tasche, D. (2003). Measuring the Discriminative Power of
Rating Systems. Deutsche Bundesbank.
Engelmann, B., Hayden, E., & Tasche, D. (2003). Testing rating accuracy. ESMA.
FCIC. (2011). Report of the financial crisis inquiry commission. Opgehaald van
https://fcic.law.stanford.edu
Fitch Ratings. (2014, December). Definitions of ratings and other forms of opinion.
Opgehaald van Fitchratings: fitchratings.com
Freitas, A. D., & Minardi, A. M. (2013). The impact of credit rating changes in Latin American.
BAR Vol.10, 439-461.
Frints, G. (2014). Credit rating agencies & Proxy advisors. Tilburg: Tilburg university.
Gan, Y. (2004). Why do firms pay for bond ratings when they can get them for free? The
wharton school. University of pennsylvania.
Golan, L., Parlour, C., & Rajan, U. (2011). Competition, Quality, and Managerial Slack.
University of Michigan.
Gonzalez, F., Haas, F., Johannes , R., Persson, M., Toledo, L., & Violi, R. (2004). Market
Dynamics Associated With Credit Ratings - A literature Review. occasional paper
series.
Graham, J. R., Harvey, C. R., & Gambiona, E. (2011). Liquidity management and corporate
investment during a financials crisis. NBER working papers, 23.
Griffin, J. M., & Tang, D. Y. (2012, Augustus 4). Did subjectivity play a role in CDO credit
ratings. the journal of the american finance association, p. 36.
Griffin, P. A., & Sanvicente, A. Z. (1982). Common Stock Returns and Rating Changes: A
Methodological Comparison. The Journal of Finance, 103-119.
Hand, J. R., Holthausen, R. W., & Leftwich, R. W. (1992). The effect of bond rating agency
announcements of bond and stock prices. The journal of finance vol. 47 No. 2, 733752.
XVIII
Heughebaert, A. (2007). Determinanten van kredietrating. Gent: Universiteit Gent.
Holthausen, R. W., & Leftwich, R. W. (1986). The effect of bond rating changes on common
stock prices. Journal of financial economics 17 , 57-89.
Hooper, V., Hume, T., & Kim, S.-J. (2008). Sovereign rating changes: Do they provide new
information for stock markets? Economics Systems Vol. 32, 142-166.
Hylebos, T. (2009). Credit Rating Agencies en belangenconflicten. Gent: Universiteit Gent.
Inghelbrecht, K. (2015). Beleggingsanalyse en portefeuillebeheer. Gent, Oost-Vlaanderen,
België: Universiteit Gent.
International Monetary Fund. (2016). International Monetary Fund. Opgehaald van
www.imf.org
Jaakke, J. C. (2012). De regulering van en het toezicht op ratingbureaus in de Europese Unie.
Onderneming en Financiering, p. 55.
Jorion, P., Liu, Z., & Sni, C. (2004). Informational effects of regulation FD: evidence from
rating agencies. Journal of financial economics , 309-330.
Katz, S. (1974). The price adjustment process of bonds to rating reclassifications: a test of
bond market efficiency. The Journal of Finance, 551-559.
Kedia, S., Rajgopal, S., & Zhou, X. (2013, octobre 13). Did going public impair Moddy's credit
ratings? journal of financial economics, p. 23.
Kiff, J., Kisser, M., & Schumacher, L. (2013). Rating through-the-cycle: what does the concept
imply for rating stability and accuracy? International Monetary Fund.
Kish, R. J., Hogan, K. M., & Olson, G. (1999). Does the market perceive a difference in rating
agencies? The quarterly review of economics and finance.
Kliger, D., & Sarig, K. (2000). The information value of bond ratings. the journal of finance vol.
IV 6, 2879-2902.
Krugman, P. (2010). Berating the raters. new york times.
Lagache, E., & Rummens, F. (2014). Impact van een ratingverandering door Moody’s en S&P
van een Europese financiële instelling op de aandelenmarkt. Gent: Universiteit Gent.
Livingston, M., Wei, J. D., & Zhou, L. (2010). Moody's and S&P Ratings: Are They Equivalent?
Conservative Ratings and Split Rated Bond Yields. Journal of Money, Credit and
Banking, 1267-1293.
MacKinlay, A. C. (1997). Event Studies in Economics and Finance. Journal of economic
literature.
May, A. D. (2010). The impact of bond rating changes on corporate bond prices: new
evidence from the over-the-counter market. Journal of banking & finance.
Moody's. (sd). Opgeroepen op Februari 15, 2016, van Moody's Investor Service:
www.moodys.com
Moody's. (2016). Rating symbols and definitiions.
XIX
Moon, C.-G., & Stotsky, J. G. (1993). Testing the Differences between the Determinants of
Moody's and Standard & Poor's Ratings: An Application of Smooth Simulated
Maximum Likelihood Estimation. Journal of Applied Econometrics, 51-69.
Moortgat, L. (2013). De invloed van kredietbeoordelaars in de financiële markten.
Antwerpen: Universiteit Antwerpen.
Morgan, D. P. (2002). Rating Banks: Risk and Uncertainty in an Opaque Industry. The
American Economic Review, 874-888.
Morningstar Investing Glossary. (sd). Opgeroepen op Mei 11, 2016, van Morningstar:
http://www.morningstar.com/InvGlossary/consumer_cyclical_sector.aspx
Poon, W. (2003). Are unsolicited credit ratigns biased downward? journal of banking and
finance, 593-614.
Pottier, S. W., & Sommer, D. W. (1999). Property-Liability Insurer Financial Strength Ratings:
Differences Across Rating Agencies. The Journal of Risk and Insurance, 621-642.
Purda, L. D. (2007). Stock market reaction to anticipated versus surprise rating changes.
Journal of financial research .
Sangiorgi, F., Sokobin, J., & Spatt, C. (2009). Credit-Rating Shopping, Selection and the
Equilibrum Structure of Ratings.
SEC. (2012). Annual Report on Nationally Recognized Statistical Rating Organizations. U.S.
Securities and Exchange Commission.
SEC. (2013). Investor information. Opgehaald van U.S. securities and exchange commission:
https://www.sec.gov/answers/nrsro.htm
Standard & Poor's. (2003). Corporate rating criteria. Opgeroepen op April 18, 2016, van
Standard & Poor's: www.standardandpoors.com
Standard & Poor's Financial Services LLC. (sd). Opgeroepen op Februari 16, 2016, van
Standard and Poor's: www.standardandpoors.com
Terrière, F. (2014). Reguleringen van effectiseringen na de financiële crisis. Gent: Universiteit
Gent.
United Nations New Yord and Geneva. (2009). Compendium on debt sustainability and
development. Geneva: United nations publication.
Utzig, S. (2010, january). The Financial Crisis and the Regulation of Credit Rating Agencies: A
European Banking Perspective. ASBI Working Paper Series(188), p. 22.
Van Laere, E., Vantieghem, J., & Baesens, B. (2012). The difference between Moody's and
S&P bank ratings: Is discretion in the rating process causing a split?
Van Roy, P. (2006). Is there a difference between sollicited and unsolicited bank ratings and,
if so, why? Brussels: National Bank of Belgium.
White, L. (2010). Markets- the credit rating agencies. Journal of economic perspectives, 211226.
Xia, H. (2014, july 28). Can investor-paid credit rating agencies improve the information
quality of issuer-paid rating agencies? journal of financial economics, pp. 450-468.
XX
Download