UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

advertisement
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010 – 2011
VOGELBILHARZIOSE ALS ZOÖNOSE (‘SWIMMER’S ITCH’)
door
Karolien BERGEN
Promoter : Prof. Dr. Claerebout
Literatuurstudie in het kader
van de Masterproef
De auteur en de promotor geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor
persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met
betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.
Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor. Het auteursrecht
beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en
neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde
studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren.
De auteur en de promotor zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze
studie geciteerd en beschreven zijn.
VOORWOORD
Graag wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om iedereen te bedanken die op de één of andere
manier heeft bijgedragen tot het ontstaan van deze masterproef.
Dit is in de eerste plaats natuurlijk Prof. Dr. Claerebout. Hij bood mij de mogelijkheid om een
masterproef te schrijven over vogelbilharziose en stond ten allen tijde klaar voor uitleg en tips. Ik wil
hem bedanken voor de talrijke verbeteringen en de kritische kijk op het verloop van deze masterproef.
Eveneens gaat mijn grote dank uit naar mijn ouders die mij de kans hebben gegeven om verder te
studeren. Zonder hun onvoorwaardelijke steun zou het maken van deze masterproef niet zo
vanzelfsprekend zijn geweest.
Tot slot wil ook graag mijn vrienden bedanken voor al hun aanmoedigingen en het grote vertrouwen in
mij.
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting.................................................................................................................................. p.1
1. Inleiding...................................................................................................................................... p.2
2. Literatuuroverzicht...................................................................................................................... p.3
2.1. Het toenemende belang van swimmer’s itch….................................................................. p.3
2.2. Classificatie van vogel schistosomen................................................................................. p.3
2.3. Ontwikkelingscyclus........................................................................................................... p.4
2.3.1. Algemene levenscyclus........................................................................................... p.4
2.3.2. Parasiet – tussengastheer interactie....................................................................... p.6
2.3.2.1. Herkenning en penetratie van de tussengastheer.....................................p.6
2.3.2.2. Transformatie en migratie in de tussengastheer....................................... p.7
2.3.2.3. Gevolgen van een infectie voor de tussengastheer.................................. p.8
2.3.2.4. De immuunrespons van de tussengastheer................................. ............ p.8
2.3.3. Parasiet – eindgastheer interactie........................................................................... p.9
2.3.3.1. Herkenning en penetratie van de eindgastheer........................................ p.9
2.3.3.2. Transformatie en migratie in de eindgastheer........................................... p.12
2.3.3.3. Verschil tussen primaire en herhaalde infecties in de eindgastheer......... p.13
2.4. Epidemiologie..................................................................................................................... p.15
2.4.1. Verspreiding van vogel schistosomen..................................................................... p.15
2.4.2. Transmissie dynamiek in de tussengastheer.......................................................... p.15
2.4.3. Factoren die het risico op swimmer’s itch vergroten............................................... p.16
2.5. Ziektebeeld en behandeling............................................................................................... p.17
2.6. Diagnose en differentiaaldiagnose..................................................................................... p.18
2.7. Controle en preventie......................................................................................................... p.20
2.7.1. Controle van swimmer’s icth................................................................................... p.20
2.7.1.1. Controle van de tussengastheer............................................................... p.20
2.7.1.2. Controle van de natuurlijke eindgastheer................................................. p.21
2.7.2. Preventie van swimmer’s itch................................................................................. p.22
2.8. Bespreking......................................................................................................................... p.24
3. Literatuurlijst............................................................................................................................... p.26
SAMENVATTING EN TREFWOORDEN
Swimmer’s itch wordt veroorzaakt door cercariën van vogel schistosomen die in de humane huid
binnendringen tijdens het zwemmen. Deze cercariën worden in grote hoeveelheden vrijgesteld door
waterslakken die optreden als tussengastheer en zullen nadien wilde vogels infecteren. Deze wilde
vogels zijn de natuurlijke eindgastheer van vogel schistosomen waarin ze zullen migreren naar hun
finale lokalisatie waar ze volwassen worden. Door de gelijkaardige lipiden samenstelling van de huid
van mensen en watervogels kunnen cercariën accidenteel ook de humane huid penetreren. Dit gaat
gepaard met een allergische ontstekingsreactie die beschreven wordt als cercariën dermatitis of
swimmer’s itch. In de niet natuurlijke gastheer is de cylcus van vogel schistosomen echter
doodlopend. Men heeft lange tijd aangenomen dat alle cercariën afsterven in de huid maar recente
studies tonen aan dat in sommige gevallen cercariën toch kunnen migreren in zoogdieren. Dit is
voornamelijk het geval bij primaire infecties aangezien de ontstekingsreactie die ontstaat in de huid na
penetratie niet sterk genoeg is om de migratie van de parasiet te voorkomen. Deze migratie kan leiden
tot weefselschade en gepaard gaan met long-, lever- en darmletsels bij infectie met viscerale
schistosomen of neurologische letsels bij infectie met nasale schistosomen.
Het risico op cercariën dermatitis is groter bij langdurig zwemmen tijdens de ochtend, wanneer er een
hoge luchtdruk heerst en bij warme weersomstandigheden. De controle van deze ziekte is gericht op
het doorbreken van de transmissie van de parasiet. Men probeert de slakken te bestrijden en hun
habitat te verstoren door middel van diverse chemische, biologische en mechanische methoden. Al
deze methoden vertonen echter belangrijke nadelen of zijn zeer arbeidsintensief. Een beter alternatief
bestaat uit de behandeling van geïnfecteerde watervogels met praziquantel. De laatste jaren wordt er
veel onderzoek gedaan naar preventieve maatregelen zoals topicale preparaten die de penetratie van
cercariën voorkomen.
De wereldwijde distributie en de kans op migratie in zoogdieren zorgen ervoor dat cercariën dermatitis
beschouwd wordt als een snel evoluerend gezondheidsprobleem.
Key words: Vogel schistosomen – Zoönose – Cercariën dermatitis – Migratie – Emerging
disease
1. INLEIDING
Swimmer’s itch of cercariën dermatitis is een ziekte die met uitzondering van Antarctica wereldwijd
voorkomt. Het is een allergische ontstekingsreactie die ontstaat wanneer cercariën van vogel
schistosomen binnendringen in de huid van mensen. Deze Schistosoma species hebben een indirecte
levenscyclus met waterslakken als tussengastheer en wilde vogels als eindgastheer. Naargelang het
species leven de volwassen wormen in de mesenteriale bloedvaten (viscerale schistosomen) of in de
neusholte (nasale schistosomen) van de eindgastheer. In Europa wordt de aandoening voornamelijk
veroorzaakt door vogel schistosomen behorende tot het genus Trichobilharzia.
Cercariën parasiteren de wilde vogels door vasthechting en penetratie van hun huid. De chemische
signalen die het vasthechtingsproces stimuleren bestaan uit cholesterol en ceramiden. Het
penetratieproces wordt gestimuleerd door vrije vetzuren. Aangezien deze lipiden ook deel uitmaken
van de huid van zoogdieren kunnen cercariën accidenteel ook zoogdieren parasiteren. In deze niet
natuurlijke gastheren zullen de parasieten echter niet ontwikkelen tot volwassen wormen. Ze zullen
afsterven op verschillende tijdstippen na infectie.
De laatste jaren wordt cercariën dermatitis in Europa als een snel evoluerend gezondheidsprobleem
beschouwd. Men noemt het ook wel eens een “emerging disease”. Dit is onder andere te wijten aan
een toename van het aantal infecties in recreatiemeren. Vroeger dacht men dat alle cercariën in de
huid van zoogdieren werden afgedood. Verschillende studies hebben echter aangetoond dat vogel
schistosomen net zoals in de natuurlijke eindgastheer kunnen migreren in zoogdieren. Dit is
voornamelijk het geval bij primaire infecties. Deze migratie doorheen de weefsels van de gastheer kan
schade veroorzaken en ontstekingsreacties induceren. Zo kan de migratie van nasale schistosomen
via het centrale zenuwstelsel gepaard gaan met het ontstaan van neurologische symptomen. Deze
vaststellingen leidden tot een grotere aandacht voor cercariën dermatitis en een toenemend aantal
studies.
In deze literatuurstudie wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste bevindingen uit de literatuur
van de voorbije jaren met het oog op de preventie en controle van cercariën dermatitis.
2
2.
2.1.
LITERATUUROVERZICHT
HET TOENEMENDE BELANG VAN SWIMMER’S ITCH
Swimmer’s itch of cercariën dermatitis is een acute dermatitis die veroorzaakt wordt door het in de
huid binnendringen van cercariën van vogel schistosomen. Deze Schistosoma species hebben wilde
watervogels als eindgastheer maar kunnen accidenteel ook zoogdieren parasiteren. Dit resulteert in
een ontstekingsreactie op de plaats van infectie (Kourilová et al., 2004). In Europa wordt de ziekte
voornamelijk veroorzaakt door parasieten behorende tot het genus Trichobilharzia (Wulff et al., 2007).
Vroeger was swimmer’s itch vooral bekend als een beroepsziekte van vissers en rijsttelers
(Matsumura et al., 1983). De laatste jaren nam de aandacht voor deze ziekte sterk toe en wordt
cercariën dermatitis als een snel evoluerend gezondheidsprobleem in Europa beschouwd (de Gentile
et al., 1996). Dit komt enerzijds door het toenemende aantal uitbraken bij zwemmers in
recreatiemeren. Wanneer toeristen deze meren gaan mijden, kan dit erge economische gevolgen
hebben (Leighton et al., 2000). Anderzijds is uit verschillende studies gebleken dat niet alle cercariën
afsterven in de huid van de niet specifieke gastheer. Deze parasieten zouden kunnen migreren
doorheen de viscera en het zenuwstelsel van de gastheer en op deze manier verschillende
pathologiën veroorzaken (Horák et al., 2002).
2.2.
CLASSIFICATIE VAN VOGEL SCHISTOSOMEN
De familie Schistosomatidae behoort tot de klasse van de Trematoda (zuigwormen) en bestaat uit 14
genera waarvan de verschillende species medisch en diergeneeskundig belang hebben (Lockyer et
al., 2003). Trichobilharzia is het grootse genus binnen de Schistosomatidae en omvat meer dan 40
verschillende species. Deze verschillende species kunnen ingedeeld worden in 2 groepen: de
viscerale schistosomen die in de viscerale organen van de gastheer leven en de nasale schistosomen
die leven ter hoogte van de nasale mucosa van de gastheer (Horák et al., 2002).
De classificatie van vogel schistosomen is nog niet volledig uitgeklaard en wordt bemoeilijkt door
verschillende factoren. Zo werd in het verleden vaak een beroep gedaan op verkeerde morfologische
kenmerken. Dit leidde tot verkeerde en onvolledige identificaties van bepaalde species. Het is ook
moeilijk om intacte volwassen wormen uit de vogels te isoleren. Verder wordt de classificatie nog
bemoeilijkt door de onvolledige kennis van de ontwikkelingscycli van de verschillende soorten.
Hierdoor kan men de larvale stadia niet steeds linken aan de volwassen wormen die in de vogels
worden teruggevonden (Brant en Loker, 2009).
3
Vroeger werd de morfologie van de volwassen schistosomen als belangrijkste diagnostisch criterium
aanzien. Aangezien verschillende species dezelfde morfologische eigenschappen kunnen hebben
maar wel verschillende ontwikkelingscycli kan deze theorie tot verkeerde identificaties leiden. Elke
beschrijving van een nieuw species zal dus naast de morfologie van de volwassen wormen ook
andere diagnostische criteria moeten bevatten. Tot deze diagnostische criteria behoren de morfologie
van de verschillende ontwikkelingsstadia (ei, miracidium, cercariën), de gastheerspecificiteit (zowel
tussengastheer als eindgastheer) en orgaanspecificiteit in vogels (Horák et al., 2002).
Tegenwoordig worden ook moleculaire technieken waaronder DNA sequencing gebruikt om de
classificatie van vogel schistosomen nader te onderzoeken (Lockyer et al., 2003). De fylogenetische
relatie van verschillende species werd onderzocht op basis van de sequentie van 5 genen: 18S en
28S rDNA, internal transcribed spacer region 1 en 2 (ITS-1 en ITS-2) en mitochondriaal cytochroom
oxidase I (Lockyer et al., 2003 en Brant en Loker, 2009).
Trichobilharzia ocellata wordt beschouwd als de belangrijkste oorzaak van cercariën dermatitis in
Europa. La Valette (1855) was de eerste die het larvale stadium (cercariën) van dit type species
beschreef. Hij isoleerde dit larvale stadium uit zijn tussengastheer, de poelslak Lymnaea stagnalis, en
benoemde het als Cercaria ocellata. Uit sequentie analyse van de ITS regio bleek dat de nucleotide
sequentie van de Europese species Trichobilharzia ocellata en Trichobilharzia szidati voor meer dan
99% identiek is. Deze 2 species vertonen ook gelijkenissen in de morfologie van de eieren en
cercariën en hebben dezelfde tussengastheer. Beide species zijn identiek en er wordt sterk
aangeraden om de naam T. ocellata te vervangen door T. szidati (Rudolfová et al., 2005). In dit
literatuuroverzicht zal er om verwarring te vermijden gewerkt worden met de naam T. szidati.
2.3.
2.3.1.
ONTWIKKELINGSCYCLUS
Algemene levenscyclus
Trichobilharzia species hebben een indirecte levenscyclus met waterslakken als tussengastheer en
wilde vogels als eindgastheer (Figuur 1). Accidenteel kunnen ook zoogdieren als eindgastheer
optreden. Bij zoogdieren is de cyclus echter doodlopend. Naargelang het species leven de volwassen
wormen in de mesenteriale bloedvaten (vb. T. szidati en T. franki) of in de neusholte (vb. T. regenti en
T. arcuata) van de eindgastheer (Horák et al., 2002). De prepatente periode varieert van 3 tot 10
weken en is onder andere afhankelijk van de temperatuur.
4
Fig. 1 : De ontwikkelingscyclus van T. szidati (uit Sluiters, 2004)
De volwassen bevruchte vrouwelijke wormen bevatten 1 ei. Viscerale schistosomen deponeren het ei
in de circulatie van de eindgastheer waarna het terecht komt in het darmlumen en met de feces wordt
uitgescheiden. De migratie van het ei van vogel schistosomen is nog niet volledig opgehelderd. Wood
en Bacha (1983) bestudeerden de darmen van kippen die geïnfecteerd werden met de vogel
schistosoom Austrobilharzia variglandis. De volwassen A. variglandis deponeert haar ei ter hoogte van
de venen van de darmmucosa waarna het ei doorheen het bindweefsel van de lamina propria migreert
naar het darmlumen. Deze migratie wordt mogelijk gemaakt door de granulomateuze ontsteking als
reactie op de aanwezigheid van het ei, proteasen geproduceerd door het ei en spiercontracties als
gevolg van een hyperplasie van de gladde spieren van de darm. De maturatie van het ei gebeurt in de
eindgastheer en het vrijgestelde ei bevat reeds een volledig ontwikkeld miracidium. Wanneer het ei in
contact komt met water wordt het miracidium vrijgesteld. Nasale schistosomen deponeren hun ei ter
hoogte van de nasale mucosa. In tegenstelling tot de viscerale schistosomen wordt het miracidium
reeds vrijgesteld uit het ei in de eindgastheer (Horák et al., 2002).
Het miracidium gaat in het water actief zwemmend op zoek naar de geschikte waterslak als
tussengastheer. De verschillende soorten Trichobilharzia vertonen een nauwe gastheerspecificiteit
waarbij de ontwikkeling slechts optreedt in 1 of een beperkt aantal sterk verwante slakkensoorten.
Wanneer het miracidium een geschikte tussengastheer gevonden heeft, penetreert het de voet van de
slak en ontwikkelt tot een primaire sporocyst. Uit deze primaire sporocyst ontstaan secundaire
sporocysten die migreren naar de hepatopancreas van de slak. Uiteindelijk ontstaan duizenden
cercariën in de slak die onder gunstige omstandigheden van temperatuur en licht worden vrijgesteld in
het water (Chamot et al., 1998).
5
De vrijgekomen cercariën zwemmen naar de oppervlakkige waterlagen en gaan op zoek naar een
geschikte eindgastheer. Ze penetreren de huid van de vogel waarna ze volwassen worden. De
viscerale schistosomen migreren via de bloedbaan naar de mesenteriale bloedvaten. De nasale
schistosomen migreren via het centrale zenuwstelsel naar de neusholte (Sluiters, 2004). Wanneer
accidenteel zoogdieren gepenetreerd worden als eindgastheer is de cyclus doodlopend. De cercariën
zullen niet ontwikkelen tot volwassen wormen (Chamot et al., 1998). Het binnendringen van de
cercariën in de huid van mensen leidt tot het ontstaan van een allergische ontstekingsreactie,
cercariën dermatitis.
2.3.2.
Parasiet – tussengastheer interactie
2.3.2.1. Herkenning en penetratie van de tussengastheer
Verschillende soorten waterslakken treden op als tussengastheer voor vogel schistosomen. Niet alle
slakken vormen geschikte tussengastheren. Vogel schistosomen vertonen een nauwe specificiteit in
relatie tot hun tussengastheer en ontwikkelen slechts in 1 slak species of een beperkt aantal nauw
verwante species. In Europa zijn vooral slakken van het genus Lymnaea (poelslakken) belangrijk voor
de transmissie van de parasiet. In Frankrijk gebruikt T. szidati de slakken Lymnaea ovata en Lymnaea
stagnalis als voornaamste tussengastheren (de Gentile et al., 1996). In Nederland ziet men vooral
infecties van Lymnaea stagnalis, Radix auricularia en Radix ovata (Sluiters, 2004).
De waterslakken zijn obligate tussengastheren en voorzien de verschillende larvale stadia van
nutriënten en andere factoren nodig voor differentiatie en vermenigvuldiging (Haas, 2003). De parasiet
kan het immuunsysteem, metabolisme en endocriene systeem van de specifieke tussengastheer op
verschillende manieren manipuleren. In niet specifieke tussengasteren kan de parasiet niet verder
ontwikkelen door een tekort aan nutriënten, slechte pH omstandigheden of een aanval van het
immuunsysteem van de slak. Sommige slakkensoorten zijn ook natuurlijk resistent tegen
schistosomen (Horák et al., 2002).
Nadat de miracidia zijn vrijgekomen uit de eieren moeten ze een geschikte tussengastheer vinden.
Miracidia kunnen zich niet voeden en bezitten slechts genoeg energie om ongeveer 20 uur te
overleven bij een temperatuur van 20°C. Het is dus zeer belangrijk om zo snel mogelijk een geschikte
tussengastheer te vinden. Wanneer de miracidia vrijkomen uit de eieren gaan ze zich snel verspreiden
door op een lineaire manier te zwemmen. Op basis van licht, temperatuur en zwaartekracht kunnen ze
de mircohabitat waar de slakken leven lokaliseren. Hertel et al. (2006) toonden aan dat T. szidati
miracidia in een watertank onmiddellijk onder het wateroppervlak zwommen en een voorkeur hadden
voor de perifere zones van de tank. Aangezien waterslakken zich voornamelijk ter hoogte van het
wateroppervlak en de kusten bevinden zal dit zwempatroon de kans op het ontmoeten van een
geschikte tussengastheer vergroten. Na deze verspreidingsfase naar de mircohabitat van de slakken
zullen de miracidia hun geschikte tussengastheer herkennen door te reageren op chemische stoffen
die door de slakken worden vrijgesteld. De verschillende secretie- en excretieproducten die door de
6
slak worden vrijgegeven, vormen een actieve zone rondom de slak. De miracidia worden specifiek
aangetrokken door macromoleculaire glycoproteïnen. Men noemt deze moleculen ‘miracidia-attracting
glycoproteins (MAGs)’. De sacharideketens van deze molecule zijn gelinkt aan een kern proteïne door
een O-glycoside binding via serine en N-acetyl-galactosamine. De specificiteit van de molecule wordt
bepaald door het koolhydraat gedeelte. Miracidia maken hiervan gebruik om een onderscheid te
maken tussen geschikte en niet geschikte tussengastheren (Kalbe et al., 1997). Wanneer miracidia de
actieve zone rondom een geschikte tussengastheer waarnemen, zullen ze hun zwempatroon wijzigen.
In plaats van het voorgaande lineaire zwempatroon vertonen ze nu een sterke verandering van
zwemrichting [toename van de ‘rate of change of direction (RCD)’] (Hertel et al., 2006). Wanneer de
miracidia contact hebben gemaakt met een geschikte tussengastheer vertonen ze een aantal
verschillende gedragspatronen. Ze zullen de slak herhaaldelijk ‘onderzoeken’, vasthechten en nadien
penetreren. Deze gedragspatronen worden gestimuleerd door de macromoleculaire glycoconjugaten
aanwezig in de mucus op de slak (Haas, 2003).
Na de herkenning en vasthechting aan de tussengastheer zullen de miracidia de slak penetreren ter
hoogte van de voet. De mechanismen die deze penetratie stimuleren zijn nog niet gekend. De
penetratie gaat gepaard met pulserende bewegingen en het ledigen van de apicale klieren van de
miracidia. Deze klieren bevatten proteolytische enzymen zoals peptidasen die de penetratie van het
miracidium doorheen de huid van de slak bevorderen (Horák en Kolárová, 2005).
2.3.2.2. Transformatie en migratie in de tussengastheer
De penetratie in de tussengastheer gaat gepaard met een aantal veranderingen in morfologie en
metabolisme wanneer de miracidia transformeren in primaire sporocysten. De miracidia werpen hun
gecilieerde platen af en vormen een nieuw tegument uitgaande van cytoplasmatische uitlopers van
cellen onder de oppervlakkige spierlaag gelegen. Aangezien de gecilieerde platen herkend worden
door het immuunsysteem van de slak vormt het afwerpen ervan een essentiële stap in de larvale
ontwikkeling (Horák en Kolárová, 2005). Het nieuwe tegument bevordert de metabole uitwisseling
tussen de parasiet en de slak. In tegenstelling tot de miracidia die een aeroob metabolisme bezitten,
zijn de primaire sporocysten facultatief anaeroob. Hierdoor kunnen ze zich aanpassen aan
verschillende omstandigheden in de tussengastheer (Tielens et al., 1992). De primaire sporocysten
bevinden zich ter hoogte van de voet in de slak en kunnen ongeveer 4 dagen na infectie voor het
eerst worden waargenomen. Uit de germinale cellen van de primaire sporocysten ontstaan secundaire
sporocysten. Deze secundaire sporocysten komen ongeveer 12 dagen na infectie vrij uit de primaire
sporocysten en migreren naar de hepatopancreas van de slak. In de secundaire sporocysten
ontwikkelen germinale cellen tot cercariën die na maturatie de slak verlaten. Dit gebeurt ongeveer 25
dagen na infectie (Horák et al., 2002).
De ontwikkeling van de verschillende larvale stadia in de slak is temperatuur afhankelijk en wordt
versneld bij hogere temperatuur. Door de aseksuele vermenigvuldiging in de slak ontstaan uit 1
miracidium duizenden cercariën (Sluiters et al., 1980).
7
2.3.2.3. Gevolgen van een infectie voor de tussengastheer
Vogel schistosomen kunnen het metabolisme en het neuroendocriene systeem van de
tussengastheer op verschillende manieren manipuleren om hun eigen ontwikkeling te bevorderen.
Geïnfecteerde slakken vertonen een hoger metabolisme en andere hoeveelheden van proteïnen,
koolhydraten, stikstof en lipiden dan niet geïnfecteerde slakken (de Jong-Brink, 1995).
Geparasiteerde slakken zijn enkele millimeters groter dan niet geïnfecteerde slakken. Dit gigantisme
zorgt ervoor dat er genoeg plaats in de slak is voor de ontwikkeling van de verschillende larvale stadia
(Sluiters et al., 1980).
Vogel schistosomen beïnvloeden naast het metabolisme ook het neuroendocriene systeem van de
slak. Bij infectie zullen ze de voortplanting van de slak onderdrukken zodat de energie die normaal
hiervoor gebruikt wordt ter beschikking komt van de parasiet (Horák en Kolárová, 2005). Deze
onderdrukking van de reproductie gebeurt op een indirecte manier. Wanneer de cercariën
ontwikkelen, stellen ze een parasitaire factor vrij die de slak stimuleert tot de productie van
schistosomin. Dit peptide zal de receptoren van verschillende vrouwelijke gonadotropines blokkeren
waardoor geen eileg meer mogelijk is. Het blokkeert ook de elektrofysiologische activiteit van
bepaalde neuroendocriene cellen die een rol spelen in de ovulatie en eileg. Ook de reuzengroei van
de geïnfecteerde slakken zou ontstaan door de invloed van schistosomin op neuroendocriene cellen
die de groei reguleren (Hordijk et al., 1991). Het schistosomin peptide wordt waarschijnlijk vrijgesteld
door de haemocyten en de bindweefselcellen in de slak.
De parasieten kunnen ook de transcriptie van verschillende neuropeptiden wijzigen. Bij infectie zal de
transcriptie van genen die coderen voor FMRFamide-verwante peptiden worden opgedreven wat
resulteert in een onderdrukking van het metabolisme, immuunsysteem en de voortplanting van de slak
(Hoek et al., 2005).
2.3.2.4. De immuunrespons van de tussengastheer
Slakken hebben geen verworven immuunsysteem en beschermen zich dus enkel via aangeboren
responsen. Vogel schistosomen kunnen de immuunrespons van hun specifieke tussengastheer
omzeilen. In een niet geschikte tussengastheer kunnen de vogel schistosomen niet overleven door
een tekort aan essentiële nutriënten of worden ze geëlimineerd door het immuunsysteem van de
gastheer (Horák en Kolárová, 2005).
Verschillende celtypes komen tussen in de aangeboren immuunrespons van de slak maar enkel de
haemocyten kunnen vrij bewegen doorheen de weefsels en in de hemolymfe. Deze haemocyten zijn
de belangrijkste effectorcellen in de slak en hebben een gelijkaardige functie als de macrofagen in
zoogdieren. Deze cellen staan in voor de fagocytose en intracellulaire afbraak van pathogenen (van
der Knaap en Loker, 1990). De herkenning van pathogenen door haemocyten wordt gemedieerd door
lectines. Deze lectines herkennen repetitieve koolhydraatketens op het celoppervlak van pathogenen
en activeren zo het immuunsysteem van de slak. De lectines zijn de belangrijkste humorale factoren in
8
het imuunsysteem van de slak. Andere humorale componenten zijn aglutinines, antivirale en
cytolytische factoren (Horák en van der Knaap, 1997).
Vogel schistosomen kunnen zowel actief als passief het immuunsysteem van de specifieke
tussengastheer beïnvloeden. Wanneer een miracidium transformeert tot een primaire sporocyst gaat
dit gepaard met een wijziging van de koolhydraatketens op het oppervlak van de parasiet. Deze
nieuwe koolhydraatketens worden niet als vreemd herkend door het immuunsysteem van de slak en
lokken bijgevolg geen immuunrespons uit (Horák, 1995). De parasiet kan zich ook verborgen houden
voor het immuunsysteem van de slak door de absorptie van epitopen van de gastheer op hun
oppervlak. Een laatste voorbeeld van een passieve beïnvloeding van het immuunsysteem van de
gastheer is de moleculaire mimicry. In dit geval brengt de parasiet moleculen tot expressie die een
gelijkaardige samenstelling hebben als deze van de gastheer. Deze moleculen worden dus niet als
lichaamsvreemd herkend door het immuunsysteem van de gastheer. Dissous en Capron (1995)
toonden deze moleculaire mimicry aan voor tropomyosine epitopen in Schistosoma mansoni.
Vogel
schistosomen kunnen
door de
vrijstelling van
secretie-
en
excretieproducten
het
immuunsysteem van de slak ook op een actieve manier beïnvloeden. T. szidati inhibeert de
fagocytose, omkapseling en intracellulaire afbraak van pathogenen door haemocyten van Lymnaea
stagnalis. Naast verschillende secretie- en excretieproducten zouden ook bepaalde koolhydraten op
het oppervlak van de parasiet een rol spelen in de onderdrukking van de haemocyten (Nuñez en de
Jong-Brink, 1997). Vogel schistosomen wijzigen ook de genexpressie van hun tussengastheer.
Molluscan defence molecule (MDM) is een afweer proteïne dat de fagocytose door haemocyten
bevordert. Bij infectie wordt het gen dat codeert voor MDM onderdrukt (Hoek et al., 1996). De
expressie van het gen dat codeert voor het proteïne granularin wordt echter opgedreven bij infectie.
Dit proteïne heeft twee verschillende functies. Granularin onderdrukt de fagocytose wanneer
haemocyten behandeld worden met granularin voordat ze contact hebben met parasitaire epitopen.
Wanneer de parasitaire epitopen behandeld worden met granularin, werkt het proteïne als een
opsonine en bevordert het de fagocytose door haemocyten (Smit et al., 2004). Zowel MDM als
granularin worden gevormd door de granulaire cellen in het bindweefsel van de hersenen.
2.3.3.
Parasiet – eindgastheer interactie
2.3.3.1. Herkenning en penetratie van de eindgastheer
De cercariën die vrijkomen uit de slak kunnen ongeveer 1 dag overleven bij een temperatuur van 24°C
(Neuhaus, 1952a). Het is dus belangrijk dat deze cercariën zo snel mogelijk een geschikte
eindgastheer vinden waarin ze verder kunnen ontwikkelen. Wanneer de cercariën de tussengastheer
verlaten vertonen ze een complex zwemgedrag om zo snel mogelijk de microhabitat van de
eindgastheer te bereiken (Figuur 2). Licht stimuli spelen een belangrijke rol in de herkenning van de
gastheer. De cercariën bezitten 2 gepigmenteerde ocelli met lensachtige structuren en 3 niet
gepigmenteerde rabdomeer fotoreceptoren (van de Roemer en Haas, 1984). Dankzij deze structuren
9
zijn cercariën heel gevoelig voor wijzigingen in de intensiteit en richting van het licht. Ze vertonen een
positief fototactische en negatief geotactische oriëntatie en kunnen zowel voorwaarts als achterwaarts
zwemmen. Wanneer de cercariën vrijkomen uit de slak nemen ze eerst een rusthouding aan net onder
het wateroppervlak. In deze positie verbruiken ze weinig energie en reageren ze niet op aanraking of
de stroming van het water. Wanneer er een schaduw valt over de rustende cercariën zullen ze hierop
reageren met een voorwaarts zwempatroon. Ze zwemmen weg van de lichtbron, naar de diepere
waterlagen, waardoor de kans stijgt om contact te maken met de poten van een watervogel. De
schaduw induceert ook de vasthechting van de cercariën aan bepaalde substraten als reactie op
warmte en chemische signalen. Wanneer de cercariën contact maken met een niet geschikt substraat
zullen ze achterwaarts zwemmen naar de lichtbron toe (Feiler en Haas, 1988a).
Fig. 2 : Belang van omgevings- en gastheerstimuli op het gedragspatroon van T. szidati
bij de herkenning van de eindgastheer (uit Haas 2003)
De cercariën worden niet even sterk aangetrokken door alle warme substraten. Ze kunnen hun
voorkeurstemperatuur tot op 1°C nauwkeurig differentiëren. Feiler en Haas (1988b) identificeerden de
chemische signalen die de aanhechting van de cercariën aan de huid van watervogels stimuleren.
Deze chemische signalen bestaan uit de lipiden cholesterol en ceramiden. Men vindt deze lipiden ter
hoogte van het stratum corneum van de klierloze poothuid van watervogels. Ze komen echter niet
voor in de secreties van de uropygeale klier die worden verspreid over de veren. Hierdoor wordt
vermeden dat de cercariën vasthechten ter hoogte van de veren en zullen ze bij voorkeur vasthechten
ter hoogte van de huid van de vogels. Aangezien zowel ceramiden als cholesterol ook deel uitmaken
van de huid van zoogdieren kunnen de cercariën de vasthechting aan deze huid niet vermijden. De
vasthechting en penetratie van de huid van zoogdieren zal uiteindelijk leiden tot het ontstaan van
cercariën dermatitis (Haas en van de Roemer, 1998).
10
Nadat de cercariën contact hebben gemaakt met het huidoppervlak van een potentiële eindgastheer
vertonen ze een aantal verschillende gedragspatronen. Deze gedragspatronen bestaan uit (1)
vasthechting aan de gastheer, (2) verlengen van het contact met de gastheer, (3) kruipen naar een
geschikte ingangsplaats en (4) penetratie van het tegument. Elk van deze complexe processen wordt
gestimuleerd door verschillende signalen van de gastheer (Haas, 2003). Na de vasthechting aan de
gastheer volgt een periode van ongeveer 8 seconden waarin de cercariën kruipen naar een geschikte
ingangsplaats. Haas en van de Roemer (1998) toonden aan dat al deze ingangsplaatsen zich
bevinden in huidrimpels of rond de openingen van haarfollikels. Wanneer de kruipende cercariën een
geschikte ingangsplaats gevonden hebben, starten ze de penetratie. De penetrerende cercariën
hebben een stimulerend effect op de nog kruipende cercariën die hierdoor ook op dezelfde plaats
beginnen te penetreren. Deze penetratie zou gestimuleerd worden door bepaalde stoffen afkomstig
van de huid die worden vrijgesteld door de penetrerende cercariën. De penetratie start met de
vasthechting van de cercariën aan het huidoppervlak door middel van de orale zuignap. Door
contractie en elongatie van de zuignap en door de mechanische werking van stekels aanwezig ter
hoogte van de hoofdregio creëren de cercariën een ingangspoort in de huid van de gastheer. Tussen
het achterlijf en de staart van de cercariën bevindt zich een circulaire spierlaag. Bij de penetratie zal
deze sfincter contraheren waardoor de staart afgeworpen wordt. De cercariën induceren lysis van het
stratum corneum van de huid door de vrijstelling van proteolytische enzymen uit hun acetabulaire
klieren (Haas en van de Roemer, 1998). De samenstelling van deze secreties is nog niet volledig
opgehelderd. Verschillende proteïnen die waarschijnlijk een rol spelen bij de penetratie werden reeds
aangetoond in secreties en homogenaten van cercariën. Elastase is een serine proteinase met een
moleculair gewicht van 30 kDa dat door Bahgat en Ruppel (2002) werd aangetoond in secreties van
cercariën. Dit serine proteinase vertoont een trypsineachtige werking. Horák et al (1997) toonden een
lectine met een moleculair gewicht van 50 kDa aan in de postacetabulaire klier van T. szidati. Dit
lectine bindt specifiek aan glycosomanioglycanen, β-1,3-glucan en lactulose en zou betrokken zijn bij
de herkenning van bindweefsel van de gastheer en de activatie van effectormoleculen die door de
parasiet worden gesecreteerd. Mikes et al. (2005) identificeerden 2 cysteïne peptidasen met een
moleculair gewicht van 31 kDa en 33 kDa in de secreties van cercariën van T. szidati en T. regenti. Al
deze proteolytische enzymen zullen de huid van de gastheer lyseren. Deze lysis samen met
herhaalde contracties en elongaties van het lichaam van de parasiet zorgen ervoor dat de cercariën
doorheen de ingangspoort geduwd worden. Het hele penetratieproces duurt gemiddeld 4 minuten. De
snelste penetratie die Haas en van de Roemer (1998) vaststelden duurde slechts 83 seconden. Na
penetratie bevinden de cercariën zich eerst parallel onder het stratum corneum vooraleer ze zich
verder bewegen naar de diepere lagen van de huid. Haas en van de Roemer (1998) toonden aan dat
het penetratieproces gestimuleerd wordt door vrije vetzuren. Cholesterol en ceramide die het contact
van de cercariën met de gastheer stimuleren hebben geen effect op het penetratieproces. Menselijke
huid bevat echter meer vrije vetzuren dan de huid van watervogels. Hierdoor zullen de vrije vetzuren
in de menselijke huid de penetratie van cercariën sterker stimuleren waardoor swimmer’s itch kan
ontstaan.
11
2.3.3.2. Transformatie en migratie in de eindgastheer
Na de penetratie zullen de cercariën transformeren tot schistosomula. Deze transformatie gaat
gepaard met metabole en morfologische wijzigingen. Transformerende cercariën werpen hun
glycocalyx af. Dit gaat gepaard met het verlies van oppervlakte antigenen en zorgt ervoor dat de
schistosomula niet worden aangevallen door het complement systeem. Er wordt een nieuwe dubbele
membraan gevormd die de glycocalyx vervangt. Deze dubbele membraan beschermt de
schistosomula tegen diverse immuunreacties (Horák et al., 1998). De transformatie van cercariën tot
schistosomula treedt zowel op in de natuurlijke eindgastheer (watervogels) als in de niet natuurlijke
eindgastheer (zoogdieren). De cercariën produceren eicosanoïden die een bijkomende rol spelen in
het ontwijken van het immuunsysteem van de eindgastheer. De prostaglandines, leukotriënen en
hydroxyeicosatetranoic zuren werken vasodilaterend. Ze inhiberen de superoxide productie door
humane neutrofielen en hebben hierdoor een immunosuppressieve functie (Nevhutalu et al, 1993).
Aangezien de schistosomula moeten binnendringen in bloedvaten of perifere zenuwen is het
belangrijk dat zij na hun transformatie migreren naar de diepere huidlagen. Hiervoor baseren de
schistosomula zich zowel op licht- als chemische stimuli. Ze bewegen zich in de richting van een
concentratiegradiënt van D-glucose en L-arginine. Bij de herkenning van de eindgastheer zijn de
cercariën positief fototactisch. Grabe en Haas (2004) toonden aan dat de cercariën na hun
transformatie tot schistosomula negatief fototactisch zijn. Hierdoor verwijderen ze zich weg van de
lichtbron naar de diepere huidlagen.
Na de transformatie zullen de schistosomula de huid verlaten en migreren naar hun finale lokalisatie in
de eindgastheer waar ze volwassen worden. De viscerale schistosomen migreren via de bloedbaan
naar de mesenteriale en portale bloedvaten. De nasale schistosomen migreren via het centrale
zenuwstelsel naar de neusholte (Sluiters, 2004). De migratie gebeurt op dezelfde manier in de
natuurlijk en de niet natuurlijke eindgastheer. Basch (1991) beschreef de migratieroute van de
viscerale schistosomula. “De viscerale schistosomula dringen binnen in de lymfevaten of venen en
migreren via het rechterhart naar de longen. Vanuit de longen komen ze via het linkerhart in de
systemische circulatie terecht waarna ze verder migreren naar hun finale lokalisatie.” Deze finale
lokalisaties zijn meestal de portale of intestinale venen. Één tot 2 dagen na de penetratie van de huid
migreren de schistosomula naar de longen waar ze 4 tot 16 dagen blijven. Aangezien de longen een
belangrijke barrière vormen, zijn niet alle schistosomula in staat tot invasie van de longen. In de lever
van niet natuurlijke gastheren vindt men zelden vogel schistosomen (Haas en Pietsch, 1991). De
nasale schistosomen volgen een andere migratieroute. Zij dringen binnen in de perifere zenuwen en
migreren via het ruggenmerg en de hersenen naar de neusholte (Horák et al, 1999). Hrádková en
Horák (2002) detecteerden schistosomula in de perifere zenuwen 1 tot 1,5 dag na infectie. 2 tot 15
dagen na infectie waren de schistosomula aanwezig in het ruggenmerg en 12 tot 18 dagen na infectie
konden ze worden aangetoond in de hersenen. Vanaf de 14e dag na infectie zag men volwassen
schistosomen in de neusholte.
12
Blazová en Horák (2005) toonden aan dat de ontwikkeling van de schistosomula van T. regenti trager
verloopt in de niet natuurlijke gastheer dan in de natuurlijke gastheer. Zowel de groei als de maturatie
werden vertraagd. De voortplantingsorganen en de darm ontwikkelden enkel volledig in de natuurlijke
eindgastheer. Men veronderstelt dat deze vertraagde ontwikkeling te wijten is aan de afwijkende
nutritionele factoren en immuunreacties in de niet natuurlijke gastheer. De verschillende oorzaken zijn
echter nog niet volledig opgehelderd. De parasieten ontwikkelen dus niet tot volwassen wormen in de
niet natuurlijke gastheer en sterven op verschillende tijdstippen na de infectie af (Chamot et al., 1998).
De migratie van de schistosomula doorheen de weefsels van de eindgastheer kan schade
veroorzaken en ontstekingsreacties induceren. Infectie met viscerale schistosomen kan leiden tot
longcomplicaties zoals haemorrhagie, ontsteking en atelectase (McMullen en Beaver, 1945). In de
lever kunnen de schistosomen een granulaire ontsteking en abcedatie van het leverweefsel
veroorzaken (Pence en Rhodes, 1982). Darmletsels ontstaan door immuunreacties veroorzaakt door
de aanwezigheid van eieren (Horák et al., 2002). Als gevolg van de migratie via het centrale
zenuwstelsel kunnen zelfs een klein aantal nasale schistosomen erge pathologische letsels
veroorzaken. Kolárová et al. (2001) toonden de parasieten aan in weefselsneden van de meningen en
in de witte en grijze stof van de hersenen en het ruggenmerg. De aanwezigheid van de schistosomen
ging gepaard met een eosinofiele ontsteking en dystrofische en necrotische veranderingen van de
neuronen. De neurologische letsels zouden het gevolg zijn van enerzijds de directe mechanische
schade die de migratie van de schistosomula veroorzaakt en anderzijds de secreties van de nasale
schistosomen. Deze secreties lokken een immuunreactie bij de gastheer uit en zouden neurotoxines
kunnen bevatten. Door deze pathologische letsels wordt de normale neurologische functie gestoord.
Dit kan leiden tot poot/beenverlamming en oriëntatie- en evenwichtsstoornissen. De aanwezigheid van
eieren en volwassen schistosomen in de neusholte kan leiden tot haemorrhagiën en petechiën (Horák
et al., 1999).
2.3.3.3. Verschil tussen primaire en herhaalde infecties in de eindgastheer
De pathologische letsels die ontstaan na penetratie van de huid door de parasiet worden bepaald door
de gevoeligheid van de eindgastheer. Bij een primaire infectie is de ontstekingsreactie die ontstaat in
de huid na penetratie niet sterk genoeg om de migratie van de schistosomula te voorkomen. Bij
herhaalde infecties is de immuunrespons van de gastheer veel krachtiger wat leidt tot een verhoogd
weerhouden van de parasiet ter hoogte van de huid en een verminderde migratie (Horák et al., 2002).
Vroeger dacht men dat alle vogel schistosomen in de huid van zoogdieren afgedood werden. Uit
verschillende studies is gebleken dat bij primaire infecties schistosomula net zoals in de natuurlijke
gastheer kunnen migreren in zoogdieren. Er werden onder andere schistosomula aangetoond in de
longen, lever en andere organen van muizen, apen, hamsters en konijnen (Olivier, 1953). Kourilová et
al. (2004) toonden aan dat de immuunrespons bij een primaire infectie van muizen met T. regenti niet
sterk genoeg was om de migratie doorheen het centrale zenuwstelsel te voorkomen. Bij de vijfde
infectie werden steeds meer parasieten weerhouden ter hoogte van de huid. Pas na tien infecties was
de immuunrespons sterk genoeg om alle parasieten in de huid te elimineren. Horák en Kolárová
13
(2000) zagen eveneens dat het aantal long schistosomula van T. szidati afnam naarmate het contact
tussen de parasiet en de muis toenam.
De immuunrespons die ontstaat als reactie op de parasieten in de huid bestaat uit antilichamen
gericht tegen de koolhydraten van de glycocalyx van de cercariën. Na de penetratie zullen de
cercariën snel transformeren tot schistosomula wat gepaard gaat met het afwerpen van de glycocalyx.
De antilichamen geproduceerd tijdens de immuunrespons reageren niet met deze schistosomula
waardoor ze hun migratie kunnen verder zetten (Horák en Kolárová, 2001). Kourilová et al. (2004)
toonden aan dat er geen duidelijke immuunrespons ontstaat bij een primaire infectie van
immunodeficiënte muizen met T. regenti. Zowel de aangeboren als de adaptieve immuniteit zijn
belangrijk om de migratie van de parasiet te voorkomen. De immunodeficiënte muizen in de studie van
Kourilová et al. (2004) bezaten geen T- en B-lymfocyten waardoor de parasieten niet konden worden
vernietigd ter hoogte van de huid. Men zag een hoger aantal parasieten migreren naar het centrale
zenuwstelsel in vergelijking met immunocompetente muizen. Bij herinfectie nam het aantal parasieten
ter hoogte van het centrale zenuwstelsel verder toe wat leidde tot erge neurologische symptomen.
Kourilová et al. (2004) toonden aan dat de immuunrespons bij de infectie van zoogdieren bestaat uit
een onmiddellijke type I overgevoeligheidsreactie en een late fase van huidontsteking. Primaire
infectie van muizen met T. regenti leidt binnen de 6 uur tot een ontstekingsreactie in de huid. Deze
ontstekingsreactie gaat gepaard met de tijdelijke vrijstelling van de acute fase cytokines IL-1β en IL-6
en de geleidelijk toenemende vrijstelling van IL-12. Bij herhaalde infecties zien we echter binnen het
uur een toename van IL-4 en IL-10. 48 uur na infectie dalen deze cytokines opnieuw in aantal.
Penetratie van de cercariën in de huid gaat gepaard met een influx van neutrofielen, macrofagen,
CD4+ lymfocyten en mastcellen. Veel van deze mastcellen degranuleren waardoor histamine vrijkomt.
Kourilová et al. (2004) toonden in hun studie aan dat het aantal mastcellen en de histamine productie
veel groter is in huidbiopten van muizen die 4 keer geïnfecteerd werden in vergelijking met primaire
infecties. Bij een primaire infectie produceren de antigeen-gestimuleerde lymfocyten een gemengde
Th1/Th2 respons met hoge aantallen IFN- γ . Bij herhaalde infecties verkrijgt men een Th2 respons die
gedomineerd wordt door IL-4 en IL-5. Deze Th2 polarisatie wordt ook weerspiegeld in de antistoffen
van het serum. Bij herhaalde infecties ziet men verhoogde aantallen van IgG1 en IgE.
14
2.4.
2.4.1.
EPIDEMIOLOGIE
Verspreiding van vogel schistosomen
Cercariën dermatitis is een ziekte die met uitzondering van Antarctica wereldwijd voorkomt. Vogel
schistosomen kunnen zowel in koude, gematigde als tropische klimaten overleven (de Gentile et al.,
1996). Men kan de parasieten terugvinden in zoetwater, brakwater en zeewater (Cort, 1950). In
Europa wordt cercariën dermatitis voornamelijk veroorzaakt door vogel schistosomen die behoren tot
het genus Trichobilharzia. De larvale ontwikkeling van deze parasieten vindt plaats in zoetwater
biotopen (Horák en Kolárová, 2001). Ideale biotopen worden gevormd door plaatsen waar
watervogels die als eindgastheer optreden en slakken die als tussengastheer optreden samen
voorkomen. De ziekte is sterk verspreid langsheen de belangrijkste migratieroutes van trekvogels. Of
trekvogels op deze manier parasitaire soorten kunnen introduceren in nieuwe geografische gebieden
dient nog verder onderzocht te worden (Horák et al., 2002). Vroeger was swimmer’s itch vooral
bekend in Azië als een beroepsziekte van vissers en rijsttelers (Matsumura et al., 1983). De laatste
jaren steeg de aandacht voor deze ziekte sterk wat leidde tot een toenemend aantal studies in Europa
en Amerika. De ziekte werd onder andere aangetoond in Zwitserland (Chamot et al., 1998), Noorden Zuid-Amerika (Verbrugge et al., 2004 en Brant en Loker, 2009), Frankrijk (de Gentile et al., 1996),
Ijsland (Skírnisson et al., 2009), Iran (Farahnak en Essalat, 2003) en Nederland (Leenen et al., 2007
en Schets et al., 2009).
2.4.2.
Transmissie dynamiek in de tussengastheer
De aanwezigheid van de parasiet verandert doorheen het jaar. Deze dynamiek (Figuur 3) wordt onder
andere veroorzaakt door de cyclische voortplanting van de parasiet en de verspreiding in de slakken.
Lyaruu et al. (1977) volgden het verloop van 2 slakkenpopulaties (Lymnaea stagnalis en Radix ovata)
in Nederland. De slakken die in het voorjaar en de zomer voorkomen hebben een groot volume en
geven grote aantallen cercariën af. Deze slakken werden in het voorgaande jaar geïnfecteerd en
overwinterden in aggregaten van honderden en duizenden slakken ter hoogte van de bodem van het
meer. Wanneer in het voorjaar (april en mei) de temperatuur stijgt boven de 10°C zullen de slakken
hun overwinteringsplaats verlaten. Omstreeks het einde van de maand mei bevinden de waterslakken
zich ter hoogte van het wateroppervlak (Sindermann, 1960). Wanneer de temperatuur van het water
verder stijgt, zullen de schistosomen zich verder ontwikkelen in de slakken. De ontwikkeling van de
parasieten in de slakken is immers temperatuurafhankelijk (Sluiters, 2004). Wanneer de infectie patent
wordt, zullen de cercariën vrijkomen uit de slakken en watervogels infecteren. Deze cercariën kunnen
zowel residente vogels als vogels die terugkeren van hun broedplaatsen in de winter infecteren
(McMullen en Beaver,1945). Na ongeveer 2 weken komen de eieren in het water terecht. De miracidia
die hieruit ontstaan zullen nieuwe slakken infecteren. De oude generatie slakken sterft op het einde
van de zomer. De miracidia die de jonge generatie slakken geïnfecteerd hebben in het voorjaar en de
vroege zomer ontwikkelen verder. In de tweede helft van de zomer zullen de cercariën vrijkomen uit
deze jonge slakken. Aangezien deze jonge generatie slakken kleiner is dan de eerste generatie zullen
zij minder cercariën afgeven. Omstreeks september en oktober migreren de slakken naar de bodem
15
waar ze overwinteren. Wanneer de temperatuur in het voorjaar stijgt, zal deze slakkenpopulatie
zorgen voor een grote productie van cercariën in het voorjaar en de zomer en herhaalt de cyclus zich
(Lyaruu et al., 1977).
Fig. 3 : Transmissie dynamiek van Trichobilharizia in de tijd (uit Sluiters, 2004)
2.4.3.
Factoren die het risico op swimmer’s itch vergroten
Verschillende studies hebben aangetoond dat een aantal factoren de kans op het verkrijgen van
cercariën dermatitis vergroten. Chamot et al. (1998) voerden een studie uit bij 555 zwemmers in het
Leman meer in Zwitserland. Zij kwamen tot de conclusie dat de kans op cercariën dermatitis en het
aantal huidletsels beïnvloed wordt door de periode van de dag waarop gezwommen wordt, de tijd dat
men zwemt, de luchtdruk en de maximale atmosferische temperatuur. Cercariën worden meestal
vrijgesteld uit de slak in de ochtend. Mensen die ’s morgens gaan zwemmen hebben dan ook meer
kans om geïnfecteerd te worden. Hoe langer iemand in het water verblijft hoe groter de kans dat
cercariën contact kunnen maken met de huid. De verschillende weerparameters hebben een invloed
op de fysische eigenschappen van het water en dus ook op het gedrag van de cercariën. Hoge
temperatuur en hoge luchtdruk verhogen het risico op cercariën dermatitis. De temperatuur van het
water moet immers hoog genoeg zijn opdat de cercariën kunnen ontwikkelen in de slak (Horák et al.,
2002). Skírnisson et al. (2009) verwachten in de toekomst een toename van het aantal infecties in
Ijsland door het gecombineerde effect van de klimaatopwarming en de hoge densiteit van watervogels
ter hoogte van de zoetwatermeren. Slakken verkiezen ondiep water met begroeide of zanderige
bodems als biotoop. Water- en oeverplanten en sessiele algen op deze planten en de waterbodem
vormen belangrijke foerageerplaatsen voor de slakken. Ter hoogte van dit ondiep water zal de
slakkenpopulatie het grootst zijn waardoor hier de cercariën zullen accumuleren en de kans op infectie
16
zeer hoog is (Verbrugge et al., 2004). Aangezien eutrofiëring leidt tot een toename van het aantal
algen en waterplanten zal dit ook leiden tot een toename van de waterslakken (Lindblade, 1998).
Eutrofiëring van meren gecombineerd met een intensief gebruik door watervogels en mensen
verhoogt sterk de kans op infectie. De laatste jaren worden steeds meer vijvers en meren aangelegd
door de mens. Dit leidt tot een toename in het aantal residente eenden en ganzen. (Brant en Loker,
2009). Leeftijd en geslacht hebben geen invloed op het verkrijgen van de ziekte. Men kan onderling
wel verschillen in de gevoeligheid voor infectie. Mensen die in het verleden reeds geïnfecteerd werden
vertonen sterkere huidreacties bij herinfectie (Verbrugge et al., 2004). De kans op het verkrijgen van
cercarïen dermatitis is het grootst op plaatsen waar zowel watervogels, slakken als mensen samen
voorkomen.
2.5.
ZIEKTEBEELD EN BEHANDELING
Wanneer cercariën de huid van zoogdieren penetreren geeft dit aanleiding tot een allergische reactie.
Deze reactie treedt op bij verschillende zoogdieren maar werd het best bestudeerd bij de mens. Bij
penetratie ontstaat binnen de 4 tot 20 minuten een prikkelend of jeukend gevoel dat ongeveer 1 uur
aanhoudt. Hierna ontstaan maculae die meestal na enkele uren en soms na enkele dagen
a
verdwijnen. Af en toe ontstaan urticaria of diffuus erythema gedurende de eerste uren van infectie
(Horák en Kolárová, 2001).b 10 tot 15 uur na infectie ontstaan papulae ter hoogte van de
penetratieplaatsen.c Dit gaat gepaard met hevige jeuk (Verburgge et al., 2004). Soms ontstaan
purpurae en 2 tot 3 dagen na infectie kunnen er zich vesikels vormen ter hoogte van de papulae.
d
Genezing verloopt spontaan en duurt gemiddeld 2 weken. Ongeveer 10 dagen na infectie zijn de
papulae verdwenen (Horák et al., 2002). Door de intense jeuk kunnen echter krabletsels ontstaan
waardoor de papulae secundair geïnfecteerd kunnen worden. Dit leidt tot het ontstaan van pustules en
vertraagt de genezing.e
_____________________
a
b
Een macula of vlek is een niet verheven kleurverandering van de huid die kleiner is dan 1cm (Declercq, 2009).
Een urtica is een indrukbare verhevenheid door dermaal oedeem. Erytheem is een rode kleurverandering van de huid als
gevolg van een vaatverwijding (Declercq, 2009).
c
d
Een papel is een vastaanvoelende verhevenheid van de huid die kleiner is dan 1cm (Declercq, 2009).
Een purpura is een paarsrode vlek als gevolg van een bloeding in de huid. Een vesikel is een klein blaasje gevuld met heldere
vloeistof dat kleiner is dan 1cm (Declercq, 2009).
e
Een pustel is een blaasje gevuld met ontstekingscellen (Declercq, 2009).
17
De intensiteit van de cercariën dermatitis is afhankelijk van het aantal voorgaande infecties. Hoe meer
infecties een persoon heeft doorgemaakt, hoe meer uitgesproken de ontstekingsreactie zal zijn. Een
primaire infectie gaat gepaard met een eerder milde huidreactie (Chamot et al., 1998). Meestal
ontstaan enkel maculae. Als er toch papulae ontstaan zijn deze klein en onopvallend. Bij
gesensibiliseerde personen geven de cercariën aanleiding tot het ontstaan van grotere papulae met
vesikels, erythema en oedeem (Horák et al., 2002). Wanneer gesensibiliseerde personen een zeer
sterke infectie doormaken kan dit gepaard gaan met algemene symptomen zoals koorts, zwelling van
de lokale lymfeknopen, oedeem, hoofdpijn, misselijkheid en diarree (Horák en Kolárová, 2001).
Zoals eerder vermeld werd kunnen vogel schistosomen ook migreren in zoogdieren. Bij een primaire
infectie is de ontstekingsreactie die ontstaat in de huid na penetratie vaak niet sterk genoeg om de
migratie van de schistosomula te voorkomen. Deze migratie brengt schade toe aan de weefsels van
de gastheer. Viscerale schistosomen kunnen aanleiding geven tot pathologiën van de longen, lever en
darm (Horák et al, 2002). Nasale schistosomen kunnen tijdens hun migratie in muizen schade
toebrengen aan het centrale zenuwstelsel met neurologische symptomen zoals poot/beenverlamming
en oriëntatiestoornissen tot gevolg (Kourilová et al., 2004). De schade en symptomen die ontstaan als
gevolg van migratie dienen bij de mens nog verder onderzocht te worden (Horák en Kolárová, 2001).
Kourilová et al. (2004) toonden in een studie met immunodeficiënte muizen aan dat zowel de
aangeboren als adaptieve immuunrespons belangrijk zijn om migratie van de parasieten te
voorkomen. Mensen met immunodeficiëntie ziekten zoals AIDS en bij orgaantransplantaties hebben
dus een hoger gezondheidsrisico bij infectie met vogel schistosomen.
De behandeling van cercariën dermatitis gebeurt enkel symptomatisch. Antiprurigineuse middelen
kunnen lokaal op de huid worden aangebracht om de jeuk te verminderen. Bij erge infecties kan men
gebruik maken van antihistaminica en milde corticosteroïden (Horák en Kolárová, 2001).
2.6.
DIAGNOSE EN DIFFERENTIAALDIAGNOSE
De diagnose wordt meestal gesteld op basis van klinische en epidemiologische gegevens. Uit de
anamnese moet steeds blijken dat er een recent contact met natuurlijk water is geweest. Letsels
ontstaan enkel op plaatsen waar de huid in contact is geweest met het water (Verbrugge et al., 2004).
Men ziet voornamelijk maculopapulaire huidletsels ter hoogte van de benen, voorarmen en handrug
gepaard gaande met jeuk. Wanneer men in groepsverband heeft gezwommen ontstaan de
symptomen meestal bij meerdere personen.
Differentiaal diagnostisch is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen cercariën dermatitis,
insectenbeten (vlooien, muggen), zonne-uitslag, contact dermatitis, dermatitis van bacteriële
oorsprong en blootstelling aan toxische unicellulaire algen of chemische verontreiniging (de Gentile et
al., 1996 en Hoeffler, 1977).
18
Om de juiste diagnose te stellen kan men naast de klinische en epidemiologische gegevens ook
gebruik maken van parasitaire en immunologische methoden. Wanneer men na de penetratie een
huidbiopt neemt ter hoogte van de letsels kan men de parasiet hierin aantonen (Figuur 4). Aangezien
de parasiet snel migreert vanuit de huid naar zijn finale lokalisatie is de werkzaamheid van deze test
beperkt tot 48-72 uur na de penetratie (Haas en van de Roemer, 1998).
Fig. 4 : Histologisch beeld van T. szidati cercariën na penetratie van het stratum corneum (uit Haas en
van de Roemer, 1998)
Er werden ook huidtesten ontwikkeld op basis van antigenen. Deze antigenen worden verkregen door
homogenisatie van cercariën of volwassen vogel schistosomen. Wanneer men deze antigenen
injecteert ontstaat bij geïnfecteerde mensen erythema. Deze testen zijn echter niet specifiek en
gevoelig genoeg voor het stellen van een definitieve diagnose (Macfarlane, 1949). Men kan ook
gebruik maken van antilichamen voor het stellen van de diagnose. Men kan antilichamen detecteren
specifiek gericht tegen cercariën antigenen. Kolárová et al. (1994) toonden met behulp van IFAT
(indirect fluorescent antibody test) en ELISA (enzyme-linked immunosorbent assay) anti-T. szidati
antilichamen aan die geproduceerd werden in muizen. Deze test is gevoeliger dan de huidtest
gebaseerd op antigenen maar is niet specifiek genoeg om een onderscheid te maken tussen humane
en vogel schistosomen (Horák et al., 2002). Men kan ook antilichamen aantonen die gericht zijn tegen
darm geassocieerde antigenen van ontwikkelende en volwassen schistosomen. Kourilová en Kolárová
(2002) toonden met behulp van IFAT anti-T. regenti antilichamen aan die geproduceerd werden in
eenden en muizen. Deze test is wel specifiek genoeg om een onderscheid te maken tussen humane
en vogel schistosomen. Of deze diagnostische testen op basis van antilichamen ook bruikbaar zijn
voor mensen dient nog verder onderzocht te worden.
19
2.7.
2.7.1.
CONTROLE EN PREVENTIE
Controle van swimmer’s itch
De controle van cercariën dermatitis kan zowel gericht zijn op de tussengastheer als de eindgastheer.
De volledige bestrijding van de ziekte is zeer moeilijk maar door middel van efficiënte controle
maatregelen kan men de omvang van het probleem aanzienlijk verminderen.
2.7.1.1. Controle van de tussengastheer
Door het bestrijden van de slakken of het voorkomen van de voortplanting ervan kan men de
transmissie van de parasiet doorbreken. Hiervoor worden zowel chemische, biologische als
mechanische methoden toegepast.
Verschillende mollusciciden werden de laatste jaren uitgeprobeerd voor het bestrijden van de slakken.
Veel van deze producten bevatten koper componenten. Het gebruik van mollusciciden is omstreden
aangezien ze weinig specifiek zijn en niet steeds het beoogde resultaat veroorzaken. Wanneer men
een meer behandelt met kopersulfaat dan kan dit koper neerslaan onder de vorm van kopercarbonaat.
Deze stof is toxisch voor verschillende aquatische organismen (Blankespoor en Reimink, 1991).
Slakken zouden na verloop van tijd resistent worden voor kopersulfaat (Blankespoor et al., 1985).
Tegenwoordig is niclosamide het meest gebruikte product om de slakkenpopulatie te controleren.
Niclosamide is werkzaam tegenover alle levensstadia van de slak en larven van vogel schistosomen.
Het is niet toxisch voor mensen, gewassen en gedomesticeerde dieren maar wel voor vissen (Perret
en Whitfield, 1996). Wanneer men een bepaald gebied behandelt met mollusciciden dan leidt dit niet
steeds tot een significante daling van het aantal ziektegevallen. Dit is niet steeds te wijten aan een niet
efficiënte werking van het molluscicide. Cort (1950) beschreef in een studie de “cercariën drift”. De
behandeling van een bepaald gebied met mollusciciden leidt tot een efficiënte bestrijding van de
slakken in dit gebied. Onder invloed van de wind kunnen bepaalde stromingen op het water ontstaan
die cercariën van niet behandelde gebieden drijven naar de behandelde gebieden. Aangezien na een
behandeling met mollusciciden de overlevende slakken snel het gebied herkoloniseren kunnen deze
slakken geïnfecteerd worden door de cercariën.
Door de toepassing van biologisch beheer probeert men eveneens om cercariën dermatitis te
controleren. Een studie over het uitzetten van slaketende vissen zoals zeelt en blankvoorn leverde
echter teleurstellende resultaten op (van Donk en Collé, 1988). Deze vissen eten alleen de kleinere
slakken en eieren op maar het zijn vooral de grote slakken die besmet zijn met de parasiet. Ook het
uitzetten van graskaper om de groei van waterplanten te remmen had negatieve effecten. Van Donk
en Collé (1988) toonden aan dat onder invloed van deze vissen bijna alle waterplanten zullen
verdwijnen waardoor er niet genoeg voedingstoffen meer beschikbaar zijn voor het fytoplankton. Men
heeft ook geprobeerd om parasieten te introduceren die de larven van vogel schistosomen in de slak
aanvallen of er mee in competitie treden. De larven van het genus Echinostoma zijn predatoren van
de larven van vogel schistomen die in dezelfde slak kunnen overleven (Lim en Heyneman, 1972).
20
Door middel van mechanische methoden wil men de habitat van de slakken verstoren of de slakken
verwijderen. Men kan de slakken onder andere verwijderen door het gebruik van netten. Dit is zeer
arbeidsintensief maar wel doeltreffend. Er zijn 2 perioden wanneer men de slakken moet verwijderen.
Een eerste keer tijdens de prepatent periode in het voorjaar en een tweede keer tijdens de prepatent
periode van de slakken van de volgende generatie (Sluiters, 2004). Leighton et al. (2000)
bestudeerden het effect van het mechanisch verstoren van de habitat van de slakken. Ze maakten
hiervoor gebruik van een steenhark die de keien op de waterbodem optilde en omdraaide. In het
eerste geval monteerden ze de hark aan een tractor. De tractor kon de habitat verstoren tot op een
diepte van 1m en een afstand van maximum 20m van de kust. In het tweede geval werd de steenhark
gemonteerd aan een boot. Dit leidde tot een verstoring van de habitat tot een diepte van 3m en een
afstand van maximum 30m van de kust. Beide typen leidden tot een daling van de slakkenpopulatie
met ongeveer 96 tot 99% in de behandelde gebieden. De steenhark vernietigde zowel de slakken als
de eieren. Door het omdraaien van de keien werden de eieren ook blootgesteld aan predatoren en de
algen, protozoa en andere voedingsbestanddelen aanwezig op de keien voor de slak verwijderd.
Kleine meren of rivieren kunnen tijdelijk drooggelegd worden. Men kan de modder verwijderen en de
bodem bedekken met een nieuwe laag rivierzand (Kolárová et al., 1989).
2.7.1.2. Controle van de natuurlijke eindgastheer
Één van de controle mogelijkheden bestaat uit de behandeling van watervogels met anthelmintica.
Praziquantel is een anthelminiticum dat zeer effectief is voor de behandeling van geïnfecteerde vogels
(Blankespoor en Reimink, 1991). Müller et al. (1993) toonden aan dat een dosis van 22,5 mg per
vogel per dag gedurende 1 week tijdens de prepatent periode voldoende is om de ontwikkeling van de
schistosomen te stoppen. Er werden geen miracidia meer vrijgesteld. De behandeling van de vogels
met praziquantel is vrij goedkoop en heeft in tegenstelling tot de behandeling van slakken met
kopersulfaat geen negatieve invloed op het milieu (Blankespoor en Reimink, 1991).
Het voorkomen dat de vogels contact hebben met geïnfecteerd water wordt ook toegepast als controle
maatregel. Men zal hiervoor de broedplaatsen op en in de nabijheid van het water verwijderen. De
vogels worden op deze manier gedwongen om een broedplaats verder van de kust te zoeken
waardoor de kans op faecale contaminatie van het water daalt. Wanneer er minder eieren met de
faeces in het water terecht komen zullen er ook minder slakken geïnfecteerd worden (Leighton et al.,
2000).
21
2.7.2.
Preventie van swimmer’s itch
Preventief is het voldoende om niet te baden of te zwemmen in water waarin cercariën voorkomen.
Door het verzamelen en onderzoeken van slakken kan men bepalen of het water besmet is. De
slakken worden in het laboratorium enkele uren onder een lamp geplaatst. Als gevolg van deze
lichtstimulus worden de cercariën vrijgesteld waarna men ze kan identificeren aan de hand van
microscopisch onderzoek (Sluiters et al., 1980). Dit onderzoek vergt de nodige ervaring en is zeer
arbeidsintensief. Wanneer er geen slakken aanwezig zijn zal men een monster van het water
onderzoeken. De parasiet kan zowel door microscopisch onderzoek als door moleculair onderzoek
worden aangetoond (Schets et al., 2009). De waarschuwing om niet te zwemmen wordt echter vaak
niet nageleefd en is ook economisch niet haalbaar in recreatiedomeinen. Er werden daarom
verschillende studies uitgevoerd naar andere preventieve maatregelen (Kourilová et al., 2004).
Wanneer er contact heeft plaatsgevonden met gecontamineerd water moet men zo snel mogelijk de
huid droog wrijven bij het verlaten van het water. Op deze manier kan men de penetratie van cercariën
voorkomen. Het gebruik van beschermende kledij zoals lange broeken en heuplaarzen staat ter
discussie. Het kan de penetratie van cercariën voorkomen maar wanneer er in deze kledij water
terecht komt dat nadien langdurig stil staat kan het de penetratie van cercariën bevorderen (Kourilová
et al., 2004).
Er werd de laatste jaren zeer veel onderzoek gedaan naar preparaten die men lokaal op de huid kan
aanbrengen ter preventie van cercariën penetratie. Wulff et al. (2007) toonden aan dat niclosamide,
dodecanoic acid en de insecticiden N,N-diethyl-m-toluamide (DEET), 1-(1-methyl-propoxycarbonyl)-2(2-hydroxyethyl)piperidine (KBR 3023) en ethyl butylacetylaminopropionaat (IR 3535) de penetratie
van cercariën volledig inhiberen. De meeste van deze producten bleken echter niet waterresistent.
Volledige bescherming werd enkel bereikt met 2 producten namelijk 0,05% niclosamide en Safe
TM
Sea . Niclosamide vermindert de motaliteit van de cercariën drastisch en heeft een zwak lethaal
effect. In een concentratie van 0,1% is het zowel werkzaam tegen vogel als humane schistosomen.
Safe SeaTM is een commercieel product dat gebruikt wordt als bescherming tegen inktvissen. Het
heeft geen lethaal effect maar vermindert de motaliteit van de cercariën en verhoogt de
staartafwerping. Safe SeaTM is echter niet werkzaam tegen humane schistosomen. Wulff et al. (2007)
raden het gebruik van niclosamide als preventieve methode aan. Niclosamide kan aan lage dosis
toegediend worden onder de vorm van lotions. Andrews et al. (1982) hebben de toxicologie van
niclosamide uitgebreid onderzocht. De stof bleek zeer veilig en veroorzaakte geen huidirritatie of
andere overgevoeligheidsreacties. Het is relatief goedkoop en kan gemakkelijk bereid worden door de
apotheker. N,N-diethyl-m-toluamide (DEET) is een insectwerend middel dat eveneens toxisch is voor
cercariën van humane schistosomen. Door de stof te incorporeren in liposomen ontstaat het
LipoDEET dat waterresistent is en eveneens gebruikt kan worden ter preventie van cercariën
dermatitis (Ramaswamy et al., 2003).
22
Naples et al. (2005) onderzochten het effect van het toedienen van de olie van rood cederhout aan het
water. De olie werd samen met het surfactant Tween 80 toegediend ter hoogte van de oppervlakkige
waterlagen van een experimentele testopzet in het laboratorium. Wanneer cercariën van humane
schistosomen worden blootgesteld aan deze stoffen stierven ze snel. Of de olie ook werkzaam is
onder natuurlijke omstandigheden en tegen de cercariën van vogel schistosomen en wat de effecten
zijn op het milieu dient nog verder onderzocht te worden.
23
2.8.
BESPREKING
Sinds het onderkennen van het belang van cercariën dermatitis als gezondheids- en economisch
probleem bij optreden in toeristische gebieden nam het aantal studies naar deze zoönose sterk toe.
Toch ontbreken er nog heel wat gegevens die kunnen bijdragen tot een efficiënte controle en
preventie van deze aandoening.
Een juiste classificatie van vogel schistosomen is belangrijk voor de studie van species specifiek
gedrag. Vogel schistosomen vertonen immers een nauwe specificiteit in relatie tot hun
tussengastheer. In het verleden baseerde men zich vaak op verkeerde of een te beperkt aantal
morfologische kenmerken wat leidde tot onvolledige en verkeerde identificaties van species (Horák et
al., 2002). Trichobilharzia is het grootste genus binnen de familie van de Schistosomatidae en vormt
de belangrijkste oorzaak van cercariën dermatitis in Europa. T. ocellata en T. szidati worden in de
literatuur vaak beschreven als 2 aparte species. Een recente studie op basis van sequentie analyse
toonde echter aan dat beide species identiek zijn en de naam T. ocellata best vervangen wordt door
T. szidati (Rudolfová et al., 2005). Dit toont aan dat er nog veel onderzoek gebaseerd op verschillende
diagnostische criteria nodig is om de volledige classificatie van vogel schistosomen op te helderen.
Uit verschillende studies is gebleken dat schistosomula in tegenstelling tot wat vroeger gedacht werd
wel kunnen migreren in zoogdieren. Na experimentele infectie van muizen, apen, hamsters en
konijnen kon men schistosomula aantonen in de longen en de lever van deze dieren (Olivier, 1953). Al
deze studies naar de migratie van vogel schistosomen in niet natuurlijke gastheren beperken zich tot
kleine zoogdieren die voornamelijk in laboratoriumomstandigheden worden gehouden. Of vogel
schistosomen ook migreren in mensen is niet bekend. In de toekomst moeten dus voornamelijk
studies worden uitgevoerd naar de pathologische gevolgen van humane infecties. Hierbij is de
ontwikkeling van sensitieve en specifieke diagnostische testen van belang. Momenteel lijken de testen
gebaseerd op de detectie van antilichamen specifiek gericht tegen cercariën antigenen het meest
geschikt. Deze werking van de testen werd tot nu toe slechts bestudeerd bij muizen (Kolárová et al.,
1994) en bij eenden en muizen (Kourilová en Kolárová, 2002). Of deze testen ook kunnen toegepast
worden voor het diagnosticeren van humane infecties dient verder onderzocht te worden.
Door de toenemende aandacht voor cercariën dermatitis ontstonden er in verschillende landen studies
naar de verspreiding van de ziekte. In deze studies wordt vaak gebruik gemaakt van vragenlijsten die
moeten ingevuld worden door de deelnemers van het onderzoek. Op deze lijsten vindt men onder
andere gegevens terug over het tijdstip, de duur en de manier van zwemmen, het optreden van
lesies,… . Deze manier van onderzoek is echter weinig sensitief en specifiek (Chamot et al., 1998). Zo
worden milde en primaire infecties vaak ondergediagnosticeerd omdat de huidreactie minder
uitgesproken is. Mensen die al eerder geïnfecteerd werden vertonen een meer uitgesproken
huidreactie en zullen de ziekte sneller herkennen en het probleem zwaarder beoordelen (Bij de Vaate
A., 2008). Sommige deelnemers verwarren de symptomen van cercariën dermatitis met deze die
optreden bij een bacteriële dermatitis of contact dermatitis. Bij de studie van Lake Leman in Genève
bleek het deelnemersaantal gedurende het verloop van de studie af te nemen (Chamot et al., 1998).
24
Voornamelijk mensen die enkel gehoord hadden over cercariën dermatitis maar er nog nooit mee in
contact waren gekomen haakten vroegtijdig af. Dit alles heeft een negatieve weerslag op de
accuraatheid van de resultaten van de studie.
In de toekomst verwacht men een toename van het aantal gevallen van cercariën dermatitis. Dit is
onder andere te wijten aan de veranderende ecologische omstandigheden en de toename van het
aantal residente vogels door de aanleg van vijvers en meren (Brant en Loker, 2009). Een goede
controle en preventie van cercariën dermatitis is dus noodzakelijk. De meeste controlemaatregelen die
tot nu toe werden onderzocht hebben belangrijke nadelen of zijn zeer arbeidsintensief. Om een
effectieve controle van cercariën dermatitis te ontwikkelen is het belangrijk om het verloop van de
levenscyclus van vogel schistosomen te kennen. Dit leidde tot een groot aantal studies waarvan
sommige resultaten misschien kunnen gebruikt worden voor de controle van deze ziekte. Miracidia
vinden hun geschikte tussengastheer door te reageren op ‘miracidia-attracting glycoproteins’ die
worden vrijgesteld door de slak (Kalbe et al., 2006). Het gebruik van slakattractantia die de
chemoreceptoren van de miracidia blokkeren of verzadigen biedt een potentiële mogelijkheid voor de
controle van cercariën dermatitis. Meer onderzoek hiernaar is echter noodzakelijk (Haas, 2003). Haas
en van de Roemer (1998) toonden aan dat de vrije vetzuren die de penetratie van T. szidati cercariën
in eenden stimuleren eveneens de transformatie van het tegument stimuleren die belangrijk is voor het
ontwijken van het immuunsysteem van de gastheer. Er dient nog verder onderzocht te worden of het
toedienen van vrije vetzuur analogen aan water geïnfecteerd met Trichobilharzia een rol kan spelen in
de controle van cercariën dermatitis. De preventie van cercariën dermatitis heeft zich tot nu toe
voornamelijk geconcentreerd op de ontwikkeling van topicale preparaten die waterresistent zijn en
werken tegen humane en vogel schistosomen zoals niclosamide (Wulff et al., 2007) en lipoDEET
(Ramaswamy et al., 2003). Men vraagt zich echter af of mensen bereid zijn om telkens hun hele
lichaam in te smeren met deze stoffen wanneer ze in contact komen met het water. Wanneer deze
bereidwilligheid er niet is kan dit leiden tot aanzienlijke economische schade wanneer deze
toeristische gebieden gemeden worden. Men ging daarom op zoek naar alternatieven voor de topicale
formuleringen. Naples et al. (2005) onderzochten het effect van het toedienen van de olie van rood
cederhout aan water in een experimentele testopzet. Of deze olie ook effectief werkzaam is tegen
vogel schistosomen onder natuurlijke omstandigheden en of er nog andere mogelijkheden zijn voor de
preventie van cercariën dermatitis dient nog verder onderzocht te worden.
25
3.
LITERATUURLIJST
1. Andrews P., Thyssen J., Lorke D. (1982). The biology and toxicology of molluscicides, Bayluscide.
Pharmacology and Therapeutics 19: 245-295.
2. Bahgat M., Ruppel A. (2002). Biochemical comparison of the serine protease (elastase) activities
in cercarial secretions from Trichobilharzia ocellata and Schistosoma mansoni. Parasitology
Research 88, 495-500.
3. Basch P.F. (1991). Schistosomes: development, reproduction and host relations. Oxford
University Press, New York, Oxford, p. 1-248.
4. Blankespoor H.D., Cameron S.C., Cairins J.Jr. (1985). Resistance of pulmonate snail populations
to repeated treatments of copper sulfate. Environmental Management 9, 455-458.
5. Blankespoor H.D., Reimink R.L. (1991). The control of swimmer’s itch in Michigan; past, present
and future. Michigan Academician 24, 7-23.
6. Bij de Vaate A. (2008). Voorstel voor het maken van een risicoschatting voor het oplopen van
zwemmersjeuk bij baders. Waterfauna Hydrobiologisch Adviesbureau, Lelystad, rapportnummer
2008/06, 15 pp.
7. Blazová K., Horák P. (2005). Trichobilharzia regenti: The developmental differences in natural and
abnormal hosts. Parasitology International 54, 167-172.
8. Brant S.V., Loker E.S. (2009). Schistosomes in the southwest United States and their potential for
causing cercarial dermatitis or “swimmer’s itch”. Journal of Helminthology 83 (2), 191-198.
9. Chamot E., Toscani L., Rougemont A. (1998). Public health importance and risk factors for
cercarial dermatitis associated with swimming in Lake Leman at Geneva, Switzerland.
Epidemiology and Infection 120, 305-314.
10. Cort W.W. (1950). Studies on schistosome dermatitis. XI. Status of knowledge after more than
twenty years. American Journal of Hygiene 52, 251-307.
(“Vermeld in: Brant S.V., Loker E.S. (2009). Schistosomes in the southwest United States and
their potential for causing cercarial dermatitis or “swimmer’s itch”. Journal of Helminthology 83 (2),
191-198.”)
11. Declercq J. (2009). Inleiding tot de dermatologie van gezelschapsdieren. Cursus Faculteit
Diergeneeskunde, Gent, p. 5-7.
12. de Gentile L., Picot H., Bourdeau P., Bardet R., Kerjan A., Piriou M., Le Guennic A., BayssadeDufour C., Chabasse D., Mott K.E. (1996). La dermatite cercarienne en Europe: un problème de
santé publique nouveau? Bulletin de l’Organisation modiale de la Santé 74 (2), 159-163.
13. De Jong-Brink M. (1995). How schistosomes profit from the stress responses they elicit in their
hosts. Advances in Parasitology 35, 177-256.
14. Dissous C., Capron A. (1995). Convergent evolution of tropomyosin epitopes. Parasitology Today
11 (2), 45-46.
15. Farahnak A., Esselat M. (2003). A study on cercarial dermatitis in Khuzestan province, south
western Iran. BMC Public Health 7, 3-35.
16. Feiler W., Haas W. (1988a). Host-finding in Trichobilharzia ocellata cercariae: swimming and
attachment to the host. Parasitology 96, 493-505.
17. Feiler W., Haas W. (1988b). Trichobilharzia ocellata: chemical stimuli of duck skin for cercarial
attachment. Parasitology 96, 507-517.
26
18. Grabe K., Haas W. (2004). Navigation within host tissues: cercariae orientate towards dark after
penetration. Parasitology Research 93, 111-113.
19. Haas W., Pietsch U. (1991). Migration of Trichobilharzia ocellata schistosomula in the duck and in
the abnormal murine host. Parasitology Research 77, 642-644.
20. Haas W., van de Roemer A. (1998). Invasion of the vertebrate skin by cercariae of Trichobilharzia
ocellata: penetration processes and stimulating host signals. Parasitology Research 84, 787-795.
21. Haas W. (2003). Parasitic worms: strategies of host finding, recognition and invasion. Zoology
106, 349-364.
22. Hertel J., Holweg A., Haberl B., Kalbe M., Haas W. (2006). Snail odour-clouds: spreading and
contribution to the transmission success of Trichobilharzia ocellata (Trematoda, Digenea)
miracidia. Oecologia 147, 173-180.
23. Hoeffler D.F. (1977). Swimmer’s itch (cercarial dermatitis). Cutis 19, 464-466.
24. Hoek R.M., Smit A.B., Frings H., Vink J.M., de Jong-Brink M., Geraerts W.P.M. (1996). A new Igsuperfamily member, molluscan defence molecule (MDM) from Lymnaea stagnalis, is downregulated during parasitosis. European Journal of Immunology 26, 939-944.
25. Hoek R.M., Li K.W., van Minnen J., Lodder J.C., de Jong-Brink M., Smit A.B., van Kesteren R.E.
(2005). LFRFamides: a novel family of parasitation-induced-RFamide neuropeptides that inhibit
the activity of neuroendocrine cells in Lymnaea stagnalis. Journal of neurochemistry 92, 10731080.
26. Horák P. (1995). Developmentally regulated expression of surface carbohydrate residues on larval
stages of the avian schistosome Trichobilharzia szidati. Folia Parasitologica 42, 255-265.
27. Horák P., Grubhoffer L., Mikes L., Tichá M. (1997). Lectins of Trichobilharzia szidati cercariae.
Parasite 1, 255-265.
28. Horák P., van der Knaap W.P.W. (1997). Lectins in snail-trematode immune interactions: a review.
Folia Parasitologica 44, 161-172.
29. Horák P. Kovár L., Kolárová L., Nebesárová J. (1998). Cercaria-schistosomulum surface
transformation of Trichobilharzia szidati and its putative immunological impact. Parasitology 116,
139-147.
30. Horák P., Dvorák J., Kolárová L., Trefil L. (1999). Trichobilharzia regenti, a pathogen of the avian
and mammalian central nervous system. Parasitology 119, 577-581.
31. Horák P., Kolárová L. (2000). Survival of bird schistosomes in mammalian lungs. International
Journal for Parasitology 30, 65-68.
32. Horák P., Kolárová L. (2001). Bird schistosomes: do they die in mammalian skin? Trends in
Parasitology 17 (2), 66-69.
33. Horák P., Kolárová L., Adema C.M. (2002). Biology of the schistosome genus Trichobilharzia.
Advances in Parasitology 52, 156-233.
34. Horák P., Kolárová L. (2005). Molluscan and vertebrate immune responses tot bird schistosomes.
Parasite Immunology 27, 247-255.
35. Horák P., Mikes L., Rudolfová J., Kolárová L. (2008). Penetration of Trichobilharzia cercariae into
mammals: dangerous or negligible event? Parasite 15, 299-303.
27
36. Hordijk P.L., Schallig H.D.F.H., Ebberink R.H.M., de Jong-Brink M., Joosse J. (1991). Primary
structure and origin of schistosomin, an anti-gonadotropic neuropeptide of the pond snail Lymnaea
stagnalis. Biochemical Journal 279, 837-842.
37. Hrádková K., Horák P. (2002). Neurotropic behaviour of Trichobilharzia regenti in ducks and mice.
Journal of Helminthology 76, 1-6.
38. Kalbe M., Haberl B. Haas W. (1997). Miracidial host-finding in Fasciola hepatica and
Trichobilharzia ocellata is stimulated by species-specific glycoconjugates from the host-snail.
Parasitology Research 83, 806-812.
39. Kolárová L., Gottwaldová V., Cechová D., Sevcová M. (1989). The occurrence of cercarial
dermatitis in Central Bohemia. Zentralblatt für Hygiene und Umweltmedizin 189, 1-13.
40. Kolárová L., Sýkora J., Bah B.A. (1994). Serodiagnosis of cercarial dermatitis with antigens of
Trichobilharzia szidati and schistosoma mansoni. Central European Journal of Public Health 2, 1922.
41. Kolárová L., Horák P., Cada F. (2001). Histopathology of CNS and nasal infetcions caused by
Trichobilharzia regenti in vertebrates. Parasitology Research 87, 644-650.
42. Kourilová P., Kolárová L. (2002). Variations in immunofluorescent antibody response against
Trichobilharzia and Schistosoma antigens in compatible and noncompatible hosts. Parasitology
Research 88, 513-521.
43. Kourilová P., Hogg K.G., Kolárová L., Mountford A.P. (2004). Cercarial dermatitis caused by bird
schistosomes comprises both immediate and late phase cutaneous hypersensitivity reactions?
Journal of Immunology 172, 3766-3774.
44. Kourilová P., Syrucek M., Kolárová L. (2004). The severity of mouse pathologies caused by the
bird schistosome Trichobilhariza regenti in relation to host immune status. Parasitology Research
93, 8-16.
45. La Valette de St. George A. (1855). Symbolae ad Trematodum Evolutionis Historiam. Dissertation
Berolius. (“Vermeld in: Rudolfová J., Hampl V., Bayssade-Dufour C., Lockeyer A.E. Littlewood
D.T.J., Horák P. (2005). Validity reassessment of Trichobilharzia species using Lymnaea stagnalis
as the intermediate host. Parasitology Research 95, 79-89.”)
46. Leenen E.J.T.M., van Gorkum U., Holthuijsen S.R., Sondag-Schroots W.R.J.M., Ruiter H., Sluiters
J.F. (2007). Onderzoek naar het voorkomen van en genomen maatregelen voor zwemmersjeuk in
Nederland. Ongenummerd rapport in opdracht van RWS Waterdienst, Lelystad.
(“Vermeld in: bij de Vaate A. (2008). Voorstel voor het maken van een risicoschatting voor het
oplopen van zwemmersjeuk bij baders. Waterfauna Hydrobiologisch Adviesbureau, Lelystad,
rapportnummer 06, 15pp.”)
47. Leighton B.J., Zervos S., Webster J.M. (2000). Ecological factors in schistosome transmission,
and an environmentally benign methode for controlling snails in a recreational lake with a record of
schistosome dermatitis. Parasitology International 49, 9-17.
48. Lim H.K., Heyneman D. (1972). Intramolluscan inter-trematode antagonism: a review of factors
influencing the host-parasite system and its possible role in biological control. Advances in
Parasitology 10, 191-268.
49. Lindblade K.A. (1998). The epidemiology of cercarial dermatitis and its association with
limnological characteritics of a northern Michigan Lake. Journal of Parasitology 84, 19-23.
50. Lockyer A.E., Olson P.D., Ostergaard P., Rollinson D., Johnston D.A., Attwood S.W., Southgate
V.R., Horák P., Snyder S.D., Le T.H., Agatsuma T., Mcmanus D.P., Carmichael A.C., Naem S.,
Littlewood D.T. (2003). The phylogeny of the Schistosomatidae based on three genes with
emphasis on the interrelationships of Schistosoma Weinland, 1858. Parasitology 156, 203-224.
28
51. Lyaruu D.M., Bij De Vaate A., Gaasenbeek C.P.H., Over H.J., Sluiters J.F. (1977). Transmission
ecology of schistosome dermatitis in the Netherlands. Tropical and Geographical medicine 29,
207.
52. Macfarlane W.V. (1949). Schistosome dermatitis in New Zealand. Part II. Pathology and
immunology of cercarial lesions.. American Journal of Hygiene 50, 152-167.
(“Vermeld in: Horák P., Kolárová L., Adema C.M. (2002). Biology of the schistosome genus
Trichobilharzia. Advances in Parasitology 52, 156-233.”)
53. Matsumura T., Sawayama T., Nagata K., Mizuno F., Araki K., Iwamura N., Suzuki N. (1983).
Avian schistosomiasis (paddy field dermatitis) in a rural city of Hyogo perfecture, Japan. Kobe
Journal of Medical Sciences 29, 161-169.
54. McMullen D.B., Beaver P.C. (1945). Studies on schistosome dermatitis. IX. The life cycles of three
dermatitis-producing schistosomes from birds and a discussion of the subfamily Bilharziellinae
(Trematoda: Schistosomatidae). American Journal of Hygiene 42, 128-154.
(“Vermeld in: Horák P., Kolárová L., Adema C.M. (2002). Biology of the schistosome genus
Trichobilharzia. Advances in Parasitology 52, 156-233.”)
55. Mikes L;, Zídková L., Kasný M., Dvorák M., Horák P. (2005). In vitro stimulation of penetration
gland emptying by Trichobilharzia szidati and T. regenti (Schistosomatidae) cercariae.
Quantitative collection and partial characterization of the products. Parasitology Research 96, 230241.
56. Müller V., Kimmig P., Frank W. (1993). Die wirkung von praziquantel auf Trichobilharzia (Digenea,
Schistosomatidae), einen verursacher von badedermatitis beim menschen. Applied Parasitology
64, 187-201.
57. Naples J.M., Shiff C., Halden R.U. (2005). Reduction of infectivity of schistosome cercariae by
application of cercaricidal oil to water. Journal of Tropical Medicine and Hygiene 73 (5), 956-961.
58. Neuhaus W. (1952a). Biologie und entwicklung von Trichobilharzia szidati n. sp. (Trematoda,
Schistosomatidae), einem erreger von dermatitis beim menschen. Zeitschrift für Parasitenkunde
15, 203-266.
59. Nevhutalu P.A., Salafsky B., Haas W., Conway T. (1993). Schistosoma mansoni and
Trichobilharzia ocellata: comparison of secreted cercarial eicosanoids. Journal of Parasitology 79,
130-133.
60. Nuñez P.E., de Jong-Brink M. (1997). The suppressive excretory-secretory product of
Trichobilharzia ocellata: a possible factor for determining compatibility in parasite-host
interactions. Parasitology 115, 193-203.
61. Olivier L. (1953). Observations on the migrations of avian schistosomes in mammals previously
unexposed to cercariae. Journal of Parasitology 39, 237-243.
(“Vermeld in: Haas W., Pietsch U. (1991). Migration of Trichobilharzia ocellata schistosomula in
the duck and in the abnormal murine host. Parasitology Research 77, 642-644.”)
62. Pence D.B., Rhodes M.J. (1982). Trichobilharzia physellae (Digenea: Schistomatidae) from
endemic waterfowl on the High Plains of Texas. Journal of Wildlife Diseases 18, 69-74.
63. Perret S., Whitfield P.J. (1996). Currently available molluscicides. Parasitology Today 12, 156159.
64. Ramaswamy K., He Y., Salafsky B., Shibuya T. (2003). Topical application of DEET for
schistosomiasis. Trends in Parasitology 19, 551-555.
65. Rudolfová J., Hampl V., Bayssade-Dufour C., Lockeyer A.E. Littlewood D.T.J., Horák P. (2005).
Validity reassessment of Trichobilharzia species using Lymnaea stagnalis as the intermediate
host. Parasitology Research 95, 79-89.
29
66. Schets F.M., Lodder W.J.., de Roda Husman A.M. (2009) Onderzoek van slakken en
recreatiewater vullen elkaar aan bij problemen met zwemmersjeuk. Infectieziekten Bulletin 20 (1),
20-25.
67. Sindermann C.J. (1960). Ecological studies of marine dermatitis-producing schistosome larvae in
northern New England. Ecology 41, 678-683.
68. Skírnisson K., Aldhoun J.A., Kolárová L. (2009). A review on swimmer’s itch and the occurence of
bird schistosomes in Iceland. Journal of Helminthology 83, 165-171.
69. Sluiters J.F., Brussaard-Wust C.M., Meuleman E.A. (1980). The relationship between miracidial
dose, production of cercariae, and reproductive activity of the host in the combination
Trichobilharzia ocellata and Lymnaea stagnalis. Zeitschrift für Parasitenkunde 63, 13-26.
70. Sluiters J.F. (2004). Zwemmersjeuk en de mogelijkheid tot preventie. Infectieziekten Bulletin 15
(05), 184-189.
71. Smit A.B., de Jong-Brink M., Li K.W., Sassen M.M.J., Spijker S., van Elk R., Buijs S., van Minnen
J., van Kesteren R.E. (2004). Granularin, a novel molluscan opsonin comprising a single vWF type
C domain is up-regulated during parasitation. FASEB Journal Express 18, 845-847.
72. Tielens A.G.M., Horemans A.M.C., Dunnewijk R. van der Meer P., van de Bergh S.G. (1992). The
facultative anaerobic energy metabolism of Schistosoma mansoni sporocysts. Molecular and
Biochemical Parasitology 56, 49-58.
73. van de Roemer A., Haas W. (1984). Fine structure of a lens-covered photoreceptor in the cercaria
of Trichobilharzia ocellata. Zeitschrift für Parasitenkunde 70, 391-394.
74. van der Knaap W.P.W., Loker E.S. (1990). Immune-mechanisms in trematode snail interactions.
Parasitology Today 6, 175-182.
75. Van Donk E., Collé C. (1988). Cercariën-dermatitis, een mogelijke complicatie bij toepassing van
actief biologisch beheer in zwemwateren. H2O 21, 696-699.
76. Verbrugge L.M., Rainey J.J., Reimink R.L., Blankespoor H.D. (2004). Prospective study of
swimmer’s itch incidence and severity. Journal of Parasitology 90 (4), 697-704.
77. Wood L.M., Bacha W.J. Jr. (1983). Distribution of eggs and the host response in chickens infected
with Austrobilharzia variglandis (Trematoda). Journal of Parasitology 69 (4), 682-688.
78. Wulff C., Haeberlein S., Haas W. (2007). Cream formulations protecting against cercarial
dermatitis by Trichobilharzia. Parasitology Research 101, 91-97.
30
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010 – 2011
VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE
door
Karolien BERGEN
Stageverslag in het kader van de masterproef
De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk
gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de
verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.
Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd
en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde
studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren.
De auteur is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en
beschreven zijn.
INHOUDSOPGAVE
1. Stage gezelschapsdieren................................................................................................... p.1
1.1. Logboek stage gezelschapsdieren............................................................................ p.1
1.2. Casuïstiek gezelschapsdieren................................................................................... p.8
1.3. Analyse van structuur en management praktijk gezelschapsdieren......................... p.13
2. Stage grote huisdieren....................................................................................................... p.14
2.1. Logboek stage grote huisdieren................................................................................ p.14
2.2. Casuïstiek grote huisdieren....................................................................................... p.17
2.3. Analyse van structuur en management praktijk grote huisdieren..............................p.20
3. Algemene reflectie.............................................................................................................. p.21
1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN
1.1. LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN
Datum
Uur
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek
Opmerkingen
30/08/2010
08u30
Sterilisatie hond
Operatie
30/08/2010
09u30
Kittens met diarree
Behandeling diarree +
hospitalisatie
30/08/2010
10u00
Hond vaccinatie
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis
30/08/2010
10u15
Hond vaccinatie
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis
30/08/2010
30/08/2010
10u30
11u30
Hond die slecht eet en ziet + zwalpende
Behandeling zwelling hoofd
achterpoten
+ RX hals en wervelkolom
Kat met diarree en slecht eten
Hospitalisatie +
behandeling diarree +
bloedafname
30/08/2010
12u00
Kat met abces onder oor
Geen
30/08/2010
13u30
Afhalen hondenvoer
Geen
30/08/2010
13u45
Hond met bijtwonde aan poot
Geen
30/08/2010
14u15
Fret met diarree
Behandeling diarree +
ontwormen + vaccinatie
30/08/2010
14u45
Hond met indigestie
Geen
30/08/2010
15u15
Hond met otitis
Geen
Datum
Uur
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek
Opmerkingen
30/08/2010
16u00
Hond met dermatitis
Geen
30/08/2010
16u45
Konijn met bloedende nagel
Geen
30/08/2010
17u15
Kat met wonde t.h.v. achterhand
Behandeling
anaalklierabces
30/08/2010
17u45
Afhalen hondenvoer
Geen
30/08/2010
18u00
Hond met conjunctivitis
Behandeling conjunctivitis +
vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis
30/08/2010
18u30
Konijn met doodgeboren jongen
Geen
31/08/2010
08u30
Sterilisatie Kat
Operatie
31/08/2010
09u30
Castratie hond
Operatie
31/08/2010
10u00
Kittens met diarree en niezen
Behandeling + hospitalisatie
31/08/2010
10u30
Hond met melkliertumor
Operatie
31/08/2010
11u30
Kat die niet eet
Behandeling + hospitalisatie
31/08/2010
13u00
Afhalen hondenvoer
Geen
2
Datum
Uur
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek
Opmerkingen
31/08/2010
13u15
Kat met diarree en veel drinken
Behandeling diarree +
bloedafname
31/08/2010
14u00
Afhalen kat
Geen
31/08/2010
14u15
Hond aangereden
Behandeling pootwonde
31/08/2010
15u00
Hond met dermatitis
Geen
31/08/2010
15u30
Hond vaccinatie
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis +
behandeling tegen teken
31/08/2010
16u00
Afhalen hond
Geen
31/08/2010
16u15
Afhalen hond
Geen
31/08/2010
16u30
Vaccinatie 4 katten
Vaccinatie tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie en
calicivirus
31/08/2010
17u30
Gezondheidscontrole kitten
Gezondheidscontrole +
vaccinatie tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie en
calicivirus
01/09/2010
08u30
Hond met navelbreuk en castratie
Operatie
01/09/2010
09u30
Niezende kat
Geen
01/09/2010
10u00
Hond met haarverlies
Behandeling haarverlies +
ontwormen + behandeling
tegen vlooien
3
Datum
Uur
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek
Opmerkingen
01/09/2010
10u30
Castratie hond
Operatie
01/09/2010
11u30
Hond vaccinatie
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis
01/09/2010
14u00
2 Honden vaccinatie
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis
01/09/2010
14u30
Kat vaccinatie
Vaccinatie tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie en
calicivirus
01/09/2010
15u00
Hond vaccinatie
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis +
ontwormen
01/09/2010
15u30
Kat met keelpijn
Geen
01/09/2010
16u00
2 katten testen op FIV en FELV
Testen + vaccinatie rabiës
01/09/2010
17u00
Kat vaccinatie
Vaccinatie tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie en
calicivirus
01/09/2010
17u30
Hond en kat vaccinatie
Vaccinatie hond tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis;
Vaccinatie kat tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie en
calicivirus
01/09/2010
18u00
Gezondheidscontrole hond
Geen
01/09/2010
18u30
Kittens met diarree
Geen
4
Datum
Uur
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek
Opmerkingen
01/09/2010
19u00
Hond die haren uittrekt
Behandeling haaruitval +
behandeling tegen vlooien +
ontwormen
02/09/2010
08u30
Castratie kat
Operatie
02/09/2010
09u00
Hond huid-en bloedonderzoek
Onderzoek van lever-, nieren schildklierfunctie
02/09/2010
10u00
Sterilisatie hond
Operatie
02/09/2010
11u00
4 Honden die rattenvergif hebben gegeten
Geen
02/09/2010
12u00
Fret bloedname
Geen
02/09/2010
14u00
Kat met diarree
Geen
02/09/2010
14u30
Hond met haaruitval
Behandeling haaruitval +
ontwormen + behandeling
tegen vlooien
02/09/2010
15u00
Hond die mankt
Geen
02/09/2010
15u15
Hond vaccinatie
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis
02/09/2010
15u30
Hond vaccinatie
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis
02/09/2010
16u00
Kat bloedname
Geen
5
Datum
Uur
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek
Opmerkingen
02/09/2010
16u15
Kat met diarree
Geen
02/09/2010
16u30
Hond die hoest
Geen
02/09/2010
17u00
Hond nagels knippen en anaalklieren
Geen
ledigen
02/09/2010
17u30
Kat vaccinatie
Vaccinatie tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie en
calicivirus
02/09/2010
17u45
Hond vaccinatie
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis
02/09/2010
18u00
Hond met huidwonde
Behandeling wonde +
vaccinatie
02/09/2010
18u30
Hond met wonde
Behandeling wonde +
ledigen anaalklieren
02/09/2010
19u00
Kat vaccinatie
Vaccinatie tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie en
calicivirus
03/092010
08u30
Hond sterilisatie
Operatie
03/092010
10u00
7 Ratten castratie
Operatie
03/092010
14u00
Hond bijtwonde
Geen
03/092010
14u30
Kat vaccinatie
Vaccinatie tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie en
calicivirus
6
Datum
Uur
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek
Opmerkingen
03/092010
15u00
Hond vaccinatie
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis +
ontwormen
03/092010
15u30
2 Ratten met gezwel
Geen
03/092010
16u00
Kat ontwormen
Ontwormen + Vaccinatie
tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie
en calicivirus
03/092010
16u30
Hond auto ongeval
Behandeling pootwonde
03/092010
17u00
Hond perianaalklierontsteking
Geen
03/092010
17u30
Kat vaccinatie
Vaccinatie tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie
en calicivirus
03/092010
18u00
Konijn diarree
Geen
03/092010
18u30
Hond vaccinatie + hoesten
Vaccinatie tegen
hondenziekte, parvovirus,
leptospirose en hepatitis +
RX voor tracheacolaps
03/092010
19u00
Kat vaccinatie
Vaccinatie tegen virale
rhinotracheïtis,
panleukopenie, leukemie
en calicivirus
7
1.2. CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN
Otitis externa bij de hond
Signalement
Maltezer Luna; vrouwelijk intact en 9 jaar oud.
Anamnese
De hond krabt aan zijn linker oor en jankt wanneer de eigenaar naar het oor wil kijken.
Bijkomende vragen:
•
Hoe lang vertoont de hond deze symptomen?
Het dier vertoont de symptomen reeds 4 dagen.
•
Heeft u nog andere abnormale gedragingen of afwijkingen opgemerkt zoals schudden met de
kop, scheef houden van de kop,… ?
Wanneer de eigenaar het oor van de hond aanraakt, schudt deze nadien heftig met zijn kop.
Het dier houdt de kop niet schuin.
•
Heeft de hond al eerder last gehad van een oorontsteking?
Het is de eerste keer dat deze hond last heeft van een oorontsteking.
•
Vertoont de hond huidafwijkingen? Heeft de hond last van allergieën?
Het dier vertoont geen huidaandoeningen of allergieën.
•
Werd de hond al behandeld? Heeft u het oor al proper gemaakt?
Er werd nog geen behandeling ingesteld.
Klinisch onderzoek
Algemeen onderzoek:
•
Temperatuur: 38,5 °C
•
Pols: 80 / minuut
•
Ademhaling: 20 / minuut
•
Capillaire vullingstijd: < 2 seconden
•
Mucosae: normaal
•
Voedingstoestand: goed
8
Klinisch onderzoek van de oren:
Beide oren werden onderzocht met behulp van een otoscoop. Het rechter oor vertoonde geen
afwijkingen. Het linker oor was matig gezwollen en had een rode binnenzijde. Er was een uitvloei
aanwezig bestaande uit bruinzwart verkleurde oorsmeer. Het oor had een stinkende geur. Met behulp
van de otoscoop kon men vaststellen dat het trommelvlies intact was.
Probleemlijst
•
Krabben aan het linker oor
•
Janken bij aanraking van het linker oor
•
Schudden van de kop na aanraking van het linker oor
•
Matige zwelling van het linker oor
•
Rode verkleuring van het epitheel van het linkeroor
•
Bruinzwarte uitvloei ter hoogte van het linker oor
•
Stinkende geur van het linker oor
Differentiaal diagnose
1. Otitis externa
Bij oorontstekingen bij de hond betreft het meestal otitis externa. Otitis externa is een ontsteking van
de uitwendige gehoorgang. Verschillende bacteriën en fungi kunnen een rol spelen bij het ontstaan
van otitis externa. Deze agentia zijn echter meestal secundair aan andere aandoeningen. Een
overzicht van de predisponerende factoren, infectieuze en niet infectieuze agentia die een rol spelen
bij otitis externa bij de hond vindt u in onderstaande tabel.
9
Primaire niet infectieuze oorzaken
Primaire parasitaire aandoeningen
- Ectoparasieten
•
Oormijt (Otodectes cynotis)
•
Oorteek (Otobius canis, soms Demodex)
- Afwijkende keratinisatie van smeer- en
talgklieren door bijvoorbeeld endocriene
stoornissen
•
Hypothyroïdie
•
Hyperadrenocorticisme
- Immuun-gemedieerde aandoeningen
•
Atopische dermatitis
•
Voedselallergie
•
Auto-immuunziekten zoals pemphigus
foliaceus
•
Vreemd voorwerp zoals aren
Secundaire pathogenen
- Staphylococcus pseudointermedius
Predisponerende factoren
- Oorconformatie
- Malassezia pachydermatis
•
Hangoren
- Pseudomonas aeruginosa
•
Sterke haargroei in oorkanaal
- Proteus spp.
- Vochtig blijvend oorkanaal
- (Escherichia coli)°
- Immunodeficiëntie
- (Streptococcus spp.)°
- Metabole afwijkingen
- (Enterococcus spp.)°
- Iatrogeen
- (Corynebacterium spp.)°
•
Katoenstaafjes
- {Aspergillus spp.}°°
•
Irriterende producten
- {Candida spp.}°°
- Obstructie van het oorkanaal
•
Poliepen
•
Neoplasieën
( )° Verdwijnt meestal als andere kiemen onder controle zijn
(Uit Pasmans, 2009)
{ }°° Zeldzaam
10
2. Otitis media
Bij otitis media is er sprake van een ontsteking van het middenoor. Otits media kan op 3 verschillende
manieren ontstaan.
•
Otitis externa
Otitis media kan ontstaan uit een otitis externa bijvoorbeeld bij perforatie van het trommelvlies.
•
Tuba auditiva
Otitis media kan echter ook veroorzaakt worden door een opklimmende infectie uit de keel die
het middenoor bereikt via de tuba auditiva.
•
Hematogeen
Bij jonge honden kan otitis media soms ontstaan als gevolg van een hematogene infecte met
bijvoorbeeld Streptococcus canis.
Dezelfde bacteriën en fungi die kunnen leiden tot otitis externa kunnen een rol spelen in het ontstaan
van otitis media. Dieren die lijden aan een otitis media houden vrijwel steeds de kop schuin.
Diagnose
Het klinisch onderzoek van het linker oor toonde aan dat de letsels zich beperken tot de uitwendige
gehoorgang. Er kon geen vreemd voorwerp in de gehoorgang worden aangetoond. Het trommelvlies
was intact en het dier hield de kop niet schuin. Deze bevindingen doen ons besluiten tot de diagnose
van otitis externa. Aangezien de hond deze symptomen pas sinds 4 dagen vertoont en het oor rood
en pijnlijk is, gaat het om een acute ontsteking. Bij een chronische oorontsteking ziet men een sterke
verdikking van de huid en kan het haar van de oorschelp verdwenen zijn.
Behandeling
Vooraleer een behandeling wordt ingesteld moet worden nagegaan of het trommelvlies intact is.
Wanneer het trommelvlies niet intact is kan de medicatie in het middenoor terecht komen en leiden tot
het ontstaan van neurologische symptomen.
De behandeling van otits externa bestaat uit een lokale therapie. Het oor moet eerst gereinigd worden
met een milde antiseptische oplossing. Hiervoor maakte men gebruik van het product Oto-aid®. Het
product werd rechtstreeks in de gehoorgang gespoten waarna het oor gemasseerd werd. Hierdoor
kwam de bruinzwarte oorsmeer geleidelijk los en kon het vuile exsudaat gedeeltelijk verwijderd
worden. Het is belangrijk om de oren te reinigen vooraleer er zalf wordt aangebracht aangezien het
exsudaat anders het epitheel afschermt van de zalf waardoor de zalf zijn werking niet goed kan
uitvoeren. Nadat het oor gereinigd was werd er behandeld met het product Aurizon®. Dit is een
commercieel preparaat dat de volgende samenstelling bezit: marbofloxacine (breed spectrum
antibioticum), clotrimazol (breed spectrum antimycoticum, in het bijzonder werkzaam tegen
11
Malassezia pachydermatis) en dexamethasonacetaat (ontstekings- en jeukremmende werking). Het
product moet gedurende 7 dagen worden toegediend aan een dosis van 10 druppels één keer per
®
dag. Tot slot werd de hond behandeld met Frontline . Dit preparaat bevat als actieve bestanddeel
fipronil en heeft een anti-parasitaire werking.
Resultaat
Na een therapie van 7 dagen was deze hond genezen.
Indien de behandeling niet succesvol zou geweest zijn, kan men een swab uit het horizontaal
oorkanaal nemen voor mycologisch en bacteriologisch onderzoek. De diagnose van Malassezia
pachydermatis kan gesteld worden door middel van een gram- of snelle bloedkleuring. Men vindt op
het uitstrijkje talrijke flesvormige gistcellen terug. Wanneer men bij bacteriologisch onderzoek een
bacterie isoleert is het belangrijk om een antibiogram aan te leggen aangezien er veel
antibioticumresistentie voorkomt. Dit is zeker het geval bij Staphylococcus pseudointermedius,
Proteus spp. en Pseudomonas aeruginosa.
Wanneer een hond veelvuldig leidt aan otitis externa kan geprobeerd worden om dit te verminderen
door het preventief gebruik van de oorreiniger 2 tot 3 keer per week. Soms kan echter een operatief
ingrijpen noodzakelijk zijn.
Referenties
Pasmans F. (2009). Bacteriële en mycotische ziekten bij de hond en kat. Cursus Faculteit
Diergeneeskunde, Gent, p. 41-42.
12
1.3. ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN
Het betreft een groepspraktijk bestaande uit drie dierenartsen. De praktijk werd verschillende jaren
geleden opgestart door de vader van de huidige eigenaar. Het betrof toen een eenmanspraktijk die
voornamelijk gericht was op grote huisdieren (voornamelijk runderen). Later begon de praktijk zich
meer en meer te specialiseren in gezelschapsdieren. Toen de praktijk werd overgenomen door de
huidige eigenaar werd er volledig overgeschakeld op gezelschapsdieren. Enkele jaren later werd er
een nieuwe dierenkliniek gebouwd en kwamen er twee dierenartsen bij. Momenteel werken er dus drie
dierenartsen full time in de praktijk. Er wordt ook samengewerkt met een orthopedist en een
dermatoloog. Deze samenwerking verloopt voornamelijk via het internet en de telefoon maar één keer
om de drie weken komen de dermatoloog en de orthopedist naar de praktijk om spreekuur te houden.
De orthopedist en dermatoloog voeren hun behandelingen en chirurgische ingrepen ter plaatse uit in
de praktijk. Regelmatig begeleidt de praktijk stages van studenten dierenartsassistent en dierenzorg.
Er zijn ook verschillende studenten diergeneeskunde die regelmatig de consultaties bijwonen.
De praktijk maakt voor zijn administratie gebruik van het software programma ManitaVet. Met dit
programma kan men gemakkelijk de informatie (anamnese, onderzoek, diagnose, behandeling,
chirurgische ingrepen, medicatie,…) van alle consultaties van een bepaalde patiënt opzoeken.
Hierdoor kunnen de verschillende dierenartsen overzichtelijk werken en kennen ze op elk moment de
medische achtergrond van een bepaalde patiënt. Met dit programma kan men eveneens facturen
opstellen van de consultaties alsook van de losse verkoop van voeding en medicatie. Ook
rappelbrieven voor vaccinatie worden automatisch afgeprint door het programma.
Consultaties in de praktijk gebeuren enkel volgens afspraak. Klanten kunnen telefonisch een afspraak
maken of via de website van de praktijk. Aangezien in de praktijk constant twee dierenartsen
aanwezig zijn wordt er om het kwartier een consultatie gepland. Hierdoor heeft elke dierenarts voor
iedere patiënt gemiddeld een half uur tijd. Op afspraak worden er ook huisbezoeken uitgevoerd.
Een gemiddelde werkweek in deze praktijk bedraagt ongeveer 60 uur. De praktijk is iedere werkdag
open van 8u30 tot 19u en op zaterdag van 9u00 tot 12u. De operaties worden steeds ’s morgens
uitgevoerd zodanig dat men het dier gedurende het verloop van de dag kan opvolgen. Met
uitzondering van zaterdag zijn steeds minstens twee dierenartsen in de praktijk aanwezig.
Een sterk punt van de praktijk is het feit dat één van de dierenartsen zich gespecialiseerd heeft in
knaagdieren en exoten. Deze dierenarts is van Waalse origine waardoor de tweetaligheid van deze
praktijk gewaarborgd is. Dit is een groot pluspunt aangezien de praktijk vrij dicht tegen de taalgrens
gelokaliseerd is. De praktijk maakt samen met een aantal andere dierenartsen deel uit van een
wachtdienst tijdens het weekend. Hierdoor worden klanten gedurende de volledige week verder
geholpen. Er zijn weinig zwakke punten in deze praktijk. De praktijk heeft het wel zeer druk waardoor
de dierenartsen zeer hard en lang moeten werken.
13
2. STAGE GROTE HUISDIEREN
2.1. LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN
Datum
Uur
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek
Opmerkingen
26/07/2010
08u00
Verlossing rund
Keizersnede
26/07/2010
09u30
Schaap met longontsteking
Geen
26/07/2010
10u30
Rund met post partum bloeding
Behandeling post partum
bloeding + bloedtransfusie
26/07/2010
14u00
Pony met koliek
Geen
26/07/2010
15u30
2 runderen met ooginfectie
Moraxella bovis infectie
(ziekte van Houw)
26/07/2010
17u00
Afleveren medicatie
Geen
26/07/2010
18u00
Rund met mastitis
Geen
27/07/2010
08u00
Rund met schurft
Geen
27/07/2010
10u00
Afhalen nageboorte rund
Geen
27/07/2010
10u30
Kalf met diarree
Geen
27/07/2010
13u00
Verlossing rund
Keizersnede
27/07/2010
14u30
Rund met pootwonde
Geen
14
Datum
Uur
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek
Opmerkingen
27/07/2010
16u00
Verlossing rund
Keizersnede
27/07/2010
17u45
Afleveren medicatie
Geen
27/07/2010
18u15
Rund post partum endometrium prolaps
Behandeling endometrium
prolaps + plaatsing Bühner
hechting
28/07/2010
08u00
Mankende stier
Sedatie + klauwverzorging
28/07/2010
10u30
Onthoornen rund
Geen
28/07/2010
13u00
Drachtigheidsdiagnose 16 runderen
Geen
28/07/2010
16u00
Verlossing rund
Natuurlijke geboorte
28/07/2010
17u00
Paard met hoefbevangenheid
Geen
28/07/2010
18u30
Afleveren medicatie
Geen
29/07/2010
08u00
Afleveren medicatie
Afleveren medicatie +
behandeling hond met
vlooien
29/07/2010
08u30
Afleveren medicatie
Geen
29/07/2010
09u00
Drachtigheidsdiagnose 25 runderen
Geen
15
Datum
Uur
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek
Opmerkingen
29/07/2010
13u00
Rund met endometritis
Geen
29/07/2010
14u30
Klauwverzorging 2 runderen
Klauwverzorging +
behandeling dermatitis
interdigitalis (stinkpoot)
29/07/2010
17u00
Verlossing rund
Keizersnede
29/07/2010
18u30
Kalf met diaree
Geen
16
2.2. CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN
Psoroptes schurft bij het rund
Signalement
Rund; vrouwelijk; Belgisch Wit Blauw vleesras; 2,5 jaar oud en 1 keer afgekalfd.
Anamnese
Het rund vertoont korstige huidletsels ter hoogte van de rug en staartbasis. Het dier is onrustig en
schuurt de huid tot bloedens toe.
Het dier liep samen met een ander rund gedurende een maand op de weide. Het andere rund vertoont
ook een paar schurftletsels maar deze zijn veel minder uitgebreid. De dieren werden nog niet
behandeld.
Klinisch onderzoek
•
Temperatuur: 38,6 °C
•
Pols: 76 / minuut
•
Ademhaling: 30 / minuut
•
Capillaire vullingstijd: < 2 seconden
•
Voedingstoestand: goed
Bij het klinisch onderzoek werden korstige huidletsels waargenomen ter hoogte van de schoftstreek en
aan de staartbasis. Het dier was zeer onrustig en probeerde de huid voortdurend te likken en schuren.
Probleemlijst
•
Korstige tot bloedende huidletsels ter hoogte van de rug en staartbasis
•
Onrust
•
Schuren van de huid
17
Differentiaal diagnose
Schurft bij runderen kan worden veroorzaakt door 3 verschillende schurftmijten (Vercruysse, 2002).
•
Scarcoptes schurft
Scarcoptes schurft wordt veroorzaakt door de “graafmijt” Scarcoptes scabiei. De letsels
worden vooral veroorzaakt door de vrouwelijke mijten die in de opperhuid graven. De mijten
hebben een voorkeur voor de dunbehaarde delen van het lichaam. We zien de letsels dan ook
voornamelijk ter hoogte van kop en hals. Er ontstaat korstvorming en plooivorming van de
huid. Als reactie op de secretiestoffen van de mijten in de graafgangen ontstaat er een
sensibilisatie die gepaard gaat met zeer hevige jeuk. Scarcoptes schurft bij herkauwers is in
België zeer zeldzaam geworden.
•
Chorioptes schurft
Chorioptes schurft wordt bij runderen veroorzaakt door de mijt Chorioptes bovis. Chorioptes
schurft komt zeer regelmatig voor maar is veel minder pathogeen dan Scarcoptes schurft en
Psoroptes schurft. De letsels komen voornamelijk voor ter hoogte van de staartwortel,
anaalstreek en achterpoten van het rund. De mijt leeft aan de huidoppervlakte waar ze zich
voedt met huidschilfers. Als er jeuk voorkomt, is deze weinig opvallend. Men noemt deze vorm
van schurft ook goedaardige schurft of pootschurft.
•
Psoroptes schurft
Psoroptes bovis is de belangrijkste en meest voorkomende schurftmijt bij runderen. Psoroptes
schurft vormt vooral een probleem bij runderen van het Belgisch Wit Blauw vleesras. Bij
melkvee is de infectie meestal zelflimiterend. De mijten leven op de huid en hebben stekende
monddelen waarmee ze lymfe opzuigen. Psoroptes mijten induceren een ontstekingsproces
wat gepaard gaat met sterke jeuk. Letsels worden voornamelijk gezien ter hoogte van de
dikbehaarde delen van het lichaam, van de schoft tot aan de staartbasis. Door de hevige jeuk
gaan de dieren zich likken en schuren waardoor de huid sterk geïrriteerd raakt en secundaire
infecties mogelijk zijn. Psoroptes schurft wordt ook vochtige schurft genoemd.
Diagnose
Uit het klinisch onderzoek bleek dat de schurftletsels zich voornamelijk ter hoogte van de schoftstreek,
rug en staartbasis bevonden. De dieren vertoonden schuurletsels aan de staartbasis als gevolg van
de intense jeuk. Op basis van deze klinische letsels besluiten we tot de diagnose van Psoroptes
schurft.
Het is steeds aan te raden om de klinische diagnose te bevestigen door een laboratoriumonderzoek
(Vercruysse, 2008). Men neemt hiervoor een afkrabsel ter hoogte van de letsels. Het huidafkrabsel
wordt bij voorkeur genomen aan de periferie van de letsels en voldoende diep. De korsten kunnen
onmiddellijk of na KOH (4 à 10%) digestie onder de microscoop bekeken worden. De identificatie van
18
de mijten gebeurt op basis van de uitwendige morfologie. Scarcoptes mijten hebben een rond lichaam
met korte pootjes en lange ambulacri. Chorioptes mijten hebben een ovaal lichaam, stompe
monddelen en lange poten met een kort en niet geleed ambulacrum. Psoroptes mijten hebben een
ovaal lichaam, spitse monddelen en lange poten met een lang en geleed ambulacrum.
In dit geval werd de diagnose enkel gesteld op basis van het klinisch onderzoek. Er werd geen
huidafkrabsel onderzocht aangezien de dierenarts geen microscoop ter beschikking had op de
boerderij en de letsels duidelijk wezen op Psoroptes schurft.
Behandeling
Het beste resultaat wordt verkregen door herhaalde behandelingen met macrocyclische lactones. Er
zijn verschillende geneesmiddelen beschikbaar op basis van ivermectine, doramectine, eprinomectine,
moxidectine, amitraz of flumethrin die als pour-on of subcutaan worden toegediend. Bij de pour-on
geneesmiddelen kan de opgenomen dosis meer variëren dan bij de injecteerbare geneesmiddelen.
Dit rund werd subcutaan behandeld met Dectomax® (doramectine; 0,2 mg/kg). De korsten werden
verwijderd en de haren werden weggeschoren van de schoftstreek tot aan de staartbasis. Het
volledige dier werd behandeld met een 0,025% Taktic® oplossing (amitraz) met behulp van een
sproeier. Er werden 2 behandelingen uitgevoerd met een interval van 10 dagen. Deze tweede
behandeling is noodzakelijk om ook de mijten te doden die de eerste behandeling als eitje overleefd
hebben. Aangezien vochtige stallen en een slecht dieet predisponerende factoren zijn voor het
ontstaan van schurft is het belangrijk om de dieren droog te houden en een uitgebalanceerd rantsoen
te voorzien.
Resultaat
Na ongeveer drie weken waren de huidletsels voldoende genezen zodat het rund weer op de weide
kon geplaatst worden.
Referenties
Vercruysse J. (2002). Algemene parasitologie. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent, Deel 5
Arthropoden, p. 19-22.
Vercruysse J. (2008). Parasitaire ziekten bij huisdieren. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent,
Deel 2 Rund, p. 126-134.
19
2.3. ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN
Deze praktijk werd opgestart als een eenmanspraktijk. Gedurende de daaropvolgende jaren nam het
klantenbestand sterk toe waardoor een tweede dierenarts werd aangenomen. De praktijk werd
omgevormd van een eenmanszaak naar een BVBA. Een viertal jaar later vervoegde nog een derde
dierenarts de praktijk om de verhoogde werkdruk op te vangen. Momenteel betreft het dus een
groepspraktijk bestaande uit drie dierenartsen. De praktijk richt zich voornamelijk op runderen. Op
kleinere schaal wordt er ook met paarden en kleine herkauwers gewerkt. Eén van de dierenartsen is
hierin immers gespecialiseerd. Een andere dierenarts houdt zich naast runderen ook bezig met de
geneeskunde van gezelschapsdieren. Dit gebeurt echter wel op kleinere schaal dan de geneeskunde
van grote huisdieren.
Er wordt enkel gewerkt op afspraak. Klanten kunnen enkel telefonisch een afspraak maken. De
praktijk beschikt niet over een website. Tijdens weekdagen zijn er steeds twee dierenartsen aan het
werk. Tijdens het weekend is er slechts één dierenarts aan het werk en één dierenarts is steeds van
wacht. Deze dierenarts kan op ieder moment opgeroepen worden wanneer de werkdruk te hoog is
voor de andere dierenarts. De werkplanning wordt voornamelijk telefonisch geregeld. Klanten bellen
naar het centrale nummer van de praktijk dat automatisch wordt doorgeschakeld naar de dierenartsen
van dienst op dat ogenblik. In de mate van het mogelijke wordt er een dan afspraak gemaakt met de
klant. Er wordt echter steeds voorrang gegeven aan dringende consultaties zoals bijvoorbeeld een
verlossing. Hierdoor kunnen vooraf gemaakte afspraken niet steeds op het afgesproken uur
nagekomen worden. Er wordt bij afspraken dus eerder gewerkt met een richtuur dan met een exact
tijdstip.
De praktijk maakt gebruik van het software programma Plexus voor het beheren van de administratie.
In dit programma kunnen de drie verschillende dierenartsen vanop hun eigen computer de gegevens
van de verschillende consultaties invoeren. Ze kunnen ook op ieder moment alle informatie over
vroegere consultaties raadplegen. Hierdoor kan de praktijk zeer overzichtelijk werken en gaat er geen
informatie verloren. Het programma wordt ook gebruikt voor het opstellen van de facturen. Dit staat
onder de verantwoordelijkheid van de dierenarts die de praktijk heeft opgestart.
Een gemiddelde werkweek in deze praktijk bedraagt ongeveer 80 uur. Een groot deel van deze tijd
bestaat uit nachtwerk. De praktijk is dag en nacht bereikbaar wat een groot pluspunt is. Hierdoor
moeten de dierenartsen echter zeer lang en hard werken. Ondanks het feit dat er met drie gewerkt
wordt in deze praktijk blijft de werkdruk zeer hoog. De dierenartsen zijn ook vaak urenlang op de baan
vooraleer ze een klant bereiken. Dit maakt het werk extra zwaar. Zeker tijdens het kalfseizoen zijn de
hoge werkdruk en het vele nachtwerk zeer zwaar.
20
3. ALGEMENE REFLECTIE
Dankzij beide stages verkreeg ik een realistisch beeld van hoe een dierenartsenpraktijk dagdagelijks
werkt. In tegenstelling tot de kliniek wordt er hier voornamelijk eerste lijns diergeneeskunde toegepast.
Wanneer men niet over de nodige praktische middelen of kennis beschikt om de patiënt verder te
helpen wordt deze doorverwezen.
Ik heb er voor gekozen om beide stages in een groepspraktijk te lopen. In beide praktijken was er een
hoge werkdruk aanwezig waardoor het noodzakelijk is om met meerdere dierenartsen samen te
werken. Door onder de vorm van een groepspraktijk te werken kan de werkdruk enigszins verminderd
worden waardoor de dierenartsen nog een beetje vrije tijd overhouden. In beide praktijken waren
zowel jonge als meer ervaren dierenartsen aan het werk. Hierdoor werden de jonge dierenartsen goed
begeleid en konden ze steeds terecht bij een meer ervaren dierenarts wanneer een tweede mening
noodzakelijk was. Een groepspraktijk lijkt mij dan ook de ideale formule om als pas afgestudeerde
dierenarts te starten. Je kan altijd terugvallen op collega’s wanneer je twijfelt aan een diagnose of
behandeling. Ook financieel is een groepspraktijk voor een beginnende dierenarts interessant. Je
moet immers niet alleen voor alle zware investeringen opdraaien die noodzakelijk zijn om vandaag de
dag een praktijk op te starten.
Deze stages waren een zeer leerrijke ervaring. Het was voor mij de eerste kans om echt mee te
draaien in een praktijk. Dankzij mijn begeleiders heb ik ook echt de kans gekregen om verschillende
handelingen uit te voeren en moest ik niet enkel toekijken vanop de zijlijn. Zo leerde ik medicatie
toedienen zowel oraal, parenteraal, intraveneus als intramusculair. Ik mocht ook bloed afnemen,
katheters plaatsen, assisteren en hechten bij chirurgische ingrepen. Ook communicatieve
vaardigheden bleken minstens even belangrijk dan praktische vaardigheden. Zeker in de
gezelschapsdieren praktijk kom je in contact met allerlei verschillende mensen die er dikwijls zeer
verschillende meningen op na houden. Het is soms een grote uitdaging om met al deze verschillende
persoonlijkheden om te gaan. In de grote huisdieren praktijk speelde het economisch belang een zeer
grote rol. Dierenartsen moeten voortdurend wikken en wegen tussen de noodzakelijke behandelingen
en de kostprijs ervan. Grote huisdieren dierenartsen beschikken dan ook over een heel ander cliënteel
dan dierenartsen die met gezelschapsdieren werken.
Tijdens mijn stage heb ik ook ervaren dat de job van dierenarts veel meer inhoud dan louter het
genezen van dieren. Zeker in de dierenartsenpraktijk met gezelschapsdieren nam de verkoop van
voeding een belangrijke plaats in. Ook de dieren die in hospitalisatie blijven, moeten steeds verzorgd
worden. Dit gebeurt zowel tussen de consultaties, tijdens de middag als na de consultaties. Hierdoor
blijft er in praktijk weinig vrije tijd voor de dierenartsen over. Het verzorgen van de dieren in
hospitalisatie betreft niet enkel het toedienen van medicatie, dwangvoederen en andere
diergeneeskundige vaardigheden maar ook wandelen met de dieren en het kuisen van de hokken.
Ook de reiniging en sterilisatie van de chirurgische instrumenten, het klaarmaken van de
operatiekamer
en
opruimen
van
de
consultatieruimten
neemt
veel
tijd
in.
Naast de verzorging van de dieren neemt het afleveren van medicatie zeker bij de grote huisdieren
21
praktijk een groot deel van de tijd in. De dierenarts levert deze medicatie rechtstreeks bij de boer
waardoor hij vaak lang onderweg is. Ook de administratie verzwaart het werk van de dierenarts
aanzienlijk.
Naast
de
informatie
van
de
verschillende
consultaties
moet
hij
ook
nog
geneesmiddelenregisters bijhouden. De opmars van de verschillende software programma’s verlichten
wel sterk het werk van de dierenarts. Hierdoor kunnen de verschillende dierenartsen op een
overzichtelijke manier werken zonder dat er enige informatie verloren gaat. Men kan ook op iedere
moment de informatie van voorgaande consultaties van een patiënt nakijken. Ook de facturatie
verloopt via deze software programma’s veel eenvoudiger. Ik denk dat dergelijke software
programma’s in de toekomst een noodzakelijke investering zijn wil een praktijk op een goede manier
werken.
Beide praktijken hebben een nauwe samenwerking met een laboratorium voor de analyse van
bloedstalen, biopsieën,… . Een vertegenwoordiger van het laboratorium komt iedere dag de stalen
ophalen in de praktijk met gezelschapsdieren. In de grote huisdieren praktijk worden deze stalen
slechts eenmaal per week opgehaald.
Wanneer er dringende stalen zijn, worden deze door de
dierenarts zelf naar het laboratorium gebracht. De dierenartsen van de grote huisdieren praktijk
verkrijgen de resultaten van het onderzoek via mail. In de praktijk met gezelschapsdieren worden de
resultaten bekend gemaakt via een software programma waar de dierenartsen van verschillende
praktijken kunnen inloggen.
In beide praktijken stond veiligheid centraal. Zowel de veiligheid van de dierenarts als de klant werden
zoveel mogelijk gewaarborgd.
Uit de twee praktijkstages viel het mij op dat beide praktijken toch zeer anders functioneren. In de
grote huisdieren praktijk neemt het economisch belang naast de geneeskunde een zeer belangrijke
plaats in. Men moet constant de kostprijs van een behandeling afwegen tegenover het resultaat.
Desalniettemin moeten deze dierenartsen toch ook grote investeringen doen wil men een moderne
praktijk hebben. Zo is onder andere een echografie toestel voor het uitvoeren van een
drachtigheidsdiagnose een noodzakelijke investering. Grote huisdieren dierenartsen moeten vaak
grote afstanden afleggen met de auto om hun klanten te bereiken. Door de hoge tijdsdruk moeten
deze afstanden zo snel mogelijk afgelegd worden. Dit samen met het vele nachtwerk in een praktijk
met grote huisdieren maakt het werk extra zwaar. Ook fysiek is het werk in een praktijk met grote
huisdieren zwaarder dan in een praktijk met gezelschapsdieren. In de runderpraktijk waarin ik stage
liep, was het soms ook moeilijk om het werk te plannen. Vaak kunnen bestaande afspraken niet
nagekomen worden omdat er onverwachts dringende consultaties tussenkomen. Zeker tijdens het
kalfseizoen is het maken van de werkplanning een moeilijke opgave. Uit mijn ervaring tijdens deze
stage denk ik dat het niet gemakkelijk is om als vrouw full time een grote huisdieren praktijk te leiden.
Zeker wanneer men kinderen heeft, lijkt het me moeilijk om de zware werkdruk met een gezin te
combineren.
22
In de praktijk met kleine huisdieren speelt het economisch belang een veel kleinere rol. Er wordt
geprobeerd om zo efficiënt mogelijk te werken aan een eerlijke kostprijs. Soms worden er ook
bepaalde tarieven opgemaakt voor bepaalde klanten. Wanneer men bijvoorbeeld een groot aantal
ratten in één keer wil laten castreren, zal de kostprijs per rat lager liggen dan wanneer men slechts 1
rat wil laten castreren. In de praktijk waar ik stage liep, wordt er standaard 10% korting gegeven op de
aankoop van voeding. Doordat een kleine huisdieren praktijk geen of weinig nachtwerk verricht, is de
werkdruk er lager dan in een grote huisdieren praktijken. Desalniettemin bestaat de werkweek er
gemiddeld uit 60 uur. Naast het afwerken van de consultaties wordt er ook nog veel tijd besteed aan
de dieren in hospitalisatie, het opruimen van de consultatieruimten en het klaarmaken van de
operatiekamer. Ondanks de lange werkweek vond ik het werk in een kleine huisdieren praktijk minder
zwaar dan in een grote huisdieren praktijk. In de kleine huisdieren praktijk waren er immers minder
dringende oproepen waardoor het werk beter gepland kon worden. Er zijn ook zeer weinig
huisbezoeken waardoor men veel minder onderweg is dan in een grote huisdieren praktijk.
Toen ik aan de studie diergeneeskunde begon, was ik ervan overtuigd om optie rund te kiezen.
Gaandeweg ben ik echter op dat besluit teruggekomen. Door gedurende het weekend mee te lopen
met een dierenarts en ook nu weer door deze stage heb ik snel ondervonden dat een runderpraktijk
zeer moeilijk te combineren valt met een gezin. Er is zeer weinig ruimte voor vrije tijd, veel nachtwerk
en vooral het gebrek aan de mogelijkheid om het werk te plannen maakt het volgens mij moeilijk om
deze job als vrouw te combineren met een gezin in de toekomst. Ondertussen ben ik wel overtuigd om
optie gezelschapsdieren te kiezen. Ook deze stage bevestigde dat idee. Toch blijft de
diergeneeskunde bij runderen mij boeien. In mijn vrije tijd ga ik dan ook geregeld mee op pad met een
dierenarts
van
een
runderpraktijk
om
toch
dingen
bij
te
leren.
Graag zou ik in de toekomst aan de slag gaan in een groepspraktijk gezelschapsdieren. Ik denk dat dit
de ideale formule is voor een beginnende dierenarts met weinig ervaring. Of ik later een eigen praktijk
zou willen opstarten, weet ik nog niet. Ik denk dat het beter is om eerst veel ervaring op te doen zowel
in de praktische diergeneeskundige handelingen als in de normale werking van een praktijk. Uit deze
stages heb ik immers kunnen besluiten dat men nog zeer veel moet bijleren nadat men afgestudeerd
is. Deze stages hebben me er dan ook toe aangezet om ieder weekend en soms gedurende de week
de consultaties bij mijn dierenarts bij te wonen. Uit deze reële situaties kan men immers het meeste
bijleren. Ook de vele investeringen die men moet doen, maken het moeilijk om als jonge dierenarts
een eigen praktijk op te starten. De combinatie van zware investeringen en het gebrek aan ervaring
zorgen
ervoor
dat
vele
jonge
dierenartsen
een
groepspraktijk
verkiezen.
Mijn twijfel om te kiezen voor optie rund of gezelschapsdieren had ook veel te maken met de huidige
werkgelegenheid. Er zijn momenteel zeer veel dierenartsen die optie gezelschapsdieren kiezen
waardoor de kans op een job veel lager wordt. Toch denk ik dat men best die keuze maakt waar men
zich het beste bij voelt ondanks de werkgelegenheid.
23
Download