ERFELIJKE WANHOOP. “WIJ EN IK”

advertisement
Gepubliceerd in Ons Erfdeel 2013/3.
Zie www.onserfdeel.be of www.onserfdeel.nl.
[B]
ERFELIJKE WANHOOP. “WIJ EN IK”
VAN SASKIA DE COSTER
Het is een ongeschreven regel in de Vlaamse
literatuur: elke romanschrijver met een béétje
ambitie komt vroeg of laat met een familieroman
op de proppen. In Wij en ik waagt Saskia De Coster
zich voor het eerst aan het ietwat stoªge genre.
Dat net zij dat doet, wekt nieuwsgierigheid op:
De Coster staat nu eenmaal niet bekend als liefhebster van rechtlijnige, toegankelijke literatuur,
wat familie-epiek per definitie is. Verdraagt een
“gewone” familieroman wel de stilistische brille die
we van haar gewend zijn? Kan dat, experimenteren
in een netjes afgeborsteld genre?
“Niemand komt zomaar op de berg.” Vanaf de
openingszin wordt de lezer gekatapulteerd in de
wereld van de rijke, rechtse Vlaming. We bevinden
ons in een verkavelde villawijk, een toevluchtsoord
voor managers en verveelde huisvrouwen: “Er gaat
niets boven het leven in de verkaveling, een mix van
gezonde buitenlucht en stadse beschaving.” Het is
een omgeving waarin status primeert en verdriet
weggemo¤eld wordt achter hoge buxushagen.
In deze burgerlijke hel wordt op 29 april 1980
(de sterfdag van Hitchcock) een meisje geboren,
Sarah Vandersanden. Haar vader Stefaan is een
ambitieuze selfmade man, een boerenzoon die
zich vanuit de modder omhoog heeft gewerkt tot
directeur van een farmaceutisch bedrijf. Haar
moeder Mieke is een notarisdochter die er warmpjes
bij zit. Ze beschouwt zichzelf als “een stralend
baken van normaliteit” en is fulltime bezig met het
ophouden van de schone schijn.
In deze wereld van geld en eindeloze groei is
niets wat het lijkt. All the world’s a stage; het leven is
een schouwtoneel en De Coster duwt haar acteurs
in verschillende rollen. Op een bepaald moment is
Mieke “koªezetster, vader, moeder, penningmeesteres, verhuurder, verdachte, belastingbetaler,
middelpunt (…)”. Reëel contact blijkt een illusie.
Buiten het scenario om vinden de acteurs elkaar niet.
Elk personage leeft in zijn eigen luchtbel. Stefaan
gaat gebukt onder een geheim uit het verleden. Hij is
deels verantwoordelijk voor de dood van zijn broertje
Alain, een gebeurtenis die zijn vader tot zelfmoord
dreef. Verlamd door schuldgevoel en door de vrees
dat de dood ook zijn gezin zal besmetten, sukkelt
171
Stefaan van de ene crisis naar de andere. “Tureluurs
wordt hij (…) van het patroon in zijn familie: zijn
broertje was te wild voor het leven, zijn vader was te
gevoelig voor het leven, hij is te zwak voor het leven.”
Ook Mieke wordt geplaagd door allerlei onduidelijke angsten. Ze tracht die te bedwingen met strakke
logica en vindt troost in het kammen van de franjes
van tapijten. “Ze kamt tot alle draadjes keurig naast
elkaar liggen en ze opgelucht kan ademhalen en
verder kammen omdat het zo’n deugd doet. Tapijten
kammen helpt haar zoals een glas wijn kan helpen, of
een puppy strelen of babybillen met talk bepoederen.”
Tussen die verstikkende ouderfiguren groeit
Sarah op. Het meisje beseft al gauw dat ze zich moet
losmaken van haar ouders. Het onthechtingsproces
gaat samen met haar wilde jaren: de puberende Sarah
trekt op met excentrieke vriendinnen, rouwt om de
dood van Kurt Cobain en experimenteert met drugs.
Mieke herkent in het gedrag van Sarah de destructieve aard van Stefaan. Ze ziet Sarah als een
probleemkind, een dochter “voor wie ze iedere avond
bidt (…) dat die niet in de voetsporen van haar vader
treedt, dat Sarah wél immuun is voor de destructieve
neerslachtigheid (…)”.
Het wordt gelukkig geen sel¤ulfilling prophecy.
Na een drastische wending in het verhaal slaagt
Sarah erin om de cirkel van familieverdriet te
doorbreken. In het laatste hoofdstuk tre¤en we
haar aan in New York, anno 2013. Ze heeft er een
aanvaardbare manier van leven gevonden en
verwacht een kindje. “To look life in the face, always, to
look life in the face”, citeert De Coster Virginia Woolf:
net zoals Sarah durven leven, ook al weegt de
genetische bagage zwaar.
Geheel in de traditie van het naturalisme
onderzoekt De Coster in Wij en ik de verhouding
tussen erfelijke voorbestemming en vrije wil. In
welke mate wordt een mens bepaald door zijn genen,
in welke mate kan hij zelf keuzes maken? Wat de
verhaalstof betreft, toont De Coster zich weinig
vernieuwend. Ze kleurt netjes binnen de lijntjes
van het genre familieroman: woelige jeugdjaren,
neurotische huisvrouw, rebellerende tiener.
Wél vernieuwend is de manier waarop De Coster
het spanningsveld ik-wij expliciet vorm geeft in de
roman. Af en toe laat ze een vreemde vertelinstantie
over het blad kronkelen, een “wij”-vorm die een
onstuitbare levensdrang vertegenwoordigt en die het
verhaal op een hoger niveau brengt. Wanneer Sarah
hoopt op een miskraam, spreekt de “wij”-stem haar
tegen: “Neen, spreken wij haar toe, het is niet goed,
het mag niet gebeuren. Ik was er toch niet klaar voor,
verdedigt ze zich zuchtend. Je bent tweeëndertig jaar,
je bent er wel klaar voor, roepen wij. Wij moeten ons
voortdurend opdringen aan de wereld.”
In die wij-vorm herkennen we de experimentele
De Coster weer. Haar schrijfstijl is als vanouds erg
beeldend (in de beschrijving van de villawijk), maar
mist het sterk associatieve en speelse karakter van
haar vorige romans. Het experiment is ondergeschikt
geworden aan het epische. De Coster wou voor alles
een verhaal vertellen en dat vertaalt zich in een strakke,
rechttoe rechtaan vertelstijl.
Is de transformatie van De Coster tot chroniqueur
van het Vlaamse zielenleven geslaagd? Grotendeels
wel, al zijn er hier en daar nog enkele schoonheidsfoutjes. Niet alle personages komen even goed uit de
verf. De karaktertekening van Stefaan overstijgt
nauwelijks de karikatuur, terwijl de figuren van Mieke
en Sarah genuanceerder zijn uitgewerkt. Het zijn
personages van vlees en bloed, met wie de lezer zich
gemakkelijk identificeert.
De roman gaat ook gebukt onder zijn eigen
gewicht. Het is niet alleen een familie-epos, maar
ook een coming of age-roman en een tijdskroniek. De
roman bestrijkt de periode van 1980 tot 2013. De jaren
tachtig en negentig trekken voorbij: de Bende van
Nijvel, het Sint-Michielsakkoord, de dood van Lady Di.
Het zijn gebeurtenissen die volgens De Coster cruciaal
zijn voor de ontwikkeling van de verhaallijn, maar
daarmee overschat ze de impact van de tijdgeest.
Zou het verhaal over depressieve genen anders
gelopen zijn als het zich in de jaren zestig had
afgespeeld? Of op het einde van de negentiende eeuw?
Het valt te betwijfelen. Het gegeven van genetische
voorbestemming is er immers een van alle tijden.
Het is universeel. Met Wij en ik schrijft De Coster zich
in in een lange traditie van Europese familieromans.
Dat het om de Vlaamse ziel gaat op het einde van de
twintigste eeuw, is in dat opzicht bijzaak.
DELPHINE SEGHERS
SASKIA DE COSTER, Wij en ik, Prometheus, Amsterdam,
2013, 420 p.
[B]
ECONOMIE EN NATIONALISME:
EEN HAAT-LIEFDEVERHOUDING
Olivier Boehme gaat in zijn recente boek op zoek
naar de banden tussen economie en nationalisme.
Het is een boeiend en erudiet overzicht van politieke
en economische stromingen die de westerse wereld
sinds pakweg de achttiende eeuw hebben bepaald.
Kernvraag: hanteren nationalisten aller landen
één enkel economisch model om hun idee van de
staat vorm te geven? Het antwoord is van het begin af
aan “nee”. Binnen de grenzen van de nationale staat
vind je allerlei vormen van economische doctrines,
van vrijhandel tot protectionisme, van links tot
liberaal. Je hebt nationalisten die een links ideeëngoed aanhangen, zoals de Scottish National Party,
terwijl andere nationalistische partijen, zoals de
N-VA, een duidelijk economisch liberaal model
hanteren.
In het achttiende-eeuwse Engeland zette Adam
Smith de toon met zijn Inquiry into the Nature and
Causes of the Wealth of Nations, waarmee hij zo’n
beetje de bijbel van het economisch liberalisme
schreef. Zijn stelling: vrijhandel is goed, want ze
bevordert uiteindelijk de welvaart van iedereen. Zijn
liberale ideeën werden lang niet onmiddellijk in de
praktijk gebracht. Integendeel zelfs, enkele tientallen
jaren na zijn dood werden in Groot Brittannië nog
de corn laws ingevoerd, pure handelsbelemmerende
maatregelen die hoge heªngen instelden op de
import van graan in het Verenigd Koninkrijk.
In Duitsland begonnen in de negentiende eeuw
ook auteurs na te denken over de band tussen
economie en politiek. Friedrich List propageerde een
vorm van nationale economie met invoerheªngen
voor buitenlandse producten, maar tegelijk ijverde
hij in het begin van de negentiende eeuw voor een
Zollverein, een douane-unie op een moment dat er
van een Duitse natie nog geen sprake was en
Duitsland nog een lappendeken van staten, staatjes
en allerlei prinsbisdommen was. Op die manier kun
je hem zelfs beschouwen als een voorloper van de
idee van de Europese economische eenmaking. De
Gemeenschappelijke Markt van de EEG ontstond in
1957, de Interne Markt in 1985.
De Duitse negentiende-eeuwse denkers gingen er
wel van uit dat een nationale economie nog iets meer
mag zijn dan louter handel en productie. Ook
172
Download