bionieuws 6 SOORTGENOTEN Pankaj Dhonukshe De Utrechtse bioloog Pankaj Dhonukshe (1975, India) krijgt een ERC Starting Grant van 1,5 miljoen euro. De toelage van de European Research Council komt vlak na de toekenning van een Vidi-beurs van 800.000 euro door NWO in juli. Met beide subsidies wil Dhonukshe vijf onderzoekers aantrekken om de oriëntatie van celdelingsprocessen in planten tot in detail te bestuderen. Dhonukshe studeerde biologie in Wageningen en promoveerde in 2005 aan de UvA. Sinds 2007 werkt hij als postdoc aan de Universiteit Utrecht. Wilfried Ernst Plantenecoloog Wilfried Ernst (75) is vrijdag 31 augustus aan de Vrije Universiteit Amsterdam gehuldigd vanwege zijn 50-jarig jubileum in de wetenschap. De emeritus-hoogleraar kreeg het jubileumboekje Professor Dr. Wilfried H.O. Ernst – 50 jaar passie in wetenschap aangeboden. Zelf verzorgde hij een korte excursie naar het Amsterdamse Bos voor zijn oudpromovendi. Ernst was tot 2002 hoogleraar ecologie en ecotoxicologie van planten aan de VU en is oud-voorzitter en erelid van de Koninklijke Nederlandse Botanische Vereniging. Stineke van Houte mu chu Ma he- Kis geltjes, die gevoelig zijn voor blauw licht, en dubbele kegeltjes, gevoelig voor rood en groen. In de slechte jaren waren de blauwgevoelige kegeltjes bijna verdwenen. Omdat blauw licht niet in troebel water doordringt, konden de vissen die wel missen. Het aantal rood-groengevoelige kegeltjes ging ook achteruit, en daarmee het oplossend vermogen. Maar doordat er grotere prooien beschikbaar waren, was ook dat geen ramp. Belangrijk is dat de rood-groenkegeltjes in verhouding groter werden, waardoor ze meer licht konden invangen. Dankzij die lichtgevoeliger kegeltjes konden de cichliden blijven zien. Nu de situatie in het meer verbetert, komen vroegere kenmerken een beetje terug. Kop en ogen worden weer wat groter, bijtspieren kleiner. A. Jan Carel Zadoks (1929) is benoemd tot erelid van de International Association for Plant Protection Sciences (IAPPS). Zadoks is sinds 1994 emeritus-hoogleraar ecologische fytopathologie van Wageningen Universiteit. Hij studeerde biologie en promoveerde in 1961 aan de UvA. Hij werkte in Wageningen eerst bij het Instituut voor Plantenziektekundig Onderzoek en werd er in 1969 lector en in 1980 hoogleraar. Bijtspieren Een kleinere kop met grotere bijtspieren en grotere kieuwen: dat wringt. ‘Als je de vissen in het lab houdt bij een lage zuurstofconcentratie, wordt de kop juist groter om grotere kieu- Sommige soorten vergrootten ook hun kieuwen als aanpassing aan het lage zuurstofgehalte ry Jan Carel Zadoks Herstel dient zich aan voor enkele soorten cichliden in het Victoriameer, maar de visjes zijn wel anders dan voorheen. Dat schrijven Leidse biologen in Evolutionary Ecology (20 juli online). De visjes hebben een zware periode achter de rug. De roofzuchtige nijlbaars at ze in de jaren tachtig bijna geheel weg, terwijl het water troebel en zuurstofarm werd door de bevolkingsgroei rondom het meer. Maar nu wordt de nijlbaars op grote schaal bevist en is ook de waterkwaliteit iets verbeterd. Enkele van de vijfhonderd cichlidesoorten die oorspronkelijk in het meer rondzwommen weten zich te herstellen, zij het dat die overlevers wel duidelijk veranderd zijn. De Leidenaren volgen de visjes al sinds 1977. Ze beschrijven de vormveranderingen van vier soorten die overleefden en van twee soorten die ze niet meer zien. De overlevende soorten hadden in de moeilijke jaren een in verhouding kleine kop. Dat hielp ze tegen de roofvis, want dankzij die kleine kop kwamen ze sneller weg. Nu zijn de bijtspieren groter geworden doordat het cichlidedieet veranderd is. ‘Deze soorten aten vroeger zoöplankton of organisch afval, maar door voedselverrijking van het water kwamen er veel meer grote prooien beschikbaar, zoals garnalen en kleine visjes’, verklaart eerste auteur Jacco van Rijssel. Sommige soorten vergrootten ook hun kieuwen als aanpassing aan het lage zuurstofgehalte. wen onder te brengen’, zegt onderzoeksleider Frans Witte. ‘In het meer was het kennelijk vooral belangrijk om aan de roofvis te kunnen ontsnappen.’ De soorten die verdwenen hadden geen kleinere kop gekregen. Maar vanwege die kleinere kop moesten de overlevers wel ergens op inleveren. Ze kregen kleinere ogen. Dat lijkt een nadeel, want troebeler water vraagt juist om betere ogen. De vissen pasten hun ogen echter op een verrassende manier aan om toch nog voldoende te kunnen zien, ontdekte gastmedewerker Henny van der Meer (Biological Journal of the Linnean Society, juninummer). Van twee overlevende soorten bekeek hij de kegeltjes in het netvlies, de lichtgevoelige cellen voor kleuren zien. De cichliden hebben enkele ke- Ma Tropisch ecoloog Maarten Kappelle (1962) heeft een op Costa Rica ontdekte struik naar zich vernoemd gekregen: de Miconia kappellei. Het hoofd natuurbescherming van het Wereld Natuur Fonds dankt dit eerbetoon aan zijn jarenlange onderzoek en bescherming van Costa Ricaanse bergbossen. Ricardo Kriebel van de New York Botanical Garden ontdekte de nieuwe struik en beschreef hem in het juninummer van Harvard Papers in Botany. Kappele studeerde biologie en promoveerde in 1995 aan de UvA. EVOLUT IEBIOLOGIE Door Willy van Strien o: Maarten Kappelle Ruimtegebrek in de kop Fot Wagenings viroloog Stineke van Houte heeft op 6 augustus de Mauro Martignoni-prijs van duizend dollar gekregen op de jaarlijkse bijeenkomst van de internationale Society of Invertebrate Pathology. De promovenda krijgt deze onderscheiding voor haar onderzoek naar gedragsveranderingen bij insecten die met een virus zijn geïnfecteerd. 1 september 2012 | jaargang 22 Een mannetje van de cichlide Haplochromis pyrrhocephalus. Egoïstisch gedrag van schapen en vissen GEDRAGSBIOLOGIE Door Maartje Kouwen Schapen leven niet in een kudde doordat ze mak zijn; groepsgedrag blijkt weldoordacht egoïsme. Dat schrijven Britse onderzoekers in Current Biology (23 juli). Al vaker werd geopperd dat dieren niet in een groep leven doordat ze elkaars gezelschap zo waarderen, maar dat predatie de drijvende kracht is. Dieren in een groep kunnen samen effectiever naar gevaar speuren en daarnaast verlaagt aanwezigheid van soortgenoten de kans opgegeten te worden. Voor die laatste hypothese, de selfish herd theory, bestaat echter weinig direct bewijs. Groepsdieren zouden zich naar het midden van de groep bewegen als er gevaar dreigt, maar de precieze positie van individuen is moeilijk te voorspellen of te meten door het onvoorspelbare karakter van predatoren. De Britten voorzagen daarom een groep schapen en een hond van gpszenders, terwijl de hond de schapen dreef. Zo achterhaalden ze van elk individu op elk moment de exacte positie. ‘We ontdekten dat de schapen een sterke aantrekking tot het midden van de kudde vertonen als de hond nadert’, zegt eerste auteur Andrew King. ‘De kudde vouwt zichzelf als het ware voortdurend naar binnen, waarbij de groep zich als geheel van de predator verwijdert. Individuen verlagen daardoor hun kans gepredeerd te worden.’ Het model dat de Britten op basis van deze gegevens maakten, voorspelde die beweging precies. Ze vermoeden dat schapen de positie van hun buren gebruiken om de middenlocatie te bepalen. ‘Precieze berekening van het middelpunt is onwaarschijnlijk’, schrijven de onderzoekers, ‘maar schapen kunnen de doellocatie misschien wel ongeveer inschatten.’ GEDRAGSBIOLOGIE Door Maartje Kouwen Het groepsgedrag van vissen wordt gestuurd door de aanwezigheid van een predator, schrijven een Britse, Amerikaanse en Indiase onderzoeker 16 augustus in Science. Dat vermoeden bestond al langer, maar hoe prooien precies reageren op een roofdier is moeilijk vast te stellen. Het drietal bedacht daarom een proef met een echt roofdier en virtuele prooien waarvan het gedrag te sturen is. In een aquarium met een roofzuchtige zonnebaars (Lepomis macrochiru) projecteerden de onderzoekers zestien prooien in de vorm van lichtpunten op de wanden. Ze stelden vast welke prooien het eerst worden gepakt door de zonnebaars en welk gedrag daaraan ten grondslag ligt. De onderzoekers lieten het gedrag van de ‘prooien’ afhangen van drie eigenschappen: de mate waarin de individuen zich tot andere prooien aangetrokken voelen, met hen in dezelfde richting zwemmen of hen juist negeren. Individuen die veel met of bij andere ‘vissen’ zwemmen blijken het minste risico op een aanval te lopen. Individuen die de groep verlaten of aan de rand zwemmen worden het snelst aangevallen door de predator. Ook valt de zonnebaars voornamelijk kleine groepjes prooien aan en groepen die niet gecoordineerd in een bepaalde richting zwemmen. Volgens de onderzoekers is een grote coherente groep prooien verwarrend voor de predator. In het experiment had de zonnebaars ook meer beslissingstijd nodig voor een aanval bij grote groepen. Netjes gecoördineerd zwemmen in een grote groep is dus ook bij vissen geen kwestie van gezelligheid, het blijkt geëvolueerd in reactie op een predator en is puur eigenbelang.