- Scholieren.com

advertisement
Verplichte voorbeelden examenkatern
Hoofdstuk 1 | De Republiek
Luther verschijnt voor de Rijksdag in Worms  1521
De Rijksdag te Worms was een Rijksdag (bijeenkomst) van de Staten van 28 januari tot en met 25 mei
1521, bijeengeroepen en voorgezeten door keizer Karel V in het Andreasstift in de Duitse stad
Worms.
Tijdens deze Rijksdag werden verschillende onderwerpen behandeld, maar de Rijksdag staat het
meest bekend om de discussie over de stellingen van Maarten Luther, die ze ter plekke verdedigde.
De woorden "Hier sta ik, ik kan niet anders", zijn niet historisch. Luther was toen al in de kerkelijke
ban gedaan.
Omdat hij zijn stellingen niet introk, vaardigde Karel V direct na de Rijksdag het Edict van Worms uit,
waarmee Luther in de rijksban werd gedaan en vogelvrij werd verklaard. Ook werd er bevolen zijn
boeken en geschriften te verbranden. Luther was tevoren echter al in veiligheid gebracht door
keurvorst Frederik III van Saksen, waardoor de rijksban niet nageleefd kon worden. Ook waren
Luthers geschriften al zo wijdverbreid, dat het onmogelijk bleek zijn gedachtegoed uit te bannen.
Instelling drie Collaterale Raden  1531
De Collaterale Raden waren de regeringsraden die de landvoogden in de Habsburgse Nederlanden
van advies dienden. Na de reorganisatie van de centrale regering door keizer Karel V per 1 oktober
1531 waren er de volgende drie collaterale raden:
 De Raad van State  was het belangrijkste orgaan en bestond uit 12 hoge edelen, die vooral
afkomstig waren uit het zuiden. Deze raad was bevoegd voor buitenlandse zaken en oorlog.
Ze moesten advies geven over alle grote en voornaamste zaken
 De Geheime Raad  was meer een juridisch adviescollege en bestond uit
beroepsambtenaren en rechtsgeleerden. Deze raad was bevoegd voor binnenlandse zaken
en justitie.
 De Raad van Financiën  bestond sinds de reorganisatie uit drie hoge edelen, die werden
bijgestaan door verschillende financiële deskundigen, namelijk een thesaurier-generaal, twee
of drie commiezen, een ontvanger-generaal, een secretaris en een griffier. De Raad van
Financiën was bevoegd voor de overheidsfinanciën en het beheer van de vorstelijke
domeinen.
Instelling bloedplakkaten  1550
In 1550 ontvouwde keizer Karel V het Bloedplakkaat (een ordonnantie). Hiermee werd het drukken,
schrijven, verspreiden en bezitten van ketterse boeken en afbeeldingen, het bijwonen van ketterse
bijeenkomsten, het prediken van een tegendraadse religie en het huisvesten van ketters, met de
doodstraf en inbeslagname van alle goederen beantwoord.
Een derde van de vervolgden waren anabaptisten. Omdat ze zo sterk aan hun geloof vasthielden,
wachtte hen de brandstapel. De reden dat ze vaak de brandstapel kregen, was dat volgens de
katholieke kerk de ziel zou worden schoon gebrand als men op de brandstapel werd gelegd. Zo kon
men toch naar de hemel.
Vervolging gebeurde, na onderzoek door de kerkelijke inquisiteurs, door ambtenaren van de
centrale, gewestelijke en stedelijke rechtbanken.
Het ontzet van Leiden  1574
In oktober 1573 omsingelde Alva’s leger Leiden. Alva wilde de stad uithongeren en zo tot
overgave dwingen. Maar doordat er grote voedselvoorraden in de stad lagen, hield Leiden
stand. In het voorjaar van 1574 maakten de Spanjaarden een eind aan de belegering. Ze
trokken naar het oosten, omdat vanuit Duitsland Oranjes broer Lodewijk met een leger de
Nederlanden binnenviel.
Nadat Lodewijk was verslagen, belegerden de Spanjaarden Leiden opnieuw. Nu ontstond
wel honger. Duizenden Leidenaren kwamen om, maar het calvinistische stadsbestuur wilde
van geen overgave weten. Om Leiden te ontzetten staken de geuzen de rivierdijken door, Ze
hoopten dat het water de Spanjaarden zou verdrijven. Eerst bleef het water weg, maar begin
oktober joeg een zware storm het zeewater de riviermondingen in, waar het door de gaten
in de dijken stroomde. In de nacht van 2 op 3 oktober 1574 sloegen de Spanjaarden voor het
water op de vlucht. De geuzen voeren daarna met haring en wittebrood de uitgehongerde
stad binnen. Daarmee was niet alleen Leiden gered, maar mislukte ook de laatste grote
Spaanse poging om een Hollandse stad in te nemen.
Alteratie van Amsterdam  1578
De Alteratie is de naam voor de omwenteling in Amsterdam op 26 mei 1578 toen de
katholieke stadsregering werd afgezet. Handelsbelangen speelden een belangrijke rol bij de
ommezwaai, omdat Amsterdam geïsoleerd raakte en andere steden de handel dreigden
over te nemen. Er is niemand gewond geraakt, gedood of gemolesteerd. Op 29 mei werd
een nieuwe raad gevormd, bestaande uit dertig Calvinisten en tien katholieken. Al na enkele
maanden zijn plannen gepresenteerd om de stad en de haven aan de oostkant uit te leggen
(Lastage) en een nieuwe verdedigingswal (Oude Schans) aan te leggen.
Plakkaat van Verlatinghe  1581
Het Plakkaat van Verlatinghe, ook wel Acte van Verlatinghe, ondertekend te Den Haag op 26
juli 1581 conform het besluit genomen door een vergadering van de Staten-Generaal van de
Nederlanden in ’s-Gravenhage was de officiële verklaring van een aantal Nederlandse
provinciën, waarin Filips II werd afgezet als hun heerser. Het kan dus worden gezien als de
onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlanden. Deze daad volgde op de Unie van Utrecht
in 1579.
De provinciën die in de akte werden opgenomen waren:








Brabant
Gelre en Zutphen
Vlaanderen
Holland
Zeeland
Friesland
Mechelen
Utrecht
De Spaanse Armada wordt verslagen  1588
Met de Spaanse Armada (armada is Spaans voor 'gewapende' vloot) wordt meestal de
'Onoverwinnelijke Vloot' bedoeld waarmee de Spaanse koning Filips II tijdens de SpaansEngelse Oorlog (1585-1604) probeerde Engeland binnen te vallen in het voorjaar en de
zomer van 1588. De vloot voer vanuit Spanje door Het Kanaal om een invasieleger te gaan
begeleiden dat op schuiten van Vlaanderen naar Engeland overgezet moest worden. Bij
aankomst bleek dat leger zich niet te willen inschepen omdat Nederlandse schepen de
havens blokkeerden. Kort daarop werd de wachtende Armada aangevallen en
uiteengeslagen door de Engelse vloot. Ze raakte daarbij zo zwaar beschadigd dat besloten
werd met een omweg rond Schotland weer naar huis terug te keren. Op de terugreis
vergingen veel schepen op de Ierse kust. De mislukking was een ernstige tegenslag voor
Filips, maar de Spaanse zeemacht herstelde zich in de jaren daarna weer snel.
In Nederland spreekt men ook van een Tweede Armada uit 1639, die echter alleen tot doel
had troepen naar Vlaanderen te brengen.
Johan van Oldenbarnevelt onthoofd  1619
Tijdens het Twaalfjarig Bestand liep de strijd tussen Maurits en Oldenbarnevelt zo hoog op
dat een burgeroorlog dreigde uit te breken. Oldenbarnevelt had de steun van de Hollandse
Staten. Op zijn voorstel vormden de Staten in 1617 een eigen leger. Ook kregen de Hollandse
steden toestemming troepen te werven die niet mochten gehoorzamen aan het Staatse
leger van Maurits. In reactie daarop liet Maurits Oldenbarnevelt en zijn belangrijkste
medestanders arresteren. Daarna trok hij met zijn troepen langs de steden, waar hij overal
regenten die Oldenbarnevelt steunden verving door aanhangers van zichtzelf.
Oldenbarnevelt werd beschuldigd van hoogverraad (omdat hij de rust had verstoord) en
landverraad (omdat hij zou hebben samengezworen met Spanje). Hoewel landverraad niet
werd bewezen, werd de bejaarde staatsman toch ter dood veroordeeld. Op 13 mei 1619
werd Johan van Oldenbarnevelt onthoofd.
Coen verplaatste het bestuurscentrum van de VOC naar Batavia  1619
De VOC werd het grootste bedrijf ter wereld. De leiding in Azië lag eerst bij rondvarende vloten, maar
in 1619 verplaatste gouverneur generaal Jan Pieterszoon Coen het bestuurscentrum naar Java. In de
stad Jakarta had de VOC al een tijdje een handelspost. Coen bouwde er een fort, wat leidde tot
oorlog met de Javanen en met de Britse concurrenten die ook een handelspost hadden in Jakarta.
Hoewel de Britten en Javanen een overmacht hadden, veroverde Coen Jakarta, waarna hij de stad
vernietigde. Rond het fort stichtte hij een stad met de naam Batavia, die het hoofdkwartier van de
VOC werd. Ook maakte hij Batavia tot aankomst- en vertrekpunt voor alle schepen die tussen Europa
en Azië voeren.
Bouw Portugese synagoge in Amsterdam  1639
Tot de faciliteiten voor migranten behoorden ook religieuze vrijheden. Zo kregen de Joden in
Amsterdam meer vrijheid dan waar ook in Europa.
In de middeleeuwen hadden veel joden op het Iberische schiereilanden gewoond, waar ze onder
islamitische heerschappij relatief veel vrijheid hadden genoten.
Onder katholieke heerschappij werden de joden vanaf 1492 vervolgd in Spanje. Velen ging toen naar
Portugal, maar ook daar waren ze na een tijdje niet meer veilig.
Eerst moesten ze zich bekeren tot het katholicisme, later werden ze als ‘valse bekeerlingen’ vervolg
door de inquisitie.
Portugees-Joodse kooplieden kwamen terecht in Antwerpen, waaruit ze na 1585 vluchtten naar
Amsterdam. Daar werden ze ongemoeid gelaten zolang ze geen christenen probeerden te bekeren
en niet met christelijke vrouwen trouwden.
Eerste kregen ze alleen toestemming voor gebedshuizen die niet opvielen, maar later liet het
stadsbestuur de eis van onopvallendheid vallen. In 1639 bouwden de Portugese joden in Amsterdam
de eerste synagoge die zichtbaar was vanaf de straat.
Hoofdstuk 2 | Duitsland
Conferentie van Berlijn  1884-1885
De conferentie van Berlijn was een bijeenkomst van vijftien Europese landen en de Verenigde Staten
gehouden in Berlijn in 1884-1885, over de verdeling van Afrika. De staten gaven zich zelf hiermee een
legitimering voor de zogenaamde Wedloop om Afrika.
Deze conferentie stelde regels op zodat Afrika eerlijk werd verdeeld onder de Europese
grootmachten. De conferentie was bijeen geroepen door de Duitse kanselier Otto von Bismarck. In
zo’n 20 jaar werd heel Afrika bezet door:
 België
 Engeland
 Frankrijk
 Duitsland
 Italië
 Portugal
 Spanje
De Europese handelaren en bedrijven begonnen goud, koper, rubber, ivoor en cacao uit Afrika te
halen en er werden goedkope, machinaal vervaardigde kleding verkocht waardoor veel Afrikanen
werkloos werden.
Vlootwet  1898
Keizer Wilhelm II en zijn minister van Marine Alfred von Tirpitz stimuleerden de bouw van een
enorme oorlogsvloot. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog raakten Duitse oorlogsbodems
verschillende malen in gevecht met schepen van de Britse oorlogsvloot. Zo vonden er o.a. zeeslagen
plaats bij de Falklandeilanden en op de Noordzee bij de Doggersbank. De grootste zeeslag ooit was
het treffen voor de kust van Jutland bij het Skagerrak. Deze zeeslag eindigde onbeslist, maar de
Duitse oorlogsvloot durfde daarna niet meer uit te varen.
Tijdens de oorlog ging Duitsland steeds meer gebruik maken van onderzeeboten, die veel
slachtoffers maakten en enorme schade aanrichtten. Ook koopvaardijschepen van neutrale landen
werden niet gespaard. In de laatste oorlogsjaren braken er verschillende malen muiterijen uit op de
Duitse vloot, ten gevolge van de slechte behandeling van de matrozen.
Slag bij Marne  1914
De Eerste Slag bij de Marne was een slag in de Eerste Wereldoorlog die werd uitgevochten tussen het
Franse en het Duitse leger. Von Kluck kreeg in de avond van 5 september opdracht zich terug te
trekken op de rivier de Aisne. Tussen 6 en 8 september slaagden de geallieerde troepen erin de
Duitse troepen te verslaan, daarbij geholpen door 6000 man die vanuit Parijs in gevorderde taxi's,
bussen en vrachtwagens naar het front werden gebracht.
Op instructie van de Duitse opperbevelhebber Von Moltke bezocht de luitenant-kolonel Hentsch de
hoofdkwartieren van de diverse Duitse legers om op de hoogte te stellen.
Door logistieke problemen konden de Franse troepen hun succesvolle tegenaanval niet volledig
uitbuiten. De Duitse troepen slaagden erin zich in te graven, wat het begin vormde van de
loopgravenoorlog.
Spartakus-opstand  1919
De Spartacusopstand was een opstand geïnspireerd door de Duitse Communistische partij KPD in
januari 1919. Deze opstand volgde na, of was een onderdeel van de Novemberrevolutie. De
Spartacusbond, opgericht door onder andere Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, probeerde in
samenwerking met de USPD en de linkse revolutionairen tevergeefs in Berlijn de macht te grijpen en
daar een sociaal-democratie of een radenrepubliek te stichten, naar het voorbeeld van de
Bolsjewieken in Rusland.
Dawesplan 1924
Een poging van de geallieerden om oorlogsherstelbetalingen af te dwingen van Duitsland nadat het
land in de Eerste Wereldoorlog was verslagen. Toen na 5 jaar het plan niet naar verwachting werkte
werd het afgeblazen. Het Dawesplan was een overeenkomst tot herstelbetalingen van Duitsland aan
de geallieerde landen als genoegdoening voor de door de Duitsers aangerichte schade in de Eerste
Wereldoorlog. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog kwamen de geallieerden in het verdrag van
Versailles met een plan voor herstelbetalingen door Duitsland. De grootte van deze betalingen bleek
te veel om door de tanende Duitse economie opgebracht te kunnen worden. In 1923 besloot
Duitsland de herstelbetalingen stop te zetten omdat het een te grote belasting was voor de nationale
economie. Als reactie hier op bezetten Franse en Belgische troepen het industriële Ruhrgebied
binnen de landsgrenzen van Duitsland. Deze bezetting van het centrum van de Duitse steenkolen- en
staalindustrie dreef de Duitsers tot grote woede, als 'passieve tegenaanval' beloofde de Duitse
regering stakers uit te betalen. Dit legde een zware last op de Duitse economie en zorgde voor een
enorme geldontwaarding dat jaar.
Rijksdagbrand  1933
De Rijksdagbrand was een brand op 27 februari 1933, waarbij het Duitse Rijksdaggebouw in Berlijn
grotendeels uitbrandde. De Nederlandse communist Marinus van der Lubbe werd als dader
opgepakt, vervolgd en geëxecuteerd, maar er is onder historici nog steeds discussie of hij de brand
wel daadwerkelijk heeft gesticht, en als dit zo was, of hij alleen handelde of hierbij is geholpen.
Voor Hitler was dit een goed begin om de afbraak van de parlementaire democratie te beginnen. Dus
de nazi’s zouden dit ook zelf kunnen hebben gedaan.
Ingebruikname van het concentratiekamp 1933
Het concentratiekamp Dachau was het eerste grootschalig opgezette concentratiekamp van de SS in
nazi-Duitsland. Het lag ten oosten van de Zuid-Duitse stad Dachau, ongeveer 20 km ten noordwesten
van München, de hoofdstad van de nazibeweging. Het was in gebruik van 22 maart 1933 tot aan de
bevrijding door Amerikaanse troepen op 29 april 1945.
Het concentratiekamp werd door Heinrich Himmler, leider van de SS (Reichsführer) en politiechef
van München, opgericht op het terrein van een voormalige munitiefabriek. Het was het enige kamp
dat tijdens de twaalfjarige heerschappij van de nazi’s voortdurend in gebruik was. Het ontwikkelde
zich als prototype voor nieuwe concentratiekampen en nam meerdere speciale posities in.
Instelling Rijkscultuurkamer  1933
In maart 1933 werd ook een ministerie van Propaganda opgericht onder leiding van Joseph
Goebbels. Op 10 mei 1933 werden in Duitse steden grote brandstapels opgericht waarop boeken
werden gegooid van linkse, joodse en andere ‘schadelijke’ schrijvers. In september 1933 stelde
Goebbels de Rijkscultuurkamer in. Journalisten, filmmakers, schrijvers, muzikanten en andere
kunstenaars en artiesten mochten alleen nog werken als ze er lid van waren. Ze kregen richtlijnen, en
als ze zich daar niet aan hielden werden ze uitgesloten. Hierop verlieten 2000 mensen het land.
Neurenberger wetten  1935
In 1935 kondigde Hitler de twee belangrijkste anti-Joodse wetten aan, de Neurenberger wetten.
 De joden zijn geen Duitse staatsburgers waren.
 verbood huwelijken tussen Joden en Germanen en stelde seks tussen hen strafbaar.
 Joden mochten ook geen ‘Duitsbloedig’ dienstmeisje jonger dan 45 in dienst hebben.
Volgens de Neurenberger wetten was een jood iemand die drie of vier voorouders had met het
joodse geloof. ‘Half-joden’ (met twee joodse voorouders) waren alleen jood als ze zelf het joodse
geloof aanhingen, een joodse partner hadden of het onwettige kind waren van een jood en een
‘Ariër’. In 1933 werden alle ambtenaren die niet konden aantonen dat ze vier Arische grootouders
hadden ontslagen.
Conferentie van München  1938
Het Verdrag van München is een verdrag tussen Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Italië
over de toekomst van Tsjecho-Slowakije. Het verdrag werd afgesloten op 30 september 1938 op de
Conferentie van München waarbij Tsjecho-Slowakije zelf niet aanwezig was. Met het verdrag werd
de agressieve annexatie door de Duitse Adolf Hitler van het Tsjechische Sudetenland door de 'grote
mogendheden' geaccepteerd. Het verdrag moest de vrede in Europa garanderen, het verdrag werd
door premier Neville Chamberlain van het Verenigd Koninkrijk aangeduid met Peace for our time.
Chamberlain verwachtte dat met Sudetenland de annexatiehonger van Hitler gestild zou zijn.
De conferentie van München in 1938 vormde het hoogtepunt van de Franse en Britse ‘appeasementpolitiek’. Zonder slag of stoot werd een deel van de soevereine staat Tsjechoslowakije aan een
agressief opererend Duitsland gegeven, onder de voorwaarde dat dit de laatste Duitse
gebiedsuitbreiding zou zijn. De geallieerden hoopten zo de wereldvrede te bewaren.
Nog geen jaar later viel Duitsland Polen binnen, waarmee de Tweede Wereldoorlog begon.
Wannsee-conferentie  1942
De Wannsee-conferentie was een op 20 januari 1942 uitnodiging van nazileider Reinhard Heydrich
gehouden bijeenkomst van vijftien hoge naziambtenaren in de aan de Wannsee bij Berlijn gelegen
Villa Marlier. Zij kwamen bijeen om te spreken over een 'definitieve oplossing' voor het
'Jodenvraagstuk' (Endlösung der Judenfrage). De bijeenkomst begon om 12.00 uur en duurde minder
dan twee uur. De Villa Marlier is tegenwoordig een gedenkplaats/museum.
Hoofdstuk 3 | De koude oorlog
Atoombom op Hiroshima  1945
De eerste atoombom werd op 6 augustus 1945 op de Japanse stad Hiroshima gegooid. De
Amerikaan Paul Tibbets was de piloot die de atoombom naar de Japanse stad bracht. Door de naeffecten van de bom werd het dodental bijna verdubbeld. Eind 1945 waren er ongeveer 140.000
mensen overleden. Met het gooien van de atoombom wilde Amerika het einde van de Tweede
Wereldoorlog bespoedigen. Gedurende de oorlog was in Amerika het zogenaamde Manhattan
Project van start gegaan, een uitermate geheim project waarbij gewerkt werd aan de ontwikkeling
van de atoombom.
Marshallplan  1947
De Marshallhulp heeft een belangrijk aandeel in de Nederlandse wederopbouw. Dit omvangrijk
materiele hulpplan treedt drie jaar na de Tweede Wereldoorlog in werking. Het is een initiatief van
de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George C. Marshall en is gericht op de
economische wederopbouw van de door de oorlog getroffen landen in Europa.
Redevoering senator McCarthy over communisten in de Verenigde Staten  1950
Op 9 februari 1950 hield de Amerikaanse senator Joseph McCarthy een toespraak voor een
republikeinse damesclub. Tijdens zijn redevoering toonde hij een papier waarop volgens hem de
namen stonden van tientallen communisten die op het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse
zaken werkten. Deze communistische infiltranten hadden volgens hem grote invloed. Ze waren er de
oorzaak van dat de VS te slap waren tegen het communisme. Daardoor rukte het communisme zo
hard op dat het nu ook de VS bedreigde. McCarthy was tot dan toe een tamelijk onbekende politicus,
maar na zijn speech kreeg hij enorm veel media-aandacht. Hij bleef zijn beschuldigen herhalen,
waarbij hij steeds andere getallen noemde en telkens andere mensen aanviel. Hij zei dat hij zijn
informatie kreeg van ‘goede Amerikanen’. In feite waren het verzinsels, maar leken toch
geloofwaardig. Dat kwam doordat veel Amerikanen toen doodsbang waren voor het communisme.
Bovendien werden juist in die tijd Amerikanen opgepakt die echt voor de Sovjets hadden
gespioneerd en bijvoorbeeld atoomgeheimen hadden doorgespeeld. Voor veel Amerikanen hadden
de acties van McCarthy nare gevolgen. Het leidde tot een heksenjacht op mensen die werden
verdacht van communistische sympathieën. In de filmindustrie, het onderwijs en bij de overheid
verloren hierdoor honderden mensen onterecht hun baan.
Bestorming Felix Meritis in Amsterdam  1956
In Nederland waren op zondag 4 november 1956 de hele dag meeslepende radioverslagen
te horen van de strijd in Boedapest. De anticommunistische gevoelens in het land liepen
hierdoor hoog op. In Amsterdam verzamelden zich die middag tientallen studenten en
nozems (werkende jongeren) bij de Felix Meritis, het hoofdkwartier van de communistische
partij CPN aan de Keizergracht, waar ook de partijkrant de waarheid werd gedrukt. Er
werden kreten geroepen als “moordenaars” en “verraders”.
De communisten trommelden tientallen partijgenoten op om het gebouw en hun krant te
verdedigen. De anticommunistische massa op straat groeide aan tot duizenden. De CPN
vroeg politiebescherming, maar de burgermeester zei dat hij weinig kon doen en wel
begreep dat de Amsterdammers ‘verbolgen’ (geërgerd) waren.
Toen om 19:00 uur in Felix Meritis de wekelijkse dansavond begon, kwam de woede op
straat tot uitbarsting. ‘Terwijl Boedapest brandt, dansen de communisten’ werd gezegd. De
massa rukte stenen uit de straat en bekogelde het partijgebouw. De communisten gooiden
stenen en flessen terug. Jongeren probeerden het gebouw aan de voor en achterzijde
binnen te dringen en in brand te steken, maar met stokken en staven bewapende
communisten verhinderden dat. Pas na urenlang gevechten herstelde de politie rond
middernacht de orde.
De communisten maakten daarna alsnog hun krant. Daarin stond dat de Hongaarse Opstand
het werk was van een stelletje fascisten die nu hun verdiende loon kregen. Het bleef daarna
nog dagen onrustig rond Felix Meritis.
Ich bin ein Berliner-toespraak van president Kennedy in Berlijn  1963
Ich bin ein Berliner ("Ik ben een Berlijner") is een citaat uit een toespraak die de
Amerikaanse president John F. Kennedy op 26 juni 1963 in West-Berlijn hield. Hij
onderstreepte de steun van de Verenigde Staten aan West-Berlijn, en dit 22 maanden nadat
de communistische DDR, een satellietstaat van de Sovjet-Unie, de Berlijnse Muur gebouwd
had. De toespraak wordt als een van de beste toespraken aller tijden beschouwd en geldt als
een opmerkelijk moment in de Koude Oorlog. Het was een geweldige morele opsteker voor
de West-Berlijners. De boodschap was tegen de Sovjet-Unie die de muur had gebouwd.
Praagse Lente  1968
In januari 1968 kwam in Tsjecho-Slowakije een nieuwe generatie communisten aan de
macht onder leiding van Alexander Dubêek.
Ze presenteerden een plan voor een ‘democratisch communisme’, met vrijheid van
meningsuiting en vrije verkiezingen. Dat werd het begin van de Praagse Lente, een korte
periode van hervormingen en optimisme. Vooral studenten en intellectuelen reageerden
enthousiast. Ze waren de onderdrukkingen zat en geloofden dat nu een ‘socialisme met een
menselijk gezicht’ zou ontstaan.
Aangemoedigd door hun enthousiasme voerde Dubêek veel sneller veranderingen door dan
hij van plan was geweest. Zo werd in juni de censuur (het tegenhouden of verbieden van
publicatie van bepaalde informatie) volledig afgeschaft.
De leiders van andere Oostbloklanden waren bang dat de Praagse Lente naar hun eigen land
zou overslaan. Ze vroegen daarom Breznjev om militair ingrijpen. Op 21 augustus vielen een
half miljoen militairen Tsjecho-Slowakije binnen. Anders dan destijds in Hongarije deden
bijna alle landen van het Warschaupact mee. Ook anders was dat er alleen vreedzaam verzet
werd geboden.
Hoop op de steun uit het Westen hadden de Tsjecho-Slowaken niet. Het was duidelijk dat de
VS de goede relatie met Moskou niet op het spel wilden zetten. Hoewel de militairen van het
Warschaupact niet hoefden te vechten, waren ze verrast door de onvriendelijke ontvangst.
Ze hadden verwacht dat ze welkom zouden zijn. Hun was immers verteld dat ze TsjechoSlowakije gingen verdedigen tegen Duitse en Amerikaanse invallers.
Op het neerslaan van de Praagse Lente volgden geen executies. Wie afstand nam van zijn
opvattingen, kon zijn baan houden. Wie weigerde, werd naar een uithoek van het land
gestuurd. De intellectuele werden tewerkgesteld in beroepen als glazenwasser of stoker.
Dubêek werd boswachter. Het resultaat was hetzelfde als in Hongarije: de totalitaire
dictatuur werd volledig hersteld.
Salt I ondertekend  1981
Sinds de bom op Hiroshima waren de kernwapens veel krachtiger geworden. Zo hadden de
VS in 1954 boven de Stille Oceaan een bom laten ontploffen waarvan de explosie meer dan
300 kilometer ver in alle richtingen te voelen was. Deze bom had in één klap heel New York
inclusief alle voorsteden kunnen wegvagen. De atoombommen werden ook veel sneller
doordat ze niet meer werden vervoerd met vliegtuigen, maar met rakketen. Sinds 1955
hadden de VS en de Sovjet-Unie intercontinentale raketten, waarmee ze binnen een half uur
elk doel op elkaars grondgebied met een atoombom konden vernietigen. Tijdens de
Cubacrisis hadden de VS al 500 van deze strategische raketten. De Sovjet-Unie had er 75. In
de jaren daarna haalde de Sovjet-Unie haar achterstand in. In 1969, toen beide
grootmachten ongeveer gelijk lagen, begonnen ze met onderhandelingen. Na tientallen
gespreksrondes leidden deze strategic arms limitations talks tot een verdrag: SALT I. Er stond
in dat ze niet nog meer intercontinentale raketten zouden bouwen en dat ze ook niet verder
zouden werken aan luchtverdedigingssystemen met rakketen die kernraketten uit de lucht
konden schieten. Overigens hielden ze enorme aantallen intercontinentale raketten: beide
meer dan 1000. Het verdrag werd in 1972 in Moskou ondertekend door de president Nixon
en Breznjev. De sfeer was uitstekend. Ook ondertekende ze een verklaring waarin ze
beloofden dat ze niet zouden proberen voordeel te halen ten koste van de ander.
Demonstratie tegen kernwapens in Amsterdam  1972
De West-Europese regeringsleiders hadden de VS zelf om middellange afstandsraketten
gevraagd als tegenwicht tegen de nieuwe Sovjetraketten. Maar door de sociale-culturele
veranderingen sinds de jaren 1960 hadden veel mensen weinig vertrouwen meer in hun
regeerders. De afkeer van de nieuwe kernwapens leidde dan ook tot massale demonstraties
vooral in West-Duitsland en Nederland.
Op 21 november 1981 was er een demonstratie in Amsterdam. De voorgaande vijftien jaar
was in Nederland al veel gedemonstreerd. De protestgeneratie had betogingen gehouden
tegen van alles en nog wat. Ook nu was de protestgeneratie ruim vertegenwoordigd. Dat
was logisch: niet allen waren velen doorgewinterde activisten, ze ware vaak ook antiAmerikaans. Ze hadden de Amerikanen niet meegemaakt als bevrijders en brengers van
welvaart, waardoor ze vooral de negatieve kanten van de VS zagen. Maar op deze
demonstratie kwamen ook vele anderen af. De zorg over de kernbewapening werd breed
gedeeld. Er waren die dag ruim 400 000 demonstranten in Amsterdam. Zo’n grote betoging
was er in Nederland nog nooit gehouden.
Hun massaliteit gaf de demonstranten een gevoel van macht, maar ze kregen van de
regering niet hun zin. Twee jaar later was er een nog grotere antikernwapendemonstratie in
Den Haag, met 550 000 deelnemers. Ook nu haalde het weinig uit. De regering en de
Tweede Kamer beslisten, en wilden niet dat Nederland zich als enige tegen de nieuwe
kernwapens verzette.
Download