Bijlage 2

advertisement
St.-Jan Berchmanscollege
Naam: 1)……………………………………………………
2)……………………………………………………
Diest
Klas:
Datum:
Practicum biologie: Lichtmicroscopische bouw van de cel
Leraar: C. Schramme
_______________________________________________________________________
Lichtmicroscopische bouw van de cel.
Doel van het practicum:
.......................................................................................................................................................
.......................................................................................................................................................
.......................................................................................................................................................
.......................................................................................................................................................
Benodigdheden:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Proefopstelling:
Bezoek volgende site om de verschillende delen van de microscoop te leren kennen:
http://docweb.khk.be/Hilde%20Bertrands/Biochemie/def/biochemie/analyse/basics/samen.ht
m
Je kent de volgende onderdelen: - oculair
- revolver
- objectief
- voorwerptafel (kruistafel)
- condensor
- condensorschroef
- macro- en microschroef
- verlichting
- lichtschakelaar
Je kunt de vergroting aflezen die je gebruikt tijdens de microscopieoefening. (zie ook
bovenstaande site)
Proefuitvoering:
Je brengt met een pincet een heel klein beetje (moet in principe maar één cellenlaag dik zijn!)
van het weefsel of object op het draagglas. Je brengt hierop een druppeltje water of kleurstof
1
(KI3 of lugol) aan. Je laat hierop voorzichtig, schuin (om zo weinig mogelijk luchtbellen te
hebben) een dekglaasje vallen.
We bekijken en tekenen achtereenvolgens epidermiscellen ajuin, epitheelcellen van het
mondslijmvlies, cellen van het vruchtvlees van een tomaat, cellen van een blad van waterpest
of schroefwier en cellen van de aardappel. Voor werkwijze zie opdracht 1.1 in je
opdrachtenboek p. 5.
Instellen van een microscoop:
1) Controleer of het kleinste objectief is ingesteld.
2) Breng het klaargemaakte preparaat op zijn plaats.
3) Zijwaarts toekijken en het kleinste objectief naar beneden draaien.
Opgelet: het objectief (de lens) mag het preparaat niet raken.
4) Nu door het oculair kijken en het objectief langzaam naar je toe draaien met de
macroschroef tot je een beeld krijgt.
5) Bijregelen met de microschroef.
6) Indien men sterker wil vergroten moet men terug herbeginnen vanaf nummer 3
Teken nu nauwkeurig enkele cellen en benoem de celstructuren die je ziet. Gebruik kleuren.
Teken overzichtelijk, telkens slechts één of enkele cellen. Noteer ook telkens de vergroting.
Waarnemingen:
1) Epidermiscellen ajuin:
2) Epitheelcellen van mondslijmvlies:
2
3) Cellen van het vruchtvlees van tomaat:
4) Cellen van waterpest of schroefwier:
5) Cellen van de aardappel:
3
Verwerking meetresultaten:
Beantwoord onderstaande vragen. Zoek eventueel op in je handboek.
1) Bij het preparaat van het ajuinvliesje gebruikte je lugol als kleurstof. Welk organel is
hierdoor beter zichtbaar?
…………………………………………………………………………………………..
2) Kon je bij het preparaat van het mondslijmvlies de ‘rand’ van de cel duidelijk
waarnemen? En bij het ajuinvliesje? Wat kan je besluiten uit die verschillen? Hoe heet
die ‘rand’ bij respectievelijk dierlijke en plantaardige cellen?
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………...
...........................................................................................................................................
3) Hoe heet de ingesloten vloeistof van de cel?
…………………………………………………………………………………………..
4) Zoek de juiste naam op van de rode kleurstofkorrels die je ziet bij de tomatencellen.
…………………………………………………………………………………………...
5) Bij waterpest en schroefwier zag je groene korrels:
………………………………………………………………………………………….
6) Bij de aardappel gebruikte je ook lugol. Lugol is een bruine kleurstof. In de
aardappelcellen zie je echter donkerblauwe zetmeelkorrels of ……………………….
of …………………………………. In aanwezigheid van zetmeel verandert lugol van
bruin naar blauw. Men noemt lugol dus ook een ………………………….. voor
zetmeel.
7) Kleurstofkorrels of ………………………., bladgroenkorrels of ……………………..
en zetmeelkorrels of …………………………….. of …………………………… zijn
…………………………….
8) Een plantaardige cel behoudt haar stevigheid door de aanwezigheid van een soort
blaasje gevuld met een waterig vocht. Men noemt dit een ……………………..
Dierlijke cellen hebben ook ………………………, doch die zijn veel kleiner. Deze
blaasjes zijn begrensd door een …………………………….. (Die blaasjes en hun
begrenzing kan je moeilijk zien met de lichtmicroscoop.)
Besluit:
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
4
Download