- Scholieren.com

advertisement
Nask samenvatting hoofdstuk 1
1. Krachten
als er een kracht op je lichaam wordt uitgeoefend, kun je dat vaak voelen.
Een voorwerp kan vervormen als er een kracht op werkt.
- elastisch: deze vervorming is tijdelijk. Na de vervorming keert het terug naar zijn
oorspronkelijke vorm. (tennisracket)
- Plastisch: deze vervorming is blijvend. (metaal)
De beweging van een voorwerp kan veranderen als er een kracht op werkt.
Als je een stuk elastiek uitrekt, voel je het stuk elastiek aan je handen trekken. Deze
kracht noem je veerkracht Fv.
Als je fietst, oefenen je voeten een kracht uit op de pedalen. Deze kracht noem je
spierkracht Fsp.
Een valbeweging is het gevolg van een aantrekkende kracht door de aarde. Deze kracht
noem je zwaartekracht Fz.
De eenheid van kracht is newton(N). 1 kilo is gelijk aan 10 N.
1. de richting van de pijl van de kracht geeft aan in welke richting de kracht werkt.
2. de plaats waar de pijl begint is het aangrijpingspunt, hier wordt de kracht
uitgeoefend.
3. de lengte van de pijl geeft aan hoe groot de kracht is.
De resultante= alle krachten bij elkaar optellen, hou wel rekening met de richting.
(links is negatief, rechts is positief.)
Krachten in ongelijke richtingen
1. hulplijnen tekenen.
2. resultante tekenen, opmeten.
2. Zwaartekracht, gewicht en stabiliteit
Voorwerpen worden aangetrokken door de aarde (zwaartekracht Z), ze oefenen een
kracht uit op de ondergrond. Zwaartekracht werkt op het voorwerp en kracht werkt op
de ondergrond.
Als massa’s van voorwerpen groter zijn OF als voorwerpen dichter bij de aarde zijn,
worden ze harder aangetrokken door de kracht van zwaartekracht.
Zwaartepunt= denkbeeld punt waar je de zwaartekracht kunt laten aangrijpen.
Ligt het zwaartepunt boven het steunvlak, dan is het voorwerp in evenwicht.
Je kunt stabiliteit op twee manieren vergroten…
- door het steunvlak groter te maken.
- door ervoor te zorgen dat het zwaartepunt lager komt te liggen.
Als je rechtop staat, ligt je zwaartepunt ongeveer bij je navel.
3. Krachten meten
een voorwerp van 1 kilogram ondervindt een zwaartekracht van 9,81 N.
de uitrekking van de veer is recht evenredig met de kracht waarmee je trekt: als de
kracht 2 x zo groot wordt, wordt de uitrekking ook 2 x zo groot.
Veerconstante geeft aan hoeveel newton er nodig is per cm of meter uitrekking.
Veerconstante = kracht / uitrekking
C=F/u
Een veer met C = 200 N/cm is stugger dan een veer met C = 2 N/cm.
Massa = eenheid is kilogram . Hangt niet af van de plaats.
Gewicht = kracht, kan niet in Newton.
Op de maan blijft zijn massa even groot maar zijn gewicht wordt 6 x zo klein.
4. Hefbomen
Als er kinderen op een wip zitten, werken er links en rechts van het draaipunt
krachten op de wip. De afstand tussen kracht en draaipunt heet de arm van de kracht.\
Een draaiing met de klok mee is rechtsom, tegen de klok in is linksom.
Er is evenwicht als geldt:
Kracht x arm (linksom) = kracht x arm (rechtsom)
F x d(linksom) = F x d (rechtsom)
Moment = F x d
Momentenwet = als er linksom evenveel evenwicht is als rechtsom.
Bij de meeste hefbomen is er…
- een grote afstand tussen draaipunt en spierkracht
- een kleine afstand tussen draaipunt en hefkracht.
5. Druk
Hoe groter een oppervlakte is, hoe beter de kracht(die op de ondergrond werkt) wordt
verdeeld.
Druk = kracht / oppervlakte
p=F/A
1 n/m2 = 1 Pa
Druksterkte= De maximale druk die een materiaal kan verdragen.
Treksterkte = hoever je kan trekken voordat een materiaal breekt.
Bijvoorbeeld
Staal heeft een treksterkte van 40 kN/cm2.
dus een stalen kabel met een doorsnede van 1 vierkante cm breekt bij een trekkracht
van 40.000 N.
Download