Subacromiaal impingement syndroom Inklemmingssyndroom van

advertisement
Subacromiaal impingement syndroom
Deze uitgebreide informatiefolder wordt u aangeboden door de Maatschap Chirurgen & Orthopeden
Arnhem. Deze maatschap maakt deel uit van de Alysis Zorggroep.
Subacromiaal impingement syndroom
Inklemmingssyndroom van de schouder
Auteur: G.J. Boog
1. De aandoening
De schouder is een complex gewricht tussen de bovenarm en het schouderblad. Het schouderblad
bestaat uit het gewrichtskommetje en het schouderdak.
Over de schouderkop en onder het schouderdak ligt een peesblad (de zogenaamde ‘cuff’ met hierop
een slijmbeurs, wat ervoor zorgt dat de schouder op een goede manier kan bewegen. Bij een aantal
mensen functioneert dit complexe gewricht niet goed, wat leidt tot klachten in de schouderregio. Hoe
dit precies ontstaat is niet duidelijk, er zijn hiervoor meerdere theorieën. Kort gezegd komt het erop
neer dat er onvoldoende ruimte is onder het schouderdak, waardoor de eronder lopende pees inklemt
tussen dit schouderdak en de schouderkop. Dit geeft irritatie en zwelling van de pees en/of slijmbeurs,
waardoor een pees- en/of slijmbeursontsteking ontstaat. Er kunnen ook verkalkingen optreden in de
pees, deze zijn soms zichtbaar op een röntgenfoto. In een aantal gevallen kan langdurige irritatie
aanleiding geven tot degeneratie (‘veroudering’) van de pees met soms een scheurtje in de pees tot
gevolg.
Het inklemmingssyndroom is een relatief vaak voorkomend probleem dat uit zichzelf ontstaat.
Ongeveer 5-10% van de bevolking krijgt ooit in meer of mindere mate te maken met dit probleem,
50% hiervan bezoekt de huisarts. In meer dan de helft van de gevallen verdwijnen de klachten binnen
een jaar. Slechts een kleine groep met langdurige klachten bezoekt uiteindelijk een specialist.
De grootste groep mensen, die last heeft van het inklemmingssyndroom, is tussen de 30 en 50 jaar
oud. Vooral mensen die met de armen veel boven schouderniveau moeten werken, lopen een risico.
Meestal is één zijde aangedaan, soms hebben mensen last van beide schouders. Er is geen erfelijke
factor bekend.
Figuur 1: Normale schouder.
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 6 januari 2009
Figuur 2: Pees ruptuur.
1/4
Subacromiaal impingement syndroom
2. De klachten
Het inklemmingssyndroom van de schouder wordt gekenmerkt door een zeer grote variatie aan
klachten. Dit maakt de diagnose niet altijd eenvoudig. De pijn wordt vaak gevoeld aan de voor- en
buitenzijde van de betreffende schouder, maar ook de bovenkant of achterzijde kan pijnlijk zijn.
Patiënten klagen in een aantal gevallen ook over uitstraling naar de nek of de arm, soms zelfs tot in
de vingers. Dit maakt het soms lastig om de klachten te onderscheiden van een zenuwbeklemming ter
plaatse van de nekwervels. Het karakter van de pijn varieert van dof tot vlammend. De functie en
bewegingsvrijheid van de schouder kan normaal zijn, maar ook ernstig beperkt door de pijn. Met
name bij bewegingen als heffen en reiken wordt pijn ervaren. Dagelijkse dingen als haren kammen of
een BH-bandje vastmaken zijn vaak moeilijk of niet mogelijk. Ook de nachtrust wordt vaak verstoord
omdat mensen niet op de pijnlijke schouder kunnen liggen. Andere aandoeningen, die min of meer
soortgelijke klachten kunnen geven, zijn arthrose (‘slijtage’) van de schouder, ‘frozen shoulder’,
peesscheur van de schouder, reuma of een probleem in de nek.
Om tot de diagnose te komen, onderzoekt de specialist uw schouder. Tevens worden meestal
röntgenfoto’s gemaakt. Eventueel kan een echografie gemaakt worden. Hierop is met name de pees
goed te beoordelen.
Figuur 2: Normale röntgenfoto van de schouder.
Figuur 3: Röntgenfoto met kalk in de pees (pijl).
3. De operatie
In de meeste gevallen van het inklemmingssyndroom is een operatie gelukkig niet nodig. Bij meer dan
de helft van de mensen verdwijnen de klachten spontaan. Wanneer dit niet gebeurt, kan een
ontstekingsremmend medicijn worden voorgeschreven, een zogenaamde NSAID. Ook fysiotherapie
heeft een plaats in de behandeling van deze schouderklachten. Door middel van een gericht
oefenprogramma kunnen de spieren rondom de schouder worden getraind, zodanig dat de
schouderkop beter voor het schouderkommetje blijft staan en er minder inklemming optreedt. Ten
slotte kan een injectie met een ontstekingsremmend middel (corticosteroïd) worden gegeven in de
slijmbeurs om de irritatie te verminderen. Als er verkalkingen zichtbaar zijn op de röntgenfoto,
kunnen deze eventueel door de radioloog met een echografie worden aangeprikt en worden
opgezogen. Dit gebeurt poliklinisch onder plaatselijke verdoving. Een dergelijke behandeling wordt
‘barbotage’ genoemd.
Indien deze conservatieve middelen (=niet operatief) niet helpen, kan eventueel door de specialist een
operatie worden voorgesteld. In de regel zal pas tot opereren worden overgegaan als de klachten al
langer dan één jaar bestaan en niet reageren op bovengenoemde behandelingen. Bij het
inklemmingssyndroom van de schouder is de beslissing om te opereren afhankelijk van meerdere
factoren, die per individueel geval afzonderlijk bepaald worden. Het is zeker niet zo dat alle
schouderklachten met een operatie op te lossen zijn.
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 6 januari 2009
2/4
Subacromiaal impingement syndroom
Het doel van een eventuele operatie is meer ruimte creëren voor de pees door een stuk bot van het
schouderdak af te halen, de zogenaamde ‘Neer plastiek’. Dit kan door middel van een normale
operatie of door middel van een kijkoperatie. Welke methode wordt gebruikt, beslist de behandelend
specialist. Ook wordt de pees tijdens de operatie geïnspecteerd. Indien hierin een scheurtje aanwezig
is, wordt dit, indien mogelijk, gehecht. De operatie duurt gemiddeld genomen een half uurtje. Bij de
open procedure wordt een incisie gemaakt aan de buitenzijde van de schouder, bij de kijkoperatie een
twee- of drietal kleine incisies voor de kijk- en hulpinstrumenten. Na de operatie wordt meestal een
soort mitella aangelegd.
Figuur 4: Verschil voor (links) en na (rechts) operatie: deel van schouderdak verwijderd.
4. De opname
Als wordt besloten tot een operatie, wordt de patiënt door de specialist op de wachtlijst geplaatst. De
patiënt wordt voor de operatie gezien door de anesthesist (narcotiseur). Deze zorgt tijdens de
operatie voor de narcose. Dit kan een algehele narcose zijn of een regionale verdoving van de
schouder en arm door een tijdelijke zenuwblokkade. De anesthesist bespreekt dit met de patiënt. Hij
of zij zal verder gegevens noteren over de algehele gezondheid en medicijngebruik van de patiënt.
Op de dag van de operatie zelf wordt de patiënt opgenomen op de verpleegafdeling, het tijdstip is
afhankelijk van het geplande operatietijdstip. Een uur voor de geplande operatie gaat de patiënt naar
de voorbereidingsruimte van de operatiekamer. Hier worden de voorbereidingen getroffen voor de
operatie. De patiënt krijgt een infuus en eventueel wordt hier de zenuwverdoving verricht. Daarna
gaat de patiënt naar de operatiekamer. Bij zowel de algehele verdoving als de zenuwblokkade zal de
patiënt slapen tijdens de operatie. Na de operatie gaat de patiënt naar de uitslaapkamer. Nadat de
patiënt goed wakker is, gaat hij/zij hiervandaan terug naar de verpleegafdeling. De patiënt heeft dan
de mitella om. Eventueel zit er een slangetje (drain) in de wond om bloed af te voeren. Dit wordt de
volgende dag verwijderd. Na een kijkoperatie kan de schouder de eerste dagen gezwollen zijn. Dit
komt door het vocht dat tijdens de kijkoperatie door de schouder wordt gespoeld. De patiënt blijft
meestal één nachtje op de afdeling. De volgende dag komt de fysiotherapeut op de afdeling om met
de patiënt te oefenen. Deze zal de patiënt uitleg geven over de verdere revalidatie. Nadat de
fysiotherapeut is geweest en er verder geen problemen zijn, kan de patiënt naar huis. De patiënt
gaat na ontslag, onder begeleiding van een fysiotherapeut, verder met oefenen. Wanneer de pees
moet worden gehecht, verloopt het revalidatieschema anders. De patiënt zal dan de eerste 6 weken
rustig aan moeten doen om de pees te laten genezen. Tevens krijgt de patiënt voor de eerste twee
weken pijnstillers voorgeschreven, deze kan bij de eigen apotheek afgehaald worden. Er wordt een
controle afspraak gemaakt op de polikliniek orthopedie, meestal 6 weken na de operatie.
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 6 januari 2009
3/4
Subacromiaal impingement syndroom
5. Mogelijke complicaties
Elke operatieve ingreep kent complicaties, dat wil zeggen dat er in een enkel geval een ongewenst
bijverschijnsel optreedt. Bij deze operatie is de kans op een complicatie zeer klein.
Eventuele complicaties zijn een nabloeding, een wondinfectie en doofheid rondom het litteken. Al deze
complicaties zijn vervelend, maar geven geen aanleiding tot blijvende schade.
Tevens kan een zogenaamde ‘frozen shoulder’ ontstaan na de operatie. Dit is een irritatie van het
kapsel, waardoor de schouder pijnlijk en beperkt te bewegen is. Dit is een complicatie, die meestal
meer tijd vergt om van te herstellen.
6. Resultaten
Het resultaat van een Neer-operatie is moeilijk direct na de operatie in te schatten. Met name de
eerste zes weken na de operatie ondervinden patiënten nog klachten zoals pijn, beperkte functie en
zwelling. Dit wordt in de periode daarna geleidelijk minder. Het uiteindelijke resultaat valt pas te
beoordelen een half jaar tot één jaar na de operatie. Volgens medische literatuur bedraagt het
succespercentage 70 á 80%. Waarom een operatie al dan niet succesvol is, is moeilijk te voorspellen.
De indicatiestelling vóór de operatie speelt hierbij wel een belangrijke rol.
Bij een peesscheur is het resultaat met name afhankelijk van de kwaliteit van de pees. Indien deze
matig is, is de kans groter dat uiteindelijk de pees weer afscheurt. Vaak is het dan niet mogelijk de
pees opnieuw te hechten.
7. Leefregels
De fysiotherapeut zal de patiënt op de dag van of de dag na de operatie op de afdeling bezoeken. Hij
of zij zal de patiënt uitleggen wat de nabehandeling zal zijn. Ook heeft de patiënt een draagband
gekregen. Deze zal de patiënt ongeveer de eerste 2 weken na de operatie om hebben. Indien het heel
goed gaat, mag deze eerder af in overleg met de fysiotherapeut thuis.
Na ontslag maakt de patiënt een afspraak met een fysiotherapeut in de eigen buurt. Deze zal de
revalidatie verder begeleiden. Er zijn weinig dingen die de patiënt niet mag doen. Met name boven het
hoofd heffen en reiken wordt de eerste periode afgeraden. Voor de wondgenezing is het ook belangrijk
de eerste 2 weken rustig aan te doen. De wond mag niet te nat worden. Douchen mag, maar in bad
gaan wordt afgeraden. Als er problemen zijn met de wond of de patiënt ontwikkelt koorts na de
operatie, wordt verzocht contact op te nemen met de Polikliniek Orthopedie.
Hervatting van werkzaamheden is afhankelijk van het soort werk, maar kan gemiddeld na 2-6 weken
geschieden. De patiënt wordt geadviseerd hierover goede afspraken te maken met de werkgever en
bedrijfsarts.
Autorijden mag weer na 2-4 weken, afhankelijk van de klachten. Sportactiviteiten kunnen na 8 weken
worden hervat, ook afhankelijk van het beloop van de revalidatie. De patiënt wordt geadviseerd voor
al deze zaken te overleggen met de eigen fysiotherapeut.
Wanneer er ook een scheurtje in de pees hersteld is, duurt het revalidatietraject langer. De eerste zes
weken mag de patiënt niet actief de schouder gebruiken. De patiënt draagt dan ook langer de
schouderband. Ook terugkeer naar werk en sport duurt langer, gemiddeld pas na 3 maanden. Hierin
zal de fysiotherapeut de patiënt ook weer begeleiden. Tevens zal de arts tijdens het polikliniekbezoek,
6 weken na de operatie, aangeven wat wel en wat niet kan.
Voor eventuele vragen kan de patiënt ook contact opnemen met de Polikliniek Orthopedie.
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 6 januari 2009
4/4
Download