- Scholieren.com

advertisement
Examenkatern Hoofdstuk 2: De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
1515-1648
1. De christelijke Kerk in West-Europa valt uiteen
In 1568 begon in Nederland de opstand tegen de Spanjaarden. De Nederlanden waren een deel van
een groot Spaans rijk dat werd bestuurd door Filips II. Hij was zijn vader, Karel V, opgevolgd als heer
der Nederlanden. De opstand begon als een meningsverschil over de reactie van de overheid op
aanhangers van het protestantisme onder een minderheid van de bevolking in de Nederlanden.
Groeiende kritiek op de christelijke Kerk rond 1500
Aan het begin van de 16e eeuw splitste de christelijke Kerk, dankzij een verschil over het geloof.
Critici vonden dat de Kerk de Bijbel anders uitlegde dan volgens hen zou moeten en dat de Kerk er
gebruiken op na hield die nergens in de Bijbel terug te vinden waren. De leiding van de Kerk was het
hier niet mee eens.
Erasmus was een Nederlandse criticus, hij wilde enkel de aflaathandel in de Kerk afschaffen. Anderen
besloten zich van de Kerk te scheiden en een nieuwe Kerk te stichten. Zij worden hervormers
genoemd en hun beweging de hervorming of reformatie. De nieuwe Kerken waren ontstaan uit
protest tegen de bestaande Kerk, de Kerken worden daarom protestants genoemd. De oude Kerk
wordt meestal katholieke of rooms-katholieke Kerk genoemd. Luther en Calvijn waren hervormers
die de meeste aanhang verwierven.
De kritiek van Luther op de oude Kerk
Luther had op de volgende punten kritiek:
-
-
Hij verkondigde dat de machtsaanspraken en zelfgemaakte wetten en regels van de Kerk
onterecht waren/
Alleen de Bijbel was volgens hem richtinggevend. Iedereen moest volgens hem de Bijbel lezen in
de volkstaal. In de Kerk lazen en verklaarden priesters de Bijbel.
Men kwam volgens hem niet in de hemel door goede werken te doen en door de Kerk geld te
betalen, maar door te geloven in God. Hij was fel tegen de aflatenhandel, waarmee de Kerk het
mogelijk maakte om zonden af te kopen met geld en te betalen voor Gods vergeving.
Luther wilde ten slotte het pausschap, het celibaat, veel sacramenten, de heiligenverering en de
kloosterorden afschaffen, omdat daarover niks in de Bijbel stond.
In 1519 kozen de vorsten in het Duitse rijk Karel V tot keizer. Hij wilde het katholicisme handhaven,
maar Luther kreeg steun van de vorsten. Zij hadden grote legers, dus de keizer kon niks doen. de
vorsten vonden het lutheranisme aantrekkelijk:
-
Zij werden het hoofd van de Kerk.
Ze konden de kloosters sluiten en de bezittingen van de kloosters overnemen.
Volgens het lutheranisme moesten onderdanen de vorst altijd gehoorzamen, ook als de vorst
zich slecht gedroeg.
Bij de Vrede van Augsburg in 1555 dwongen d vorsten Karel V de afspraak ‘cuius regio eius religio’ af.
Dit hield in dat de vorst het geloof van zijn onderdanen kon bepalen. Voor Karel V was de Vrede een
nederlaag, want hij wilde de eenheid onder de christenen bewaren.
Verschillen tussen het lutheranisme en het calvinisme
Johannes Calvijn (Frans) was een tweede belangrijke hervormer. De verschillen tussen Calvijn en
Luther:
-
Bij de Lutheranen is de vorst het hoofd van de Kerk, bij de calvinisten bestuurt iedere ‘gemeente’
zichzelf door een raad van gekozen ouderlingen.
Anders dan de lutheranen mogen calvinisten tegen hun vorst in opstand komen, als deze handelt
tegen ‘Gods gebod’.
In Nederland werd de calvinistische Kerk het belangrijkst. Deze werd eerst de gereformeerde Kerk,
en later de Nederlandse Hervormde Kerk genoemd.
2. De Opstand in de Nederlanden breekt uit
Oorzaken van de Opstand
De indirecte oorzaken voor het ontstaan van de Opstand:
1. De sterke positie van de stedelijke burgerij in de Nederlanden:
De welvaart in Nederland was hoof, door opbloeiende handel en nijverheid. De Bourgondische
vorsten hadden geprofiteerd van de welvaart door belastingen in ruil voor privileges aan de
gewesten. In 1477 werd Maria hertogin van Bourgondië. Zij schonk de Nederlandse gewesten
allerlei rechten, om steun te verkrijgen. Zich beroepende op privileges uit het verleden, deed
Gent geen bijdrage aan een bede. Karel V strafte de stad een jaar later met geweld. Gent deed al
vroeg mee aan de opstand.
2. De splitsing van de christelijke Kerk door de Hervorming:
De meeste Nederlanders bleven katholiek, maar het aantal protestanten groeide. Aan het begin
waren er veel aanhangers van Luther, maar sinds 1560 nam ook het aantal calvinisten sterk toe.
Directe oorzaken voor het ontstaan van de Opstand:
1. Karel V en Filips II gaan protestanten streng vervolgen:
Ze wilden de katholieke kerk handhaven en vervolgden de protestanten met steeds strengere
plakkaten (wetten). Vaak voerden bestuurders die plakkaten of wetten niet of met tegenzin uit,
omdat ze verdraagzaam waren en vervolging vanwege godsdienst afkeurden. Ook vonden ze de
plakkaten een inbreuk op hun rechten.
2. Karel V en Filips II streven naar centralisatie en ongedaan maken van privileges:
De landvoogd(es) de drie Collaterale Raden vormden samen in Brussel een centrale regering voor
alle gewesten. Deze machtsverhouding botste met de opkomst van de burgerij uit de steden.
Deze wilde vrijheidsrechten behouden en vastleggen.
Reacties van edelen en calvinisten
In april 1566 bood een groep edelen Margaretha van Parma, de landvoogdes, een Smeekschrift aan.
Daarin stond het verzoek de plakkaten af te schaffen. Zij beloofde dat de plakkaten minder streng
uitgevoerd zouden worden en stuurde het smeekschrift door naar Filips.
Door het soepele optreden van Margaretha, durfden de calvinisten openlijke acties te doen, zoals het
houden van hagenpreken. In 1566 kwamen groepjes calvinisten openlijk in verzet tijdens de
katholieke Kerk tijdens de Beeldenstorm. Deze begon in augustus in Vlaanderen, daar woonden de
meeste calvinisten. Er werden met geweld heiligenbeelden, schilderijen en andere kostbaarheden uit
de Kerken vernield of verwijderd. Zo werden de Kerken gezuiverd en geschikt voor de protestantse
godsdienst. Het waren kleine groepjes mensen die meededen, de meerderheid van de bevolking
(katholieken) keek passief toe. De landvoogdes wist de orde te herstellen.
De opstand begint
Filips 2 vond dat de adel schuldig was aan de Beeldenstorm en stuurde de hertog van Alva met een
leger naar de Nederlanden (1567). Margaretha van Parma nam ontslag en Alva werd landvoogd. Hij
verving Willem van Oranje, die zich tegen het beleid van Filips 2 had verzet. Alva stelde een centrale
rechtbank in, de Raad van Beroerten. Deze Raad trad hard op en had de taak deelnemers aan de
Beeldenstorm en andere opstandige activiteiten te straffen.
Het beleid van Alva werd de directe oorzaak (=aanleiding) van de Opstand. Vele inwoners waren naar
het buitenland gevlucht, ook Willem van Oranje, zij begonnen een strijd tegen de Spaande
overheerser vanaf het buitenland. In 1568 vielen Willem van Oranje en zijn twee broers op drie
plaatsen, met huurlegers, vanuit het oosten Nederland binnen. De huurlegers kregen geen steun van
de bevolking en werden door Alva verslagen. Vanuit het Westen vielen de Watergeuzen aan, zij
kregen in 1568 toestemming om guerrilla te voeren in de Nederlanden en op zee. De Watergeuzen
waren calvinisten die voor Alva naar Engeland of het Noord-Duitse kustgebied waren gevlucht. Ze
voorzagen in hun levensonderhoud door kaaptochten te houden langs de Nederlandse kust.
Eerst strijd tussen Holland en Zeeland tegen Spanje
op 1 april 1572 veroverden de Watergeuzen Den Briel, de calvinisten maakten zich meester van de
macht in Hollandse en Zeeuwse steden en delen van Gelderland en Overijssel. Vertegenwoordigers
van twaalf Hollandse steden en de Geuzen kwamen in juli 1572 samen in een Statenvergadering in
Dordrecht, hier werd het volgende besloten:
-
Gezamenlijk de financiële lasten van de verdediging op zich nemen;
Willem van Oranje erkennen als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Oranje was na zijn
vlucht vervangen door de graaf van Bossu.
De Statenvergadering was revolutionair:
-
Alleen de landsheer (Filips 2), de landvoogd(es) of de stadhouder had het recht om een
Statenvergadering bijeen te roepen;
Alleen de landsheer mocht een stadhouder benoemen.
Alva ondernam weinig tegen de opstand van de Watergeuzen in Den Briel en Holland. De
opstandelingen organiseerden zich zo. Alva was bang voor een aanval uit Frankrijk. De hugenoten
(protestanten) en katholieken bestreden daar elkaar. Als de hugenoten zouden winnen, zouden ze de
opstandelingen in Nederland gaan steunen. Om de strijd in Frankrijk te sussen, liet de katholieke
Franse koning Karel IX zijn zus in augustus 1572 trouwen met een hugenoot, Hendrik van Navarra.
Veel hugenoten kwamen naar Parijs, om bij de bruiloft te zijn. Na de bruiloft werden alle
protestantse leiders vermoord, dezelfde nacht nog. Hendrik van Navarra bleef gespaard. Deze
bruiloft wordt de bloedbruiloft genoemd. Hendrik werd later koning van Frankrijk. Hij was
verdraagzaam op godsdienstig gebied en werd net als Willem van Oranje in 1610 door een katholiek
vermoord. Na de Bloedbruiloft was er geen angst meer voor de Franse steun, Alva ging het verzet
harder aanpakken.
Alva en Requensens slagen er niet in het verzet te onderdrukken
Alva stuurde soldaten om de Geuzen uit Holland en Zeeland te verdrijven, dit begon goed. Bij
Haarlem liep het Spaanse leger vast en uiteindelijk werd de stad toch overwonnen. De belegeringen
van Alkmaar en Leiden mislukten. In 1573 verving Filips 2 Alva als landvoogd door Requensens,
omdat het Alva niet lukte de opstand te sussen. Het lukte Alva en Requensens niet de opstand te
onderdrukken:
-
-
De belegeringen van steden waren erg duur, Filips had ook door de oorlog tegen de Osmaanse
Turken geldnood. Alva en Requensens kregen een geldgebrek en konden hun troepen zo niet
motiveren.
Holland en Zeeland hadden een militair-strategisch voordeel. De opstandelingen beheersten de
waterwegen, zoals de grote rivieren. De Spanjaarden konden pas bij Nijmegen oversteken om
hun troepen te bevoorraden. Requensens stierf in maart 1576 plotseling en er was niet direct
een opvolger. Aan de Spaanse kant ontstond een gezagscrisis, hier profiteerden de
opstandelingen van.
De andere gewesten sluiten zich – tijdelijk – bij Holland en Zeeland aan: de Pacificatie van
Door de strijd ontstond er politieke en godsdienstige verdeeldheid in de Nederlanden:
-
Het Spaanse leger heroverde alle opstandige steden, behalve een aantal in Holland en Zeeland.
Er ontstond een tegenstelling tussen het de gewesten, in een deel waren er katholieken en in
een ander deel calvinisten. Holland en Zeeland waren vrij van geweten, een beperkte vrijheid van
godsdienst: men mocht binnenshuis geloven wat men wilde, maar in het openbaar was alleen de
Gereformeerde Kerk toegestaan (geen godsdienstvrijheid).
Gewesten die eerder trouw waren aan het Spaanse gezag, kregen last van de Spaanse troepen. Ze
gingen plunderen en muiten, zoals in 1576 in Antwerpen. Ze sloten vrede met Holland en Zeeland: de
Pacificatie van Gent (november 1576). De gewesten sloten hierin een bondgenootschap:
-
De Spaanse troepen moesten de Nederlanden verlaten;
Op godsdienstig gebied zou er geen vervolging meer plaatsvinden;
In Holland en Zeeland was alleen het calvinisme toegestaan, er bleef wel gewetensvrijheid;
De andere gewesten kregen vrijheid om een eigen beleid op godsdienstig gebied te voeren.
De godsdienstkwestie leidde al snel tot het mislukken van de Pacificatie van Gent:
-
-
-
De calvinisten maakten zich meester van de macht in Amsterdam en veel Brabantse en Vlaamse
steden (Gent, Brugge en Ieper). Dit was in strijd met de Pacificatie, ze verboden ook het
katholicisme in die steden.
Drie Waalse gewesten (Henegouwen, Artesië en Waals-Vlaanderen) sloten hierop in 1579 een
verbond, de Unie van Atrecht. Deze Unie sloot vrede met Spanje en onderwierp zich aan Filips, ze
erkenden ook de nieuwe Spaanse landvoogd Parma (zoon van Margaretha van Parma).
In de praktijk werd in alle noordelijke gewesten het calvinisme de enige toegestane Kerk. Ze
vormden wel slechts 10% van de bevolking. De overheersende positie hadden ze door de
belangrijke rol die ze in het verzet tegen Spanje vervulden. Katholieken mochten hun geloof
blijven belijden, maar niet in het openbaar.
De Noordelijke Nederlanden stichten de Republiek der Verenigde Nederlanden in vier fasen
Fase 1: de noordelijke gewesten sluiten de Unie van Utrecht 1579
Na het sluiten van de Unie van Atrecht besloten de noordelijke gewesten en een aantal zuidelijke
gewesten tot het sluiten van de Unie van Utrecht. Dit was ook een bondgenootschap, maar juist
tegen de troepen van Parma. De gewesten, vooral zuidelijke, die nog geen bondgenootschap hadden
gesloten, werden door Parma onderworpen.
Fase 2: Filips 2 verklaart Willem van Oranje vogelvrij 1580
Filips 2 verklaarde Willem van Oranje vogelvrij wegens hoogverraad. Degene die hem zou doden, zou
door de koning beloond worden. De breuk tussen vorst en de opstandige gewesten was door deze
vogelvrijverklaring een feit.
Fase 3: in het Plakkaat van Verlatinghe wordt Filips 2 afgezet 1581
Tot dan toe hadden gewesten volgehouden dat het verzet niet tegen de koning zelf was, maar tegen
zijn slechte raadgevers. Velen waren ervan overtuigd dat de koning zijn macht van God had
gekregen, het droit divin. Men vond dus niet dat je in opstand kon komen tegen een koning. In 1581
zetten de opstandige gewesten vorst Filips 2 officieel af met het Plakkaat van Verlatinghe, ze
verklaarden dat ze het recht hadden een vorst die zich als tiran gedroeg, te vervangen door een
andere vorst. Door het Plakkaat kwam er een scheiding tussen opstandige gewesten en de gewesten
die Filips wel als vorst erkenden.
Fase 4: De Republiek der Verenigde Nederlanden ontstaat 1588
De afgescheiden gewesten zochten met Willem van Oranje zonder succes naar een andere vorst. De
Engelse koningin Elizabeth en de Franse hertog van Anjou waren kandidaten. Anjou werd in 1581
bijna gekozen, maar wilde meer macht dan dat de gewesten wilden geven. Hij trok zich terug, toen
dat mislukte. Enkele jaren nadat Willem van Oranje was vermoord door een fanatieke katholiek
(1584), besloten de opstandige gewesten zonder vorst verder te gaan. In 1588 werd De Republiek
der Verenigde Nederlanden gesticht.
De Republiek na moeilijke jaren internationaal erkend
Na het Plakkaat van Verlatinghe hadden de gewesten met tegenslagen te maken:
-
De moord op Willem van Oranje in 1588;
De vergeefse zoektocht naar een staatshoofd;
De militaire successen van Parma, Spaanse landvoogd van 1578 tot 1582.
In de zuidelijke gewesten nam Parma veel steden in, de havenstad Antwerpen was de grootste
overwinning, in 1585. Parma drong het gebied van de opstand terug tot Holland, Zeeland, Utrecht en
delen van Overijssel en Gelderland. Parma moest zijn aandacht richten op de strijd tegen Engeland
en later Frankrijk in opdracht van Filips, zo ontkwamen de opstandige gewesten aan een groot
gevaar. De Armada, een Spaanse vloot die Engeland moest gaan veroveren, werd een grote
mislukking.
Na 1588 lukte het de gewesten toch om een levensvatbare Republiek te vormen. De volgende
factoren droegen daartoe bij:
-
-
Engeland en Frankrijk voerden allebei oorlog met Spanje, ze konden de Republiek als
bondgenoot gebruiken. In 1596 erkenden beide landen de soevereiniteit van de Republiek. Met
name dankzij de Engelse steun konden de opstandige gewesten zich herstellen;
De opstandige Nederlanden hadden het geluk dat Filips ook andere oorlogen voerde, die vaak
zijn prioriteit waren;
Het leger van de Republiek werd door stadhouder Maurits en later door Frederik Hendrik
uitnemend geleid. Ze wisten het grondgebied te houden en later uit te breiden;
Ondanks oorlog en godsdienstige tegenstellingen groeide de Europese handel van de Republiek
uit naar Internationale handel. De koopvaardijvloot van de Republiek werd de grootste van
Europa.
Willem van Oranje, groot leider die zijn tijd vooruit was
Het beleid van Willem van Oranje was gericht op het verkrijgen van een zo breed mogelijk draagvlak
voor de opstand:
-
-
Hij wilde verdraagzaamheid en het aanvaarden van een samenleving waarin zowel katholieken
als protestanten hun godsdienst konden belijden. Overheden mochten bij godsdienstkwesties
niet dwingen. Hij stelde religievrede voor: zowel het katholicisme als het calvinisme moest
worden toegestaan in steden en dorpen waar meer dan honderd gezinnen dat wilden.
Hij koos voor een nationale invalshoek, Nederlanders werden opgevoed hun vaderland te
beschermen tegen ‘vreemde invloeden’. Dit deed hij in de tijd dat de meeste Nederlanders zich
meer om hun gewest, hun stad of hun leefomgeving op het platteland bekommerden. In liederen
en pamfletten en op gravures werd voor de nationale invalshoek propaganda gemaakt (verplicht
voorbeeld ‘de effectieve propaganda-oorlog van Willem van Oranje en zijn aanhangers’).
Hij slaagde er niet in religievrede te bereiken, radicalen wezen zijn ideeën af. Het lukte de radicale
calvinisten een overheersende invloed uit te oefenen:
-
Ze vormden een minderheid, maar waren beter georganiseerd.
Het calvinistisch geloof bood inhoudelijke steun voor hun strijd tegen het Spaanse gezag. Het was
niet alleen een politieke strijd voor hen, maar vooral een strijd voor het ware geloof.
Oranje kon de steun van deze groepen gebruiken en deed in de strijd tegen Spanje concessies. Hij
bleef zich ondanks de tegenwerking wel inzetten voor een gematigde koers in godsdienstige zaken.
Koning Filips 2 bleef in de propaganda buiten schot. Twee factoren waren daarbij van invloed:
-
-
In Europa overheerste met uitzondering van de calvinistische gebieden, de opvatting dat het
verboden was om in opstand te komen tegen de koning, omdat hij door God was aangesteld
(droit divin).
Filips bleef in Spanje. De Nederlanders hadden te maken met de landvoogd en soldaten. Het had
meer effect om de kritiek op hen te richten.
3. De afloop van de oorlog
Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621)
In 1609 werd de oorlog tegen Spanje onderbroken door het Twaalfjarig Bestand (wapenstilstand).
Het was de bedoeling dat dit zou leiden tot een vredesverdrag. Voor Spanje kwam het bestand goed
uit, ze hadden geld en mankracht nodig voor hun andere oorlogen. In de Republiek besloten de
Staten-Generaal onder invloed van Johan van Oldenbarnevelt en de Staten van Holland toe; maar er
waren in de Republiek veel tegenstanders tegen het Bestand. Het Bestand liep anders en de oorlog
werd opnieuw hervat.
Tijdens het Bestand laaide het conflict over de voortzetting of beëindiging van de oorlog op:
voorstanders van de beëindiging waren Johan van Oldenbarnevelt en de Staten van Holland. De
beëindiging zou gunstig voor de handel zijn en het zou de defensie uitgaven verminderen.
Voorstanders waren Maurits en de andere gewesten, Maurits vreesde dat Spanje tijdens het Bestand
de troepen zou versterken. Het zou ook kunnen hebben meegespeeld dat Maurits in de vredestijd
veel minder invloed had dan tijdens de oorlog. Voor de gewesten was de uitbreiding van het
calvinisme een goed motief. Op hun houding zou van invloed zijn geweest dat zij minder van handel
afhankelijk waren dan Holland en dat gereformeerde predikanten veel meer invloed hadden dan in
Holland. De voorstanders wonnen en in 1621 werd de strijd hervat.
De Vrede van Munster
In 1648 eindigde de strijd met de Vrede en het Verdrag van Munster. Beide partijen hadden redenen
om vrede te sluiten:
-
-
Spanje voerde in de Nederlanden al lang op twee fronten strijd: in het noorden tegen de
opstandige gewesten en in het zuiden tegen de opdringende Franse legers. Spanje wilde zich op
de oorlog tegen Frankrijk concentreren.
In de Republiek wilde vooral Holland vrede, want dat gewest moest de meeste oorlogskosten
betalen. Vrede was ook gunstig voor de Hollandse handel.
Het belangrijkste gevolg van de Vrede van Munster was dat de Republiek der Verenigde Nederlanden
internationaal als onafhankelijke staat werd erkend, Frankrijk en Engeland hadden dit al eerder
gedaan. Andere bepalingen van het Verdrag waren:
-
De Republiek erkende de grens met de zuidelijke Nederlanden definitief;
De Schelde bleef gesloten;
Spanje ging zich toeleggen op de verdediging van de zuidgrens van de Zuidelijke Nederlanden
(tegen Frankrijk);
Spanje en Portugal erkenden de bezittingen van de Republiek in Brazilië en Azië, waardoor de
handelspositie van de Republiek werd versterkt.
4. Waardoor ontstond de Gouden Eeuw?
Het begrip de ‘Gouden Eeuw’
De 17e eeuw staat bekend als de Gouden Eeuw van de Republiek: scheepvaart, handel en nijverheid,
kunst en wetenschap kwamen in korte tijd tot grote bloei. Overal in de wereld vestigde Hollanders en
Zeeuwen handelsposten. Van daaruit werden goederen naar de Republiek vervoerd en verhandeld
naar andere Europese landen. Hollanders en Zeeuwen werden vrachtvaarders en Amsterdam werd
de stapelmarkt van Europa.
Economische groei tijdens de opstand
De Opstand viel in de Noordelijke Nederlanden samen met een periode van economische groei.
Twee indirecte oorzaken van die economische groei waren:
-
-
De moedernegotie: dit is het importeren van goedkoop graan uit het Oostzeegebied. De lokale
adel had daar veel grondbezit en boeren produceerden in dienst van de adellijke landheren grote
hoeveelheden goedkoop graan. De graanhandel was de eerste belangrijke vorm van handel voor
de Nederlanden.
Het ontbreken van een feodale traditie: door de feodale traditie hadden voeren op het land van
edelen niet de vrijheid om over te gaan op een andere manier van productie en zo tot
schaalvergroting te komen (samenvoeging van boerderijen). De feodale traditie ontbrak in het
grootste deel van de Republiek, dus daar hadden boeren wel de kans hun productie te
veranderen.
Twee belangrijke directe oorzaken van de economische groei:
-
-
Specialisatie en commercialisering: de voedselvoorziening werd door de graanhandel op peil
gehouden. Hollandse boeren slaagden er in de landbouw winstgeven te houden door middel van
specialisatie en commercialisering. Ze gingen zich specialiseren in producten: schakelden over
van producten voor eigen gebruik op producten voor de stedelijke markt of de export:
commercialisering. Het ging eerst vooral om zuivelproducten en gewassen zoals vlas, hennep en
koolzaad.
De val van Antwerpen en het afsluiten van de Schelde: de val van Antwerpen in 1585 en het
afsluiten van de Schelde waren een economische stimulans voor Hollandse en Zeeuwse steden.
In de 16e eeuw was Antwerpen de grootste haven- en handelsstad van Europa. Na de herovering
van Antwerpen door Parma sloten de Hollanders en Zeeuwen de Schelde af, waardoor er geen
zeeschepen meer naar Antwerpen konden varen. Veel rijke Antwerpse kooplieden trokken naar
Amsterdam, zo nam Amsterdam de rol van Antwerpen over.
De naar het noorden uitgeweken ondernemers zorgden voor toevloed aan kapitaal en commerciële
kennis. Zij introduceerden ook nieuwe bedrijfstakken, vooral in de sector van de textielnijverheid, die
in de Zuidelijke Nederlanden op een hoog niveau stond.
De tienduizenden arbeidskrachten die naar het noorden waren gekomen brachten veel kennis en
kunde mee, die nog niet in de Republiek aanwezig was.
De handelsbelangen van de regenten en de noodzaak inkomsten te hebben voor de
oorlogsinspanningen wogen zwaar mee in het beleid van de Republiek: stadsbestuurders gaven
buitenlandse kooplieden goede faciliteiten, waaronder woon- en werkruimte en voor die tijd
vergaande religieuze vrijheden.
De Staten-Generaal geven de VOC en de WIC het monopolie op de wereldhandel
Voor handel met andere werelddelen werden twee handelsondernemingen opgericht: de Verenigde
Oost-Indische Compagnie (VOC, 1602)en de West-Indische Compagnie (WIC, 1621). Ze kregen van de
Staten-Generaal het monopolie op handel op Azië (VOC) en Amerika en West-Afrika (WIC).
De handel op Oost-Indië werd voor de VOC het meest winstgevend. Het ging vooral om specerijen
(peper, kruidnagels en nootmuskaat, later ook textiel en thee). Met de inheemse bevolking werden
handelsverdragen gesloten, waarin vaak werd bepaald dat er alleen aan de VOC verkocht mocht
worden. Tot leidde soms tot conflicten of gewapend ingrijpen door de VOC. De producten die naar
de Republiek werden vervoerd, werden van daaruit verhandeld naar elders in Europa.
De WIC stichtte:
-
In Noord-Amerika de kolonie Nieuw-Nederland (1624-1664) met het plaatsje Nieuw-Amsterdam,
dat later door de Engelsen New York werd genoemd;
In Zuid-Amerika in het huidige Brazilië de kolonie Pernambuco (1630-1654);
In Midden-Amerika de plantagekolonie Suriname (1667) en de Nederlandse Antillen aan het
begin van de 17e eeuw.
Uit Noord-Amerika haalde de WIC bont, uit Midden- en Zuid-Amerika plantageproducten als suiker,
koffie, cacao en tabak. De WIC had ook een aandeel in de slavenhandel van West-Afrika naar
Amerika (Brazilië, Curaçao, Suriname).
De nijverheid profiteert van alle handel
Door de scheepvaart en de handel kwam de nijverheid tot ontwikkeling:
-
Voor de scheepvaart waren scheepswerven en zeilmakerijen nodig. Vaak werden schepen met
kanonnen uitgerust.
Veel handelsproducten werden eerst bewerkt en dan pas doorverkocht. Er ontstonden zo allerlei
soorten nijverheid: weverijen, koffiebranderijen, suikerraffinaderijen en tabakverwerkende
bedrijven.
5. De cultuur in de Gouden Eeuw
De regenten en de rest van de gegoede burgerij, zo’n 10% van de bevolking waren het meest
welvarend in de Republiek. Ze verdeelden politieke functies onder elkaar en maakten sociaal en
economisch de dienst uit. Hieronder stond de burgerij met 25% van de bevolking, dit waren kleine
ondernemers (winkeliers, gegoede ambachtslieden, predikanten en schoolmeesters). Ze hadden ook
een zekere welvaart. De rest van de bevolking verdiende net genoeg om te kunnen leven, als er
voldoende werkgelegenheid was. Dat was in de Gouden Eeuw meestal wel het geval. Er ontstond een
markt voor luxegoederen: talloze boeken en schilderijen, porselein (Delfts, Chinees), meubels,
tapijten en zilverwerk.
Waarom was er zo’n grote bloei van de schilderkunst?
In de Gouden Eeuw werden er veel schilderijen gemaakt, de Nachtwacht is het beroemdste
geworden (1642, Rembrandt). Andere bekende schilders uit die tijd zijn Frans Hals, Jan Steen en
Johannes Vermeer. Het gaat niet alleen om beroemde schilders bij de bloei van de schilderkunst, in
elke stad werkte wel een groot aantal zeer goede schilders.
De bloei had veel te maken met de groeiende vraag naar schilderkunst. Veel schilders konden zo hun
talenten ontwikkelen. Twee groepen mensen gingen schilderijen bestellen:
-
-
De eerste groep bestond uit stadsbesturen en de bestuurders van wees- en armenhuizen. Voor
de stadhuizen en wees- en armenhuizen moesten schilders grote groepsportretten maken
waarop de bestuurders stonden. Deze groep was echter maar klein.
Veel groter was de tweede groep, de gegoede en kleine burgerij.
De vraag leidde er ook toe dat schilders zich gingen specialiseren om sneller en beter te kunnen
werken. Jacob van Ruysdael was een bekende landschapschilder. Willem van de Velde schilderde
zeegezichten.
Vaak vonden schilders het niet erg om zich te specialiseren, ze zagen zich niet als kunstenaars, maar
als vakmensen die een ambacht uitoefenden om er geld mee te verdienen. Sommige mensen
kochten schilderijen als beleggingen om er later geld mee te verdienen. Vaak ook om het huis aan te
kleden. Schilderijen mochten niet groot zijn, omdat ze in huis moesten passen. Burgers wilden ook
graag dat de schilderijen iets uit hun eigen omgeving voorstelden. Er werden ook veel
familieportretten gevraagd.
Waarom was drukwerk in de Gouden Eeuw zo belangrijk?
De boekdrukkers kende in de 17e eeuw een grote bloei. Bijna de helft van alle Europese drukwerken
waren uit de Republiek afkomstig. De helft daarvan werd in Amsterdam geproduceerd. Oorzaken van
de bloei van drukwerk waren:
-
-
De drukkers gaven allerlei soorten boeken uit die men ook in het buitenland graag las:
handleidingen voor de scheepvaart, zeekaarten, atlassen en godsdienstige boeken.
Veel buitenlanders lieten hun boeken in de Republiek drukken. Bijvoorbeeld omdat het drukken
in hun eigen land was verboden. Daarna werden die boeken naar het land van bestemming
gesmokkeld. Er ontstond een winstgevende handel is verboden boeken.
Internationale wetenschappers vestigden zich in de Republiek, aangetrokken door het
tolerantere klimaat dan elders.
6. Het einde van de Gouden Eeuw
Tegen het einde van de 17e eeuw kwam er een einde aan de Gouden Eeuw, Engeland en Frankrijk
gingen de Republiek voorbij. In het grootste deel van de 17e eeuw was de Republiek welvarender
dan andere grote landen. Daarin kwam verandering door:
-
Engeland en Frankrijk hadden lange tijd veel binnenlandse problemen, rond 1660 waren die
opgelost;
Zij gingen toen hun handel en nijverheid beschermen door hoge invoerrechten te laten betalen
voor producten uit het buitenland;
Zij gingen zelf ook steeds meer handel drijven. Daardoor kon de Republiek steeds minder
producten aan die staten verkopen.
Handel en nijverheid van de Republiek werden minder belangrijk. Er ontstond werkeloosheid. De
Republiek bleef een belangrijke handelsstaat, alleen niet meer zo welvarend als vroeger.
Download