- Scholieren.com

advertisement
Paragraaf 2: Een grens tussen rijk en arm
Koopkracht= de hoeveelheid goederen of diensten die je in een land voor één dollar kunt kopen.
Beroepsbevolking= dat deel van de bevolking dat tegen een betaling een beroep uitoefent plus de
werklozen. (hiermee kun je het verschil in welvaart mee onderscheiden)
Veel mensen in landbouw  arm land. Handel, transport, de financiële sector, onderwijs en
gezondheidszorg: hoog ontwikkeld.
Mexico: veel mensen in dienstensector, maar dan in de informele sector= de niet-officiële economie.
Bevolkingsdichtheid=gemiddeld aantal inwoners per km2.  zegt niet veel, omdat mensen
onregelmatig over het land verdeeld zijn. Bevolkingsspreiding=de manier waarop de bevolking over
een gebied is verdeeld.  geeft beter beeld.
Arme landen: jonge, snelgroeiende bevolking. (Mexico) Geboortecijfer= het aantal levendgeborenen
per duizend inwoners per jaar. Sterftecijfer= het aantal sterfgevallen per duizend inwoners per jaar.
VS & Mexico: cultuurgrens. VS: Westerse cultuurgebied, Mexico: Latijns-Amerikaanse cultuurgebied.
Kenmerken: verschil in taal, godsdienst, bouwstijl en gebruiken. (Mexico en een groot deel van het
zuidwesten van de VS waren een Spaanse kolonie.
Cultuurelementen=kenmerken waaraan je een cultuur kunt herkennen, bijvoorbeeld taal, godsdienst
en gewoonten. Grensregio= grensgebied dat vaak een eigen cultuur en identiteit ontwikkeld
(mengcultuur)
Paragraaf 3: Relaties, handel en investeringen
Handelsbalans= overzicht van de waarde van de goederen die in- en uitgevoerd worden:


bepalen economische relatie tussen 2 landen
verschil zichtbaar: waarde van geïmporteerde en geëxporteerde goederen
Noorden van Mexico: General Motors of Detroit South.
In de grensregio grote assemblagebedrijven (Maquiladora’s), hier worden onder andere:
automotoren en andere onderdelen in elkaar gezet (tot 1 gemaakt). De VS maakt gebruik van de lage
lonen in Mexico. Door de gunstige ligging (aan de grens) zijn de maquiladora’s een groot succes, de
arbeiders zijn goedkoop (laaggeschoold), gunstige belastingen.
1994: Verdrag tussen Canada, VS en Mexico, een vrijhandelszone (hierdoor werd het ook mogelijk
maquiladora’s buiten de grenszone te stichten.) ‘Hoe verder je naar het zuiden gaat in Mexico, hoe
lager de lonen worden’.
Het word niet verder uitgebreid want:

Mexicanen kosten €2 per uur, Chinezen 50 cent!
Slechte natuurlijke omstandigheden, winter; koud en zomer; heet. Ligt aan de grens: dus veel
maquiladora’s. In 1965 onwijs veel mensen komen daarheen, economie stukken beter! Maar veel
arbeiders leven in krotjes, en in 2001 liep de werkgelegenheid terug.
Toename/afname van de bevolking:

Geboorte en sterfte

Migratie: immigratie en emigratie
Paragraaf 4: ‘Go north, Young Mexican’
Illegale Mexicaanse immigranten werken in de landbouw, bouw en horeca. Vrouwen werken in
huishoudens. Herkomstgebieden:
-
Grenszone
-
Arme en overbevolkte regio ten noorden van Mexico City
Pushfactor: armoede. Verhuizen vaak naar eenzelfde dorp waar familie ook woont.
(volgmigratie=migratie die het gevolg is van eerdere migratie, bijvoorbeeld als na de eerste
migranten later ook familieleden overkomen)
Afstandsverval =situatie waarbij het voorkomen van een ruimtelijk verschijnsel afneemt naarmate de
afstand tot het brongebied toeneemt. (bijv. hoe verder je in de VS van de grensregio tussen de VS en
Mexico afgaat, hoe minder het percentage hispanics).
Dubbelstad=situatie waarbij twee dicht bij elkaar gelegen steden, soms gescheiden door een
internationale grens, op een aantal terreinen een eenheid vormt.
Door migratie en komst van maquiladora’s zijn ingedutte grensplaatsjes in Mexico uitgegroeid tot
forse steden.
El Paso ligt in Amerika, maar 70% vd bevolking is van Mexicaanse afkomst:
-
Door toestroom van mexicaanse migranten
-
Sterke culturele en sociaal-economische banden met buurland (Mexico)
-
Ciudad Juárez: industriestad, El Paso: dienstencentrum
Juárez maakt het, maar El Paso maakt het mogelijk!
Migratie:
-
Arbeidsmigratie : voor werk
-
Seizoensmigratie: verhuizen voor werk in bepaald seizoen
-
Cirkelmigratie: verhuizen voor werk, later moment terugkomen
-
Volgmigratie: ene persoon verhuist (werk), andere persoon volgt
Arbeidsintensief = vooral handwerk en er is heel lang over gedaan.
Paragraaf 5: Mexico en de VS voor eeuwig verbonden
Migranten:

Migrantengeld is 2e bron van inkomsten in Mexico, na de olie-export, wat wordt verdient in
de VS.

VS profiteert

Goedkoop

Doen het vuile werk

Probleem: de illegalen verdringen de legale arbeidskrachten
Rio grande: ligt op grensgebied.
-
Bedrijven en steden gebruiken het als open riool
-
Doordat de rio grande op beide landen ligt, kan alleen internationale aanpak de rivier schoon
maken
-
Grote bedrijven: geen probleem, houden rekening met milieu
-
Kleine bedrijfjes: hét probleem. Lozen chemisch afval
-
Mexico heeft goede milieuwetgeving, alleen onvoldoende controle
-
Te snelle groei van steden, veel mensen hebben geen riolering
Paragraaf 6: Arm & Rijk
Meten van welvaart:

BNP per inwoner (waarde goederen + diensten in een land + inkomsten uit buitenland /
aantal inwoners)

VN-welzijnsindex  niet alleen geld:
-alfabetiseringsgraad
-levensverwachting
Welzijnsindex = van 0 tot 1
Ook bij ontwikkeling van een land:

verdeling van beroepsbevolking

toegang tot schoon drinkwater, scholing en gezondheidszorg

de voedselsituatie
nadelen van het gebruiken BNP/hoofd:
1. dollar is niet overal evenveel waard (koopkracht)
2. de informele sector, ruilhandel en zelfvoorziening tellen niet mee
3. het is het gemiddelde, dus dat zegt niets over iedereen daar (sociale ongelijkheid)
4. Welvaart soms ongelijk verdeeld tussen gebieden in een land (regionale ongelijkheid)
Paragraaf 7: Centrum-periferie
Rijke landen  centrum
Laatste 20 jaar flinke economische groei  semi-periferie
Armste landen  periferie
Verschillen in economische macht (oorzaak)  wereld werd verdeeld in centrum, semi-periferie en
periferie (gevolg)
Welvaart slecht verdeeld:

Interne oorzaken
-
Natuurlijke (ongunstig klimaat, zeer bergachtig)
-
Menselijke (slecht bestuur, corruptie = niet betrouwbaar: zegt A doet B, oorlogen)

Externe oorzaken
-
Hoe afhankelijk een arm land is van een ander land (goederen, arbeid, kapitaal = leningen uit
centrum)
Centrum-Periferieverhouding komt door:

Koloniaal verleden (koloniën)

Centrum vaak koloniaal moederland

Periferie vaak voormalige kolonie
Koloniën  politiek zelfstandig, maar economisch afhankelijk (van centrum)
BBP  alles wat binnen de landgrenzen wordt geproduceerd/verdiend
Internationale arbeidsindeling= de verdeling van de beroepsbevolking in de verschillende delen van
de wereld  specialisatie van werkgelegenheid
Aflezen aan:
-
Exportpakket
-
Samenstelling van beroepsbevolking
Fragmentarische modernisering= de ontwikkeling en modernisering blijft beperkt tot bepaalde
sectoren of gebieden.
Centrum:

Rijke westerse landen

Economisch overheersend

Beslissingen worden genomen

Economisch hoogwaardige sectoren (hoofdkantoren, zakelijke diensten)
Periferie:

In Afrika, sommigen in Azië en een paar in Zuid-Amerika

Economisch afhankelijk van centrum

Leverancier van: grondstoffen, landbouwproducten en goedkope arbeid

Kolonie geweest
NIC (Newly Industrial Countries)  China, Taiwan, Zuid-Korea, Brazilië & Mexico
Hebben belangrijk deel van industriële productie van Westerse landen overgenomen.
Paragraaf 9: Bevolkingsspreiding en Migratie
Bevolkingsspreiding: (vooral bij)
-
Randen van continenten
-
Kustvlaktes
-
Langs rivieren + vruchtbare gebieden
Goed beeld krijgen van bevolkingsspreiding  van schaalniveau wisselen (vooral inzoomen)
Verklaring bevolkingsspreiding:

Natuurlijke mogelijkheden
-
Geschikt klimaat
-
Vruchtbare bodems
-
Water
-
Geen bergen

Ligging
-

Gunstige ligging t.o.v. economische kerngebieden (dichter bevolkt)
Koloniale verleden
-
Vooral in kustgebieden
Push- en Pullmodel (migratiemodel)

Heeft invloed op elkaar

Migratie wordt veroorzaakt door push en pullfactoren
Pushfactor=afstotende kracht
Pullfactor= aantrekkende kracht

Een positief beeld van een land bevordert de migratie (perceptie)
Suburbanisatie= uit de stad weggaan
Urbanisatie= naar de stad toe gaan
Paragraaf 10: Bevolkingsgroei
Arme landen, hoog geboortecijfer  redenen :
1. Jonge leeftijdsopbouw
-
Veel vrouwen in vruchtbare leeftijd
2. Scholing
-
Vruchtbaarheid daalt  meisjes hogere scholing
-
Vrouwen betere carrièremogelijkheden  kinderen passen niet in het patroon
3. Religie
-
Sommige geloven tolereren voorbehoedsmiddelen niet
4. Cultuur
-
Groot gezin = aanzien (vrouw)
5. Gezondheidssituatie
-
Hoge zuigelingensterfte (= aantal baby’s per 1000 onder de 1 jaar dat overlijdt)
6. Armoede
-
Welvaart stijgt  kindersterfte daalt, mensen beter opgeleid, invloed godsdienst
neemt af, sociale zekerheid (pensioen) wordt groter
-
Noodzaak om een groot gezin te stichten verdwijnt (hoge welvaart)
Demografisch transitiemodel = laat ontwikkeling zien van geboorte- en sterftecijfer (opgedeeld in 4
perioden)
Periode 1:
-
Pre-transitie fase
-
Hoog geboorte en sterftecijfer
-
Totale bevolking groeit nauwelijks
-
Snelheid bevolkingsgroei laag
-
Vooral stammen in deze fase (ontwikkelingslanden zijn er al doorheen)
-
Transitie fase
-
Hoog geboorte cijfer, maar dalend sterfte- cijfer
-
Totale bevolking groeit
-
Jonge, piramidevormige leeftijdsopbouw
-
Arme landen (periferie)
Periode 2:
Periode 3:
-
Transitie fase
-
Dalend geboortecijfer en laag sterftecijfer
-
Totale bevolking groeit verder (maar minder snel)
-
Steeds meer ouderen (leeftijdsopbouw van een klok)
-
Landen die in ontwikkeling zijn (semi-periferie)
Periode 4:
-
Post-transitie fase
-
Laag geboorte- en sterftecijfer
-
Totale bevolking groeit niet meer
-
Erg veel ouderen (leeftijdsopbouw vorm van urn)
-
Landen die goed ontwikkeld zijn (centrum)
Paragraaf 12
Cultuur  waarden en normen: opvattingen en gebruiken die een groep gemeenschappelijk heeft
 Krijgt vorm in cultuurelementen (inrichting gebied, bouwstijl, bewerken land, kleding enz.)
Immaterieel (onzichtbaar)
-
Waarden en normen
-
Taal
-
Godsdienst
-
Kan je niet vastpakken
Materieel (zichtbaar)
-
Bouwstijl
-
Kleding
-
Inrichting woning
-
Kan je wel vastpakken
Godsdienst bepaalt: eetgewoontes, feesten, rituelen, kleding, bouwstijl
Cultuur kaart (waar geloven zijn) in het verleden veranderd door: veroveringen en kolonialisme
In moderne tijd: toerisme, migratie, moderne communicatiemiddelen
Paragraaf 13
Diffusie= verspreiding vanuit een kerngebied van een ruimtelijk verschijnsel
Vaak ingepast in de bestaande cultuur  cultuurvermenging
2 tegengestelde bewegingen in de wereldcultuur:
1. Homogenisering
-
Verwestering vervagen de cultuurgrenzen (het centrum van verschillende steden lijkt op
elkaar)
-
We worden hetzelfde
2. Heterogenisering
-
Migratie zorgt voor een mix van westerse en niet westerse cultuurelementen (multiculturele
wijken)
-
Transnationale identiteit (mensen die 2 culturen in zich verenigen)
-
Verharding culturen
-
Fundamentalisme (mensen die staan voor hun eigen cultuur)
Bollywood films: zonder seks, musicalachtig
Fundamentalisme = strikt willen leven volgens de regels van het geloof. Bijvoorbeeld islamitisch
fundamentalisme (Al Qaida)
Hoofdstuk 2 Klimaatzones en landschappen
Paragraaf 2: klimaat
Middellandse zee = binnenzee zonder eb en vloed
Middellandse zeeklimaat/mediterraan klimaat
 warme droge zomers – zachte natte winters
Bodemerosie = de bovenste vruchtbare laag van de bodem spoelt met het regenwater langs de
hellingen de rivier in.  hoe meer neerslagintensiteit, hoe meer bodemerosie.
Mediterrane vegetatie= natuurlijke vegetatie van kurkeikenbos, cypressen en
dennenbomen. Tegenwoordig bestaat het door ontbossing en landbouw uit struikachtig
kreupelhout dat goed tegen de droge zomer is opgewassen.
Paragraaf 3: aardbevingen en vulkanisme
Verticale beweging – convectiestroming (wordt aangedreven door hitte van de aardkern)
Horizontale beweging – platentektoniek
Alpiene plooiingsgebied  de alphen, de atlas en de Pyreneeën (Afrikaanse en Euraziatische
plaat botsen)
Subductiezone is als 1 plaat onder de ander schuift.
Plaat  smelt diep in de aarde  gesmolten gesteente is lichter dan omgeving  stijgt op in
de mantel en aardkorst  ontstaan van vulkanen.
Platentektoniek  gebergten gevormd
Temperatuurverschillen, wind, neerslag enz.  gebergten afgebroken (verwering)
Gletsjers + rivieren  schuren diepe dalen uit
Erosie = schuren van stenen en met zand beladen water en ijs
Sedimentatie= rivieren die materiaal vervoeren naar laaggelegen gebieden
Geulerosie  door intensieve neerslag, en in gebieden met weinig plantengroei
Vormen van landschap = landvormen of egomorfologie
Paragraaf 4: landbouw
Mediterrane landbouw (tarwe, boom en wijnstok)
Middellandse zeegebied  geen koeien
Nomadische veeteelt= herders trekken met hun kuddes rond opzoek naar voedsel.
 In Noord-Afrikaanse landen
Irrigatielandbouw= landbouw waarbij de grond kunstmatig met water wordt bevloeid
Duurzaam landgebruik  minder bestrijdingsmiddelen gebruiken, kunstmest gebruiken,
waterzuinige irrigatie, altijd vegetatie op de grond toe te passen.
Paragraaf 5: landdegradatie
 Verdroging : waterbalans negatief
- Waterbalans = de verhouding tussen de hoeveelheid water dat een gebied ontvangt
en verliest



-
Meer neerslag dan verdamping  positieve waterbalans
In middellandse zeegebied in de winter een positieve waterbalans, in zomer een
negatieve waterbalans
Ook invloed op waterbalans: toerisme, bevolkingsgroei, welvaartsgroei,
irrigatielandbouw
Bodemerosie : het verdwijnen van het bovenste vruchtbare laagje van de bodem
Door: wind of water
In middellandse zeegebied: versnelde bodemerosie
Oorzaak: bodem vaak niet bedekt met vegetatie
Geulerosie
Badlands = kale rots waarop niets groeit  neerslagintensiteit zorgt voor
bodemerosie
Verwoestijning : gebied veranderd langzaam in woestijn
Oorzaak: verdroging > versnelde bodemerosie> verwoestijning
Overbeweiding speelt wereldwijd een belangrijke rol
Verzilting = het zouter worden van de bodem en het grondwater
oorzaak : verdamping is zo groot dat irrigatiewater te weinig tijd heeft om de bodem
in te zakken naar het grondwater
gevolg: het wordt weer omhoog gezogen en neemt zouten uit de bodem mee. Het
water verdampt aan het oppervlak en de zouten en mineralen blijven achter.
Ernstig probleem: te zout voor vegetatie, dus er groeit niks meer.
Soorten plaatbewegingen:
 Divergente plaatbewegingen:
- Twee platen bewegen uit elkaar
- Ontstaan riffen en mid-oceanische ruggen
 Convergente plaatbewegingen
- Twee platen bewegen naar elkaar toe
 Transforme plaatbewegingen
- Platen schuiven langs elkaar
- Ontstaan aardbevingen
Paragraaf 6: Mondiale lucht- en zeestromen
Luchtdruk = aan het aardoppervlak ong. 1013 millibar (mbar). Elke cm3 drukt 1 kilo op je.
Koude lucht  zwaarder dan warme lucht, waardoor het ook daalt en warme lucht stijgt.
Hogedrukgebied  dalende koudere lucht (maximum)
Lagedrukgebied  stijgende warmere lucht (minimum)
 Als op de ene plek een hoge druk heerst, en op de andere plek een lage druk, dan
zullen deze naar elkaar toestromen  WIND ontstaat.
 Grotere drukverschillen = wind waait harder
Lucht verplaatst zich van de evenaar naar de Noordpool
Polen
 Heerst altijd een hoge druk gebied
 Lucht daalt hier
 Polair Maximum
Evenaar
 Heerst een lage druk gebied
 Lucht stijgt hier
 Equatoriaal minimum
!! Deze 2 luchtstromingen stromen langs elkaar, en nemen elkaars plaats in !!
= mondiale luchtcirculatie (word aangedreven door de zon)
35 graden NB en 35 graden ZB heerst een subtropisch maximum
60 graden NB en op 60 graden ZB heerst een subpolair minimum
- Tussen deze subtropisch maximum en subpolair minimum gaan de verschillende
luchtstromingen heen en weer
- Bij het botsen van warme subtropische lucht en koude poollucht komen veel
depressies voor (grote lagedrukgebieden)
Zeestromen
 Warme zeestromen bewegen van de evenaar naar het Noorden en Zuiden
 Koude zeestromen bewegen vanaf de polen in de richting van de evenaar
 Aangedreven door de wind
 Zuid-Afrika & Zuid-Amerika hebben zulke sterke zeestromingen van zich af dat er
water uit de diepte wordt aangezogen
Buys Ballot = oprichter van het KNMI
 Zijn wet: lucht beweegt van een hogedrukgebied naar lagedrukgebied, waarbij met
de wind in de rug geldt dat op het noordelijk halfrond de wind een afwijking heeft
naar rechts en op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links.
Paragraaf 7: Klimaatzones
Weer= toestand van atmosfeer, op een bepaalde plaats en op een bepaald moment.
Hoeveelheid neerslag, temperatuur, wind.
Klimaat= het gemiddelde weer gemeten over 30 jaar.
Klimaatzones=gebied op aarde met hetzelfde klimaat
 Köppen hoort hierbij
Door Bergen ontstaan loef- en lijzijden
 Loefzijden: regent veel
 Met vocht beladen lucht stijgt tegen de bergen op, koelt af: wolken ontstaan
 Neerslag is al gevallen, lijzijde: geen neerslag
Moesson= halfjaarlijkse land- of zeewind, die lange tijd een constante richting aanhoudt
 Als hij over de zee komt: veroorzaakt veel neerslag.
Tussen 40 graden NB en 60 graden ZB: zee zorgt voor een matige werking op winter- en
zomer- temperatuur
Interglacialen= relatief warme periode in de geologische geschiedenis (NU)
Glacialen= relatief koude periode in de geologische geschiedenis (groot deel van de aarde
bedekt met ijs)
Paragraaf 9: Landschapzones de droge en warme gebieden op aarde
Fysisch-geografische zones (landschapzones) = in die zones heersen bepaalde klimaten,
waardoor er een bepaalde natuurlijke vegetatie is.
- Geografische breedte ligging speelt een rol
- Bodem & Reliëf ook
Tropische landschapzone= gebied waar tropisch regenwoudklimaat en het savanneklimaat
liggen (gem. tussen 18 en 15 graden C)
 Groeit rond de evenaar, het regent hier veel.
 Zelfvoorzienende akkerbouw
Grenzing tropisch regenwoud: droge periode zomer; veel regen in natte tijd (moesson)
Minder neerslag in natte periode: natuurlijke vegetatie=savanne (grasvlakte met een aantal
bomen)
Aride zone= woestijnklimaat en steppeklimaat overheersen
 Woestijnklimaat valt in hevige stortbuien regen
 Rivieren lopen dan vol, en worden dan woeste stromen
 Mensen verdrinken
 Snachts: heel koud, overdag: heel warm
 Bijna geen begroeiing



Steppeklimaat
Neerslag valt in korte periode
Meer planten dan in woestijnklimaat
Paragraaf 10: Landschapzones: de koude en gematigde gebieden
Subtropische zone
- Rond de middellandse zee
- Minder neerslag dan tropische zone en lagere temperatuur
- Begroeiing is anders
- Tussen 30 graden NB en 40 graden ZB
Gematigde zone en boreale zone
- Grote verschillen in temperatuur tussen winter en zomer
- Landklimaat
- Naaldwoud = begroeiing
- (boreale zone)
- Veel bewoning
- Winters niet heel koud, zomers niet heel warm
- (gematigde zone)
 Veeteelt en akkerbouw is goed mogelijk
Polaire zone
- Geen warme periode
- Toendraklimaat + hooggebergte/sneeuw-klimaat
- Sneeuwklimaat  kan je niet leven, geen vegetatie, ijskap
-
Toendraklimaat  nomaden trekken rond
Hooggebergteklimaat  kan overal plaats vinden op hoge bergen
Paragraaf 12: Mens en landschap: landdegradatie en klimaat-verandering
Landschap= dynamisch systeem
 Zichtbare deel van aarde
 Klimaat, lucht, gesteente, reliëf, bodem, water, planten, dieren en mens : hierdoor
word het landschap bepaald
 Geofactoren!
Luchtstromen – waterstromen – planten – dieren : oefenen invloed uit op landschap
 Kan langzaam of snel gebeuren
Landdegradatie
- Versterkte bodemerosie
- Verzilting
- Verwoestijning
 De mens versnelt processen door te grote bevolkingsdruk
Natuurlijke broeikaseffect= het verschijnsel dat de atmosfeer (vooral de aanwezigheid van
kooldioxide, methaan en waterdamp) een deel van de warmtestraling van de aarde
tegenhoud
 Versterkte broeikaseffect zorgt voor opwarming van de aarde
Paragraaf 13: Mens en landschap: vormen van landdegradatie en duurzame landbouw
Versnelde bodemerosie= vruchtbare bovenlaag van de bodem word weggeblazen door de
wind (soms: hele laag aarde verdwijnt)
 Reliëf speelt belangrijke rol
 Begroeide bodem: beschermd tegen erosie
 De hoeveelheid en intensiteit neerslag
Verzilting= het zouter worden van de bodem
Proces:
- Verdamping is groot
- Irrigatiewater kreeg geen kans om door de bodem heen te zakken
- Naar het grondwater toe
- Word omhooggezogen
- Neemt zouten mee
- Water verdampt
- Zouten en mineralen uit water blijven achter
Verwoestijning= verdroging  versnelde bodemerosie  verwoestijning. Kale vlaktes
breiden zich uit
 Onzorgvuldig landgebruik van de mens versterkt processen
Duurzaam landgebruik= bodem beschermen
- Gewassen in stroken naast elkaar te verbouwen
-
Akkers braak laten liggen
Bodem laten herstellen
Grazen van vee te beperken, zodat vegetatie niet vernield word
Download