- Scholieren.com

advertisement
Maatschappijwetenschappen Multiculturele samenleving.
Multiculturele samenleving een samenleving waarin naast de oorspronkelijke
autochtone bevolking verschillende etnische groepen leven die oorspronkelijk
afkomstig zijn uit een ander land en met een andere cultuur.
Normatieve betekenis: je verbindt het met een mening, en norm of met een
ideaal.
Etnisch betekent dat we mensen tot en bepaalde bevolkingsgroep behoren. Nederland
kun je een Multi-etnische samenleving noemen, want we hebben veel verschillende
bevolkingsgroepen in ons land.
Etnische groep onderscheidt zich van andere groepen doordat de leden ervan
gezamenlijke factoren delen zoals, nationaliteit, stamverwantschap, religie, taal,
huidskleur, cultuur of geschiedenis.
Etnische minderenheden: etnische groepen die niet uit Nederland afkomstig zijn
en waarvan de leden naar verhouding vaker een lage maatschappelijke en culturele
positie innemen.
Allochtoon: iemand die zelf of waarvan een van de ouders niet in Nederland is
geboren. Onderscheid maken.
Eerste generatie: allochtonen die zelf in het buitenland zijn geboren.
Tweede generatie: allochtonen die in Nederland zijn geboren.
Of Westerse en niet-westerse allochtonen.
1.2 Kenmerken van een multiculturele samenleving.
19e eeuw nationale staten: gevoel van saamhorigheid onder de bevolking, door
dezelfde taal, godsdienst, belangen en geschiedenis. Etnische groep en land werden
één.
20ste eeuw komen er allerlei etnische groepen en werd Nederland een multiculturele
samenleving met juist veel verschillen tussen bevolkingsgroepen, met elk een eigen
geschiedenis en culturele achtergrond.
Recente ontwikkelingen als globalisering, europeanisering en individualisering
hebben sterke invloed op de Nederlandse multiculturele samenleving.
- Globalisering: mensen staan wereldwijd steeds meer en steeds makkelijker
met elkaar in verbinding. Nederland is een hightech-kenniseconomie. Veel
producten worden gemaakt in lagelonenlanden, maar de productinnovatie
vindt hier plaats. Er zijn wereldwijde migratiestromen ontstaan waarbij
werknemers opzoek gaan naar werk en asielzoekers naar een veilige plek.
- Europeanisering: de geleidelijke ontwikkeling waarbij Europese landen
steeds meer samenwerken, op economische gebied en later ook op politiek
terrein.
- Individualisering: mensen beschouwen zich niet langer als lid van een
groep of gezin, maar als onafhankelijk individu. Door de ontzuiling ontstaan.
- Sociale cohesie of sociale binding. Twee manieren:
1. Communitarisme: benadrukt het belang van gemeenschappelijke
normen en waarden. Etzioni: mensen hebben ongeveer dezelfde ideeën over
goed en kwaad.
Tegen individualisme, want gaat om wat mensen met elkaar verbind. Je moet
je inzetten voor de gemeenschap en veel binding om te voorkomen dat iemand
op het slechte pad gaat.
2. Schuyt ziet rechtsstaat als verbindend element. De democratische
rechtsstaat en de grondwettelijke vrijheden bieden de garantie voor een
multiculturele samenleving, waarin mensen met verschillende
levensopvattingen, religieuze overtuigingen, politieke denkbeelden en
persoonlijke levenssferen naast en met elkaar kunnen leven. Wel gesteund
door Steunberen.
- Een onafhankelijk en eerlijk rechtsproces. Voorkomen eigen rechter.
- Bereidheid tot tolerantie, waarbij mensen de neiging onderdrukken om
anderen hun wil of hun mening op te leggen.
- Onafhankelijke wetenschapsbeoefening.
- Bereidheid om conflicten op een niet-gewelddadige manier op te
lossen.
1.3 Samenlevingsmodellen/ integratiemodellen.
Theoretisch model die antwoord geeft op de vraag hoe de verschillende
multiculturele bevolkingsgroepen met elkaar kunnen samenleven.
Integratie: de samenvoeging van meerdere bevolkingsgroepen in de
maatschappij. Kun je op verschillende manieren gebruiken, waardoor het een
normatieve betekenis krijgt. Je visie hangt af van je mening over hoe
bevolkingsgroepen het beste met elkaar kunnen samenleven. Regering: integratie
is de gedeeltelijke aanpassing van bevolkingsgroepen aan de dominante cultuur
met behoud van eigen cultuurkenmerken.
 Assimilatiemodel: als nieuwkomers in een land de dominante cultuur
vrijwel geheel overnemen. De eigen cultuur verdwijnt daarbij naar de
achtergrond en speelt nauwelijks een rol van betekenis.
 Melting pot: als verschillende bevolkingsgroepen zich versmelten tot een
nieuwe bevolkingsgroep (smeltkroes). Er ontstaat een nieuwe
bevolkingsgroep met een nieuwe cultuur. (VS -> Engelsen, Italianen enz.).
 Salad bowl (multicultureel model): bevolkingsgroepen versmelten
niet tot één nieuw volk, maar behouden hun eigen culturele identiteit. Alle
etnische groepen hebben dezelfde kansen op de arbeidsmarkt en in het
onderwijs, leven in gemengde woonwijken en participeren gezamenlijk in
de politiek (maar behouden hun cultuur). Er is sprake van wederzijdse
aanpassing: migranten passen zich aan de regels van de nieuwe
samenleving en autochtone bevolking past zich aan hun aan.
 Segregatiemodel: Als bevolkingsgroepen zowel fysiek als sociaal
gescheiden leven (Amish).
Nederland en de vier modellen.
Velen zijn geassimileerd in de samenleving. Op de lange duur zie je
cultuurverschillen vervagen of verdwijnen. Maar transnationalisme:
migranten kunnen hun eigen cultuur behouden door internet en tv.
Melting pot: kinderen binnen gemengde huwelijken.
Salad bowl: in de grote steden worden de verschillen niet meer zo ervaart.
Segregatie : er zijn witte scholen en zwarte scholen.
1,4 Gevolgen van multiculturalisering.
Persoonlijke voordelen migranten:
- Biedt veiligheid.
- Beter leven (werk, school enz.)
- Socialezekerheidsstelsel bij tegenspoed.
Voordelen voor de samenleving.
- Tekort aan arbeidskrachten opgelost.
- Evenwichtiger bevolkingsopbouw.
- Grotere diversiteit verreikt de samenleving.
Maar multiculturalisering gaat gepaard met sociale en politieke problemen.
(invalshoeken).
 Sociaaleconomisch: problemen met sociale gelijkheid. Geen gelijke
kansen op het gebied van huisvesting, gezondheid en de arbeidsmarkt.
Komt door lagere opleiding, taalachterstand en discriminatie.
 Sociaal-cultureel: Botsende normen en waarden. Denk aan moslims en
niet-moslims.
 Politiek-juridisch: wat heeft de overheid gedaan en wat kan de overheid
doen om het proces van multiculturalisering goed te begeleiden.
 Historisch-geografisch: geschiedenis van migratie, waarom mensen
(e)migreren en deze vergelijken.
Hoofdstuk 2: Nederland als immigratieland.
Pullfactoren: factoren die een land aantrekkelijk maken voor een migrant.
(economische welvaart en politieke vrijheid).
Pushfactoren: factoren die een migrant ertoe bewegen zijn woonplaats te
verlaten.
Motieven:
 Politieke en religieuze motieven: dictatuur met geen stemrecht, geen
religieuze vrijheid of oorlog. Een vluchteling vraagt asiel aan en dan heet
hij een asielzoeker. Asielzoekers vormen geen afspiegeling van land van
herkomst, want zijn vaak hoogopgeleide, vrijgezelle mannen.
Volgens EVRM en Vluchtelingenverdrag van Genève mag er asiel verleend
worden als: iemand die vreest voor vervolging wegens godsdienstige of
politieke overtuiging of nationaliteit, of vanwege het behoren tot een
bepaald ras of sociale groep.
 Economische en ecologische motieven: arme landen gaan naar de
EU op zoek naar werk. Ook door slecht milieu is een landbouwgrond
onbruikbaar. Hierdoor ontstaat er honger en armoede.
 Sociale en persoonlijke motieven: Volgens EVRM heeft een migrant
met een verblijfsvergunning het recht op gezinshereniging en te trouwen
met wie hij of zij wil. Ook het recht op gezinsvorming als je wil trouwen met
iemand uit het buitenland. Dit mag pas als:
- de persoon 3 jaar legaal in Nederland woont.
- minstens 21 jaar oud is.
- minimaal 120% van het minimumloon verdient.
Ook het motief om te studeren hier of stage te lopen.
2.2 Migratie naar Nederland.
Nederland kent relatief veel welvaart en is relatief godsdienstvrij en tolerant.
Groepen die naar Nederland zijn gekomen.
16e en 17e eeuw.
- Protestantse Zuid-Nederlands vluchten naar de opstandelijke noordelijke
gewesten. Deze migranten bezaten gewilde vaardigheden en hadden een
grote intellectuele invloed.
- Protestantse hugenoten vluchten uit het katholieke Frankrijk. Zij werden
gastvrij ontvangen, maar toen het aantal toenam werd het beleid strenger.
- Joden uit Spanje, Portugal en Midden- en Oost-Europa vanwege oorlogen
en vervolging.
17e tot begin 20e eeuw.
- Seizoenarbeiders en handelaren vanwege de grote vraag naar arbeiders.
- Industrialisatie steeg de vraag naar goedkope arbeidskrachten voor bijv, in
de Limburgse mijnbouw. Deze kwamen uit Duitsland, Polen, Italië en
Slovenië. In 1930 crisis en ontslagen.
- Verlichte intellectuelen tijdens de verlichting in de 18e eeuw. Nederland
aantrekkelijk door welvaart en politieke vrijheid.
20e eeuw.
- Joden uit Duitsland om de nazi’s te ontvluchten. Ook kwamen er
communisten, kunstenaars en intellectuelen. De toelatingseisen werden
steeds strenger. Op het laatst alleen nog rijke joden toegelaten.
- Inwoners van voormalige koloniën. Zoals toen Indonesië onafhankelijk
werd kwamen Nederlanders en Indische Nederlanders terug.
Ook toen Suriname onafhankelijk werd kwamen vele Surinamers naar
Nederland. Nu alleen nog toegelaten vanwege gezinsvorming en
gezinshereniging.
Nu nog mensen van de Nederlandse Antillen en Aruba om hier te werken
en te studeren.
- Gastarbeiders na WO2 uit Italië en Spanje om te werken in de mijnen. In
de jaren 60 grote stroom uit Turkije en Marokko om te werken in de
fabrieken.
- Asielzoekers. Hongaren en Vietnamezen in de jaren 70. Pas sinds 1975
spreken we van asielzoekers. Het aantal asielaanvragen nam steeds meer
toe. Kwam doordat het minder makkelijk was om als gastarbeider het land
binnen te komen en doordat het aantal conflicten toenam en mensen naar
veiligheid zochten.
- Migranten vanwege gezinshereniging en gezinsvorming. Gezinshereniging
zoals bij Turken en Marokkanen en gezinsvorming bij hen.
- Mensen uit d EU: binnen de EU vrij verkeer van goederen, diensten,
kapitaal en personen.
- Illegalen: mensen waarvan hun asiel is afgewezen, illegaal bestaan boven
de armoede in eigen land verkozen of mensenhandelaren die mensen hier
te werk stellen.
2.3 Migrantengroepen en hun cultuur.
 Turken en Marokkanen die komen uit Anatolië, Istanbul en Ankara.
Turken vormen de grootste groep niet-westerse allochtonen. De meeste
Marokkanen zijn Berbers en spreken Arabisch en zijn islamitisch.
Halal is wat is toegestaan en haram wat is verboden. De meeste Turken
en Marokkanen zijn soennitisch; de meeste Iraniërs en Irakezen zijn
sjiitisch. Kenmerkend is de wij-cultuur: de groep is belangrijker dan
het individu en ook eer en respect door de positie die iemand heeft en
niet door een prestatie. Als iemand zich niet houdt aan de
ongeschreven regels dan is er inbreuk op de eer.
 Surinamers en Antillianen.
- Creolen: hebben Afrikaans bloed. Respect voor de ouders is erg
belangrijk. Matriarchaat: samenlevingsvorm waarin vrouwen
domineren, vaak op basis van het moederschap. In veel creoolse
gezinnen ontbreekt de vader en voedt de moeder de kinderen alleen op.
De meesten zijn christen, maar ook sommige winti: een AfroSurinaamse godsdienst waarin de goden en zielen van overleden
voorouders het dagelijks leven beïnvloeden.
- Hindoestanen: Hebben Aziatische en Surinaamse cultuur. 20% is
moslim de rest is hindoe.
- Antillianen: lijkt veel op de creoolse cultuur zoals de manvrouwverhoudingen en de verhoudingen met blanken. Maar ook
honkbal nationale sport en Papiamento: Spaans, Engels en Nederlands.
 Indische Nederlanders en Molukkers:
- Indische Nederlanders: Nederlandse ambtenaren trouwden met
ene Indische vrouw en zo ontstond er een nieuwe cultuur. Toen
Indonesië onafhankelijk werd, vertrokken zij terug naar Nederland. Zij
konden snel integreren, want ze waren bekend met de Nederlandse taal
en cultuur. Pasar Malam wordt de Indische cultuur levend gehouden.
- Molukkers: Zij hadden een christelijk geloof en dienden het leger.
Toen Indonesië onafhankelijk werd, probeerde zij een eigen staat op te
richten; Republik Maluku Selatan. Nederland wou steun geven, maar
dit lukte niet. Zorgde voor veel onvrede bij de Molukkers en werd geuit
d.m.v. treinkapingen en gijzelingen. De regering veranderde niet van
gedachten en de Nederlandse Molukkers richten zich nu op integratie.
3.1 De sociale stratificatie van Nederland.
Maatschappelijke positie: de plaats die iemand heeft op de
maatschappelijke ladder. Wordt bepaald door economische factoren, politieke
macht en het sociaal-cultureel milieu waarin iemand zit.
Verschil hierin leidt al snel tot sociale ongelijkheid: een ongelijke verdeling
van welvaart, macht en sociale privileges. Ongelijke verdeling van macht;
mensen met een hoge maatschappelijk positie zijn beter in staat om anderen te
beïnvloeden of hun wil op te leggen.
Sociale stratificatie: verdeling van de samenleving in maatschappelijke
lagen waartussen een verhouding van sociale ongelijkheid bestaat. Vooral
iemands beroep belangrijk, maar ook het inkomen, kennisniveau, talenten enz.
Theorieën over sociale stratificatie.
Karl Marx. benadrukt de economische positie van mensen (bezit van
productiemiddelen) als oorzaak van sociale stratificatie. Indeling in heersende,
bezittende klasse en arbeidersklasse (onderdrukt). De heersende klasse
verwierf met haar economische macht ook politieke macht en sociale culturele
macht doordat zij de elite vormden.
Max Weber: drie soorten stratificatie.
1. Klasse: categorie mensen die in dezelfde economische situatie verkeert en
een bepaalde positie heeft op de arbeidsmarkt. Hebben dezelfde eco. Macht.
2. Stand: groep mensen die verbonden is door sociale relaties. Ze delen
bepaalde levensstijl en hebben sociale macht.
3. Partijen: groep mensen die zicht hebben georganiseerd om politieke macht
uit te oefenen.
Lopen door elkaar heen, maar is tegenwoordig niet meer zo. Een schrijver
heeft alleen sociaal-culturele positie en niet politiek of economisch.
Functionalisten: maatschappelijke ongelijkheid motiveert mensen om taken
te vervullen die meer beloning of prestige opleveren. Ongelijkheid schept orde.
Gevolgen lage maatschappelijke positie.
- Mensen met een lage opleiding hebben een lagere levensverwachting. Heeft
te maken met de levenstijl en de te verrichten arbeid.
- Mensen met een lage maatschappelijke positie hebben minder sociale
contacten. Zij hebben een lage culturele participatie door een lager
inkomen. Er is tenslotte geld nodig om uit te gaan en te sporten.
- Lage politieke participatie zoals stemmen en het nieuws volgen.
- Lage positie van de ouders leidt tot een lage positie van hun kinderen.
Vooral als er weinig cultureel kapitaal aanwezig is: de kinderen in deze
gezinnen door een beperkt intellectueel klimaat niet of nauwelijks
ondersteund of gestimuleerd worden bij hun studies of interesses.
Wij hebben nu een open samenleving waarin mensen kunnen stijgen naar een
hogere sociaaleconomische klasse. Er is sociale mobiliteit: de mogelijkheid
om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder.
- Intergenerationele mobiliteit: als kinderen een hogere positie
verwerven dan hun ouders.
- Intragenerationele mobiliteit: als iemand tijdens zijn leven stijgt op de
maatschappelijke ladder.
Het gaat nu meer om capaciteiten, opleidingsniveau en prestaties. Daarom
hebben de 2e generatie migranten een hogere maatschappelijke positie dan
hun ouders.
Theorieën over mobiliteit.
 Reproductietheorie: maatschappelijke toekomst bepaald door sekse en
sociaaleconomische positie van ouders. Samenleving gedomineerd door
machtsverhoudingen tussen maatschappelijke klassen. Onderwijs een middel
van de heersende klasse om machtsongelijkheid in stand te houden. Lagere
sociale klassen, dan lager studieadvies.
 Meritocratietheorie: personen veroveren een positie in de samenleving op
basis van hun persoonlijke capaciteiten.
Bourdieu: arbeiderskinderen die een hoge opleiding afronden, zullen nooit
tot de hogere klasse behoren, omdat ze niet zijn opgegroeid met de gewoonten,
taal enz. Komt door een gebrek aan cultureel kapitaal en door de manier van
socialisatie van kinderen uit de lagere milieus.
3.2 De maatschappelijke positie van minderheden.
Een groot deel van de migranten behoort tot de lage maatschappelijke klassen.
Dit is af te meten aan drie criteria.
1. Onderwijs: allochtone kinderen doen het minder goed op school in
vergelijking met autochtone leeftijdgenoten. Zij hebben slechtere CITOscore en doen een lage niveau met middelbare school. Ook onder etnische
minderheden meet drop-outs.
Verklaringen voor deze achterstand:
- In hun gezinnen is weinig cultureel kapitaal, want ouders lage opleiding.
- Kinderen van migranten hebben nog steeds een taalachterstand.
- Docenten hebben soms vooroordelen waardoor ze minder verwachten van
allochtone kinderen. Ook toetsen onvoldoende gericht op allochtonen.
Nuance: tweedeling ontstaat nu. Groot deel wel hoger opleiding en deel
geen startkwalificatie. Ook worden de verschillen tussen autochtoon en
allochtoon kleiner.
2. Arbeid en inkomen: niet westerse allochtonen hebben een slechtere
positie op de arbeidsmarkt. Ze zijn eerder en langdurig werkloos, worden
sneller ontslagen en zijn oververtegenwoordigd in de allerlaagste functies.
Verklaringen:
- Allochtonen hebben lagere opleiding en spreken minder goed de taal. Ze
kunnen daardoor vaak alleen lage functies bekleden, maar door
automatisering/ lagelonenlanden is er steeds minder behoefte aan
laagopgeleide werknemers.
- Discriminatie op de arbeidsmarkt.
- Niet-westerse migranten hebben een kleiner sociaal netwerk waarmee ze
werk kunnen vinden.
Nuance: tussen etnische minderheden zijn er grote verschillen.
3. Huisvesting: Hoogopgeleide kennismigranten wonen in betere buurten
en niet-westerse allochtonen wonen in oude stadswijken waar veel
problemen zijn zoals werkloosheid, kleine oude en slechte woningen,
onveiligheid en probleem jongeren. De concentratie van sommige groepen
allochtonen heeft het beeld van sommige wijken veranderd.
Verklaringen:
- Door hun lage economische positie moeten zij in wijken wonen met veel
sociale huurwoningen.
- Sommige migranten kiezen bewust voor een wijk waar veel
medemigranten wonen.
Nuance: de lijn tussen betere en slechtere stadswijken wordt meer bepaald
door sociaaleconomische factoren en minder door etnische factoren. Beter
verdienende allochtonen verlaten de slechte wijken.
Wat doet de overheid?
 Onderwijsachterstandenbeleid: vroegschoolse educatie om
taalachterstanden voor de basisschool al weg te werken. Ook extra
financiering voor leerlingen met leerachterstanden en dwang voor
werkloze jongeren om startkwalificatie te behalen.
 Werkgelegenheidsbeleid: positieve discriminatie door
voorrangbeleid voor allochtonen. Ook bij CWI bijscholingen en speciale
sollicitatietrainingen voor allochtonen en regelingen om
ondernemerschap te stimuleren.

Huisvestingsbeleid: spreidingsbeleid werd verboden, want je mag
niet weigeren op grond van geslacht, ras of etniciteit. Wel bepaalde
inkomenseis om meer rijke mensen in oude stadswijken te laten wonen.
Ook het plan om probleemwijken om te zetten in krachtwijken door
middel van renovatie, nieuwbouw en verbeteren van de infrastructuur.
Download