Systeemfysiologie Missiaen Examen : 2 vragen Kennen ? cursus +les Niet kennen? Titels v hoofdstukken (worden gegeven op examen) Geen cijfers kennen, enkel indien vermeld Score examen? Obv aantal uur les, Missiaen 50%, Tack 12,5%, Sipido 37,5% Nier, ademhaling, voortplanting Fysiologie van de nieren I. Renale Circulatie A. Structuur van een nefron (Transparant cursus) indeling: cortex medulla - buitenste medulla – outer stripe - inner stripe - binnenste medulla gemiddeld 1 miljoen nefronen per nier 2 groepen nefronen: - oppervlakkige: ontstaan tegen het nieroppervlak - juxta-medullaire: ontstaan naast de medulla Wat zit er in een nefron? 1. juxtamedullair nefron nierlichaampje: (ill nummer1; vergroot in figuur 2) Cappillairen = glomerulus = glomerulaire capillairen Kapsel van Bowman: rondom Ruimte van Bowman: tss glomerulus en kapsel van Bowman proximale tubulus: Pars convoluta: 2 maal Pars recta: 3 maal lus van Henle (nr 4) :Dalende tak: naar onderzijde vd nier Opstijgende tak: * dunne opstijgende tak (5): * dikke opstijgende tak (6) Macula densa (7): maakt contact met nierlichaampje, is groepje gespecialiseerde epitheelcellen van de dikke opstijgende tak, in de buurt van de glomerulus en haar affernte en efferente arteriool distale tubulus (8,9*) corticale verzamelbuis (10): 3 verschillende obv plaats: grotere coritcale verzamelbuizen buitenste medullaire verzamelbuis (11) binnenste medullaire verzamelbuis (12) 2. oppervlakkige (zie ill) = korte loop nefronen verlaten de buitenste medulla niet korte dalende tak geen opstijgende tak, kunnen minder NaCl absorberen verschilpunten: - plaats nierlichaampje: binnen tov buiten - lengte vd lus van Henle: oppervlakkige: korte loop nefronen juxtamedullaire: lange loop nefronen !! de twee nefronen versmelten !! zie illustratie 3000 nefronen versmelten tot 1 verzamelbuis figuur cursus p 2 ! B. Hemodynamica 1. Renal Bloodflow Belangrijke bloedvaten naar nier: aorta arteria renalis: splitst in nier in aantal takken arteriool: voert bloed aan naar glomerulus = afferente arteriool arteriool: voert bloed weg = efferente arteriool overal aders vena renalis vena cava inferior Besluit: al het bloed dat naar de nieren stroomt gaat naar de glomeruli Bloodfow= bloeddebiet door de nieren (in rust 1,2 liter/minuut): heel veel! (nieren vormen 0,5% van het lichaamsgewicht, toch ontvangen ze in rust 20% van het hartdebiet) vena renalis bevat nog steeds veel zuurstof bloed heel rood 2. Autoregulatie debiet = drukverschil / weerstand RBF(renal bloodflow) = drukverschil tss begin en einde bloedcirculatie = (bloeddruk – 0)/ weerstand curve: RBF(Y)- bloeddruk(X) (1,2liter/min – 1000mm Hg) RBF is onafhankelijk van het drukverschil tussen 80 en 180 nl. plateau (curve) bloeddruk ↑ (X schuift op), RBF ↑, na 15 seconden gaat RBF weer dalen tot 1,2 omdat de weerstand gaat stijgen (vasoconstrictie van afferente arteriool) bloeddruk ↓: RBF ↓, weerstand ↓ door vasodilatatie, RBF ↑ terug maar blijft onder normale waarde autoregulatie: RBF verandert weining als bloeddruk ↑ of ↓ omdat de afferente arteriolen dilateren of contraheren = aanpassen van weerstand 3. Zenuwen BV nier: orthosympatisch bezenuwd, doet BV samentrekken R ↑ RBF ↓ (blauwe curve: RBF is veel lager) belang? in rust: OS niet actief stress: OS actief vb gevecht op leven en dood minder bloed naar nieren, meer bloed naar belangrijkere organen om te kunnen weglopen: spieren en hersenen om alert te blijven II Glomerulaire filtratie A.filtratie barrière (ill) bloed endotheel: gefenestreerd basale membraan podocyten met filtratie slits: bedekt met een membraan = slit diafragma met gaatjes in selectiviteit: grootte: openingen endotheelcellen: cellen (RBC, WBC, bloedpl) knn er niet door: PLASMA openingen slitdiafragmas en basale membraan (< 7000erdoor, vanaf 70.000 niet erdoor) albumine (69.000) heel moeilijk gefilterd filtraat = plasma zonder eiwitten lading: endotheel, basale membr, podocyten: negatief geladen macromoleculen: negatief geladen: afstoting moeilijker gefilterd positief geladen : aantrekking makkelijker gefilterd ionen: K, Cl: te klein voor beïnvloeding door filter vorm en vervormbaarheid: langwerpige makkelijker dan compacte moleculen vervormbaar makkelijker dan star molecule B. Starling krachten zorgen voor vochtverplaatsing thv capillairen: hier glomerulus 2 Starling krachten (tekening): hydrostatische druk (P) :perst vocht uit capillair naar ruimte van Bowman drukverschil zorgt voor vochtuitpersing: Pgc (glomerulair capillair) = bloeddruk ?? Pbs(bowmanspace) (Pgc – Pbs) water wordt via osmose aangezogen naar plaats met hoge [eiwitten] aanzuigkracht door eiwitten = oncotische druk= colloid osmotische druk = (πgc –πbs) [(Pgc –Pbs) – (πgc –πbs)] - waterpermeabiliteit - grootte vh contactoppervlak tss bloedvat en ruimte van Bowman GFR = A x k x [(Pgc –Pbs) – (πgc –πbs)] (glomerular filtration rate) hoeveelheid vocht die per tijd gefilterd wordt bloedstroom van links naar rechts: bloed v hoge naar lage druk (vb 45 nr 42, erbuiten 10: overal) curve (Y: hydrostatisch drukverschil, X: afstand) licht verval (blauw: Y:oncotische drukverschil) (35 nr 32): begin: netto verlaat plasma bloed oncotisch drukverschil wordt groter ! snijpunt blauw en wit: netto wordt geen vocht meer gefilterd = filtratie-equilibrium steeds links ervan vochtfiltering hydrostatisch drukverschil is steeds groter dan of gelijk aan het oncotisch drukverschil nooit netto reabsorptie van vocht Starling krachten zijn abnormaal: wijken af van de starlingkrachten in andere capillairen vh lichaam curve: andere capillairen 4 verschilpunten: in de andere: initiële drukverschil is kleiner (wit begint lager) witte daalt zeer sterk oncotische drukverschil stijgt veel minder (minder doorlaatbaar voor water, eiwitten worden minder geconcentreerd) begin vocht uitgeperst, op het einde wordt het vocht terug aangezogen C. Regeling glomerulaire filtratie(! examen) 180 liter plasma per dag gefilterd = 20 % vh plasma dat in de nieren komt 1. mesangium (figuur 2: M, hb) kan samentrekken: capillairen worden op elkaar gedrukt filtratie oppervlak wordt kleinerGRF↓ relaxatie GRF ↓ 150liter ipv 180 2. RBF RBF ↑ oncotische drukverschil (πgc) gaat trager ↑ punt van filtratie-eq verschuift naar rechts dus over groter afstand gefilterd GFR↑ vb. vrouw zwanger in maand mei: GFR ↑ met 50% (180 naar 270liter per dag) curve 3. arteriolen curve: bloeddruk ifv afstand: dalende rechte = bloeddruk verlies blauw: vernauwing in bloedvat: voor de vernauwing bloeddruk ↑ na de vernauwing bloeddruk ↓ a) afferente arteriool trekt samen GFR ↓ verklaring: distaal bloeddruk ↓ in glomerulaire capillair (Pgc ↓) bloed moeilijker door de nieren: meer weerstand RBF↓ vb 1. zware bloeding: ↓ GFR dus minder vocht verliezen via de nieren meer vocht ih lichaam 2. verstopping urether(buis tss nier en blaas): door niersteen:TXA2productie ↑ hierdoor contractie GFR↓ dus minder filtering minder urine produceren want urine kan niet weg 3. stijging bloeddruk: aorta- afferente arteriolen- glomerulair capillair druk aorta↑ druk afferente arteriool↑ druk GC ↑ na 15 seconden trek afferente arteriool samen en GFR ↓ netto gaat de druk weinig veranderen dus GFR gaat weinig veranderen = autoregulatie v GFR b) efferente arteriool trekt samen proximaal bloeddruk↑ = capillair GFR ↑ trekt samen bloed moeilijker door de nieren RBF ↓ GFR ↓ !! nettoresultaat: afhankelijk van de sterkte vd contractie matige contractie: GFR ↑ sterke contractie: GFR ↓ (effect of RBF overheerst) III Tubulair transport (tekening nefron) filtratie rechtstreeks transport via secretie (opname) “ “ via reabsorpte (afgave) globaal: urinevorming = excretie A. proximale tubulus 1) Reabsorptie a) Na+ interstitium= extracell vocht cellen zijn verbonden met TJ AP (tekening) Na passief naar binnen uit urine versneld door carriers: - Na/H antiporter - Na/X cotransporter BL Na/K-pomp: Na uit (ATP) Netto: transcellulaire Na reabsorptie [Na] in het interstitium ↑↑ Na terug volgens concentratiegradient naar urine = paracellulair als 4 opgenomen keren er 3 terug netto slechts 1 gereabsorbeerd b) glucose zie vorige tekening: X = glucose AP: Na afhankelijke glucose carrier: glucose via Na gradiënt getransporteerd BL: Na onafhankelijke carrier [glucose] interstitium ↑↑ TJ laten geen glucose door glucose keert niet terug naar urine 100% reabsorptie urine bevat geen glucose uitgezonderd suikerziekte opm. effect van glucosetransport op lading glucosereabsorptie in 1e deel van proximale tubulus = pars convoluta urine verliest Na+ bij opname glucose urine wordt negatief intertstitium wordt positief potentiaalverschil (heel klein: 2mV) c) aminozuren, polypeptiden, eiwitten aminozuren: analoog aan glucosereabsorptie AP: Na/AZ carrier BL: carrier interstitium AZ niet door TJ 100% reabsorptie (vnl pars convoluta) polypeptiden: ketens AZ 2 mogelijkheden: - afbraak door enzymes vd AP (= endopeptidasen) tot AZ (zie eerder) - peptide/H- carrier cytoplasma: afbraak tot AZ AP: carrier eiwitten: af en toe toch eiwit door filter AP: endocytose (proximale tubulus) BL: exocytose (tekening) of endosoom versmelt met lysosoom: afbraak eiwit door lytische enzymen tot AZ exocytose richting interstitium d) HCO3AP: Na/H-carrier: H in urine H-pomp (ATP): “ “ “ in cel H2O → H+ + OH urine: HCO3- + H+ → H2CO3 H2C03→ C02 + H2O (trage reactie: versneld door CA= koolzuuranhydraze in AP) AP: aquaporines: H2O in cel diffusie van CO2 door celmembraan C02+ OH-* → HCO3- (trage reactie: versneld door CA (andere isovorm)) *H2O → OH- + H+ : H+ naar tubulus BL: HCO3-/Na+ carrier (symport: 3/1) HCO3- in interstitium (tekening) besluit: transcellulaire HCO3- reabsorptie e) H20 reabsorptie van deeltjes: osmotische aanzuiging van water: transcellulair of paracellulair (tekening) solvent drag: opgeloste deeltjes worden meegesleurd met water (vb. K en Ca) grafiek ook proximale tubulus is uitzondering op starlingkrachten aanzuigkracht Δπ vocht naar BV eiwitten worden verdund oncotische druk ↓ oncotischdrukverschil ↓ ifv afstand besluit: aanzuigkracht (blauw) steeds hoger dan uitperskracht water heel snel in bloedbaan opgenomen (oncotisch drukverschil > dan hydrostatisch over de ganse lengte vh capillair H2O naar capillairen) f) Clgeresorbeerd in pars recta van de proximale tubulus tekening Transcellulair H+ in urine: H+ + HCOO- → HCOOH = mierezuur, ongeladen, diffundeert door membraan in cytoplasma: HCOOH→ H+ +HCOOAP: HCOO-/Cl uitwisselaar: HCOO- terug naar urine Cl- naar binnen BL: Cl- carrier paracellulair [Cl-] in pars recta zeer hoog (door H2O reabsorptie) passief naar interstitium volgens concentratiegradiënt in pars recta Cl- verwijderd uit urine, dus urine wordt + geladen interstitium - geladen + ladingen aangetrokken door het interstitium = paracellulaire reabsorptie v + ionen 2) Secretie organische moleculen stoffen naar urine: filtering: voor organische stoffen weinig efficiënt want: - slechts 20% plasma wordt gefilterd - vaak gebonden aan eiwitten vb albumine wordt niet gefilterd secretie: zeer effeciënt: als bloed de urine verlaat alle stoffen zijn gesecreteerd B. Lus van Henle tekening 1) Dalende tak urine uit de proximale tubulus doorlaatbaar voor water: via osmose van lage osm (urine) naar hoge (interstitium) = resorptie niet doorlaatbaar voor deeltjes [deeltje] ↑ tot 1400 = osm water wordt zeer efficient in capillairen opgenomen owv Starlingkrachten thv capillairen (curve: x= afstand , y = hydrostat drukverschil; aanzuigkracht) aanzuikracht> capillaire kracht 2) Dunne opstijgende tak vanaf hier: geen waterdoorlaatbaarheid transport (passief) van : - NaCl : paracellulaire reabsorptie - ureum : transcellulair (AP en BL carriers)gesecreteerd owv concentratriegradiënt meer meer NaCl dan ureum transport urine verliest deeltjes, geen water verlies urine wordt verdund 3) Dikke opstijgende tak tekening? AP: Na/K pomp: Na naar buiten, hydrolyse ATP, K w naar binnen gepompt (K via K-kanalen weer naar interstitium) [Na]cytoplasma zeer laag: Na via AP naar binnen via Na/K/2Cl cotransporter K via K-kanalen weer naar urine Cl via carrier naar interstitium netto 1 Na en 2 Cl getransporteerd 1 negatieve lading : urine wordt +, interstitium wordt – (10mV) positieve deeltjes (Na,K,Ca) worden aangetrokken naar interstitium = paracellulaire reabsorptie geen reabsorptie v water urine wordt verder verdund (100 milliosmoles) regeling van transport in medulla (! niet in cortex) BL: ADH (antidiuretisch hormoon= vasopressine) receptor cAMP ↑ aantal Na/K/2Cl cotransporters = stimul reabsorptie van deeltjes C Distale tubulus absorptie Na en Cl (tekening) BL: Na/K-pomp: Na naar interstitium AP: Na-kanaal: naar binnen Na/Cl cotransporter: beide naar binnnen BL: Cl via carrier naar interstitium netto: Na en Cl : transcellulaire reabsorptie geen watertransport urine wordt verder verdund (tot 50 milliosmoles) URINE HEEL ERG VERDUND!! lading: Na/Cl cotransporter: geen netto ladingsverplaatsing Na kanaal: urine wordt positief lumen: - 30 mV D Verzamelbuisjes inleiding: funcite nier: lichaam in balans houden: hoeveelheid stof ingenomen via de mond moet hetzelfde zijn als de hoeveelheid die we uitscheiden via de nier excretie moet geregeld worden, regeling gebeurt thv verzamelbuisjes verschillende soorten cellen: principle cells intercalated α (alfa) intercalated β 1) Na reabsorptie tekening: principle cell BL: Na/K pomp (idem eerder): intracellulair lage [Na] AP: Na-kanalen: instroom (passief door lage [ ] ) TJ zeer weinig doorlaatbaar voor Na Na blijft in interstitium ↑, [Na] in urine ↓ lading: urine wordt – interstitium wordt + regeling: aldosterone: steroidhormoon bindt op intracellullaire receptor mRNA: activatie Na-kanalen Na/K pomp stimul Na reabsorptie vasopressine: eiwit bindt PM receptor cAMP: activatie Na-kanalen stimul Na reabsorptie atriaal natriuretisch peptide (ANP): bindt PM receptor cGMP: inhibitie Na kanalen Na/K pomp inhibitie Na reabsorptie 2) reabsorptie Cl (tekening) a) transcellulair H2O→ H+ + OHβ-IC (intercaleited cells): transport H+ OH- + CO2 → HCO3- (door KA) AP: HCO3-/Cl antiporter: HCO3 naar urine Cl naar binnen: BL carrier interstitium b) paracellulair interstitium + urine – Cl naar interstitium obv potentiaalverschil 3) K+ veel K eten: secretie weinig K eten: reabsorptie a) secretie (tekening: principle cel) BL: Na/K pomp AP: K kanalen: K naar urine regeling: aldosterone: intracellulaire binding (want steroidH) mRNA: stimul K-secretie 1) Na reabsorptie wordt gestimuleerd Na/K pomp: hoge activititeit veel K in cytoplasma gepompt 2) ↑ Na reabsorptie: maakt urine meer negatief K+ wordt beter aangetrokken 3) aantal K-kanalen ↑ 4) aantal Na/K pompen ↑ stimul K secretie b) reabsorptie (tekening) α-IC, AP:K/H+ pomp, BL: K+ kanaal 4) H+ (tekening) α-IC: AP:H+ secretie via H-pomp en H/K-pomp netto: zuur in urine, base in interstitium ladingsverplaatsing: urine +, interstitium – (tekening: buis: 3 delen) bovenaan: Na-reabsorptie zeer – 0 midden: +10 onder : 0 regeling: aldosterone: bindt intracell receptor mRNA: ↑ aantal v bovenste protonenpompen stimul protonen secretie opm: alfa en beta cellen: transportprocessen zijn anders gelokaliseerd: bèta:AP ; alfa: BL 5) H20 reabsorptie (tekening: principle cells) 300 1400 mosmoles water TJ niet doorlaatbaar voor water, wel watertransport via aquaporines: BL enkel onderste cel: AP: aquaporine transcellulair H2O transport regeling: ADH= vasopressine: werkt in op de 3 cellen bindt R thv PM cAMP: stimul vesikels met aquaporines tot exocytose: AP water wordt aangetrokken (50 300mosm) door interstitium reabsoptie H2O gevolg: urinedebiet↓ (diurese= urineproductie wordt tegengewerkt) urine wordt geconcentreerd E Medullaire hyperosmolaliteit hoge [NaCl] in buitenste medulla 50-50 NaCl- ureum in binnenste medulla NaCl a) buitenste medulla (tekening:urine staat stil) 100 deeltjes v urine(dikke opstijgende tak) naar interstitium dalende tak: kan H2O reabsorberen: H2O naar interstitium, H2O wordt onmiddellijk weggevoerd via capillairen zodat interstitium niet verdund wordt besluit: Osm in dalende tak en interstitium is hetzelfde (300mOsm) Osm verschil van 200 mosm/kg tss dalende en dikke opstijgende tak de interstitiële osmolaliteit daalt niet omdat het H2O snel ia het bloed wordt afgevoerd !!!!schema cursus p 11:urine stroomt d) transport met verschil van 200: onderste in c: verschil is 0; 100 deeltjes verplaatsen verschil wordt 200 bovenste in c: verschil is 100; 50 deeltjes verplaatsen verschil wordt 200 op elk niveau een verschil van 200 besluit: interstitium is geconcentreerd met 388 mosm/kg (verschil boven-onder in f) door telkens een verschil van 200 te nemen dus het interstitium is meer geconcentreerd dan het transportproces aankan proces= coutercurrent multiplicatie: in tegenovergestelde richting vermeerderen b) binnenste medulla: dat weet men niet Ureum (tekening) water wordt gereabsorbeerd ureum wordt niet gereabsorbeerd ureumconcentratie ↑↑↑: principle cells in binnenste medulla: AP en BL: ureumcarriers: ureum passief naar interstitium regeling: ADH: receptor:PM cAMP: + effect op carriers stimul reabsorptie ureum IV Urinewegen A Mictiereflex (tekening) blaassfincter: intern: gladdespier extern: gestreepte spier bezenuwing: blaas: parasympaticus inwendige blaassfincter: orthosympaticus (enkel van belang bij de man: ejaculatie= OS reflex) trekt samen om te beletten dat sperma in de blaas terecht komt externe sfincter: n. pudendus= schaamzenuw vulling van de blaas rekreceptoren info via zenuwen naar ruggemerg stimul: parasymp zenuwen mictiecontracties(= samentrekken blaas) vulling ↑ contractie↑ + duur ↑ (mictiecontracties: interne sfincter opent) inhibitie: n pudendus ext sfincter relaxeert: blaas loopt leeg B Controle ruggemerg cortex: aangeleerd om te voelen dat de blaas vol is cortex + n pudendus: externe sfincter blijft gesloten - parasymp interne sfincter gesloten rond leeftijd van 2,5 jaar: parasympathicus onderdrukken en n.pudendus activeren V Regeling extracellulair vocht Inleiding [K+]e moet constant gehouden worden op 3,5 tot 5 mM om te kunnen overleven want: K te hoog (7-8mM): ↑ prikkelbaarheid van cellen vnl SA-knoop v hart: zeer snelle contractie (400/min) geen vullingstijd geen debiet overleiden K te laag (2 mM): ↓ prikkelbaarheid: vnl ademspieren: spieren raken verlamd: ademstop overlijden bepaald door: totale hoeveelheid in het lichaam: hoe meer hoe hoger verdeling tuss intra en extracellulair A Intra en extracellulaire K+ (tekening) 2 % K buiten cel, 98% in cel owv Na/K pomp : K naar binnen door deze snelle opname stijgt de K extracellulair bijna niet na het eten van K-rijk voedsel regeling: K+ extracellulair: ↑ = stimul Na/K pomp stimul K opname in cel belang: als niet aanwezig: eten banaan = dodelijk!! door K↑↑ insuline (<β-cel pancreas) bindt R thv PM: stimul Na/K pomp stimul K opname belang: insuline secretie↑ als K+extracell ↑ opm: spiercel, vetcel en lever hebben insulinereceptoren cathecholamines (Adrenaline en NA) binden R thv PM: stimul Na/K pomp belang: bij spieren tijdens inspanning: vele actiepot: repol: uitstroom K+, bij inspanning moeten cathecholamines vrijgezet worden om dit K terug op te nemen in de spieren B K+ Balans evenveel eten als uitscheiden uitscheiding moet geregeld worden proximale tubulus en lus van Henle: 90% K reabsorberen: wordt niet geregeld, onafhankelijk van de Kinname 10% komt aan in de verzamelbuis hier regeling veel K eten : secreteren weinig K eten: reabsorberen nieren zijn trage organen: v K arm naar K rijk dieet: K uitscheiden: duurt 3 tot 5 dagen uitgezonderd: uitscheiding van H2O traag want morforlogische veranderingen: reabs door alfa IC naar secretie door principle cells nl iedereen secreteert K: want meerderheid K rijk dieet C Regeling K secretie 1) door Kalleïne = K buiten cel (tekening)principle cel BL: Na/K pomp AP: kanaal K naar urine ( + door aldosterone < nieren) mechanismen: K+ extracellulair ↑(3 bananen eten) secretie aldosterone door de bijnieren K+ secretie door nieren in urine en dus excretie stimulatie van Na/K pomp (principle cells) K secretie pathologie: bijnier werkt niet missen 1e mechanisme: moeilijker K uitscheiden Kextracell ↑ kan dodelijk zijn K-arm dieet 2) door urinedebiet (curve: x: debiet; y: K secretie en excretie) secretie K: als urine niet stroomt: bepaald moment zoveel K in urine dat gradient ophoud te bestaan: STOP secretie als urine wel stroomt: urine loopt onmiddellijk naar de blaas, geen K opstapeling gradient blijft bestaan K secretie blijft doorgaan 2 punten zorgen voor curve belang: vochtafdrijvers= diuretica = medicatie die leiden tot verhoogd urinedebiet owv hoge bloedruk of zwak hart meer K verliezen via urine extracellulaire [K] ↓ = gevaarlijk K supplementen geven VI Regeling van de extracellulaire pH pH= - log [H+] nl pH= 7,40 ([H+]=40mM) = lichtjes alkalisch pH is bepalend voor protonatie van eiwitten bepalen structuur en functie A Endogene zuren zetten in H2O protonen vrij 1) CO2 bij volledige oxidatie(= volledige reactie van voedsel met O2 met vorming van CO2 en H2O) van suikers, vetten en de meeste AZ zuur? CO2 + H2O ↔ H2CO3 ↔ H+ + HCO3koolzuuranhydrase: heel veel in RBC via bloed overal in lichaam CO2 wordt verwijderd via de longen (= volatiel zuur): zeer efficient [CO2]= constante [CO2] ~ P(CO2) = 40 mmHg = constante 99,5% vd dagelijkse zuurproductie 2 afwijkingen: longen: te weinig CO2 uitademen door overdosis morfine of zware longontsteking respiratoire acidose longen: te veel CO2 uitademen = respiratoire alkalose vb hyperventilatie, zwangerschap 2) Niet volatiele zuren: kwantitatief weinig belangrijk bronnen: afbraak van vlees : H2SO4, H2PO3 organische zuren ontstaan bij onvolledige oxidatie van suikers en vet: melkzuur (spieren) ketonzuren(lever) stoelgang: CO2+ H2O ↔(KA) H2CO3 ↔ H+ + HCO3- : verlies HCO3-, reactie evenwicht gaat naar rechts, H+↑ 2 afwijkingen: metabole acidose: te veel niet volatiel zuur in het lichaam vb diarree, ketonzuren(vasten), epilepsie(melkzuur vorming door spiersamentrekkingen metabole alkalose: te weinig niet volatiel zuur: zeldzaam 0,5% vd dagelijkse zuurproductie verwijderd door de nieren B Buffering pH daling door zuur beperken extracellulaire buffer: CO2+ H2O↔(KA) H2CO3↔ H+ + HCO3buffer kan zichzelf niet bufferen dus enkel de niet volatiele zuren kunnen gebufferd worden vb melkzuur: ↑ [H+] evenwicht verschuift naar links [H+]↓ en [HCO3-]↓ netto: [H+]↓ klein beetje en [H2CO3-] ↓ zeer sterk intracellulaire buffer: - eiwitten - organische fosfaten buffert meer dan de helft van alle zuren Alle buffers staan in evenwicht met elkaar zuur-base status van het lichaam kan bekeken worden door naar 1 buffer te kijken nl de CO2-buffer C Ademhaling 1. CO2 eliminatie CO2 +H2O↔ H+ + HCO3- evenwicht naar links in de longen eliminatie CO2 “ “ rechts in de weefsels P(CO2) door longen gestabiliseerd op 40mmHg (hierdoor evenwicht naar links) 2. Compensatie van metabole stoornissen ΔpH wordt geregistreed door de carotislichaampjes metabole alkalose: te weinig niet volatieve zuren minder ademen metabole acidose: te veel niet volatieve zuren meer ademen vb: diarree: chronisch lichaam zuurt een beetje aan pH= 7,3 (extracellulair) daling detecteren in de carotis lichaampjes: in de hals waar halsslagader splitst in interne en externe tak sturen zenuwen naar de ademhalingscentra meer ademen gevolg: meer CO2 uitademen CO2 spanning in het lichaam ↓ (vb 40 30 mmHg) belang: CO2=zuur: minder CO2 in lichaam pH wordt alkalischer (pH=7,38) nog niet perfect normaal (terug normaal als diarree stopt) D Nieren CO2+ H2O ↔ H+ + HCO3niet volatiele zuren : reactie naar links HCO3- ↓, H+ H2O ( dus na buffering geen normale situatie) gevolg: nieren gaan situatie naar rechts verschuiven: opnieuw HCO3- aangemaakt (α-IC) H+ urine (gebufferd door titreerbare zuren en de NH3/NH4+ buffer) HCO3- interstitium: hierdoor wordt verlies tijdens buffering gecompenseerd nieren verschuiven ook alle andere buffers naar rechts (want alle buffers in evenwicht!) !!!! buffers in de urine!!!! 1. Titreerbare zuren definitie: buffer waarvan de gedissocieerde vorm protonen opneemt in de verzamelbuisjes vb: fosfaat: H2PO4- ↔ HPO4(2-) + H+ (dus 2 vormen van fosfaat) (curve: x: pH; y: % buffer in de 2 vormen) zuurder: evenwicht naar links basiser: evenwicht naar rechts = gedissocieerde vorm pH=7,40: buffer 20% H2PO4-, 80% HPO4(2-) = pH plasma= pH ruimte van Bowman verzamelbuisjes: door secretie protonen:urine wordt zuur nl pH= 4,40: 100% H2PO4-; 0% gedissocieerd fosfaat neemt in de urine opnieuw zijn proton op 2. NH3/NH4+ buffer NH3= ammoniak NH4+ = ammonium vb.afbraak vlees: ° zwavelzuur: H2SO4 ↔ SO4(2-) + 2H+ (curve: x:pH; y:% zwavelzuur in de 2 vormen) lage pH: evenwicht naar links vnl H2SO4 hoge pH: evenwicht naar rechts: vnl SO4(2-) + 2H+ urine: pH: 7,4: 100% gedissocieerd verzamelbuisje: pH: 4,4: nog steeds 100% gedissocieerd zwavelzuur kan protonen niet binden in de verzamelbuis omdat de pKa veel te zuur is protonen binden aan gln (glutamine): gln wordt in proximale tubulus omgezet naar glutalinezuur dit wordt omgezet naar ‘alfa’-ketoglutaarzuur gln → glu + NH3 → α-KGZ glutaminase ↓ glutamaat dehydrogenase vorming NH3 dit neemt proton op : NH3 + H+ → NH4+ protonen van sterke zuren vindt je in de urine gebonden aan NH3 VII Regeling extracellulaire osmolaliteit A Osmolaliteit – toniciteit (figuur: menselijklichaam: schematisch) ineffectieve deeltjes/osmoles: PM= geen barrière deeltjes in en buiten de cel vb ethanol, ureum(uitgezonderd enkel niermembranen) effectieve osmoles: niet door de PM vb Na+, Cl-, HCO3opm: niet door PM = netto niet door PM want Na kan wel door PM via kanalen maar wordt opnieuw naar buiten gepompt via Na/K-pomp (idem voor K) toniciteit = concentratie van effectieve osmoles osmolaliteit = concentratie van alle deeltjes als we gezond zijn ↓↓ de ineffectieve osmoles (verder in het hoofstuk verwaarlozen we deze en gebruiken we toniciteit en osmolaliteit voor de effectieve osmoles door elkaar) effectieve osmoles celvolume regelen belang: RBC in een beker (tekening) effectieve osmoles deels in de cel deels erbuiten, toniciteit is idem in en buiten cel zout toevoegen in proefbuis = toevoegen effectief deeltje gevolg: verschil in toniciteit over de PM (buiten >binnen) onevenwicht oplossen: deeltje kan niet opgenomen worden dus cel gaat H2O afgeven = cel krimp extracellulaire toniciteit bepaalt het celvolume toniciteit moet constant gehouden worden: 287 mOsm/kg = deeltjes in extracellulaire ruimte hoeveelheid water in extracellulaire ruimte stel: Osm= 320 oplossing: teller kleiner maken: door deeltjes in de urine uit te stoten noemer vergroten water in extracell ruimte vergroten lichaam kiest voor verandering van hoeveelheid water besluit: regeling hoeveelheid water bepaalt de osmolaliteit Osmolaliteit is constant doordat ECV varieert door regeling van urinedebiet en dorstgevoel B Urinedebiet 1. Werking van ADH = antidiuretisch hormoon (tekening: links urine, rechts: cellen: binnenste medulla, buitenste medulla) in afwezigheid van ADH: onderste cel(principle cel) kan water absorberen (5liter/dag) 24 liter/dag uitgewaterd evenveel deeltjes gereabsorbeerd als water osmolalilteit blijft hetzelfde = pathologie: diabetes insipidus: ADH wordt niet gevormd of werkt niet: polyurie, polydypsie (!! niet hetzelfde als diabetes mellitus = suikerziekte) in aanwezigheid van ADH: - ↑ Na- reabsorptie, ↑ ureum reabsorptie hoge osmolaliteit in het interstitium - insertie aquaporines water absorptie urine debiet ↓ tot 0,5l/dag besluit: afhankelijk van de [ADH] 24l/dag of 0,5l/dag ADH werkt snel in op de nieren: enkele minuten 2. regeling ADH secretie (tekening:hypothalamus,..) hypothalamus: cel(maakt ADH) lange uitloper synaps met een bloedvat(secretie ADH in BV)in neurohypofyse 2 regelende factoren: extracellulaire toniciteit: wordt gedetecteerd door osmoreceptoren =zenuwcellen in de hypothalamus: axon maakt contact met ADH neuronen (curve:x: toniciteit; y:[ADH]) toniciteit ↑ [ADH]↑ meer waterreabsorptie in de nier deeltjes worden verdund toniciteit ↓ en vica versa haemodynamische factoren: hoeveelheid vocht,bloed, bloeddruk in het lichaam detectie thv baroreceptoren zenuwen hersenstam zenuwen hypothalamus ADH-neuronen (tekening: zie eerder) (curve: x: hemodyn factoren; y: [ADH]) parameters/ ECV ↓ [ADH]↑ vb hele zware bloeding voor bloeding: nl extracell V, nl osmolaliteit: (287mOsm/kg) bloeding: extracell V↓, Osm = nl vocht ↓ ADH ↑ H20 retentie in de nier ↑ extracellV wordt weer normaal Osm ↓ besluit: na zware bloeding: extracell Volume normaliseert, bloedvolume normaliseert om voldoende bloed om naar hersenen en hart te sturen nadeel: Osm ↓ !!!in crisissituaties is regeling hoeveelheid vocht belangrijker dan de osmolaliteit C Dorstgevoel = regeling van H2O hoeveelheid in lichaam als drank voor handen is obv dorstcentrum in hypothalamus extracellulaire toniciteit ↑: gedetecteerd door osmoreceptoren die het dorstcentrum inlichten (curve) dorstgevoel is minder efficiënt dan de ADH secretie hemodynamische factoren: stimul van dorstcentrum via 2 wegen: - baroreceptoren: zenuwen - angiotensine II : hormoon (curve) parameters ↓ ↑ dorstgevoel minder efficient VIII Regeling van ECV (extracell volume) A Rol van NaCl hoeveelheid water in ECR(ruimte) = ECV = aantal deeltjes in ECR 287 ~ deeltjes in ECR ~ Na+ : ClHCO3- = geregeld ifv pH verwaarlozen besluit: regeling ECV = regeling NaCl B NaCl Balans hoeveelheid NaCl is constant in het menselijk lichaam lichaam verliest voortdurend NaCl(0,5g/dag), via zweetproductie stoelgang inname via voeding: 0,5g/dag als inname: 10 à 15 g/dag: uitscheiding thv nieren: 14,5 tot 9,5 g/dag besluit: verlies via zweet en stoelgang is verwaaloosbaar in balans want nieren scheiden evenveel uit als we innemen via de voeding (3 curves: onder elkaar !!!) inname (mmol/dag) urinair verlies (mmol/dag) ECV= gewicht 1l = 1kg van zoutarm zoutrijk dieet: nieren zijn trage organen: verlies blijft 10 meer NaCl innemen dan verliezen: opstapeling NaCl extracell ECV ↑ meer NaCl uitscheiden besluiten: inname ↑ excretie ↑ inname ↑ gewicht ↑ tijd tussen Δ inname en Δ excretie duurt 3-5 dagen nier = traag orgaan opm. inname ↓ gewicht ↓ C Detectie ECV ECV ~ hoeveelheid plasma in de bloedbaan ~hoeveelheid bloed ~ bloeddruk 1. Hoge druk baroreceptoren Δ ECV Δ bloeddruk detectie door hoge druk baroreceptoren (in de aorta boog en sinus caroticus) info naar hersenen: Δ ADH secretie + Δ orthosympatische activiteit 2. Lage druk baroreceptoren Δ ECV Δ bloedvolume detectie door lage druk baroreceptoren (in de atria en longaders) Δ ADH secretie + Δorthosympatische activiteit + secretie van ANP(atriaal natriuretisch peptide) 3. Het juxtaglomerulair apparaat = naast glomerulus (ill glomerulus zie eerder) macula densa EGM= extra glomerulair mesangium granulaire cellen: secreteren renine lever ↓ nier ↓ <--- ECV: inhibeert renine ↓ angiotensinogeen ------------------------------> ACE(in longcapillair) ↓ bijnier angiotensine I → angiotensine II → bijnier → ↓ aldosterone als ECV ↓: renine secretie door granulaire cellen D Detectie van ECV ECV ↑ NaCl excretie ↑ NaCl in ECR ↓ ECV ↓ verklaringen: ECV ↑ GFR ↑ reabsorptie NaCl ↓ excretie ↑