Oefenopgaven Elektriciteit 1 Als je een weerstand op een spanning van 1,2 V aansluit, loopt er door die weerstand een stroom van 30 mA. Hoe groot is die weerstand? A 0,025 B 0,040 C 25 D 40 2 Een bepaalde spanning geeft door een weerstand van 240 een stroom van 0,60 A. Hoe groot is die spanning? A 0,0025 V B 2,5 V C 144 V D 400 V 3 Je sluit een spanning van 230 V aan over een weerstand van 20 k. Hoe groot is de stroom die dan door de weerstand gaat lopen? A 11,5 mA B 87 mA C 87 A D 115 A 4 Een lampje en een regelbare weerstand zijn in serie geschakeld aangesloten op een spanningsbron. De stroom door de serieschakeling en de spanning over het lampje worden gemeten. We vergroten de waarde van de regelbare weerstand. Wat is hiervan het gevolg? A De gemeten spanning wordt groter en de stroom kleiner. B De spanning en de stroom worden beide groter. C De spanning en de stroom worden beide kleiner. D De spanning wordt kleiner en de stroom groter. 5 Bekijk de volgende serieschakeling. Hoe groot is de vervangingsweerstand van R1 en R2 tezamen? A 2 B C D 6 4,5 9 18 Zie het schakelschema van de vorige opgave. Hoe groot is de stroomsterkte door R1? A 0,83 A B 1,25 A C 2,5 A D 3,75 A 7 Zie het schakelschema van de vorige twee opgaven. Wat is de verhouding tussen de spanning A en B (UAB)en tussen B en C (UBC)? A UAB : UBC = 1 : 1 B UAB : UBC = 1 : 2 C UAB : UBC = 2 : 1 D UAB : UBC = 1 : 3 8 Bekijk de schakeling. Als de weerstand van ieder van de verbindingsdraden in de schakeling 10 is, hoe groot is dan de spanning UAB? A 200 V B 196 V C 192 V D 188 V 9 Vermogen Bekijk de schakeling. Hoe groot is in de schakeling het vermogen van het lampje als er een spanning van 6 V over het lampje staat? A 12 Watt B 6 Watt C 3 Watt D 2 Watt 10 Bekijk de volgende parallelschakeling. Hoe groot is de vervangingsweerstand van de twee weerstanden R1 en R2? A 3 B 8 C 16 D 48 11 Zie de schakeling van de vorige opgave. Hoe groot is de stroom I2 door weerstand R2? A 0,125 A B 0,375 A C 0,500 A D 18,0 A 12 Zie de schakeling van de vorige twee opgaven. Hoe verdeelt de totale stroom zich over de weerstanden? A I1 : I2 = 1 : 3 B I1 : I2 = 1 : 1 C I1 : I2 = 3 : 1 D I1 : I2 = 1 : 4 13 Bekijk de volgende serieschakeling. Hoe groot is de vervangingsweerstand van R1 en R2 tezamen? A 2 B 4,5 C 9 D 18 14 Zie het schakelschema van de vorige opgave. Hoe groot is de stroomsterkte door R1? A 0,83 A B 1,25 A C 2,5 A D 3,75 A 15 Zie het schakelschema van de vorige twee opgaven. Wat is de verhouding van de spanning tussen de punten A en B (UAB) en tussen B en C (UBC)? A UAB : UBC = 1 : 1 B UAB : UBC = 1 : 2 C UAB : UBC = 2 : 1 D UAB : UBC = 1 : 3 16 Bekijk de volgende schakeling. Hoe groot is de totale vervangingsweerstand? A 14 B 4,4 C 6,5 D 9 17 Gegeven is de schakeling uit de figuur. Meter M1 wijst 0,35 A aan, meter M3 4,0 V en de wijzer van meter M2 staat op 0,05 A. a Bereken de grootte van R1. b Bereken de grootte van R2 c Bereken de grootte van R3 18 Zie de getekende schakeling. De batterij levert een spanning van 4,5 V. Door de batterij gaat een stroom van 0,75 A. De weerstand van R1 is 4,0 . Door R2 is de stroomsterkte 0,25 A a Bereken de spanning tussen de punten A en B. b Bereken de spanning tussen de punten C en D. c Bereken de weerstandswaarde van R2. d Bereken de stroomsterkte door R3. e Bereken de weerstandswaarde van R3. Schakelaar S wordt geopend. f Bereken de stroomsterkte die de batterij nu nog levert. 4 Antwoorden eindtoets meerkeuzevragen hoofdstuk 7 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 DBKNa C A B D D B B C D D B C B B D 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 C A D A A C A A C C A B B C C