- Scholieren.com

advertisement
1
Klieren in ’t lichaam.
Twee soorten klieren:
1) klieren met uitwendige afscheiding (met afvoerbuis). Bijv; speekselklieren.
2) Klieren met inwendige afscheiding (zonder afvoerbuis) geven hun product direct af
aan ’t bloed. Het product noemen we hormonen.
De alvleesklier is een klier met:
1) uitwendige afscheiding= alvleessappen.
2) inwendige afscheiding= hormonen ( insuline & glucagon).
De hormonen van de alvleesklier worden gemaakt in de eilandjes van Langehans.
De eilandjes produceren insuline en glucagon. Deze stoffen worden aan het bloed afgegeven.
Beide hormonen beïnvloeden de glucosestofwisseling in het lichaam.
Als er veel glucose in ’t bloed komt, wordt ’t teveel aan glucose opgeslagen in de lever, in de
vorm van glycogeen.
Is er te weinig glucose in ’t bloed, dan zorgt ’t hormoon glucagon ervoor dat glycogeen weer
als glucose in ’t bloed komt.
2
Diabetes mellitus;
Bij diabetes is er een verstoring in deze wisseling in de eilandjes van langerhans.
Je hebt 3 types diabetes mellitus, maar heb de 2 voorkomende in ons vak uitgewerkt;
Type 1 = Is er een grote beschadiging in de eilandjes. Er is geheel niet of te weinig insuline
productie dus men moet ondersteund worde met insuline spuiten.
Type 1 diabetes is te herkennen aan de volgende klachten:
 Vaak dorst en veel plassen.
 Afvallen zonder dat daar een reden voor is.
 Ziek en beroerd voelen.
 Constant hongergevoel.
 Wazig zien.
Type 2 = Is een kleine beschadiging in de eilandjes. Er is te weinig insuline productie, maar
kan door middel van een dieet of medicijnen ondersteund worden.
Type 2 diabetes is te herkennen aan de volgende klachten;
 Vaak dorst en veel plassen.
 Vermoeidheid.
 Oogklachten, zoals rode en branderige ogen, wazig zien, dubbel zien of slecht zien.
 Slecht genezende wondjes.
 Kortademigheid of pijn in de benen bij het lopen.
 Vaak terugkerende infecties.
Een normalen bloedsuikerwaarde ligt tussen de 4 en de 8 mmol/l en is in evenwicht.
Mensen die diabetes hebben, hebben de kans om een hypoglykemie of een hyperglykemie te
krijgen. Dit komt omdat door de verstoring in de eilandjes het evenwicht verstoord is.
Een hypoglycemie .
Hypoglycemie (hypo) betekent lage bloedglucosewaarde. Men spreek hiervan als de
bloedsuikerwaarde onder de 4 mmol/l zit.
Een hypo is te herkennen aan;
 Zweten.
 Trillen/ beven.
 Duizeligheid.
 Plotseling wisselend humeur.
 Hoofdpijn.
 Moe.
 Honger.
 Bleek.
 Slecht zien.
Wat te doen bij een hypo?
Bij een hypo moet de bloedsuikerwaarde weer op peil gebracht worden. Dit kan door het eten
van wat druivensuikertabletten (dextro), een zoet belegde boterham of met een sterke
limonade. Als er sprake is van een zeer ernstige hypo kan de diabetespatiënt buiten bewustzijn
raken of niet meer aanspreekbaar zijn. Het kan dan nodig zijn om de persoon een injectie met
glucagon te geven, hierdoor wordt de bloedsuikerwaarde razendsnel weer op een hoger niveau
gebracht.
3
Een hyperglycemie.
Hyperglycemie {hyper} betekend hoge bloedglucosewaarde. Men spreek hiervan als de
bloedsuikerwaarde hoger is dan 10 mmol.
Hyperglycemie is te herkennen aan;
 Droge tong.
 Veel dorst.
 Vaak plassen.
 Vermoeidheid.
 Slaperigheid.
 Misselijkheid en soms overgeven.
Wat te doen bij een hyper?
Het lichaam wil het teveel aan suiker in het bloed kwijtraken.
Veel blijven drinken (maar niets zoets!) helpt daarbij.
Mensen met suikerziekte, die insulineafhankelijk zijn, kunnen ook extra insuline bijspuiten
om de bloedsuikerwaarde te laten dalen.
Mocht dit in de praktijk voorkomen is het belangrijk om contact op te nemen met de huisarts
of huisartsenpost. Die zal bepalen of je als verzorgende bij mag spuiten en hoeveel!
4
INSULINE.
Hoe dien je insuline toe?
Insuline kan worden toegediend met behulp van:
Een injectiespuit met een naald.
Een insulinepen.
Een insulinepomp.
Dit word subcutaan ingespoten(onderste deel vetlaag & boven de spierlaag).
1. Loodrechttechniek=korte naald v.a. 16mm & loodrecht in huid.
2. Huidplooitechniek=in huidplooi onder hoek van 45a60 graden.
1.
2.
De resorptiesnelheid/opname van insuline wordt bepaald door;
1 ’t injectiegebied. Volgorde van snelle opname naar trage opname zijn; Buik, benen, armen,
billen. In de buik is de resorptiesnelheid 2 keer sneller dan het bovenbeen. De arm zit qua
resorptiesnelheid tussen de buik en het bovenbeen in.
2 invloeden van buitenaf. Verandering van temperatuur versnelt de insuline opname. Na een
warm bad of sauna spuiten versneld de insuline opname.
3 conditie van insuline spuitplaatsen. Door spuitdefecten zoals; bulten, harde schijven,
vetatrofie of blauwe plekken verloopt opname van insuline onvoorspelbaar.
De plaatsen waar niet geïnjecteerd mag worden zijn;
 Een te opereren of geopereerde arm, been of buik.
 Door vocht gezwollen of trombose gebied.
 Verlamde ledematen.
 Plaatsen die hard aanvoelen.
 Plaatsen die rood of blauw zien.
 Arm of been met een shunt of infuus.
De meest geschikte injectieplaats is mede afhankelijk van de soort insuline.
Globaal gelden de volgende spuitregels;
 Ultrakortwerkende en kortwerkende insuline in de buik of eventueel de bovenarm
spuiten.
 Middellange en lang werkende insuline in het been of in de bil spuiten.
 Mix insuline kan bijv. ’s morgens in de buik en ’s avonds in het been worden gespoten
{of andersom}.
 Dagelijks zoveel mogelijk op hetzelfde tijdstip op ongeveer dezelfde plaats spuiten.
Zorg ervoor dat er tenminste 1cm afstand zit tussen opeenvolgende injectieplaatsen en
wissel de plek steeds af. Als de insuline steeds op precies dezelfde plaats wordt
ingespoten, vormt zich daar op den duur littekenweefsel. Dat littekenweefsel
belemmert een gelijkmatige afgifte in het bloed, waardoor de bloedglucose te laag of
te hoogt wordt.
5
Download