- Scholieren.com

advertisement
Aardrijkskunde – Hoofdstuk 1: Landschapszones
Paragraaf 2: Het landschap als dynamisch systeem
Voedingsstoffen die planten nodig hebben, worden door de voedselkringloop continu gerecycled.
Voedingsstoffen zitten opgeslagen in:
- levende organische materiaal (bomen, planten)
- dood organisch materiaal in de grond
- humus
Organisch materiaal en doorsijpelend water bepaald de bodemkleur.
Verschillende bossystemen komt door verschil in:
- temperatuur
- vochtigheid
- plantensoorten
Tropisch regenwoud:
Hoge temperatuur + vochtigheid + continu groeiseizoen = snellere recycling.
De mineralisatie verloopt snel, organisch materiaal wordt onmiddellijk afgebroken en er ontstaat
geen humus » rode bodem (ook door chemische verwering). Vrijgekomen voedingsstoffen worden
opgenomen, overige stoffen worden weggespoeld door neerslag.
Naaldwoud:
Lage temperatuur » vaak stilliggend proces van vorming en afbraak van organisch materiaal » dikkere
laag organisch afval.
Lage verdamping » neerslag zakt in de grond » voedingsstoffen worden weggespoeld (dus geen
humus)» grijze bodem.
Geofactoren: manier waarop planten, dieren, bodem, water en lucht maar ook grondsoort,
hoogteligging en reliëf invloed op elkaar hebben.
Dit gebeurt niet alleen op mondiale schaal, maar ook op nationale en lokale schaal.
Paragraaf 3: Als de geofactoren veranderen
Hoeveelheid water beschikbaar is afhankelijk van temperatuur (verdamping) en neerslag.
Neerslagoverschot: Overblijvende neerslag na verdamping. Neerslag trekt in de grond » spoelt
voedingsstoffen weg (uitspoeling).
Gematigde breedte: neerslag overschot is nul » van bos naar grassteppe » geen uitspoeling » humus
hoopt op direct onder het oppervlak.
Hoge breedte: lage temperatuur en kort groeiseizoen (gras, mos, heide) » toendra’s » organisch
materiaal slecht verteerbaar » veenlaag op de bovengrond.
Lage breedte: neerslagtekort » (bijna) geen organisch materiaal » woestijnbodem (witte/grijze kleur
door zout/kalk/gips).
Mens gebruikt landbouw als dynamisch systeem:
- Organisch materiaal dat normaal zou verteren wordt uit de grond gehaald en gebruikt als
voedsel. Om gronduitputting te voorkomen, moet hij jaarlijks bemest worden.
- Het systeem is diversiteit gewend. Bij landbouw gaat het om monocultuur en verbouwen we
veel van hetzelfde gewas op één stuk grond. Bij een oogst komt de hele bodem dan bloot te
liggen en ziektes kunnen zich snel verspreiden over de hele oogst.
Chemische vruchtbaarheid: aanwezigheid van voedingsstoffen in de bodem (kalium/stikstof/fosfor).
Fysische vruchtbaarheid: beschikbaarheid van water en lucht (van invloed op de korrelgrootte).
Paragraaf 4: De mondiale landschapszones
- Tropische zone:
Hele jaar door regen » korte regenperiodes = tropisch regenwoud » savanne (grasvlakte).
Zwerflandbouw: Om landbouw in de tropische zone mogelijk te maken, traditionele landbouw niet
mogelijk, worden er stukken bos gekapt. Na een paar jaar trekt men weer verder. Te hoge
bevolkingsdichtheid » druk op tropisch regenwoud, te veel vraag naar
hardhout/voedselgewassen/biobrandstof.
- Aride zone:
Gebieden met minder dan 250 mm neerslag = aride (droog)
 neerslag erg variabel
Soorten woestijnen:
- rotswoestijnen
- grindwoestijnen
- zoutwoestijnen
- zandwoestijnen
De plantengroei » ingesteld op lange, droge perioden + korte hevige regenmomenten.
Woestijnsteppe (rand van de woestijn) » kleinschalige sedentaire akkerbouw en nomadische
veeteelt.
Wadi: plaats waar rivieren stromen/grondwater naar boven komt.
- Subtropische zone:
 overgang tussen tropische en gematigde zone
- Gematigde zone:
 loofwoud en grassteppe (droog = geel gras, vochtig = groen gras)
Gunstige landbouw » lang groeiseizoen + chemische vruchtbaarheid (door humus).
 veel graan
- Boreale en polaire zone:
Koude boreale zone » naaldwoud
Polaire zone » geen bomen, alleen toendra
 bevroren ondergrond
Leven van veeteelt (rendieren), jacht, delfstofwinning (olie/gas) en bosbouw.
Permafrost: smeltwater zakt niet weg » modderlaag tussen twee bevroren lagen » geen stabiliteit
Paragraaf 5: Landdegradatie
Landdegradatie: ingrepen op het land zodra de chemische/fysische vruchtbaarheid niet optimaal is
(irrigeren/bemesten).
Bodemerosie: wegspoelen/wegwaaien bovenste deel van de bodem
 bevat humus (voedingsstoffen) » problemen met de landbouw.
 ontstaat door onbedekte grond, zoals bij monocultuur en begrazing van vee of ontbossing.
 weggespoeld materiaal komt in waterreservoirs terecht.
 niet elke landschapszone is even gevoelig voor landdegradatie als de andere.
Bodemerosie kan versterkt worden door:
1. neerslag na het oogsten
2. veel regen in een korte tijd
3. grote druppels
4. water stroomt over de grond weg door fijne korrels
5. steile gebieden worden ontbost
6. loodrecht ploegen op hoogtelijnen
7. als de grond braak komt te liggen
Water dat niet door plant wordt opgenomen verdampt » laat zout achter » capillaire werking »
water naar oppervlak door kleine openingen » zoutkorst (verzilting)
Paragraaf 6: Verwoestijning
Verwoestijning: proces waarbij land dat begroeid was onbegroeid raakt en het bovenste deel van de
bodem wegspoelt of waait. Oorzaken zijn:
 overbeweiding
 uitbreiding akkerland
 ontbossing
In woestijnen is de neerslag variabiliteit groot. Het landschapssysteem past zich hierop aan. Ook
mensen passen zich aan in de vorm van nomaden.
Paragraaf 7: Natuur- en milieurampen
Gevolgen van ontbossing:
 water infiltreert minder goed » flash floods
 biodiversiteit wordt aangetast (planten en dieren)
Broeikaseffect versterkt zichtzelf (opwarming » smeltend permafrost » verterende planten » CO2
komt vrij).
Natuurrampen worden veroorzaakt door de natuur, milieurampen zijn natuurlijke processen die
door de mens worden versterkt en voorkomen hadden kunnen worden.
Risicoperceptie: geen oog hebben voor traag lopende processen die voorafgaan aan een
natuur/milieuramp.
Download