Kanaalmanagement HFDST 1 Inleiding Distributiekanalen 1.2

advertisement
Kanaalmanagement
HFDST 1
Inleiding Distributiekanalen
1.2. Klassieke distributie service outputs:  vanuit functioneel standpunt onvermijdelijk
om distributie en daardoor ook marketing te kunnen laten plaatsvinden. De klassieke
distributie service outputs zijn :




Decentralisatie  ruimtelijk nut  duidt op overbrugging van geografische afstand
tussen de marketer en zijn afnemers.
Hoge marktdecentralisatie , verhoogd de prijs dit kan ervoor zorgen dat sommige
kiezen voor zeer beperkte marktdecentralisatie en liever zelf de afstand met de bron
overbruggen
Gepaste hoeveelheid  hoeveelheidsnut  distributie bied de afnemer mogelijkheid
om relatief kleine hoeveelheden aan te kopen. Bv, als varken in zijn geheel geslacht
wordt, is het handig om als consument enkele plakjes ham te kunnen kopen.
Wachttijdverkorting vanwege de stocks die de distribuant aanhoudt en vanwege de
openingsuren van de zaak verkleint de wachttijd van de afnemer om zicht in het bezit
te stellen van het gewenste product.  distributie levert dus tijdsnut. Bv bij slager kan
men van 9 uur tot 6 uur ham kopen. Wachten tot boer nog eens een varken geslacht
heeft, wachten tot je nog eens de mogelijkheid hebt om naar Hoogstraten te rijden zal
je veel emer wachttijd kosten.
Variëteit bieden van keuzemogelijkheden (niet de minst belangrijke)  afhankelijk
van de situatie ondervindt de afnemer min of meer nut door het kunnen kiezen tussen
min of meer dichte substituten. Bv het is leuker kleding te kunnen kiezen uit een groot
en gevarieerd assortiment dan wel uit een klein assortiment. ( bv wijnegem shopping
en enkele winkels in wommelgem)
1.3. Distribuanten en tussenpersonen
Tussenpersonen opsplitsen in 3 groepen

Commerciële tussenpersonen (commerciële distribuant) vormen zeer grote en
essentiële groep van tussenpersoenen. Vb groot en kleinhandelaars.  om beschouwd
te worden als commercieel tussenpersoon dient de instantie ofwel eigenaar te worden
van de verhandelde producten ofwel zelfstandige verkoopverantwoordelijkheid op te
nemen, meestal vallen die samen .  De meeste kleinhandelaars zijn enige tijd
eigenaar van de producten die ze verder verkopen. Ze nemen ook zelfstandige
verkoopverantwoordelijkheid op dwz buiten dienstverband. Dit onderscheid hen van
bv fabrieksvertegenwoordigers die noch eigenaar zijn van de producten noch
zelfstandige verkoopverantwoordelijkheid opnemen en dus geen commercieel
tussenpersoon zijn.  zelfstandige industriële vertegenwoordigers en agenten zijn dit
wel. ( ze zijn geen eigenaar maar ze dragen wel verkoopverantwoordelijkheid


Logistieke tussenpersonen:  hebben te maken met de feitelijke materiële keuzes in
het distribueren van goederen en diensten. Betreft opslag, transport, omslag, bewaring,
verpakking. Uitdokteren van ideale lokalisatie van zijn fysische, distributiecentra, de
omvang en samenstelling van zijn vloot aan vracht en bestelwagens, de routing van
deze vrachtwagens behoort tot de taak van de logistieke distributie. Als producent zich
engageert tot just in time delivery en is een cruciaal engagement rond de service
output wachttijd tegenover zijn afnemers.
Dienstverlenende tussenpersonen:  er treden tal van dienstverlenende instanties op
die onder geen van beide noemers vallen in het distributieproces. Bv zijn
verzekeringsondernemingen, financiële instellingen, marktonderzoeksbureaus en
reclameagentschappen. Alhoewel ze geen distribuanten zijn, spelen zij een belangrijke
rol in het verdeelproces. Ze bezitten een eigen distributieprolematiek die samanhangt
met hun dienstverlenende activiteiten.Financiële instellingen moeten beslissen waar ze
agentschappen zullen inplanten, van welke omvang en welke specifieke
distributiefuncties die zullen vervullen of waar ze bankautomaten zullen plaatsen. (
ook bij verzekeringsbedrijven, transportbedrijven, automobielinspectie, autorijscholen
en autoverhuurbedrijven.
1.4.Distributiekanaal
Duidt op de min of meer permanente verbinding die ontstaat tussen de voorbrenger van
goederen en diensten en de afnemer ervan. (Uitvoering van functies waardoor de diverse
kloven (geografisch, informatief) tussen voortbrenger en afnemer gedicht worden.
Distributieschakels: distribuanten waarvan de activiteiten elkaar opvolgen in het
distributiegebeuren worden schakels genoemd of distributieniveaus. (synoniem voor
commerciële distribuanten waarlang producten passeren voordat ze de eindafnemer bereiken)
Verticale marketingsysteem (VMS)  waarbij producenten, tussenhandelaren en
detailhandelaars in één systeem samenwerken. Een bedrijf is dan eigenaar van de anderee
bedrijven, heeft een contract met hen of veel macht.
Tegenpool is
horizontale marketingsysteem (HMS)  waarin 2 op hetzelfde kanaalniveau werkende
bedrijven samenwerken om sterker te staan. Vb is een inkoopcombinatie waar respectievelijk
detaillisten en consumenten samenwerken om sterker te staan t o v de hogere schakel.
Lengte :  deze terminologie is gebaseerd op het aantal distributieniveaus dat in een
distributiekanaal voorkomt tussen uitgangspunt en eindpunt (zie figuur p 38 voor
verschillende mogelijkheden). In geval rechtstreekse levering  kanaallengte nul = directe
verdeling. Bv levering van Dell-computers aan de eindconsument.
Enkelvoudig/meervoudig :  enkelvoudige distributie vindt plaats wanneer binnen een
bepaalde geografische markt één type distributiekanaal wordt ingeschakeld. De firma Upjohn
bv distribueert het haargroeimiddel Regain alleen via apotheken
Meervoudig  Duale distributie vindt plaats wanneer binnen een bepaalde geografische
markt 2 types distributiekanalen naast elkaar ingeschakeld worden. Veel dieetvoeding bv
wordt verdeeld via apotheken en via reformwinkels.
HFDST 2
Kanaaldeelnemers
2.1 groothandelsvormen
Dienstverlenende groothandel  deze groothandel komt tussen in zowat alle specifieke
distributiefuncties. Deze traditionele groothandelsvorm neemt producten niet alleen in bezit,
maar wordt er ook eigenaar van, vervult een belangrijke voorraadfunctie en levert zelf aan
zijn afnemers. Hij communiceert en promoot rond zijn assortiment bv via handelsreclame of
via zijn vertegenwoordigers. Handelt zowel met leveranciers als met zijn afnemers ver
prijzen, verkoopvoorwaarden. Hij staat krediet toe aan zijn afnemers, waardoor hij diens
voorraden gedeeltelijk financiert. Uiteraard draagt hij risico’s.
Beperkte dienstverlening de groothandel met beperkte dienstverlening slechts een
beperkt aantal van de traditionele, specifieke distributiefuncties en vervult ze deze maar
gedeeltelijk. 2 courante voorbeelden 

Cash and carrygroothandelaar
Is een groothandelaar die niet instaat voor het transport van de goederen naar zijn
klanten en die ook geen krediet verleent. (ontstaan: op het ogenblik dat tal van
traditionele kleine afnemers erg marginaal werden onder druk van het opkomende
grootwinkelbedrijf. Deze marginale kleinhandelaars konden alleen nog bij de bedoelde
groothandelaar terecht als ze zelf het transport verzorgden en met een contante
betaalden)

Jack robber
Bijzondere aan een rack robber of service merchandiser is dat deze zelf de
merchandising verzorgt in de winkelpunten van zijn klanten. De artikelen blijven ook
eigendom van de rack jobber tot ze verkocht worden aan de eindafnemer. De
kleinhandelaar neem ze alleen in consignatie. Uiteraard weegt vooral de financiële en
risicofunctie zwaar door in zijn profiel.
De functionele: agent, broker
Functionele groothandel duidt op activiteiten van tussenpersonen die gespecialiseerd
zijn in één of hooguit enkele specifieke distributiefuncties. Deze specialisatie qua
uitgevoerde distributiefuncties veel meer uitgesproken dan bij groothandels met
beperkte dienstverlening. Dikwijls spelen de functionele groothandels een
informatieve en een onderhandelingsrol en spelen zij geen rol in de logistieke kant van
de distributie dwz dat zij geen goederen opslaan, vervoeren, uitstallen. Ze worden op
geen enkel moment eigenaar van de goederen en ook geen bezitter. Hun vergoeding
typisch een op commisiebasis
De broker valt onder deze categorie:  hij koopt en verkoopt goederen voor een
opdrachtgever, bij wie hij echter niet in loondienst is.
Een agent  verschilt van een broker, doordat hij op meer permanente basis een
opdrachtgever vertegenwoordigt. Hij werkt ofwel uitsluitend voor één opdrachtgever,
ofwel voor meerdere opdrachtgevers die echter geen rechtstreekse concurrenten van
mekaar zijn.
2.2 Kleinhandelsvormen
Zelfstandige uitbater  Zelfstandigheid van de uitbater van het verdeelpunt 
zinnig criterium om kleinhandelsvormen te onderscheiden betreft de graad van
zelfstandigheid van de uitbaters van het verdeelpunt.
De volgende omschrijvingen betreffen meestal een vrije weergave van definities van
het Belgische Comité voor Distributie


Zelfstandige winkeluitbater
Bedoeld wordt diegene die niet in loondienst of in het kader van de uitvoering van een
contract, maar strikt voor eigen rekening een winkelpunt uitbaat. Bv de slager, de
bakker, de kleermaker.  het zeer nauwe contact met de plaatselijke markt typeert
ook deze verdeelvorm, evenals de sterke motivatie en omwille van het grote
eigenbelang. Anderzijds relatieve kleinschaligheid kenmerkend, met alle gevolgen van
dien zoals geringe aankoopsterkte
Aankoopcentrale, inkoopcombinatie
Toen de zelfstandige kleinhandel dreigde weggeconcurreerd te worden door meer
grootschalige, eigentijdse verdeelvormen, onstonden georganiseerd reactievormen.
Typisch voorbeeld  inkoopcombinatie.
Teneinde de individuele zwakte te overkomen, vooral op het stuk van de aankoop,
bundelden zelfstandigen hun krachten onder de vorm van samenaankoop of
orderconcentratie. Als deze samenaankoop geformaliseerd wordt door een contract,
waarbij niettemin de partijen juridisch zelfstandig blijven, spreekt men van een
inkoopcombinatie. (Die brengen ook wat administratie mee en ook wat centrale
logistiek bv het oprichten centraal magazijn. Bv ook gemeenschappelijk logo
gebruiken bv Alvo.

Coöperatieve, verbruikscoöperatie
In de loop van de geschiedenis hebben verbruikers coöperaties opgericht, die zowel de
groot als de kleinhandelsfunctie integreerden. In dit geval werden eigen centrale
administratie en logistiek, evenals eigen winkels opgericht. Men vermeed op deze
wijze reguliere handel en hoopte de prijzen te kunnen drukken en er zelfs als
aandeelhouder een winstuitkering aan over te houden. Er ontstaan momenteel nieuwe
vormen van verbruikerscoöperatie waarbij de soevereiniteit van consumenten via het
internet wordt uitgespeeld. Consumenten verenigen zich virtueel om betere
aankoopcondities te krijgen.



Filiaalbedrijf,
Synoniem kettingwinkel, winkelketen of grootwinkelbedrijf. Het filiaalbedrijf is een
volledig geïntegreerde kleinhandelsvorm in de betekenis dat het ook de
groothandelsfuncties volledig omvat. Het heeft meerdere verkooppunten minimum
5 in belgische statistieken te worden opgenomen. De verantwoordelijken van de
winkelpunten of filialen zijn filiaalhouders, die in wezen tewerkgestelden zijn in
loondienst. In vergelijking zelfstandige winkelier, is autonomie
beslissingsbevoegdheid van de filiaalhouder typisch een heel stuk beperkter. Bv C&A,
Delhaize, Colruyt
vrijwillig filiaalbedrijf
Een vrijwillig filiaalbedrijf duidt op een organisatievorm waarbij een aantal
zelfstandige kleinhandelaars er zich contractueel toe verbindt zich geheel of
gedeeltelijk te bevoorraden bij een onderneming die voor hen de groothandelsfunctie
uitoefent. Deze zelfstandige kleinhandelaars verbinden zich er ook toe een bepaalde
verkooppolitiek na te leven of te voeren. In ruil hiervoor verleent organisatie hun het
recht een gemeenschappelijk embleem te gebruiken en verleent ze hun ook een aantal
diensten.  Iedereen blijft zelfstandig dwz juridisch en financieel autonoom, maar
wel contract na te leven. Bv SPAR , die onder een formulenaam opereert met
gemeenschappelijk logo.
Franchiseformule:
De franchiseformule is dus een samenwerkingsmethode tussen twee onfafhankelijke
partners, waarbij de franchisegever mits betaling en onder welbepaalde voorwaarden
een commerciële formule of roductiesysteem dat hij op punt gesteld heeft, ter
beschikking stelt aan de franchisenemer. De franchisegever stelt zijn producten en
embleem ter beschikking, evenals een aantal administratieve en commerciële diensten.
Als vergoeding voor de formule die hij mag uitbaten betaalt hij om te beginnen een
vast bedrag aan toetredingsgeld. Er vloeit ook een percentage van de omzett erug naar
de franchisegever als vergoeding voor administratieve en commerciële diensten die
deze verricht. Bv bij mc donalds
Franchise sterke formule, grote aankoopdimensie, meestal een grote geografische
dimensie waardoor nationale communicatiemedia kunnen worden aangewend worden.
De franchiseformule vermijdt ook nadelen van mogelijke bureaucratie en logheid.(wat
wel is kan voorkomen bij filialen)
Franchise kan onderverdeeld worden in vier grote groepen

De producentfranchise



Franchisegever is producent die zijn goederen verkoopt via zijn eigen
franchisenetwerk. De franchisenemers krijgen dikwijls verbod om een ander merk te
verkopen, aangezien het productenmerk centraal staat. Bv pralines, textiel,
verzorgingsproducten.
De distribuantfranchise
De franchisegever speelt de rol van aankoopcentrale en biedt zijn franchisenemers het
voordeel van een centrale stock ofwel beperkt hij zich tot een referentiecentrale en
biedt hij hen een lijst aan van procuten en of erkende leveranciers. In beide gevallen
berust knowhow van franchisegever op het bekomen van betere aankoopvoorwaarden,
betere bevoorradingsvoorwaarden en de organisatie van het verkooppunt. Bv bij AD
Delhaize Gamma
De dienstenfranchise
Franchise uit het aanbieden van een zeker aantal diensten volgesn de methodes en de
instructies vastgelegd door de franchisegever.
In bepaalde gevallen, ook afgestemd op de levering van producten (bij bv
MCDonalds), hotelketens (holiday Inn), reinigings en onderhoudsdiensten. Anderen
leveren alleen diensten, zoals interimkantoren en kappers.
De industriële franchise
Waarbij de franchisenemer produceert volgens de formule, volgens de technieken, het
lastenkohier voor de uitrusting, de werkprocedures en de organisatieschema’s die door de
franchisegever bepaald worden. Bv Coca-cola en Heiniken.
Exploitatievorm  Kleinhandelszaken kunnen ingedeeld worden op grond van het
assortiment dat ze voeren, hun prijspolitiek, hun vestigingsplaats, un omvang enz.


Speciaalzaak: detailhandelsvorm gekenmerkt door een diep, maar vrij smal
assortiment , bv de boekhandel verhandeld nauwelijks andere producten maar heeft
een zeer groot assortiment. (typerend voor speciaalzaken  hoog service niveau en
hoge prijs) , ook superspecialisatie bv winkel giant, (alleen grote kledingmaten)
Grootwarenhuis of department store: zoals de speciaalzaak heeft het grootwarenhuis
een relatief hoog prijs en servicepeil in vergelijking tot bv supermarkten en
hypermarkten. (deze laatsten worden door de media grootwarenhuizen genoemd maar
zijn dat hoegenaamt niet). Vanwege historische achtergrond situeren de huidige
grootwarenhuizen zich dikwijls in oude stadscentra. De jongere warenhuizen (junior
department stores genoemd) worden veel meer buiten de steden ingepland.

Volkswarenhuis: ( in het engels variety store) is familie van het grootwarenhuis, maar
van wat mindere status. Het assortiment is minder breed en diep. Het prijs en
kwaliteitsniveau ligt ook lager. Bv winkel Hema

Buurtwinkel: Buurtwinkel die bij definitie in een woongebied gevestigd is en
dagelijkse verbruiksgoederen verkoopt, voornamelijk voeding.  andere vorm van
buurtwinkel is de nachtwinkel, die alleeen algemene voedingswaren en
huishoudelijke artikelen verkoopt, die volgens de belgische wet niet groter mag zijn
dan 150 m2, slechts open tussen 18 en 7 en op een duidelijke en permanente wijze de”
vermelding nachtwinkel draagt.

Superette: Modernere variant van buurtwinkel. Kleine zelfsbedieningszaak in
levensmiddelen met bij definitie een oppervlakte tussen 100 en 400 m2. Het
levensmiddelenassortiment bestaat vooral uit kruidenierswaren, aangevuld met
groenten, fruit, beperkte mate vlees, en zeer beperkt huishoudelijke niet
voedingsartikelen.(sector 5)

Supermarkt en megasupermarkt: zelfbedieningszaak in levensmiddelen met
oppervlakte tussen 400 en 2500 m2, waar volledig assortiment levensmiddelen wordt
aangeboden inclusief bederfbare waren zoals vlees. De 5de sector ( huishoudelijke niet
voedingsartielen) neemt 15 tot 20 procent van de omzet in
bv Delhaize
Als oppervlakte bov 2500 m2 = megasupermarkt. (20 procent van vijfde sector).

Hypermarkt en hyperhypermarkt: net zoals megasupermarkt oppervlakte boven de
2500 m2, maar bezit overigens andere fefinitiekenmerken. Het assortiment bestaat
slechts voor één derde uit voedingsartikelen. Twee Derde bestaat uit niet
voedingsartielen. Bij hypermarkt hoort ook beschikbaarheid van een parking, die per
definitie 500 wagens moet kunnen bergen. Bv Carrefour.

Groothandelsmarkt / verbruikersmarkt : deze vorm sluit zowat aan bij de hypermarkt.
Het is een zeer grote zelfbedieningszaak met een gevarieerd assortiement dat voeding
en niet voeding omvat. Bv Makro. Dit is een oneigenlijke kleinhandelsvorm in de zin
dat het een oorspronkelijke groothandelsvorm betreft, die geleidelijk ook opengesteld
is voor gewone consument.

Discounters soft en hard: wijst op een systeem van kleinhandelsverkopen, waarbij
algemeen en bestendig met lage prijzen wordt gewerkt, dit danzij een beleid van
kostenbeheersing en minimale dienstverlening. Begripnaam Every Day Low Pricing,
is synoniem voor discounting. Deze prijsstrategie strekt zich bovendien uit tot het hele
assortiment. De harddiscounter zal bovendien een vrij substantieel prijsvoordeel
kunnen bieden tot de meer servicegerichte concurrenten. Bij softdiscounters is het
prijsvoordeel minder substantieel. Zij zullen minder continu met lage prijzen werken
en ook meer laten variëren doorheen het assortiment.  assortiment gekenmerkt door
tijdelijke prijsacties voor wisselende onderdelen van assortiment  synoniem High
low pricing afgeleid is.

Outlet stores. Factory outlet center: is een concentratie winkels waar vooral
fabrikanten en handelaren partijen goederen tegen hoge kortingen verkopen aan
consumenten (bv maasmechelen village)

Grijze kanaal

Second hand

Kringloop

Vrijwilligers/vzw
Niet gebonden aan één plaats

Ambulante handel
Opgedeeld in 3 hoofdcategoriën  Openbare markten( de markthandel, oudste vorm
van handel drijven, op vaste dagen voeren marktkramers met wagens hun waar aan en
stellen deze tentoon op de gehuurde plaats), deur tot deurverkoop( verkopen waarbij
de verkoper zijn koopwaar ten huize van de consument tracht te verkopen) en verkoop
op de openbare weg( verkoop langs openbare weg, bv fruit of groentestalletjes)

Automaten: een machine die via een robotsysteem de gewenste producten aan de
consument aanbiedt. De betaling gebeurt meestal met munststukken of biljetten . De
meeste automaten aanvaarden ook Proton en andere betaalkaarten.

Beurzen: alhoewel primaire functie van een beurs communicatief en/promotioneel is,
kan een stand op de beurs een vorm van directe distributie zijn. Bv de jaarlijkse
boekenbeurs waar uitgeverijen hun boeken rechstreeks aan de klant aanbieden.

Vliegende winkels: Bieden gedurende enkele uren, hooguit enkele dagen, artikelen
aan particulieren vanuit een gehuurde zaal in een horecagelegenheid, hotel… ( de
aanpak kan leiden tot media aandacht)

Homeparty, party selling: vorm van huis aan huisverkoop warbij groepjes potentiële
kopers in een huiselijke atmosfeer worden samengebracht waarna het product wordt
gedemonstreerd en men ten slotte tot kopen kan overgaan. Bv tupperware.

Internet/ e-stores

Direct marketing:
Onderhouden van klantenbestanden (customer databases: merging & purging,
actualisatie-acties, ..)
Voorbereiden van verkoopactieplannen en werkschema’s
Ontwikkelen en beheren van verkoop- en promotiematerialen
Plannen, sturen, beheren en evalueren van direct marketing activiteiten
Locatie









Shoppingcentra: een shoppingcentrum duidt op de geografische concentratie van een
aantal verdeelpunten van diverse oorsprong of eigendom. Natuurlijkerwijze vestigden
handelaars zich in de loop van de geschiedenis dikwijls in elkaars
omgeving.(natuurlijke shoppingcentra). Het laatste kwart van deze eeuw treft men in
de duurste natuurlijke shoppingcentra echter overwegend verdeelpunten aan die
uitmaken van ketttingwinkels, mogleijk eigendom van conglomerchants bv Kruidvat,
blokker, zara, free record shop. De traditionele zelfstandigen voor wie de huurpzijzen
onbetaalbaar zijn , vestigden zich in nieuwe concentraties of centra verderop. Bv De
buurt van de Wilde zee in antwerpen is zo’n voorbeeld. Je hebt ook geplande
shoppingcentra, duidt eveneens op geografische concentratie van verdeelpunen, maar
dan gepland door de projectontwikkelaar. Kan bestaan uit supermarkten, winkelpunten
van winkelketens en speciaalzaken.
Buurtcentrum: blijft bij definitie que oppervlakte beneden de 10 000 m2, aantal
inwoners die binnen aantrekkingsgebied liggen <40000 (winkelgalerij merksemse
baan)
Semiregionaal shoppingcentra: overtreft de 20 000 m2 en heeft meer dan 40 000
inwoners in zijn verzorgingsgebied. Bv shoppingcentrum aan de antwerpse
groenplaats.
Regionaal shoppingcentrum: overtreft 20 000 m2 oppervlakte en heeft meer dan
100000 inwoners in zijn verzorgingsgebied bv wijnegem shopping centrum.
Baanwinkels
Winkelstraten
Winkelgalerijen
Winkeldorpen
Buurtwinkels
De conglomerant  duidt op een distributiebedrijf dat een geheel van winkelformules of
anders uitgedrukt een portefeuille van winkelformules exploiteert.
Statisch
De nielsen indeling.
Marktonderzoeksbureau AC Nielsen berekent marktaandelen van producten en
kleinhandelsvormen binnen de voedingsmarkt aan de hand van de door hen verzamelde
geanalyseerde scanning data.  beperking, ze dekken niet de volledige markt af. Winkels
moeten minstens 4 van volgende categorieën verkopen: voedingswaren op basis van vetten,
conserven, drank onder vloeibare vorm, drank in vaste vorm( thee, koffe), deegwaren,
suikerwaren. Bovendien omzet moet van de voedingswaren van warenhuizen ten minste 40
procent van totale omzet bedragen. Alhoewel ze aan de eisen voldoen ,sommige winkels meer
dan 50 procent verwezenlijke in vles of visproducten , winkels gespecialiseerd in
dieetvoeding en de shops van tankstations worden niet opgenomen. Bijzondere food retailers
bv makro en speciaalzaken bv bakkers, slagers, worden evenmin opgenomen. Bij de nielsen
indeling blijkt dat het belang van de omzet gerealiseerd in het Nielsen universum relatief
klein is.
Nielsen deelt de winkels op in vier types:




F1: Colruyt, Carrefour Hypermarkets, GB Supermarkets, Delhaize, Cora, Match,
Mestdagh (Grootoppervlakte, filiaalbedrijven)
Hard Discount: Aldi + Lidl (Middelmatige oppervlakte , filiaalbedrijven
F2: AD Delhaize, Spar Supermarkets, Super GB Partner, Super GB Contact,
Intermarché, Profi, Smatch, Alvo, Cash Fresh…(Middelmatige oppervlakten, geen
filiaalbedrijven
F3: stores<400 m2
HFDST 3 Kanaalstructuur (hfdst3 en 4)
3.1 tendensen
Branchevervaging : Winkels verkopen in toenemende mate branchevreemde producten bv
kaas en conserven bij de slager, parfum in kledingzaak. Om consument een zo ruim mogelijk
aanbod aan te bieden, om met branchevreemde producten de consument naar de winkel te
lokken (telkens opnieuw te verrassen(slechts 35 procent producten zijn vaste producten)).
Discounters verkopen tijdelijk non food zoals tv’s gsm’s, gps, kleding. Andere hbben zeer
breed assortiment, bv hema, van voeding tot cosmetica, kleding, schoolgerief…
Desintermediation(nog meer directe distributie): Dankzij de technologische
veranderingen, waaronder het internet, slagen steeds meer producenten erin om ook direct aan
de eindconsument te leveren. Daardoor wordt de tussenhandel gedeeltelijk of volledig
uitgeschakeld.
Fun en experience, duale consument: De consument eist steeds meer voordelen voor
minder nadelen, stelt alsmaar hogere kwaliteitseisen. Belangrijk, parkeermogelijkheden,
gemak en confort zoals nabijheid, ruime paskamers. Soms is hij ook bereid meer te betalen
voor een unieke beleving.
Winkelen ging altijd gepaard met een bepaalde beleving en hebben consumenten altijd
verlangd naar een positieve ervaring. Winkelen heeft steeds minder te maken met de
bevrediging van basisbehoeften. Steeds meer consumenten zijn op zoek naar het gevoel dat
een aankoop het leven soms heel even, soms voor langere duur, zal verrijken en kunnen en
willen daar ook tijd voor vrijmaken. Ook distribuanten moeten meer aandacht besteden aan
winkelconcepten waar klanten een goed gevoel bijkrijgen. Termen zoals entertailing,
retailtainment en shoppertainment verwijzen hier ondertussen naar. Bv dat de klant mag
proeven (nieuwe producten), en dat kan kopen en dan bereiden aan de hand van een recept dat
op originele manier door de winkel werd aangeboen. Toevoeginv an belevingswaarde komt de
aantrekkelijkhe”id an de winkel of koopcentrum ten goede en verhoogt zodoende de
bereidheiv van de consument om afstand te overbruggen en bovendien de duur van zijn
verblijf te verlgengen. Andere positieve beleving  hard discounters met hun no nonsens
reclame en klein keuzemogelijkheid(geen stres) en beperkt aanbod, Zo kan de consument
goedkoop kopen. goedgevoel dat ze niks teveel hebben betaald
Winkelmerken, private labels: private labels  verdere groei uitgesproken in
voedingssector ook de zogenaamde fancy labels (huismerken van harddiscounts) moeten
beschouwd worden als distributiemerken en worden steeds meer gegeerd. Een voorzichtige
schatting, voor het aantal private labels in de voedingssector is 50 % van het totale aantal.
Meer en meer consumenten nemen voor hun dagelijkse voeding genoegen met een huismerk.
 komt door gestegen vertrouwen in de kwaliteit en de winkelketen.
ook non food worden steeds meer verkocht van eigen merk. Winkels zoals bv Zara voeren
enkel eigen merken. Andere winkelketens zoals torfs, decathlon , as adventure, hebben naast
producentenmerken ook een eigen winkelmerk. Veel consumenten stellen eerste vertrouwen
in bepaalde wiinkel, en automatsch in de merken die de winkel voert.
Winkelmerken( versterking en identiteit en positie via het winkelmerk) : groot deel van de
ontwikkeling, identiteit en positie van winkelformules valt te begrijpen vanuit de opmars van
het winkelmerk, zowel op roductniveau(de zogenaamde huismerken zoals Everyday selection
van Colruyt) als op winkelniveau (de zogenaamde storebrand zoals Ikea). Beide evoluties zijn
zoals zal blijken zowel het gevolg als de oorzaak van grote verschuivingen in het
distributielandschap.
Huismerken, ook wel private labels genoemd. Merken die op duidelijk herkenbare manier de
naam van de winkel of organisatie dragen. Uit cijfergegevens door plma blijkt dat huismerken
in de voeding wereldwijd bezig zijn aan een triomftoch. Niet gehinderd door eigen
fabricagekosten en hoge ontwikkelings en marketingkosten, winnen de distributiemerken het
de laatste decennia in heel veel landen van de A-merken op snelheid en prijs.
De consument is overtuigd geraakt van de betrouwbare kwaliteit van de huismerken en niet
langer bereid meer te betalen voor de bekendheid van een merk. De kwaliteit van huismerken
is in de loop van de jaren verbeterd, en het prijsverschil met de A-merken is verkleind. Het
prijsverschil met de A-merken voor België zou gemiddeld op 30% liggen.
Hoe guurder de economische recessie, des te meer de consument voor voeding zal grijpen
naar huismerken, tenminste zolang deze prijsverschil kunnen realiseren.
niet alleen huismerken maar ook het stijgend belang van het winkelmerk zelf, vaak storebrand
of retailbrand genoemd, op winkelniveau is treffend. De retailbrand is de naam van de winkel
waaraan de consument een emotionele waarde en identiteit toekent.Deze wordt gerealiseerd
dooer de gepercipieerde assortimentskenmerken (waaronder het merk, soms het eigen merk),
de gepercipieerde prijs, de locatie en alle communicatieuitingen in en buiten de winkel. Het
inkelmerk valt in steeds meer gevallen samen het huiswmerk dat de vinkel voert. Denk aan de
winkelmerk tevens huismerk Esprit, body shop, ikea, zara, h&m, hema. Winkels willen hun
hele winkel in de schijnwerkpers zetten om het imago van de winkel bij de consument te
verstevingen en op zijn beurt te doen uitstralen op het hele assortiment. De zweedse
kledingketen H&M bezig het meest waardevolle merk van Europa. Gevolgt door Carrefour.
In belgie, waren winkelmerken in begin jaren 1980 goed voor 10 procent en in 2005 goed
voor 30% . IN textielsector zou dit zelfs al 50% zijn.
Steeds meer kanaaldeelnemers bezitten steeds terkere eigen merken en zijn mede daardoor
tegelijkertijd zelf een sterk merk geworden emt alle positeve gevolgen waarvan een
kanaaldeelnemer kan dromen.
Virtuele winkels: (doorbraak van e stores) . sniet alleen speelt het internet een steeds
prominentere informatiee en oriënterende rol naar de consument, maar het wordt ook meer en
meer als volwaardig verkoopskanaal aangewend. Het is duidelijk dat het internet als
distributiekanaal naar de eindconsument voor steeds meer consumenten evolueert naar een
vertrouwd kanaal. De meest verkochte onlineproducten zijn tickets voor events,
transporttickets, boeken en kleding
3.2 Machtsverhoudingen tuussen lev,gh,kh
Macht komt neer op het mermogen om iemand iets te laten doen wat die iemand anders niet
zou gedaan hebben. Bv een politieman kan meestal een automobilist dooen stoppen langs de
autostrade. In een distributiecontext duidt een eenvoudige omschrijving van macht op het
vermogen van een instantie in het distributiekanaal om een andere instantie iets te laten doen
wat deze anders niet zou gedaan hebben. Een producent kan bijvoorbeeld over de macht
beschikken een kleinhandelaar ook traaglopende artikelen te laten opnemen in zijn
assortiment.
Bronnen van macht
Belonen: Een hoofdbron waaruit macht voortvloeit bestaat uit beloningen. Het betreft de
traditionele stimulansen die in het economische en in het marketingdenken te vinden zijn
teneinde de gedragingen van personen of instanties qua aard en omvang te doen plaatsvinden
op een manier die passend is voor de ondernemer of marketer. Het zijn elementen uit de
marketingmixes, groothandelsmixes en kleinhandelsmixes naargelang de betrokken partij, die
een impact hebben op het gedrag van anderen. Voorbeelden van zulke beloningen zijn
distributiemarges, diverse handelspromoties, de toekenning van exclusieve
verkoopterritoria… er bestaat bv dikwijls een functioneel verband tussen margegrootte en
hoeveelheid aangekochte eenheden van een product.
Dwang: tegenover beloning staat dwang. Als bron van macht. Dwang vormt een negatief
soort machtsmiddel. Het steunt op negatieve maatregelen vb straffen of sancties. Voorbeelden
zijn het vertragen van verzendingen.
Dwang is op lange termijn minder functioneel dan beloningen. Een voorbeeld zou een
belangrijk grootwinkelbedrijf kunnen zijn, dat een anonieme kleine gespecialiseerde
toeleverancier erg onder druk zou kunnen zetten. Een grootwinkelbedrijf kan bv veeleisend
opstellen tegenover een kleine producent. Het kan scherpe inkoopprijzen afdwingen. Als de
leverancier tekortschiet, kan men dwangmaatregelen treffen zoals het niet volledig uitbetalen
of het vertragen van de betalingen. Overeenkomsten tussen beloningen en dwang. Ze viseren
beide vooral onmiddelijke effecten.
Effect van beide is afhankelijk van de omstandigheden zoals het algemene economische
klimaat. Zowel beloningen als dwang zijn onderhevig aan afnemende meeropbrengsten. Hoe
meer men ervancumuleert, hoe kleiner de marginale opbrengsten.  onderheven aan
slijtage meer en meer moet worden ingezet om hetzelfde effect te sorteren.
opgemerkt dient ook dat het intrekken van beloningen als dwang ervaren wordt.Omgekeerd
wordt de niet uitoefening van dwang in een situatie waar daartoe nochtans aanleiding bestaat,
als een beloning ervaren.
Expertise: vormt een bron van macht. Een softwaredealer steunt bv op de kennis van zijn
leverancier van standaardprogramma’s om een assortiment samen te stellen van
applicatiesoftware. Als expertise eenmalig is, betreft het een kortetermijnmachtsinstrument.
Eens de kennis doorgegeven vervalt de machtsbron. Om deze machtsbron een
langetermijnkarakter te geven kan daarom gedacht worden aan het slechts gedeeltelijk of
geleidelijk doorgeven van de informatie. Of men kan ook pogen de kennis stelselmatig te
vernieuwen zoals bij technische kennis.
Merkwaarde(identificatie)of referentiemacht): de autowereld kan dit begrip illustreren.
Veronderstel weliswaar met enige fantasie dat een garagist met dealerambities twee
keuzemogelijkheden heeft. In de beide gevallen zijn de verwachte omzet, winst, kosten,
investering, verkoopondersteuning zeer vergelijkbaar. De ene mogelijkheid betreft Mercedes
Benz, de andere het Koreaanse merk Daewoo. Men kan zich inbeelden dat de voorkeur van de
garagist uitgaat naar Mercedes Benz, omdat hij zich liever met mercedes benz identificeert
dan met Daewoo. Dit gegeven bezorgt Mercedes Benz macht die Daewoo niet bezit.
Morele dwang(relatie): Verschillend van de voorgaande machtsbron is morele macht. Dit
duidt niet in de eerste plaats op juridische of legale macht. Wel vooral op een machtsbron
voortvloeiend uit het houdingssysteem van B dat hem het gevoel geeft dat A recht heeft op
bepaald gedrag vanwege B Het zou bv kunnen dat A reeds jarenlang een voorbeeldig
leverancier is voor B, waaruit een bepaalde morele macht voortvloeit. Als de leveringen van
A bv wat minder voorbeeldig blijken, kan B zich totch verplicht voelen niet meteen af te
haken als klant omwille van het verleden. Of veranderstel dat A het grootste bedrijf is in de
branche gedurende vele jaren. Dit zou voor gevolg kunen hebben dat B accepteert dat A zich
gedraagt als een marktleider, bv qua bepaling van prijzen aan de consument, waar het dit niet
zou aanvaarden van een ander bedrijf A.
Qua effect hebben economische machtsfactoren, dwz beloningen en dwang, niet alleen een
onmiddelijker, maar ook een sterker effect dan niet economische machtsfactoren zoals
expertise, referentie en morele macht. Afnemende meeropbrengsten typeren alle
machtsbronnnen en kunnen zelfs andere instrumenten in gevaar brengen. Er bestaan dus
negatieve wisselwerkingen tussen machtsbronnen. Dwangmaatregelen kunnen bv de morele
macht aantasten en ook de identificatiemacht.
Er bestaat echter ook een positieve wisselwerking tussen de verschillende
machtsinstrumenten. Expertise en morele macht versterken mekaar. Als men als expert
aanzien wordt, bezit men ook meer morele macht. Als de morele macht hoog ligt, komt metn
ook als geloofwaardiger en competenter over. Identificatie kan de werking van beloningen
versterken. Als dealer een oorkonde ontvangen is één ding, maar een oorkonde ontvangen van
Mercedes is nog wat andes.
Voornoemde machtsinstrumenten be*invloeden de doelmatigheid van de kanaalwerking. Dit
kan in negatieve zin in het veroorzaken van kanaalconflicten en in positieve zin in het helpen
oplossen ervan.
Kanaalconflict
Een kanaalconflict duidt op een situatie, waarbij een kanaallid het gedrag van een ander
kanaallid ervaart alsof het hem op een niet geoorloofde manier belet zijn doel te bereiken.
Horizontaal: conflicten hebben betrekking op kanaalleden van hetzelfde niveau van eenzelfde
of verschillend type.
Verticaal: conflict heeft e maken met kanaalinstanties van een verschillend niveau zoals
tussen een groot en kleinhandelaar.
Oorzaken
Conflicterende(verschillende) doelstellingen:  bijde partijen willen maximaal voordeel
halen. Voor zover de uitwisselingssituatie niet van het win –win type is, maar van het
constante-somtype, is het voordeel van de ene partij in het nadeel van de andere partij en
omgekeerd. De producent wil bv intensief verdelen, dwz zijn product op zoveel mogelijk
punten aanbieden. De verdeler wil zoveel mogelijk exclusiviteit, dwz het product op zo
weinig moglijk andere verdeelpunten verkocht zien worden.
Afbakening van de activiteitsdomijnen: De afbakening van welke partij wat, waar, mag of
moet doen, kan aveneens een relatief
belangrijke bron van conlficten zijn. De volgende specifieke punten vormen typische
voorbeelden: De afbakening van de klanten kring bv maw wie mag welke klanten bewerken,
is zeer typisch. Een software ontwikkelaar bv heeft graag zelf rechtstreeks contact met grote
klanten. De ingeschakelde dealers zullen dit niet altijd appreciëren. Ook gografische
afbakening van de klantenkring kan conflictstof bevatten. Binnen een traditioneel
verdeelsysteem vraagt een autoconstructeur bv bijna letterlijk om moeilijkheden wanneer de
verzorgingsbegieden van de dealers elkaar méér dan marginaal overlappen.
3.4 kanaalleiderschap
Kanaalleiderscap duidt op de aanwending van macht teneinde weloverwogen het gedrag van
andere kanaalschakels te beïnvloeden teneinde een bepaalde output te bewerkstellgen van het
gehele distributiekanaal.
Geïntegreerde systeem: meest voor de hand liggende, maar ook de meest vergaande vorm
van een geprogrammeerd distributiesysteem is het geïntegreerd systeem. Dwz dat de diverse
kanaalschakels eigendom zijn van één organisatie en ten volle door haar geleid worden. Bv
het filiaalbedrijf. Het betreft een systeem gekenmerkt door volledige controle, schaal en
expertisevoordelen, maar dat riskeert behept te zijn met beperkte motivatie op het niveau van
de verdeelpunten en een neiging tot bureaucratie op het centrale niveau.
Contractuele systeem: Het betreft relatief ingrijpende regelingen, die omvatender zijn dan
de hierna besproken adminisratieve systemen en zich ook verder uitstrekken in de tijd. Ze
worden contractueel vastgelegd. De reeds besproken vrijwillige filiaalbedrijven,
inkoopcooperatieven en franchisesystemen zijn er vb van.
Administratief distributiesysteem: betekent dat aan de diverse criteria van programmering
voldaan is , maar op een manier die verschillend is van geïntegreerde systemen en
contractuele systemen: Er bestaat een georganiseerde samenwerking. De bekendste
voorbeelden zijn het funcitonele discontosysteem, evenals het merchandisingplan.
Functioneel discount systeem: bestaat erin dat een getrapt systeem van marges gebruikt
wordt tov kanaalleden vovenop een basismarge. (zie p140 )
HFDST 6 Omgevingsinvloeden op distributievormen
de vraagzijde wordt beïnvloed door demografische, sociaal culturele, economische en
technologische factoren; de” aanbodzijde wordt vooral bepaald door economische,
technologische en politiek/ juridische elementen. Aangezien vraag en aanbod steeds op zoek
zijn naar evenwicht zullen de distributiekanalen daar rekening mee moeten houden.
4.1 Demografie: Het is belangrijk te weten welke demografische kenmerken de markt bezit
waarop je je als distribuant begeeft. Demografische kenmerken zoals groei en
leeftijdsstructuur van de bevolking, aantal gezinnen.. bepalen immers zowel de grootte als de
vraagkenmerken van de markt. ( de demografische verschillen tussen de verschillende landen
zijn ontzettend groot, en brengen dus andere bedreigingen en opportuniteiten met zich mee.
ander demografisch gegeven: bevolking verdeling naar leeftijd.(vergrijzing bevolking ).
Ontgroening het aantal jonge consumenten daalt dus. (sinds 2004 stijgt geboortes weer) 
gevolg steeds minder actieven zullen zijn die steeds voor meer vooral gepensioneerden zullen
moeten instaan.
4.2 Economie (economische omgevingsfactoren) : Een van de fundamentele elementen van
het consumemptiegedrag blijft uiteraard het reele beschikbaar inkomen. Deze indicator
bepaalt de koopkracht van de levensstandaard van de consumenten. Even belangrijk zin de
verwachtingen die de consumentn heeft mbt de evolutie van zijn reeel beschikbaar inkomen.
Deze verwachtingen beinvloeden sterk het consumptie en spaargedrag.
Gezinsbudgetonderzoeken leren ons dat het bestedingspatroon aan veranderingen onderhevig
is. Nieuwe accenten in het bestedingsgedrag vloeien voort uit de eerder besproken
waardenbeleving van de consumenten en de levensstijl die daaruit voortvloeit. Uitgaven voor
voeding en kleding, en de laatste jaren ook uitgaven voor woning, dalen in relatieve zin.
Transport, vrije tijd en ontspanning kennen daarentegen een stijgende trend.
4.3 Sociaal-cultureel (sociale omgevingsfactoren): Iedere periode wordt gekenmerkt door
eigen waarden en cultuurelementen die de vormgeving van de maatschappij mee bepalen,
alsook het persoonlijk en interpersonlijk gedrag. Consumptie en winkelkeuzegedrag zijn een
facet hiervan. Willen we weten waarom en hoe mensen omgaan met producten, diensten,
aankoopformules… dan moeten we een grondige kennis hebben van de heersende waarden en
de culturele eigenheid van de markt waarop wordt geopereerd. Een waarde is globaal
geformuleerd: dat wat de mensen belangrijk vinden. Consumenten kiezen voor een bepaalde
telecommunicatieoperator omdat deze bv vooral zakelijkheid uitstraalt, of stadskledij die
sportiviteit uitdrukt.-->Niet alle consumenten hebben dezelfde waarden.
4.4 Technologisch(technologische omgevingsfactoren): de distributie wordt
geconfronteerd met snelle spitstechnologische ontwikkelngen. Enerzijds betreft het
technologie die bedrijfsintern wordt ingezet zoals scanningsapparatuur, waardoor het
distributiebedrijf beter en sneller gegevens kan verz&melen en analyseren en
interpreteren. Daarnaast wordt meer en meer technologie tussen de distribuant en
leveranciers, banken en consumenten ingezet.Hierdoor worden de externe relaties
verstevigd en versneld.





Betaal en klantenkaarten
Streepjescodering
Electronic Data Interchange
Narrowcasing
RFID
(zie boek)
4.5 Ecologisch
4.6 politiek/juridisch(omgevingsfactoren): Heel wat aspecten van het distributiegebeuren
worde”n door de wetgever geregeld. We vermelden de voornaamste voor België:




Toelaatbaarheid van de beroepsuitoefening
Openingsuren, wekelijkse rustdag en tewerkstelling op zondag
Wet op de handelsvestigingen de ikea wet
De wet op de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument






De wet ter bescherming van de persoonlijke levensfeer (gewijzigd door de wet van 11
december 1998)
Wet betreffende de precontractuele informatie bij commerciële
samenwerkingsakkoorden.
Codes van zelfregulering
Europese beschikkingen
Raad voor Verbruik
De economische algemene inspectie
Zie ook ppt presentatie omgevingsfactoren
Begrippen kanaalmanagement
Lengte, diepte, breedte assortiment
Cash&carry:
Is een groothandelaar die niet instaat voor het transport van de goederen naar zijn klanten en
die ook geen krediet verleent. (ontstaan: op het ogenblik dat tal van traditionele kleine
afnemers erg marginaal werden onder druk van het opkomende grootwinkelbedrijf. Deze
marginale kleinhandelaars konden alleen nog bij de bedoelde groothandelaar terecht als ze
zelf het transport verzorgden en met een contante betaalden)
Category manager
Grijze kanaal: bv benzinepomp ,
Alle winkeltypes
RFID: Spitstechnologie is Radio Frequency Identification . Hierbij beschikt de klant over een
intelligent winkelkarretje met ingebouwd scherm. De producten dragen een chip die alle
informatie bevat over het product. Waneer de klant een prodcut uit de rekken haalt en in zijn
winkelkarretje plaatst, verschijnt productinformatie op het scherm, zoals de prijs, de
productsamenstelling of de nutritionele waarden. Ook andere informatie kan toegevoegd
worden, zoals een filmpje over de teeltwijze. De klant heeft niet alleen in de winkel toegang
tot al deze informatie, maar kan alles op zijn klantenkaart opladen en later thuis bekijken.-->
in keuken in toekomst staat er ook een scherm. Daar kan mijn bereidingswijzen opzoeken van
producten en tips krijgen over de presentatie van erechten. Je kan er ook een
boodschappenlijst mee samenstellen. Deze kan men dan op een kaart opladen wanneer men
naar de winkel gaat en daar weergeven op het scherm van het winkelwagentje.
Shop in shop: Hoe werkt het shop-in-shop concept
Xplorys plaatst een shop-in-shop unit (huisje) bij u in de winkel. Samen met u stellen we het
startassortiment samen. Doelstelling van het plaatsen van de unit is om voor u een optimaal
rendement te creëren van dit stukje winkel ruimte. Om dit te bewerkstelligen, verzorgen wij,
samen met u, de in-en aanvulling van de unit. Artikelen die niet of nauwelijks uit het rek
vandaan worden verkocht, worden verplaatst (soms geeft een andere plaats in de unit een
bepaald artikel een totaal ander doorverkoop resultaat) of vervangen door een ander artikel uit
ons assortiment. Uiteraard is het ook mogelijk om zelf tussentijds artikelen na te bestellen die
(bijna) op zijn
Narrowcasting: Steeds meer winkels maken op de winkelvloer gebruik van narrowcasting,
dwz de plaatsing van een lcd of plasmascherm in het winkelpunt zelf. Via dit scherm kunnen
zowel mededelingen, kortingsacties of reclame uitingen aan de voorbijganger worden
gecommuniceerd. Narrowcasting is flexibeler en gerichter dan een statisch reclamebord.
Narrowcasting biedt een enorme potentie voor distribuanten, als onderdeel van de
communicatie in de winkel, en voor fabrikanten, als ondersteuning voor het merk op de
winkelvloer.
Zintuiglijke marketing
Flagshipstore
Facings
Kanaalconflicten: Een kanaalconflict duidt op een situatie, waarbij een kanaallid het gedrag
van een ander kanaallid ervaart alsof het hem op een niet geoorloofde manier belet zijn doel te
bereiken.
Horizontaal: conflicten hebben betrekking op kanaalleden van hetzelfde niveau van
eenzelfde of verschillend type.
Verticaal: conflict heeft e maken met kanaalinstanties van een verschillend niveau zoals
tussen een groot en kleinhandelaar.
Franchising: Een franchise is een methode van zakendoen waarbij een ondernemer
(defranchisenemer) een contract sluit met de eigenaar van een handelsnaam
(defranchisegever) die de franchisenemer het recht geeft om tegen betaling een zaak met die
handelsnaam te exploiteren. Dit wordt veel gedaan
bij supermarktketens enfastfoodrestaurants zoals McDonald's en komt ook voor bij
dienstverlenende bedrijven, zoals makelaardijen.
Branche vervaging: Winkels verkopen in toenemende mate branchevreemde producten bv
kaas en conserven bij de slager, parfum in kledingzaak. Om consument een zo ruim mogelijk
aanbod aan te bieden, om met branchevreemde producten de consument naar de winkel te
lokken (telkens opnieuw te verrassen(slechts 35 procent producten zijn vaste producten)).
Discounters verkopen tijdelijk non food zoals tv’s gsm’s, gps, kleding. Andere hbben zeer
breed assortiment, bv hema, van voeding tot cosmetica, kleding, schoolgerief…
Desintermediation: Dankzij de technologische veranderingen, waaronder het internet, slagen
steeds meer producenten erin om ook direct aan de eindconsument te leveren. Daardoor wordt
de tussenhandel gedeeltelijk of volledig uitgeschakeld.
Shopper
Soft/hard discounter: wijst op een systeem van kleinhandelsverkopen, waarbij algemeen en
bestendig met lage prijzen wordt gewerkt, dit danzij een beleid van kostenbeheersing en
minimale dienstverlening. Begripnaam Every Day Low Pricing, is synoniem voor
discounting. Deze prijsstrategie strekt zich bovendien uit tot het hele assortiment. De
harddiscounter zal bovendien een vrij substantieel prijsvoordeel kunnen bieden tot de meer
servicegerichte concurrenten. Bij softdiscounters is het prijsvoordeel minder substantieel. Zij
zullen minder continu met lage prijzen werken en ook meer laten variëren doorheen het
assortiment.  assortiment gekenmerkt door tijdelijke prijsacties voor wisselende onderdelen
van assortiment  synoniem High low pricing afgeleid is.
Enseigne
Intensieve, exclusieve, selectieve distributie
POP/POS
Convenience stores
Distributie service outputs
Distributiemix
VMS: Verticale marketingsysteem (VMS)  waarbij producenten, tussenhandelaren en
detailhandelaars in één systeem samenwerken. Een bedrijf is dan eigenaar van de anderee
bedrijven, heeft een contract met hen of veel macht.
HMS: horizontale marketingsysteem (HMS)  waarin 2 op hetzelfde kanaalniveau
werkende bedrijven samenwerken om sterker te staan. Vb is een inkoopcombinatie waar
respectievelijk detaillisten en consumenten samenwerken om sterker te staan t o v de hogere
schakel.
Meervoudig distributiekanaal
Experience winkelen
Schaalvergroting/verkleining

Logistieke tussenpersonen: hebben te maken met de feitelijke materiële keuzes in het
distribueren van goederen en diensten. Betreft opslag, transport, omslag, bewaring,
verpakking. Uitdokteren van ideale lokalisatie van zijn fysische, distributiecentra, de
omvang en samenstelling van zijn vloot aan vracht en bestelwagens, de routing van
deze vrachtwagens behoort tot de taak van de logistieke distributie. Als producent zich
engageert tot just in time delivery en is een cruciaal engagement rond de service
output wachttijd tegenover zijn afnemers.
Download