copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Inleiding tot de menswetenschappen Hoofdstuk 1: Menswetenschappen 1. Indeling van de menswetenschappen Onderscheid tussen: De alfa-wetenschappen: wetenschappen die menselijke producten en praktijken als studieobject hebben. Er zijn 2 soorten: De gedrags – en sociale wetenschappen: onderzoeken het gedrag van de mens. Vb. economie, sociologie, psychologie De cultuur – en taalwetenschappen: onderzoeken de menselijke producten. Vb. geschiedenis, rechtswet., kunstwet., linguïstiek De beta-wetenschappen: natuurwetenschappen, inclusief de toegepaste wetenschappen. Vb. biologie, chemie, wiskunde, fysica De gamma-wetenschappen: medische wetenschappen. Er bestaan nog andere onderverdelingen: De formele of deductieve wetenschappen (vb. logica en wiskunde) tov de ervarings – of empirische of inductieve wetenschappen (vb. alle andere wetenschappen) empirisch = feitelijke verbanden leggen, proefondervindelijk deductie = uitgaande van het meer algemene, tot het bijzondere besluit Onderscheid door exactheid: De exacte (vb. natuurwetenschappen) tov de rest alle wetenschappen streven naar exactheid Onderscheid door methode: De natuurwetenschappen tov de geesteswetenschappen (Wilhelm Dilthey): De natuurwetenschappen: Studieobjecten interpreteren de omgeving niet Ze trachten te verklaren → Erklären Causale samenhang De geesteswetenschappen: Studieobjecten interpreteren de omgeving Ze trachten te begrijpen → Verstehen Betekenissamenhang: voor het achterhalen van die betekenis moet je een bijzondere kennisweg gebruiken: de Einfühlung. 2. Wetenschappelijkheid Wetenschappelijkheid = werkwijze om systematisch en betrouwbare kennis te bekomen. Wetenschapsfilosofie: het domein van de wijsbegeerte dat zich bezig houdt met het kritisch onderzoek van de wetenschappen -1- copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Methodologie: onderzoekt de methodes waardoor de wetenschappen komen tot hun resultaten en onderzoekt de grondslagen van die methodes kritisch. Wetenschappelijkheid: respecteren van normen en criteria bij het verzamelen en opbouwen van kennis (propositionele kennis: dit zijn feiten die ons vertelt zijn of geleerd zijn ↔ niet-propositionele kennis: dit zijn dingen die we weten omdat we ze dmv ervaring ontdekt hebben) Centraal kenmerk: Wie wetenschappelijk te werk gaat, komt zonder dwang en in principe tot dezelfde inzichten. (bewijsvoering). Waarde: = evaluatie = is iets wat belangrijk hoort geacht te worden. (vb. als je iets zegt over iets of iemand, dan ken je een waarde toe aan die zaak of persoon → schoonheid, betrouwbaarheid, …) Criterium: = kenmerk die toelaat evaluaties (waarden toe te kennen) te maken = een kenmerk waarvan de aan – of afwezigheid voldoende is om een activiteit, een product, een persoon, … in een bepaalde categorie te plaatsen. (vb. wat onderscheid goede appels van slechte? Rood, sappig, …). Criteria kunnen meer of minder scherp zijn (vb. als een criterium “rood zijn” is, wat dan als de appel deels groen en rood is) en ze kunnen ook meer of minder ter zake zijn (vb. is de kleur wel een belangrijk item om goede van slechte te onderscheiden). Criteria zijn bediscussieerbaar. Norm: een regel die het gedrag in een bepaald gebied hoort te regelen. Een norm heeft ongeveer dezelfde betekenis als een criteria. Alleen een norm is een criterium waaraan iets moet voldoen om tot een groep te behoren. 1) Normen = regels die het gedrag op een bepaald gebied horen te bepalen vb. omgangsnormen 2) Kennisverwerving: normen die de verwerving van betrouwbare kennis garanderen De kwaliteit van kennis hangt af van de normen die het vergaren en opbouwen van die kennis hebben gestuurd en van de (kwaliteit van de) criteria die daarbij zijn gehanteerd. Goede wetenschappelijke producten kan men herkennen aan de volgende criteria: Kracht op vlak van de ordening van waarnemingsgegevens: Falsifieerbaarheid: theorieën zijn beter naarmate ze meer weerlegbaar zijn. Dit betekent dat de theorie iets te maken heeft met de werkelijkheid/feiten. Empirische accuraatheid: als een theorie succes heeft op het vlak van voorspellen toont dit dat ze iets te maken heeft met de werkelijkheid/feiten. Bereik: theorie heeft succes op het vlak van voorspellen van verschillende soorten gebeurtenissen. Coherentie: theorie is niet in contradictie met wat wij weten uit andere wetenschappen. (ook interne consistentie) -2- copyright by Tomas mee zijn sexy mutske De kracht van theorieën op vlak van de ordening van waarnemingsgegevens blijkt uit tests: Eerlijke tests: confrontatie met alternatieve en wedijverende theorieën. Onafhankelijke tests: testen van afzonderlijke hypothesen. Kruistests: verschillende componenten van theorieën uit verschillende domeinen vergelijken/ tegen elkaar afwegen. Verklaringskracht: Causaal: aangeven van de oorzaken van gebeurtenissen. Unifiërend: verschillende domeinen onder 1 noemer plaatsen. Formele kracht: De logico-mathematische formuleerbaarheid De axiomatische formaliseerbaarheid Het is niet omdat een theorie aan 1 van deze voorwaarden niet voldoet dat zij daarom slecht is: afwegingen en keuzes zijn nodig. Zo kan men een contradictie in een theorie soms oplossen door een ad hochypothese te formuleren (en de falsifieerbaarheid dus opofferen). 3. Filosofie Filosofie etymologisch: philia + sophia = vriendschap voor + wetenschap, kennis, praktische wijsheid Zoeken naar waarheid (Plato, Gorgias). Zoeker van de kennis versus bezitter van de kennis, de kunde. Geen eigen studiegebied filosofie = soort onderzoeksactiviteit Men bestudeert geen filosofie, men doet het. Wat is filosofie? Voorlopigheid van de resultaten: “Wat op dwingende gronden door iedereen wordt erkend, is meteen ook wetenschappelijke kennis geworden, is geen filosofie meer, maar gaat over een bepaald domein van het kenbare.” Verschijnsel van de leegloop van de wijsbegeerte + creatie nieuwe domeinen. Principiële bereidheid om vragen en antwoorden daarop kritisch te onderzoeken. Ergo(dus): met respect voor de standaarden van rationele argumentatie. Betrekking op ultieme vragen (vb. grondslagen van de kennis) Ultieme vragen? Ontoereikende wetenschappelijke methodes: niet beslisbaar door experiment, observatie. Enkel reflectie over reeds aanwezige kennis als onderzoeksmethode. -3- copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Hoofdstuk 2: De experimentele methode 1. Inleiding Kennis: elke voorstelling, denkbeeld of overtuiging, waarvan we aannemen dat die met een zekere werkelijkheid overeenkomt (= breder dan wettenschap) Wetenschap: 1) een menselijke bedrijvigheid die erop gericht is tot gesystematiseerde en betrouwbare kennis te komen. 2) het resultaat van een bedrijvigheid in een bepaald gebied: een wetenschap is is dan een geheel van uitspraken, wetten of theorieën betreffende een enigszins samenhangend probleemgebied. Het voldoet aan de volgende eisen: mededeelbaar, systematisch (geordend), controleerbaar. 2. Waarom zoeken wij kennis? Wij gaan informatie uit de buitenwereld opdoen aan de hand van onze zintuigen. Men kan het gebruik van deze zintuigen verbeteren door ermee te leren werken. Zo kan men dan voorstellingen beginnen maken. De mens is daar zo bedreven in dat zij die voorstellingen gaat associëren met elkaar en dankzij de taal kan men ze onthouden en meedelen, zo ontstaat cultuur. Er zijn ook nadelen verbonden aan de uitbreiding van het kenvermogen: Voorstellingen die voorkwamen in gevaarsituaties (vb. bloed) worden geassocieerd met gevaar. Zo ontstaan symbolen van gevaar, die angst oproepen, ook wanneer er geen gevaar is. Men gaat alles wat vreemd is als angstwekkend gaan zien door de behoefte om een begrijpelijk beeld van de wereld te vormen. Doordat de mens continu keuzes moet maken gaat het gevoel opsteken van het maken van de foute keuze. Het handelen gaat dus gepaard met een gevoel van onzekerheid. Deze factoren maken begrijpelijk dat naast de behoefte naar praktische kennis de mens ook een nood voelt aan ruimere cognitieve inhouden en richtsnoeren voor het handelen, die de angst en het onbehagen moeten reduceren. a. Oorspronkelijke vormen van kennis en gedragsregels Taboe: met deze term worden objecten aangeduid die men niet mag aanraken en handelingen die men niet mag stellen. Die objecten zijn taboe wanneer ze door een associatie met gevaar of door aantasten maatschappij angst verwerken. Het contact met taboe wordt ervaren als een bezoedeling, vorm van onreinheid. Magie: dit wordt gebruikt om zich te reinigen van bedoezeling. Dit is een geheel van stereotype handelingen (riten) en uitspraken (formules). Magie heeft drie voorname functies: de afweermagie (moet gevaren afwenden), de productieve magie (belangrijke menselijke noden worden hierdoor bevredigd) en de destructieve magie (men meent kwaad te berokkenen aan -4- copyright by Tomas mee zijn sexy mutske de vijand). De laatste twee noemt men ook tovenarij waarbij de positieve, witte magie genoemd wordt en de negatieve, zwarte magie. Mythe: aan de hand van de mythe probeert men inzicht te verkrijgen in de wereld. Dit is een verhaal dat ontsproten is aan de fantasie waaraan men een zeker geloof hecht. Dit heeft de volgende functies: ze ordenen de wereld tot een samenhangend geheel, ze beiden een verklaring voor vreesaanjagende fenomenen en pijnlijke en revolterende toestanden en door te verklaren, rechtvaardigen ze bepaalde maatschappelijke situaties. De methode van verklaren in de mythe bestaat erin duidelijk te maken hoe de dingen ontstaan zijn. Men onderscheidt kosmogonische mythen die het ontstaan van de wereld verklaren. b. De grote wereldgodsdiensten Bij openbaringsgodsdiensten (eerste millenium v.C.) kan men enkele aspecten onderscheiden: Universaliteitaanspraak: de openbaringsgodsdiensten gaan zich richten op alle mensen. Mythische godsdiensten richtten zich op een volk. Openbaring: de waarheden vinden hun oorsprong bij God of in de ‘hoogste werkelijkheid’ en ze worden geuit in boeken of door de prediking van een profeet. Het wordt gezien als de hoogste goddelijke waarheid. Nogal vlug wordt die ‘openbaring’ neergelegd in geschriften waarvan de tekst uiteraard niet voor discussie vatbaar kan zijn. Dogmatisme: de basis van de geloofswaarden ligt onwrikbaar vast. Een dogma is iets dat men moet aannemen om als gelovige te worden beschouwd. Het geloof en het toetreden bepaalt nu of je ertoe behoort. Verlossing: een godsdienst zegt dat de mens zich in een droevige conditie bevindt op deze aarde en het toetreden tot die godsdienst brengt een einde aan de zonde en ellende → verlossingsgodsdienst. Historisch situeren ivm kennisverwerving over de wereld: Vanaf het 3e millenium v.C leefden mensen in een complex geheel, met relaties met relaties van diverse aard, zo ontstaan er taboe’s, riten en gebruiken. Er ontstonden dan ook codices van rechtsregels (18e eeuw v.C.) en uit diverse bronnen kon men afleiden dat ook morele normen en idealen werden gevormd. Het indrukwekkendste van deze ethische voorschriften is de Gulden Regel die in de meeste grote culturen terug te vinden is. In negatieve zin: “Doe een ander niet aan wat je niet wenst dat jou zou worden aangedaan.” In positieve zin: “Doe voor de anderen wat je wenst dat jij voor jou zouden doen.” Het probleem is dat dit ingaat tegen de neigingen van egoïsme en agressiviteit, dus is er nood aan een diepere fundering van dergelijke normen. Er moet een oplossing gevonden worden voor het basisprobleem van elke ethiek die zelfopoffering vraagt: het geluk dat de bozen vaak te beurt valt en het lijden dat de goeden treft. Er zijn twee verschillende oplossingen: de Westerse (gaat uit van een dualistisch wereldbeeld goed ↔ kwaad) en de Indische (gaat uit van de -5- copyright by Tomas mee zijn sexy mutske zielsverhuizing, als men een goed leven leidt dan reïncarneert men in een betere vorm en omgekeerd). details: zie cursus p. 15 - 16 Godsdiensten kunnen ook gezien worden als een bindmiddel om mensen van uiteenlopende stammen tot een grotere eenheid te brengen. Dit is net zoals de mythes aan de verbeelding ontsproten. c. De wetenschappelijke kennisverwerving a. In de mythen beleven de afzonderlijke volkeren een eigen wereld a.h.w. groepsdromen. Uit de openbaringsgodsdiensten kennen we een aantal wereldgodsdiensten die alle de waarheid beweren te hebben, maar een gemeenschappelijke ontbreekt. De mensheid moet dus een methode vinden om betrouwbare kennis te bereiken. Een dergelijke methode noemen we wetenschap. In de zoektocht hiernaar zijn 2 periodes onderscheidbaar: In de zesde eeuw voor Christus werd door Thales en zijn navolgers de wiskunde ontwikkeld. Hier slaagde men erin om eigenschappen van mathematische objecten te formuleren en bovendien te bewijzen. Deze kennisverwerving was zonder dwang en leidde tot universele erkenning. Dit leidde rond 300 v.C. tot het werk van Euklides (zie site slides!) die het geheel van stellingen op axiomatische wijze synthetiseerde. De kennis is betrouwbaar, maar slechts een kennis van constructies van onze geest. (denkoperaties). In de Oudheid werden wetenschappen ontwikkeld die betrekking hadden op de ervaarbare wereld. (statica, optica, astronomie) Een algemene methode om betrouwbare kennis over de wereld te bekomen, was er niet. Dit veranderde toen Galilei (zie sites slide!) de wetten van de val en de worp wou onderzoeken. Hij probeerde een wiskundige formulering te vinden voor deze fenomenen maar door de complexiteit ervan werd hij gedwongen om deze experimenteel te toetsen. Zo ontstond de experimentele methode als een combinatie van de wiskundige methode en het experiment. De resultaten leiden tot universele erkenning. De methode om betrouwbare kennis over de wereld te krijgen was ontdekt, ze is gekenmerkt door ondubbelzinnige formulering en strenge controle. b. De mechanica van Galilei en de planetentheorie van Kepler werden door Newton gesynthetiseerd, zo ontstond de natuurkunde (17e eeuw). In de 18e eeuw werd de grondslag gelegd voor de scheikunde. En in de 19e eeuw werden de diverse natuurwetenschappen als autonome disciplines ontwikkeld, hetzelfde gebeurde met de mens- en cultuurwetenschappen. Ook de toegepaste wetenschappen werden uitgebouw in verband met technische ontwikkelingen. c. Na deze ontzaglijke vooruitgang heeft men een zeer grote betrouwbaarheid over wat men weet, toch is er een geen universeel beeld over de totale werkelijkheid ontstaan dat tot spontane instemming leidt. Normaal zou de wetenschappelijke methode de mythes en de godsdiensten moeten doen uitsterven want voor alles zou dit een verklaring moeten kunnen vinden maar de sektes blijven bestaan (USA, Iran). -6- copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Door middel van de wetenschappelijke methode probeerde men over een middel te beschikken om aloude vragen op te lossen maar dit is niet het geval: Doordat de wetenschap zodanig complex is geworden beheerst niemand meer een totaalbeeld ervan en is de wetenschap uiteengevallen in specialismen. Er is niemand die het geheel kan overzien en de oude vraag van iedere mens nar een totaalbeeld van zijn wereld krijgt dus zelden een volwaardig wetenschappelijk antwoord. Daardoor zal de wetenschap meestal nog voor gedeelten van zijn wereldbeeld beroep doen op mythen of dogmatische systemen. Omdat het oorspronkelijk doel dat de kennis als antwoord op nood aan verklaring niet ongeschonden bewaard is gebleven. De wetenschap is verdeeld is grote organisaties en de doeleinden worden gegeven in functie van die deelsystemen en niet in functie van de mens of de mensheid. Ondanks diverse pogingen is de wetenschap er niet in geslaagd de vragen betreffende waarden en normen (ethische en politieke vragen) zo te benaderen dat een totale consensus ontstaat. d. De resultaten van de wetenschap brengen ook gevaren mee voor de mensheid. Doordat het universaliteitideaal niet volledig is bereikt ontstond de antiwetenschappelijke of pseudo-wetenschappelijke stromingen → fundamentalisme stromingen en nieuwe godsdienstige en pseudo-godsdienstige sekten, die ermee dreigen grote aantallen mensen te bedwelmen in nieuwe droomwerelden. De eis tot betrouwbare kennis moet niet verworpen worden maar men moet ze in volle oorspronkelijkheid herstellen. d. De wijsgerige kennisverwerving Wijsbegeerte: vorm van kennisverwerving wanneer men de eis van betrouwbaarheid stelt en dus kritisch wordt. De wijsgerige houding is ontstaan in Griekenland vanaf de 6e eeuw v.C. Men had de overtuiging opgedaan dat bewijsvoeringen wel degelijk mogelijk waren. Thales was zowel 1e wiskunde als 1e wijsgeer. Het verschil met de mythische benadering ligt in de overtuiging dat deze laatste niet bevredigend is; dat discussie en controle nodig is en dat de definitiemethodes verbeterd moeten worden. Wijsgeren hebben de al verworven resultaten van wetenschappen in hun denken geïncorporeerd. Wat hen van wetenschapsmensen onderscheidt is dat zij, ondanks de methodische tekorten, telkens opnieuw de totaliteit van vragen blijven stellen. Ze gaan streven naar rationaliteit; rationeel denken. In de brede wijsgerige zin van het woord is de rationele benadering gekenmerkt door de eis betrouwbare antwoorden te zoeken op alle vragen of zo dicht mogelijk te benaderen (wetensch. versoepelen) → Wijsbegeerte, rationaliteit in brede zin, heeft dus voor op de wetenschap dat de totaliteit van de grote vragen wordt gesteld, maar daardoor moet de betrouwbaarheid van de antwoorden enigszins in gedrang komen!! -7- copyright by Tomas mee zijn sexy mutske 3. De experimentele methode a. Inleiding Aristotoles: legde de nadruk op de rol van de ervaring als bron van kennis. Maar in zijn ogen is ervaring (empeira) niet gepland,: ze denken dat men vanzelf ondervinding opdoet, door voldoende lang te leven. Samenvattend kan men zeggen dat de Oudheid en de Middeleeuwen methodologisch in grote mate door Aristoteles bepaald werden en ons een aantal juiste observatiegegevens bezorgd hebben; maar daarnaast werden theorieën vooropgesteld die totaal verkeerd waren en niet getoetst. De Griekse wiskunde (de systematische wiskunde) zorgde voor het ontstaan van enkele exacte theorieën van natuurwetenschappelijke aard: astronomie, statica, hydrostatica en begin van optica. Deze theorieën bevatten algemene wetten die toelaten te voorspellen wat zich in een groot aantal particuliere gevallen zal voordien. Doordat deze wetten in een coherente axiomatische theorie worden afgeleid bieden ze ook een verklaring voor deze fenomenen. We stellen vast dat deze theorieën wel interne limieten vertoonden. Deze theorieën geven dan ook geen aanleiding tot een verdere expansie van de natuurwetenschap. b. De wetenschappelijke revolutie De experimentele methode heeft een explosief en een cumulatief karakter. De nieuwe werkwijze is niet het gevolg van het voorafgaandelijk uitdenken van een nieuwe methodologie. Hij is ontstaan door de nieuwe problemen, theorieën en experimenten sinds de 1e studies van Galilei. De grondslag van de experimentele methode ligt in de Archimedische werkwijze (= de neiging om wiskunde toe te passen op fysische problemen). Dit werd succesvol gedaan door Galilei in de mechanica (= probleem van de val en de worp). Maar hier kan het mathematisch model niet op een intuïtieve manier ontstaan (te complex). Daardoor moeten de resultaten aan de feiten worden getoetst. Dit betekent dat de ‘Archimedische werkwijze’, zodra ze op de mechanica wordt toegepast, de onderzoeker bijna vanzelf tot de experimentele methode dwingt. Daardoor komt men tot het besefs dat het verificatieaspect van even groot belang is als het wiskundige. c. Kennistheoretische reflectie op de Nieuwe Methode 1. Deze nieuwe methode heeft 2 karakteristieken: - een wiskundige theorie: biedt een formulering van de relaties ts de grootheden - experimenten: die bij benadering moeten beantwoorden aan de waarden die door de wiskundige wet werden voorspeld. -8- copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Men heeft lang geredetwist over wat nu het essentiële is van de theorie. Het heeft lang geduurd voor men het experiment als evenwaardig ging aanzien tov het wiskundige (Boyle was daarin de eerste). 2. Ook vroeg men zich af waar de bewijskracht van de theorie lag. Dit is een vraag die nog niet definitief is opgelost. Het zekerheidskarakter van een wetenschap berust op haar kwetsbaarheid: als de theorie fout is dan is dat gemakkelijk vaststelbaar. d. Het nieuwe wereldbeeld Rond de 17de eeuw ontstaat er een nieuwe mentaliteit. Deze mentaliteit ontstaat uit de overtuiging dat men een nieuwe methode (New Learning) heeft ontdekt om kennis te verwerven. Dit uit zich vooral in de rede. Tevens ontstaat er een afkeer tov het middeleeuwse denken en tov opvattingen die niet op eigen onderzoek maar op autoriteit zijn gebaseerd. Vanaf nu moet de wetenschap zich bezighouden met onze ervaarbare wereld. Deze nieuwe denkwijze werd voor het eerst verwoord in het werk van Francis Bacon: Novum Organum (naam boek Aristoteles). Dit alles resulteert in een dubbele verandering in de wereldvisie Van een gesloten naar een open wereldbeeld: In de middeleeuwen werd het heelal beschouwd als een bol waarbinnen zich concentrisch andere bollen bevonden. Het centrum daarvan was de aarde (geocentrisme). Ales in de wereld had een vaste plaats: de sterren, de zon, de aarde… De mens bevond zich in het centrum maar was opgesloten in het ondermaanse. Deze gesloten hiërarchie van sferen werd als positief aanzien. Men sprak over de ‘hiërarchie der sferen’.Ongetwijfeld was er een analogie tussen dit wereldbeeld en het statische mens- en maatschappijbeeld van die tijd. Door ontwikkelingen in de 16de eeuw werd dit gesloten wereldbeeld opengebroken: In 1543 door Copernicus met revolutionibus orbium caelestium: het heliocentrisme met de zon als centrum, de sfeer van sterren blijft bestaan. In 1583 door Bruno met zijn De l’infinito: het heelal is oneindig met een oneindig aantal zonnestelsels. De mens is het middelpunt en is een onooglijk stipje. Deze gedachten moest Bruno echter bekopen met de brandstapel. Later bewezen Galilei en Kepler deze visie. Van een ‘bezield’ naar een mechanisch universum: Deze open wereld werd gedemythiseerd en gemechaniseerd door de nieuwe fysica van Galilei. Newton (1687): verklaarde zowel de aardse als de hemelse verschijnselen met dezelfde wetten. -9- copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Descartes (1596-1650): alle processen in de materiële wereld konden door middel van mechanica worden verklaard. (zie site slides!) Vesalius (1543): “Dehumani corporis fabrica”: creëerde een nieuwe mensvisie: met zijn lichaam behoort hij tot de mechanische wereld, met zijn geest is hij in staat de wereld te begrijpen en eventueel te veranderen. Dit is de grond van de menselijke rede. (zie site slides) Harvey(1628): (zie site slides) Van uitzonderlijk naar een schakel in de evolutie: Darwin (1858): On the origin op species Freud (20ste eeuw) Hoofdstuk 4: Driemaal is scheepsrecht: verklaringen in de sociologie, antropologie en de psychologie 1. Norbert Elias’ theorie van het civilisatieproces: causale verklaringen a. Inleiding Norbert Elias probeert in Über den Prozess der Zivilisation de langetermijnsverschuiving van het gedragstandaarden in een bepaalde richting te verklaren. Deze verschuiving noemen wij ‘civilisering’ en gebeurt in het Westen tussen de 8ste en de 20ste eeuw. Methode: etiquette- en opvoedingsboekjes b. Een voorbeeld: tafelgewoonten Zie boek.. c. Constanten in het civilisatieproces Verlaging pijnlijkheidgrens Zowel bij diegenen die de gedragingen waarnamen als bij diegenen die zich niet aan de standaarden konden houden nam het schaamtegevoel toe. Het zien, ruiken, horen en aanraken van lichaamsproducten werd voortaan als pijnlijk ervaren. Die taboeëring strekte zich gaandeweg ook uit over de taal. Zo ontstond de ‘Bann des Schweigens’ of verhullende en wetenschappelijke taal (vb. penis). Achter de coulissen plaatsen Alles wat herinnert aan de biologische herkomst van de mens werd verlegd achter de coulissen van het maatschappelijke bestaan (vb. mensen eten dieren, naakt werd uit de publieke sfeer gebannen,…). - 10 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Individualisering Er trad individualisering op (vb. individuele bedden, lepels,…) d. Ruimere samenhang en verklaring Volgens Elias worden deze tendensen verbonden met een toenemende rationalisering en psychologisering van de maatschappelijke interactie. Rationalisering: het proces waardoor mensen leren hun directe impulsen te temperen, aan te passen, en te berekenen op de verwachte reacties van anderen. Psychologisering: het proces waardoor men meer aandacht krijgt voor de verborgen motivaties, verlangens en intenties achter de open gedragingen van zichzelf en van anderen. → Deze processen gaan samen met de toenemende ‘vervlechting’ van het sociale weefsel, dwz dat men meer en meer zijn psychische en manifeste gedragingen gaat afstemmen op die van anderen. → De verschuiving in de gedragsstandaarden komt eerst tot stand als gevolg van de Fremdzwang (dit betekent dat jij gedwongen wordt door een vreemde om je aan bepaalde standaarden te houden). Later zal die Fremdzwang omslaan in Selbstzwang (dit betekent dat je jezelf opdraagt om je aan bepaalde standaarden te houden). e. De staatsvorming Elias verklaart het civilisatieproces aan de hand van het basisbegrip vervlechting. Hieronder verstaat hij een ordeningspatroon dat ontstaat door de wijze waarop individuen met elkaar interageren. Elias heeft hiervoor een causale verklaring: de differentiatie van de maatschappelijke functies verklaard naar zijn mening de differentiatie van het psychisch apparaat. (de maatschappij gaat zijn veranderingen opleggen aan elk individu die tot die maatschappij behoort). Dit noemt men het proces van staatsvorming. Volgens Elias heeft de toenemende vervlechting te maken met de strijd om de belangrijkste machtsbronnen. Daarom staat centraal in het civilisatie proces het ‘koningsmechanisme’. Dit kent meerdere fases: Fase van de vrije concurrentie: er staan meerdere eenheden naast elkaar, allen ongeveer even sterk, die wedijveren om de maatschappelijke machtsbronnen. Fase van de monopolistische gebonden concurrentie: er blijven na cumulaties slechts enkele sterke concurrenten over. Meer en meer gaat men over naar een monopolie (gecentraliseerde staat). De kleinere machten (adel) moet nu om zijn macht uit te bereiden in de gunst staan van de monopolist (koning). Dit zorgt voor spanningen (tussen de adel) die leiden tot een netwerk van - 11 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske wederzijdse afhankelijkheid, wat zich uit in psychologisering en rationalisering. Fase van de functionele democratisering: door de monopolisering van de macht wordt het wel onmogelijk om nog langer het hele mechanisme te beheersen. Daarom zal de centrale figuur de macht moeten delen, waarvan een functionele democratisering het gevolg is. Dit leidt tot de afname van machtsverschillen. De afnemende machtsongelijkheden vertalen zich dan in de veralgemening van de Selbstzwänge. Elias probeert ook modellen en ontwikkelingswetten te formuleren om het civilisatieproces te kunnen verklaren. Model: dit is een voorbeeld dat toelaat de belangrijkste relaties tussen de componenten van een proces vast te leggen Ontwikkelingswetten: deze ontstaan uit de modellen. Het is een algemeen beginsel dat een veranderlijke relatie tussen meerdere veranderlijken aangeeft. Voorbeelden van wetten en modellen: - Centrum-periferiemodel: uitbreiding civilisatie = verhouding tussen centrum en periferie, de periferie neemt door mimicry de gedragsstandaarden van het centrum over - Koningsmechanisme (model): economische voorbeeld van de markt (concurrentie/monopolie) - Wet van de afname van de contrasten: gevolg van de sociale mimicry, waardoor de lagere categorieën de gedragingen van de hogere imiteren - Wet van de vermeerdering van de spelsoorten: steeds meer domeinen worden aan civilisering onderworpen en er komt ruimte voor meer gedragswijzen. Elias tracht om, naar analogie van de natuurwetenschappen, modellen en wetten te formuleren en causale verklaringen te construeren. 2. Marshall Sahlins en Mary Douglas: structuralisme en structureelfunctionalisme Centraal in deze visies staat dat mensen betekenis geven aan de hen omringende wereld. De gedachte dat mensen betekenis geven aan hun omgeving houdt in dat zij die omgeving zien als een geheel van tekens en dat zij hun gedragingen, de gedragingen van anderen,… zien als symbolen. Op de vraag naar wat die symbolen verwijzen heb je verschillende visies: Bepaalde praktijken symboliseren brede kenmerken van de sociale structuur. Deze visie onderscheid een sociale structuur en een symbolisch (classificatie)systeem waarbij het symbolisch systeem, de sociale structuur ondersteunt. Dus de sociale integratie veronderstelt een consensus (eens zijn) over de manier waarop men de werkelijkheid ziet en interpreteert. Mensen moeten dus zienswijzen delen, willen zij - 12 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske kunnen samenleven. Symbolische classificaties zijn indelingen van de werkelijkheid. (cfr. mens-dier, hoog-laag, natuur-cultuur etc.) Dit vormt de basisgedachte en is verder ontwikkeld in de richting van: Structureel-functionalisme: dit gaat uit van de gedachte dat symbolen moeten worden onderzocht vanuit het standpunt van hun effecten op de sociale structuur. (cfr. Mary Douglas) Structuralisme: de praktijken verwijzen niet naar kenmerken van de sociale structuur, maar het is onmogelijk de betekenis van een element te vatten, zonder het in een gesloten systeem van betekenissen te plaatsen waarin dat element past. De betekenis van een praktijk hangt af van haar plaats in de symbolische structuur. a. Marshall Sahlins: structuralisme Hij zegt dat betekenisvolle structuren de kern en de eenheid uitmaken van sociale systemen. Die zienswijze toetst hij op het zelfbeeld van de moderne Westerse maatschappijen. Volgens dit zelfbeeld primeren handelen op grond van zakelijkheid en efficiëntie op de symbolische en culturele opsmuk. Het streven naar materiële rationaliteit kenmerkt het handelen van de homo economicus, niet de productie van betekenis. Dit zelfbeeld is volgens Sahlins fout → het nut van een ding is niet rechtstreeks af te leiden uit de eigenschappen van dat ding, maar wel uit de betekenis die men hecht aan de eigenschappen van dat ding (vb. jurk, pijp). Dus het nut van een ding hangt af van het symbolisch systeem waarin die gebruiksvoorwerpen worden geproduceerd. Dit wordt toegepast op onze voedselproductie: De kapitalistische voedselproductie is geen kwestie van louter rationaliteit. Kapitalisme is een culturele orde die zich op een bepaalde manier manifesteert. De productie en handel van g en d gebeurt m.a.w. in het kader van een culturele code die definieert wat utiliteit is. Niet de economische, ecologische of biologische factoren bepalen wat wij wel of niet eten, maar het wordt bepaald door ons betekenissysteem (vb. hond). Het heeft iets te maken met de symbolische waarde die aan voedsel wordt toegekend. Volgens Sahlins zijn er twee ordeningsbeginselen waar je dieren kan in onderverdelen: Nabijheid mens: naarmate een diersoort dichter bij de mens leeft, wordt zij minder eetbaar geacht. Binnen versus buiten: hoe dieper, hoe meer intern het vlees, hoe minder eetbaar; hoe meer extern, hoe meer eetbaar. Sahlins gaat er hier vanuit dat de lagere waardering van orgaanvlees te wijten is aan een taboe op het consumeren van je diepste zelf. → Uit deze twee beginselen kan je afleiden dat onze voedingsgewoonten metaforisch verbod zijn op kannibalisme. - 13 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Volgens Sahlins staat die symbolische logica haaks op het louter utiliteitsdenken. Als je enkel de nutritionele waarde van eetbare goederen in beschouwing neemt, is er geen reden om vb. orgaanvlees minder hoog in te schatten dan spiervlees. Besluit: symbolische systemen bepalen de gebruikswaarde van goederen en niet de 1 of de andere materiële standaard. b. Mary Douglas: Structureel-functionalisme Ook Mary Douglas meent dat symbolische systemen een belangrijke plaats innemen in de sociale wereld. Zij voegt daar wel de gedachte aan toe dat de symbolische structuren in verband staan met de sociale structuren. Laatstgenoemde zouden inhoud en vorm van eerstgenoemde bepalen. De symbolische structuren hebben een functie namelijk het versterken, beschermen en bestendigen van de sociale orde. Douglas gaat als voorbeeld de verboden geformuleerd in Leviticus en Deuteronomium (2 bijbelboeken) nemen. (p.53) Volgens Douglas heeft het geen zin om elke regel apart te verklaren. Ze hebben maar zin in een totaalconceptie van de wereld, volgens welke het volk van God moet gescheiden blijven van andere volkeren (tweedeling). De gedacht van heiligheid drukt zich onder andere uit in de gedachte dat het lichaam integer en een perfect recipiënt dient te zijn. Vanuit die logica kan men begrijpen dat wat het lichaam zelf af- of uitstoot onrein wordt bevonden. De tweedeling tussen integere en niet-integere dingen passen de joden toe op hun wereldvisie, zei verdelen de wereld in drie: aarde, water en lucht. Om een verbod te verklaren moet je de symbolische structuur terugvinden. In tegenstelling tot Sahlins meent Douglas dat men die structuren op het diepere niveau zelf nog eens kan verklaren door de symboliek te relateren aan de sociale structuren. De sleutel van deze logica is de tegenstelling tussen de dingen binnen en buiten de goddelijke alliantie (vb. opvattingen over de lichamelijke perfectie en alles wat het lichaam afstoot wordt als onrein gezien zoals menstruatiebloed,…). Deze opvattingen over reinheid en onreinheid dienen als analogieën om een algemene gedachte van sociale orde uit te drukken. Zij symboliseren kenmerken van de sociale structuur die door de leden van die sociale structuur bijzonder relevant worden geacht. Telkens weer merkt men dat allerlei groepen de sociale structuur projecteren op het menselijke lichaam. Alle lichaamsproducten worden ‘gevaarlijk’ bevonden en omringd met bijzondere voorzorg. De lichaamsopeningen zelf worden ook als punten ervaren waarlangs het lichaam gemakkelijk kan worden gekwetst of ondermijnd. Waar Sahlins en het structuralisme het houden op de autonoom verklarende kracht van symbolische systemen, voert Douglas een andere gedachte aan: symbolische systemen vormen gehelen die je vanuit een betekenisrelatie moet benaderen. Maar op een dieper niveau ligt de sociale structuur aan de basis van de symboliek. Zij voert twee soorten verklarende relaties aan: - 14 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Symbolische systemen zijn functioneel voor het verdere bestaan van de sociale structuur: de symbolische systemen zijn er om de sociale structuur te bestendigen. Dit noemt men functionalistische verklaringen. Symbolische systemen worden veroorzaakt door de sociale structuur door analogische overdracht. Dit is een causale verklaring. → Conclusies uit deze drie verklaringen: De hypothesen lopen sterk uiteen Elias: vervlechtingsdynamiek (de scheiding tussen het Es, het Ich en het Über-Ich wordt sociaal veroorzaakt) Sahlins: eenheid van betekenissystemen (verwijst net zoals Douglas naar symbolische systemen) Douglas: sociale functionaliteit Freud: bestaan van het onbewuste (hij gaat uit van een onveranderlijke psychische structuur die het gedrag bepaald) Verklaringswijzen lopen sterk uiteen: Elias: causaal Sahlins: unifiërend Douglas: functionalistisch (soort causale verklaring) Freud: causaal en unifiërend 3. Economie: welk soort verklaringen i. Modellen? (= een voorbeeld dat toelaat de belangrijkste relaties tussen de componenten van een proces vast te leggen) of (=een geheel van simplifiërende vooronderstellingen mbt een bepaald werkelijkheidsdomein) Wiskundige modellen spelen een heel grote rol in de economische wetenschap. Modellen laten voorspellingen toe over werkelijkheidsdomeinen en/of geven verklaringen voor gebeurtenissen in dat werkelijkheidsdomein. Sommige auteurs nu proberen de ‘economie’ inhoudelijk te definiëren , m.a.w. door te zeggen wat economie bestudeert: enkele voorbeelden: L. Robbins “ the forms asumed by human behaviour in disposing of scarce means” “the science which studies human behaviour as a relationship between ends an scarce means which have alternative uses” J. Craven: - 15 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske “Economics is the study of the methods allocating scarce resources and distributing the product of those resources, and the study of the consequences of these methods of allocation and distribution.” Samuelson en Nordhaus: “Economics is the study of how people and society choose to employ scarce resources that could have alternative uses in order to produce various commodities and to distribute them for consumption, now or in the future, among various persons and groups in society.” Volgens Gary Becker baseert de economische wetenschap haar verklaringen en voorspelling op enkele typische simplifiërende vooronderstellingen. Hij vermeldt de volgende: o Actoren gedragen zich maximaliserend Zij maximaliseren een bepaalde waarde in functie van de verwachte waarde opgeleverd door de alternatieven Z1 ….. Zm. o De vooronderstelling van het marktevenwicht Er bestaan markten die de gedragingen van de deelnemers coördineren. o De vooronderstelling van stabiele functies Preferenties van actoren veranderen niet substantieel in de tijd. ii. Experimentele wetenschap? Normaliter leiden economen uit hun modellen voorspellingen af, die zij dan proberen te toetsen aan de realiteit. Elke bevestiging leidt tot de overtuiging dat de uitgangsveronderstellingen correct waren en dat het werkelijk gedrag van mensen kan worden verklaard op grond van die veronderstellingen. Gewoonlijk is de economie geen experimentele wetenschap. iii. Betekenissen Volgens Sahlins heeft de hedendaagse economie geen oog voor de symbolische systemen waarbinnen de ‘gebruikswaarde’ wordt bepaald. Dit klopt niet volgens Hayek en Steedman. Volgens Hayek moet een coherente verklaring voor het gedrag van een actor gebeuren in termen van de betekenissen die de actor geeft aan zijn handelingen. Steedman voegt daaraan toe dat de goederen en diensten die relevant zijn voor het begrijpen van de V of het A van een individu niet - 16 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske uitsluitend kunnen worden beschreven in een fysicale of chemische taal. Mensen vragen voor hun fysiologische behoeften niet naar voedsel maar naar wat volgens hen geldt als voedsel, men moet dus ook de sociale praktijken kennen waarbinnen ze worden gebruikt. Sahlins schrijft ten onrechte de stelling toe dat ‘nut’ een ‘materiële’ eigenschap zou zijn van dingen. Nuttige dingen hebben wel een materiële drager, maar wat hen nuttig maakt, zijn de menselijke doelen waarbinnen de vormen van die dingen betekenis krijgen. Maar Sahlins heeft wel gelijk als hij zegt dat economen zich meestal niet afvragen waar de preferentie-ordeningen van individuen vandaan komen en dat zij utiliteiten als gegeven beschouwen. Sahlins valt het naïeve beeld van de sociale actor als max. utiliteitsgericht aan . We besluiten dat de economie een wetenschap is die zich bezighoudt met de sfeer van de betekenisgeving. iv. Wetten? Causale verklaringen? (= een algemeen beginsel dat een onveranderlijke relatie tussen meerdere veranderlijken weergeeft) Zo komen er ook heel wat wetten voor in de economie: Wet van het dalende grensnut: Het meerdere nut dat men verwerft door de laatste eenheid van een geconsumeerd goed wordt steeds geringer. actoren verkiezen bundels van g en d die variëteit bezitten Wet dalende vraagfunctie Als de prijs van een goed stijgt zal er minder van dat goed w gevraagd. De substitutiewet Hoe schaarser een goed, hoe groter zijn relatieve substitutiewaard; zijn marginale waarde stijgt in relatie tot de marginale waarde van het goed waarvan minder wordt gevraagd. De wet van de maximalisering van de utiliteit Een actor maximaliseert zijn totale utiliteit als de verhouding tussen de marginale waarde van om het even welke 2 gegeven goederen gelijk is aan de verhouding tussen hun prijzen. utiliteit = maar voor bevrediging (satisfaction) uit de C van een pakket g en d Dergelijk wetten drukken een vast verband uit tussen meerdere veranderlijken. De wetten van de economie zijn afhankelijk van de betekenisgeving. Max Weber betoogt dat de begrijpende verklaring de causale niet uitsluit maar zelfs noodzakelijk aanvult. Volgens Weber heeft de economie iets te maken met middel-doelrelaties. (def L Robbins) Volgens Weber is die relatie tussen doelen en middelen perfect toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek. - 17 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Men kan dit doelgerichte handelen echter ook causaal gaan interpreteren. Een doel is de voorstelling van een effect, waarbij de voorstelling de oorzaak van een handeling kan worden. Maar die ‘wetten’ helpen je alleen om in specifieke gevallen beter de causale bijdrage van een handeling te begrijpen. Maar het opstellen van wetten is in de cultuurwetenschappen niet het doel van het wetenschapsbedrijf. Dit alles impliceert niet dat de resultaten van de cultuurwetenschappen ‘subjectief’ zijn, in die zin dat zij voor de ene persoon wel en voor de andere niet geldig zouden zijn. v. Het onbewuste? De economie veronderstelt op een of andere manier onbewuste motivaties. De vraag of mensen zich al dan niet bewust zijn van de determinanten van hun keuze laat zij meestal terzijde. Men moet wel aannemen dat een flink deel van het menselijk gedrag onbewust verloopt, dus de economie gaat er wel van uit dat onbewuste handelingen mogelijk zijn. Hoe is niet de vraag van de econoom, wel van de psycholoog. vi. Functionele verklaringen? Er komen functionele verklaringen voor in de economie, maar ze zijn overbodig doordat er een zekere tendens is naar wat men noemt microreductie: macro-verschijnselen worden dikwijls gereduceerd tot het samenspel van individuele micro-beslissingen en micro-handelingen. 4. Conclusie Falsifieerbaarheid: pogingen zijn er niet of heel weinig. Empirische accuraatheid: veel voorspellingen zijn er niet gevonden. (wel bij Elias en misschien bij Douglas) Bereik: klein bereik. Coherentie: de onderlinge theorieën zijn onderling behoorlijk tegenstrijdig. Eerlijke tests: nauwelijks. Onafhankelijke tests: nauwelijks. Kruistests: niet Formele kracht: niet → Dit betekent niet dat er geen menswetenschappen mogelijk zijn. Wel dat hun kennisstatuut en –aanspraken niet meteen evident zijn. Hoofdstuk 5: Logica en denkpsychologie 1. De axiomatische methode ???? De methode van de deductie houdt in dat je als je een formele redenering tegenkomt, met daarin ‘p → q’ en ‘p’, je dan tot q mag besluiten, wat het pijltje ook betekent. Dit - 18 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske noemt men afleiden. Afleiden is in essentie een kwestie van syntax, maw van vormkenmerken van tekencombinaties. De procedure loopt in vier stappen: De keuze van een aantal ‘primitieve’ tekens: P, q, r…: veranderlijken voor proposities -, v, ., →, ↔, (,) Definitie van regels voor het vormen van Well Formed Formulas: Elke eenvoudige letter is een WFF. Het teken – gevolgd door om het even welke WFF is een WFF. Een open hakje gevolgd door een WFF gevolgd door één van de tekens ., v, →, ↔, gevolgd door en andere WFF gevolgd door een gesloten haakje is een WFF. Uit deze regels kan je besluiten of een opeenvolging van tekens een juiste tekencombinatie heeft (maw of de opeenvolging de juiste syntax heeft) De keuze van axioma’s, dit is een klein aantal basiscombinaties waaruit de andere kunnen worden afgeleid: (p v p) → p q → (p v q) (p v q) → (q v p) (p v ( q v r)) →(q v ( p v r)) (q → r) → ((p v q) → (p v r) Door die axioma’s worden een aantal tekens impliciet gedefinieerd. Maar je hoeft die interpretatie niet te maken om de axioma’s correct te kunnen hanteren. Dat gebeurt namelijk door: De keuze van een aantal afleidingsregels die toelaten uit de axioma’s andere WFF’s af te leiden: Een regel voor de ‘substitutie van variabelen’ die toelaat een variabele te vervangen door een andere, op voorwaarde dat de vervanging consistent gebeurt door de hele formule heen. Een regel voor de afleiding die stelt dat uit p → q en p, q mag worden afgeleid. Een regel voor de ‘substitutie bij definitie’ die toelaat om een formule te vervangen door een andere formule die er equivalent mee is. Door deze regel wordt een aantal tekens expliciet gedefinieerd. Hoofdstuk 6: Psychologie van de regelovertreding 1. De Milgram-experimenten (Obedience to Authority) - 19 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Onmiddellijk na WOII had men het racistische geweld tov joden in verband gebracht met een autoritaire persoonlijkheidsstructuur. (cfr The Authoritarian Personality) De bevindingen van Milgram toonden eveneens een verband aan tussen de bereidheid tot geweldpleging en de persoonlijkheidsstructuur, maar het verband was zwakker dan verwacht. Bovenal bleek het belang van situationele factoren. Milgram maakte bij zijn experimenten gebruik van de experimentele methode: die bestudeert het menselijk gedrag in het kader van gecontroleerde laboratoriumexperimenten door: Isolering van het te bestuderen gedrag: afzonderen in een laboratorium De systematische variatie van variabelen in de situatie: de variabelen die het te bestuderen gedrag beïnvloeden worden stelselmatig gevarieerd. De meting van de reacties op de wijzigingen en van de wijzigingen zelf: vb. bij de studie van de invloed van de temperatuur op de klederdracht gaat men de temperatuur meten en de klederdracht ‘meten’. Het verzekeren van de principiële herhaalbaarheid van het experiment: dit om de geldigheid te toetsen. Men gaat ervan uit dat het gedrag een afhankelijke variabele is, die wordt bepaald door een reeks onafhankelijke variabelen. Het effect van een afzonderlijke variabele wordt bepaald door die veranderlijke te variëren terwijl de overige worden constant gehouden. Experiment van Milgram: p117 e.v. + bevindingen Conclusies: In een autoritaire setting, waarbij gebruik wordt gemaakt van het ‘gezag’ van de wetenschappen, is de meerderheid (2/3) van de proefpersonen bereid om zelfs tegen internpersoonlijke weerstand in, een weerloos slachtoffer te pijnigen. Deze bereidheid neemt af met de nabijheid van het slachtoffer. Wanneer meerdere personen optreden als beul, draagt onenigheid tussen die personen bij tot daling van de bereidheid tot pijniging. Wanneer er onenigheid bestaat bij de gezagsdragers over wat de correcte handelwijze is, valt de bereidheid om orders uit te voeren weg. De experimenten staan voldoende dicht bij real-life situaties om voorzichtige hypothesen over het reële gedrag toe te laten. Men kan moeilijk ontkennen dat de Milgram situaties nogal wat kenmerken gemeen hebben met echte autoriteitssituaties. Belangrijke opmerkingen bij de Milgramsituatie: Paradox van de sequentiële handeling: Het verschijnsel dat mensen bereid zijn om nadat zij een kleine stap gezet hebben (30 Volt) een volgende even grote stap te zetten (30 V toevoegen) hoewel zij aanvankelijk niet bereid zouden zijn om meteen grote stap te nemen (60V toedienen). Psychologisch mechanisme: als men het toedienen van 30 V niet problematisch ziet moet men ook de bijkomende 30 v als niet problematisch zien (2x even grote overtreding). Als men de verhoogde spanning als een probleem ziet, dient men te erkennen dat - 20 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske ook de 1e stap verkeerd was. Je kan jezelf m.a.w. alleen witwassen door je zwart te maken. De meeste mensen verkiezen het zichzelf als wit te blijven zijn en gaan dus door met het zwarte handelen. Learning by doing: door shocks toe te dienen leer je het toedienen van shocks verdragen. 2. De Lerner-experimenten Onderzoekshypothese van Lerner: getuigen van onverdiend lijden zullen trachten de rechtvaardigheid in een situatie te herstellen door het slachtoffer te helpen. Als dat niet mogelijk is, zullen zij de rechtvaardigheid in de situatie herstellen door het slachtoffer te blameren → ze willen het geloof in een rechtvaardige wereld staande houden. Experimenten van Lerner: p120 e.v. Opstellingen: p121 Bevindingen: p122 Conclusies: Als de proefpersonen geloven dat het model elektroshocks zal krijgen beschrijven ze het als minder aantrekkelijk dan als zij dat niet geloven. Als de proefpersonen geloven dat het model shocks zal krijgen, wordt de martelaar sterker verworpen dan de niet-martelaar. Als de proefpersonen geloven dat het model geen shocks zal krijgen, dan wordt de martelaar als even aantrekkelijk, zoniet aantrekkelijker ervaren dan de niet-martelaar. Als de proefpersonen geloven dat het model shocks zal krijgen, maar ook geloven dat het in hun plaats shocks krijgt en zij zich net zo goed in die situatie konden bevinden, zal het model als aantrekkelijker worden ervaren dan wanneer het gevoel van een mogelijk gedeeld lot niet aanwezig is. → Als men een slachtoffer kan helpen zal men dat doen. → Als men het slachtoffer niet kan helpen, verkiest de meerderheid om het te blameren. → De ervaring van verschillend-zijn is essentieel voor het accepteren van leed aangedaan aan anderen. Anders gezegd: hoe meer men zichzelf ervaart als gelijk aan het slachtoffer, hoe minder men geneigd zal zijn om te blameren. Verklaringen: De frustratie-agressiehypothese: mensen nemen wraak op het slachtoffer voor de spanning die zij zelf ervaren bij het zien van het lijden van het slachtoffer. De schuldreductiehypothese: het blameren van het slachtoffer reduceert het schuldgevoel bij de toeschouwers als ze het slachtoffer niet kunnen helpen. De dissonantiereductiehypothese: als je een diepe behoefte hebt om te geloven dat iets het geval is, zal je informatie die daarmee in strijd is negeren, bedreigende informatiebronnen vermijden en consonante informatiebronnen opzoeken. - 21 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske De rechtvaardige-wereldhypothese: de meeste mensen geloven dat wij in een rechtvaardige wereld wonen en als zij dan iemand zien gepijnigd worden denken zij dat dit tot deze rechtvaardige wereld behoord en dat het zijn verdiende loon is. (Waarnemingen in strijd met de rooskleurige wereldvisie worden m.a.w. gereduceerd.) ≠ dissonantiereductiehypothese 3. Het model van Albert Bandura Uit de Milgram- en Lernerexperimenten blijkt dat ‘normale’ mensen in bepaalde situaties- en dit tegen hun eigen waarden en overtuigingen in – kunnen pijnigen. Albert Bandura heeft geprobeerd om een overzicht te geven van mechanismen die mensen gebruiken om tegen hun eigen waarden en normen te handelen. Een overzicht: Morele justificatie: hoewel men start van de overtuiging dat iets verkeerd is, wijzigt men de overtuiging doordat men in een bepaalde situatie komt te staan waarin zich een morele justificatie aandient voor het foute handelen. Essentieel voor deze justificatie is dat mensen er gehoor aan geven omdat dit hen uitkomt en niet zozeer omdat de argumentatie hen overtuigt. Palliatieve vergelijkingen: door het vergelijken van een voorgenomen verkeerde daad met één die nog slechter is, overtuigt men zichzelf dat de voorgenomen daad nog niet zo slecht is. Eufemistische uitdrukkingen: uitdrukkingen die de zaak mooier voorstellen dan zij is. Dergelijke uitdrukkingen dienen eerder om de buitenstaanders te misleiden dan om de daders zelf gerust te stellen. Verplaatsing van de verantwoordelijkheid: In autoritaire structuren: men schuift de verantwoordelijkheid af op een hoger geplaatste. Men kan de verantwoordelijkheid afschuiven op een bewustzijnstoestand (vb. dronken). Diffusie van de verantwoordelijkheid: als men zichzelf ziet als een onderdeel van een groter radarwerk, kan men zichzelf eveneens ontlasten van verantwoordelijkheid. Het minimaliseren, negeren of verkeerd inschatten van de gevolgen van de handelingen. De gevolgen zien er door de ogen van de daders heel anders uit dan bekeken door de ogen van de slachtoffers. Dehumanisering: mensen gaan gemakkelijker over tot het stellen van ‘problematische’ daden als zij de ander zien als geheel verschillend van zichzelf (vb. taal, uitzicht). Dit noemt men vergroten van de psychische afstand. Ook de fysieke afstand kan bijdragen tot het depersonaliseren en dehumaniseren van mensen (cfr. Milgramexperimenten) Blameren van het slachtoffer: daders zullen het slachtoffer zelf de schuld geven van wat hen overkomt. 4. Het verklaren van grootschalige geweldpleging - 22 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Browning heeft bij zijn onderzoek de leden van de politiemoordbrigade bestudeerd. Dit waren volgens hem gewone mannen zonder echt gewelddadig verleden of sadistische aanleg. Browning toont aan hoe die mannen het moorden leerden door het te doen (learning by doing) en hoe sommigen zich ontwikkelden tot volleerde sadisten. Belangrijke vaststellingen van Browning zijn: Men trachtte de afstand tussen de beul en het slachtoffer psychisch en fysiek zo groot mogelijk te maken. Men dronk zich voor een moordpartij zat (ontremming). Bij een operatie zonder officieren nam de bereidheid tot moorden af (autoriteit). Het belang van groepsconformisme: dit is de wil om voor de ogen van je kameraden niet te kort te schieten. De meesten hadden psychische problemen met het moorden maar toch deed ongeveer 80% van de mannen mee ook al werden ze daartoe niet gedwongen. Er was geen pre – of zelfselectie om deel te worden van deze groep. Het waren vooral oudere mannen die ongeschikt waren voor de dienst. De mannen keurden zelf hun gedrag af. Eigenlijk kan men het optreden van dergelijk moordbrigades zien als een geïnstutionaliseerde manier om de hoger vermelde ontremmingsmechanismen te bevorderen. In gewone omgeving zullen mensen wel de neiging hebben om deze mechanismen te gebruiken wanneer zij onder druk staan om een regel die ze zelf aanvaarden te overtreden. Het zijn dus uitzonderingssituaties. 5. Rationeel gedrag of niet? Uit studies blijkt dat als men weet wat een persoon vindt dat hij zou moeten doen, in slechts 10% van de gevallen zijn gedrag kan voorspeld worden. Dus als je weet wat volgens mensen hoort, zullen zij in 90% van de gevallen anders reageren. Dit zou men zo kunnen zien dat de ‘diepe’ moraliteit wordt gedoubleerd door een ‘situationele’ moraliteit die onder de druk van omstandigheden aan de oppervlakte komt. Er zijn allerlei factoren gevonden die zorgen voor meer overeenstemming tussen ‘diepe’ en ‘situationele’ moraliteit zoals opvoeding; persoonlijkheid en levensgeschiedenis. Sociaal psychologen zien dit gedrag van mensen in extreme situaties als onvoorspelbaar en hun beslissingen dus als irrationeel. Men spreekt immers van rationeel handelen, als je handelt op grond van beslissingen waarvoor je goede redenen hebt. Toch kan me dit gedrag als rationeel beschouwen volgens Becker. Want volgens hem is groepsconformisme rationeel gedrag. De grondgedachte van deze theorie is de volgende: stel dat in iemands preferentieordening groepsconformisme boven het moorden staat. Dit is al altijd zo geweest maar tot nu toe kon deze persoon deze twee preferenties gelijktijdig bevredigen. Maar stel dat deze persoon in een situatie komt waar dit niet het geval is dan zal hij moeten kiezen voor datgene waar hij het meeste belang aan hecht namelijk het groepsconformisme. Dus zal de persoon rationeel voor het moorden kiezen. Maar de vaststelling dat de meeste politiemannen diepe crisissen doormaakten toont aan dat er een breuk is in hun preferentiestructuur. We hebben dus te maken met inconsistente en niet-transitieve preferentieordeningen. Ook het voorkomen van - 23 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske “learning by doing” en de “paradox van de sequentiële handeling” is moeilijk te verklaren vanuit de stabiliteit van de preferenties. Het lijkt er veel meer op dat de actoren zelf hun preferenties gaan wijzigen terwijl zij leren hun weerstanden tegen hun eigen handelswijze te overwinnen. De zienswijze van Becker toont wel aan dat de zaken misschien niet zo gemakkelijk liggen als men op het 1e zicht zou denken. Het leert ons echter ook iets over de gebrekkige onderlinge coherentie van de gedragswetenschappen. De uitgangspunten van de experimentele sociale psychologie en de economie bepalen in zeker mate of men gedrag als rationeel of irrationeel gaat interpreteren. Rationele actoren: contra: - rol: situatie (wordt gekozen) - onvoorspelbaarheid - inconsistente preferenties: depressies, gebruik excuses - preferentiewijziging: learning by doing Rationele actoren: pro: - onbewuste berekening van voordelen - consistente preferenties op gewijzigd markt actor prefereert waardering door anderen Uitroeiingskampen Slachtofferperspectief - kwaad is intentioneel - kwaad hangt samen met schadelust, sadisme - het slachtoffer is onschuldig en goed Daderperspectief - hebzucht en ambitie (indianengenocide) - wraak en egoïsme (servische gewelddaden tegen Kroaten) - idealisme (jodengenocide) - plezier (5% vd gewelddaden) Hoofdstuk 7: Sociale systemen 1. Methodologisch individualisme en holisme De discussie tussen methodologische individualisme en holisme wordt het best begrepen als een vraag naar de reduceerbaarheid van de wetenschappelijke taal van een bepaald domein naar een taal van een ander domein. Maw een theorie T2 kan slechts gereduceerd worden tot een theorie T1 als en slechts als T2 afgeleid kan worden uit T1. Micro-reductie: de objecten van T1 zijn delen van de objecten van T2 (vb. T1 = atomen, T2 = moleculen → atomen zijn deeltjes van moleculen dus dit geldt). De discussie tussen methodologisch individualisten en holisten in de maatschappijwetenschappen betreft de reduceerbaarheid van de theorie van de groepen naar de theorie van de individuen. Methodologisch individualisten (leunt aan bij de economie) menen dat sociale instituties reduceerbaar zijn tot individuele beslissingen. De gedragswetenschappen zijn bijvoorbeeld afleidbaar tot de Rational Choice Theorie. Stelling: Volgens de methodologisch individualisten zijn alle maatschappelijke evoluties verklaarbaar vanuit twee zaken: - 24 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske De keuzepsychologie van het rationele individu De interactiestructuur waarin dat individu kiest Voor de analyse van situaties waar er twee kiezende personen aanwezig zijn, worden meestal wiskundige modellen gebruikt die de individuele beslissingsprocessen beschrijven in situaties waar de uitkomsten van die beslissingen afhangen van de beslissingen van anderen (speltheorie). Een speciaal soort van spelsituaties zijn deze die leiden tot zogenaamde suboptimale resultaten. Suboptimaliteit heeft iets te maken met de zogenaamde fallacy of composition (drogreden van de samenstelling). Hieronder verstaat men de foutieve veronderstelling dat wat mogelijk is voor elk individu afzonderlijk in een groep, mogelijk is voor alle leden van die groep samen (vb. opletten, volwassen gedragen; tegenvb. weigeren taken, werkgelegenheid). In de gevallen van de tegenvoorbeelden kan zelfs contraproductiviteit ontstaan: de aggregatie van individuele beslissingen leidt tot resultaten die tegengesteld zijn aan wat elk afzonderlijk heeft beoogd met zijn/haar beslissing (vb. p139). Het methodologisch individualisme is goed verenigbaar met de uitgangspunten van de neo-klassieke economische theorie. De economie is sterk methodologisch individualistisch getint. (paar uitz.) Volgens de holisten (leunt aan bij de sociologie) echter zijn de sociale instituties niet herleidbaar tot individuele beslissingen. Men kan het holisme op twee manieren definiëren: Een theorie die ontkent dat de theorie van maatschappijen herleidbaar is tot die van individuen. Een theorie die stelt dat een maatschappij reële kenmerken heeft die niet herleidbaar zijn tot de individuen waaruit die maatschappij is samengesteld 2. Een gevalstudie: toegang tot het hoger onderwijs Democratisering: verschillen tussen de objectieve kansen voor de leden van verschillen de categorieën nemen af. Men wil een democratisering van het onderwijs forceren door financiële prikkels (daling van de kosten) wat zou moeten leiden tot meer toegang tot het hoger onderwijs. Maar dit kan niet door de feiten bevestigd worden. P. Bourdieu geeft een holistische verklaring voor de falende democratisering. Volgens hem speelt de hele vooraf bestaande structuur van de verdeling van de kansen een rol. Elke sociale categorie neemt in die structuur een positie in en tendeert ernaar preferenties en subjectieve inschattingen van kansen te ontwikkelen die objectief aangepast zijn aan haar positie. De preferenties worden bepaald door de objectieve posities van de betrokkenen in het economisch veld. Deze preferenties noemt men adaptieve preferenties en zij weerspiegelen wat in feite mogelijk is voor de leden van de betrokken groepen (vb. vos en druiven). - 25 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Volgens het methodologisch individualisme zou je verwachten dat zij die kansen zouden hebben aangegrepen, tenminste als zij in staat waren om de studies aan te vatten en als zij op de hoogte waren van de nieuw geboden kansen. Waarom zouden ze die kansen aangrijpen? Ten eerste omdat zij als rationele actoren met kennis van de mogelijkheden liever hoger onderwijs volgen dan niet, ten tweede omdat de kosten voor het realiseren van de geprefereerde optie zijn gedaald. (cfr subsidiëring) De school wordt a priori ervaren als ‘iets dat er niet voor ons is’. Financiële hulpmiddelen hebben wel een invloed op de feitelijke doorstroming van kinderen uit de lagere klassen naar het hogere onderwijs, maar de effecten zijn zo objectief klein dat zij de subjectieve verwachtingen van de betrokkenen niet decisief beïnvloeden. De daling van de financiële kosten is m.a.w. te klein om de perceptie van de haalbaarheid te wijzigen. Ze gaan zichzelf diskwalificeren voor het hoger onderwijs. Je moet in de lagere klassen goed presteren in het secundair om een kans te maken om door te stromen naar het hoger onderwijs. Terwijl de hogere klassen in ieder geval gaan. De studiekeuze daarentegen kan dan weer perfect verklaard worden aan de hand van het methodologisch individualisme. De leden van de lagere klassen gaan bij hun studiekeuzes nu meer risico’s durven nemen door de dalende financiële kosten. Daarvoor moesten ze er zeker door zijn, nu kunnen ze zich een misstap permitteren. De dalende kosten hebben gezorgd voor een verschuiving van het evenwicht tussen V en A. Maar ook op de studiekeuze bestaat een holistische kijk. Letteren en wetenschappen eisen namelijk ‘schools succes’ voor het toekomstig beroepsleven, terwijl geschiedenis en rechten dit niet eisen zij eisen vooral sociaal en economisch kapitaal. Dus gaan mensen uit de lagere klassen voor het eerste kiezen en de rijkere voor het tweede. Een belangrijke opmerking is nog dat de grens tussen holistische en methodologisch individualistische benaderingen niet scherp kan worden getrokken. Er is namelijk nog een tussenvorm: de interactionistische benadering. Die gaat noch uit van de reduceerbaarheid van maatschappelijke verschijnselen tot individuele keuzen, noch van het bestaan van zelfstandige groepskenmerken. Zij neemt aan dat de sociale werkelijkheid een relationeel bestaan heeft: het zijn niet de individuen die de basis vormen van de maatschappij maar de relaties tussen individuen. (Vb. p142- 146) 3. De dynamiek van sociale systemen: enkele modellen Er is een verschil tussen evolutie en vooruitgang. Het begrip evolutie slaat op een veranderingsrichting, terwijl het begrip vooruitgang slaat op een gewenste veranderingsrichting. Sommige theorieën focussen zich op de determinanten zelf; andere op de evenwichtstoestanden. Vandaar: Evenwichtstheorieën: hier staat het begrip homeostasis centraal. Een homeostasis of evenwichtstoestand is een toestand waarbij de elementen van het systeem in zo een onderlinge staan d at kleine wijzigingen in één van de elementen worden gevolgd - 26 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske door wijzigingen in de andere elementen, zo dat het effect van de oorspronkelijke verandering wordt tenietgedaan. Dit evenwicht kan statisch (niveau van het evenwicht blijft gelijk) of dynamisch(niveau verschuift) zijn vb. algemene systementheorie, menselijk-ecologische benadering,… Veranderingstheorieën: hier legt men de nadruk op de verandering zelf en zien die verandering als inherent in elk sociaal systeem. De bekendste zijn: 1) algemene systementheorie van Talcott Parsons 2) menselijk-ecologische benadering (p. 148) a. Karl Marx: economisch determinisme i. Leven en werk (Trier 1818, Londen 1883) ii. Zoon van een Joods advocaat Studeerde in Bonn en Berlijn Liberaal 1842: journalist Rheinische Zeitung 1843-1844: na het verbod op de Zeitung: Parijs kennismaking met de Engelse economisten; Franse communisten en anarchisten 1846: Brussel 1848: Manifest van de communistische partij Vlucht Londen 1864: medestichter Eerste Nationale 1867 Das Kapital Algemeen overzicht Het dialectisch materialisme Volgens Marx is de wereld in ontwikkeling. Deze visie op ontwikkeling heeft hij gekopieerd van Hegel. Marx ziet de ontwikkeling als evolutie van de materie. Hij noemt zich dus materialist maar neemt daarbij duidelijk afstand van wat hij het ‘vulgair materialisme’ noemt: de opvatting dat de werkelijkheid zou kunnen verklaard worden door middel van louter mechanische, fysische wetten. Grondslag: opvatting dat de dialectiek hierin een decisieve rol speelt. De werkelijkheid kent geen continue evolutie, maar maakt discontinue overgangen mee die het resultaat zijn van de conflictwerking tussen contradictorische krachten. Kwantitatieve verandering resulteert immers herhaaldelijk in kwalitatieve sprongen. - 27 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Het historisch materialisme Het basis principe is dat verandering en ontwikkeling van de maatschappij gebeurt op grond van objectieve wetten. Zijn voornaamste stelling van zijn historisch materialisme is: “in de maatschappelijke productie van hun leven treden mensen in bepaalde, noodzakelijke, van hun wil onafhankelijke productieverhoudingen die aan een bepaalde ontwikkelingsfase van hun materiële productiekrachten beantwoorden. Het geheel van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur, de reële basis, waarop zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan bepaalde bewustzijnsvormen beantwoorden. De productiewijze van het materiële leven conditioneert het sociale, politieke en geestelijke levenspatroon in het algemeen, hun maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt.” Men herkent hierin het klassiek geworden onderscheid tussen infrastructuur en superstructuur (bovenbouw). Volgens Marx is dus het essentiële wat de mens van de dieren onderscheidt het feit dat hij zijn bestaansmiddelen produceert. De wijze waarop dit gebeurt, heeft tot gevolg dat er welbepaalde sociale relaties ontstaan (vb. arbeidsverdeling). Dit geeft aanleiding tot instituties en bepaalde wijzen van conceptvorming. Wanneer zich grondige veranderingen in de productie voordoen, zullen automatisch andere sociale relaties daar het gevolg van zijn en naderhand dan ook andere instituties en andere denkbeelden. Hieruit mag men wel niet besluiten dat Marx de relatie tussen de infrastructuur en de superstructuur uitsluitend zag als eenrichtingsverkeer. Wel denkt dat hij dat de ontwikkeling van de productieverhoudingen uiteindelijk doorslaggevend. Toch is hij overtuigd dat ideeën, instituties, enz. de ontwikkeling in belangrijk mate kunnen versnellen of vertragen. De economische theorie De grondslag van deze theorie is de opvatting over de waarde van economische goederen. Een goed heeft een gebruikswaarde als het menselijke behoeften bevredigt maar ze behoort pas tot het economisch proces wanneer zij ook een ruilwaarde heeft. Wanneer goederen dezelfde ruilwaarde hebben zij iets gemeenschappelijk. Volgens Marx is dit gemeenschappelijke dat ze een product zijn van menselijke arbeid. Als kwantitatieve maatstaf voor de waarde van een economisch goed stelt Marx nu de maatschappelijk gemiddeld noodzakelijke arbeidstijd die erin bevat is. Dit noemt men de arbeidswaardetheorie. In een kapitalistisch maatschappij is arbeid een economisch goed. De arbeider is verplicht om zijn arbeidskracht te verkopen - 28 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske aan de kapitalist omdat dit het enige goed is waarover hij beschikt. De kapitalist betaalt voor deze arbeidskracht alleen de waarde die hier ook bepaald wordt door de arbeidstijd gemiddeld nodig voor de productie ervan. De arbeidskracht wordt hoofdzakelijk geproduceerd door bestaansmiddelen. De waarde van de arbeid wordt dus bepaald door de arbeidstijd die nodig is om deze bestaanmiddelen te produceren. Echter naarmate de productiviteit stijgt, zou de arbeider een kleiner aantal uren moeten werken om zich in zijn levensonderhoud te voorzien. De kapitalist slaagt er echter in om de arbeider een groter aantal uren dan nodig te doen werken. Zo wordt door de arbeider een meerwaarde gerealiseerd die door de kapitalist wordt toegeëigend. Dit noemt men de uitbuitings – of exploitatietheorie. Doordat de waarde van een goed bepaald wordt door de maatschappelijk gemiddeld noodzakelijke arbeidstijd, zullen de kapitalisten de productiviteit van hun arbeidsproces opdrijven, want wie boven het gemiddelde werkt, verwerft een marktvoordeel. Dit leidt tot een productiviteitsstrijd, die zich uit in een verhoogde concentratie van het kapitaal(machines). Omdat de meerwaarde voor de kapitalist gerealiseerd wordt op de rug van de arbeid en de aanbreng van deze arbeid steeds geringer wordt moet de winstmarge op lange termijn dalen (dit kan tegengegaan worden door verhoogde uitbuiting zoals kinderarbeid). Maar hierdoor zal het kapitalisme zijn eigen basis ondergraven en dit zal uitlopen in een structurele crisis. Dit hangt samen met de zogenaamde wet van de dalende tendens op de winstvoet. Merk op dat dit verenigbaar is met een stijging in absolute term van de winst. Het gevolg hiervan is dat de zwakkere kapitalisten opgeslokt zullen worden door de sterkere waardoor er steeds minder kapitalisten zijn. Dit leidt tot een vergroting van de tegenstelling tussen de kapitalisten en de maatschappij zelf. Een groot deel van de bevolking heeft een zo danig klein inkomen dat zij zich geen goederen meer kunnen permitteren (koopkracht gereduceerd tot minimum) wat zal leiden tot overproductie en crisissen. Wat leidt tot de ineenstorting van het kapitalistisch systeem. Na de ineenstorting van het kapitalisme ontstaat er een periode van socialisme waarin de productiemiddelen worden beheerd door de staat. Uiteindelijk mondt dit uit in een klassenloze communistische maatschappij, waarin de staat verdwenen is en de productiemiddelen door samenwerkende gemeenschappen worden beheerd. Door deze reële bevrijding zal ieder mens zijn fysische en intellectuele gaven optimaal kunnen ontplooien. De wijsgerig-humanistische theorie - 29 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Marx bestudeert de ellende van het proletariaat niet louter als een historisch gegeven, maar hij keurt het ook af op morele gronden. De filosofische fundering van deze waardebelevingen komt echter hoofdzakelijk in zijn eerste geschriften naar voor, namelijk in de theorie van de vervreemding of aliënatie. iii. Vervreemding met betrekking tot de arbeid bestaat hierin dat het voorwerp dat door de arbeider wordt geproduceerd, tegenover hem komt te staan als een vreemd wezen, als een macht die van hem nu onafhankelijk is geworden. De arbeid als activiteit vervreemd: gedwongen arbeid leidt tot fysieke uitputting en geestelijke verdwazing. De vervreemding van de medemens: alleen de menselijke relatie tussen de arbeider en zijn verdrukker blijft over. Economische vervreemding is hier belangrijk. Andere vormen, zoals de religieuze vervreemding zijn daar een gevolg van en spelen zich hoofdzakelijk in het bewustzijn af. Opmerkingen Het is moeilijk om bij Marx’ dialectisch materialisme het idealistisch wereldbeeld van Hegel om te zetten in een materialistisch wereldbeeld en toch vast te houden aan een dialectisch ontwikkelingsproces. Historisch materialisme: het is een definitieve verworvenheid dat men bij elke totaalbeschrijving van een maatschappij de relaties moet onderzoeken tussen de economische infrastructuur en de superstructuur van institutionele en ideologische aard. Een belangrijk deel van de economische theorie staat en valt bij de arbeidswaardentheorie. Het probleem is dat een precieze definitie en afbakening van het begrip ‘arbeid’ niet duidelijk is. Naarmate het belang van de machines groter wordt, naarmate bovendien in het productieproces de rol van de informatie uitbreiding neemt, wordt dit definitieprobleem ingewikkelder. Daarnaast stelt zich het probleem van de heterogeniteit van arbeid: het is niet evident dat de verschillende soorten arbeid herleidbaar zijn tot een waardefactor, namelijk tijd. Een ander probleem is dat de uitbuitingstheorie is gebaseerd op de arbeidswaardetheorie. Een andere benadering (speltheorie) houdt rekening met de hetereogeniteit van de arbeid. Marx gaat uit van de impliciete veronderstelling dat iedereen gelijke eigendomsaanspraken kan maken en dus berust op een ethische opvatting over wie welke eigendom verdient. Een positief punt is dat er redelijk nauwkeurig voorspellingen zijn over de verdere ontwikkeling van de maatschappij. - 30 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske De wetenschappelijke ernst van de theorie wordt echter aangetast door diegenen die niet willen toegeven dat de voorspellingen van Marx in enkele belangrijke punten niet zijn uitgekomen. De wetenschappelijkheid van zijn economische theorie blijkt uit het feit dat ze op verschillende punten werd weerlegd. Het historische materialisme heeft een onmiskenbaar holistische bijklank. De economische theorie van Marx is echter perfect formuleerbaar in individualistisch methodologische termen. b. Max Weber: Cultureel determinisme i. Theorie Max Weber geeft een verklaring voor het ontstaan van het kapitalisme die althans in een gesimplifieerde versie haaks staat op de historischmaterialistische zienswijze. In meerdere van zijn werken ziet Weber de rationalisering als centraal kenmerk van de Westerse maatschappijen. Het sociale handelen veronderstelt namelijk dat een bepaalde berekenbaarheid van het gedrag van anderen en van jezelf is. Die berekenbaarheid kan, volgens Weber, op drie manieren gebeuren: Doelrationeel: (zweckrational) het gedrag van anderen en de rol van voorwerpen wordt gezien als een middel om een doel te bereiken. Hier worden de verschillende mogelijke manieren om een doel te bereiken beschouwd en de meest optimale gedragswijze wordt geselecteerd. Waardenrationeel: (wertrational) het handelen wordt bepaald door een geloof in de intrinsieke waarde van een ethische, morele, esthetische, religieuze of andere gedragsvorm, onafhankelijk van de kansen op welslagen. Men handelt dus omdat men iets belangrijk vindt. Traditioneel: het handelen wordt bepaald door de overlevering of de gewoonte. Weber signaleert een belangrijk parallellisme tussen de rationele organisatie van de economie en de rationele organisatie van andere activiteitsgebieden in het Westen. Belangrijke kenmerken van de kapitalistische organisatievorm vindt men ook in andere maatschappijen dan de Westers (vb. winststreven). Maar nergens elders werd de vorm van kapitalisme ontwikkeld die berust op de rationeel-kapitalistische organisatie van vrije arbeid. Andere typische kenmerken van het Westerse kapitalisme die Weber aanwijst zijn: de scheiding van huishouden en bedrijf; en de rationele boekhouding. Weber wijst op de ontwikkeling van een mentaliteit die de praktischrationele levensvoering centraal stelt. Dit heeft zijn oorsprong in het protestantisme (meer bepaalt calvinisme) en hangt nauw samen met de - 31 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske predestinatieleer. Dit gaat ervan uit dat alle mensen van nature zondig zijn en dat zijn werken hem niet kunnen redden. Daar kwam nog bij dat de predestinatieleer de psychologische behoefte opwekte om zichzelf te overtuigen van het uitverkoren-zijn. Het succes in het zakendoen, gecombineerd met een ascetische levenshouding, werd gezien als een teken van de goddelijke genade. ii. Bedenkingen In feite zijn Max Webers verklaringen niet eenduidig ‘culturalistisch’: het is zelfs niet altijd duidelijk of hij de religie ziet als oorzaak van de economische veranderingen of hij wijst op een parallellisme tussen economie en religie. Ook is de tekst van Weber intern contradictorisch. Transitiedebat is het debat over de vraag hoe het kapitalisme is ontstaan. Transitiehistorici proberen door het gebruik van vergelijkend materiaal uit verschillende periodes en culturen constanten te vinden in de evolutie van maatschappelijke systemen. Hoofdstuk 8: rechtvaardigheidstheorieën 1. Inleiding Er zijn 3 soorten uitspraken: Empirische uitspraak: zij legt een feitelijk verband tussen 2 onderwerpen (beschrijvende vaststelling) Technisch relatie: zegt wat men kan doen om iets tegen te gaan, het zijn feitelijke uitspraken verifieerbaar Niet elke technische relatie geeft aanleiding tot een normatieve! Normatieve uitspraak: zegt wat men hoort te doen om iets tegen te gaan. geen waarheid, geen valsheid wel of niet justifieerbaar → Alleen technische maatregelen die ook normatief gejustifieerd zijn, komen in aanmerking voor uitvoering. Positieve economie: een wetenschap die zich beperkt tot het vaststellen en verklaren van feitelijke verbanden en tot het aangeven van technische mogelijkheden om vooraf gegeven doelen te bereiken. (verklaring manier waarop g en d onder omstandigheden van schaarste worden verdeeld) geen voorschriften, niet hoe men zou moeten handelen Normatieve economie: een econoom die allerlei aanbevelingen doet stapt eigenlijk in een normatieve rol. De rechtvaardigheidstheorieën hebben een normatieve basis van de allocatie van maatschappelijke middelen als onderwerp. Ze maken deel uit van de normatieve - 32 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske economie. De filosofische grondslagen worden dan weer onderzocht in de ethiek. De ethiek omvat het kritisch onderzoek van de methodes voor het justifiëren en onderzoeken van normen, waarden, regels en beginsels en de justificatie zelf van deze gegevens. Het normatieve gaat hier dus om de ethische verdeling van goederen en diensten. een distributieve of verdelende rechtvaardigheid: “ hoe hoort men lasten en baten (pos. en neg. inkomens, kansen, macht, …) te verdelen?” justificaties van de verdeelpatronen 2 typen: in termen van het beschikken over middelen om fundamentele zaken te doen (utilitarisme, Rawls) doelen realiseren in termen van negatieve basisrechten (Locke, Nozick) 2. Utilitarisme a. Inleiding J.S. Mill formuleerde de grondslagen van het utilitaristisch programma in zijn Utilitarianism. Utilitarisme is een consequentialistische (stelt dat men datgene moet doen dat het goede maximaliseert) moraaltheorie. Het blijvend succes van het utilitarisme (ondanks heel wat fundamentele tegenwerpingen) is verklaarbaar uit het gegeven dat vanuit haar premissen rechtstreekse verbanden konden worden gelegd en werden gelegd tussen de moraaltheorie, spel theorie en economische theorie. Het probleem van de maximalisering van het menselijk geluk is immers nauw verwant met het probleem van de (strijd tegen de) schaarste en het realiseren van welvaart (welfare economics). De interesse van talrijke economen vor het utilitarisme inspireerde een voortdurende verfijning van de theorie. Economie – Ethiek Economie (neo-klassiekers): zegt hoe een rationele actor zich zou gedragen mocht hij zijn verwachte utiliteit willen maximaliseren. Ethiek: zegt hoe een rationele actor zich zou gedragen mocht hij een gelijk gewicht geven aan het welzijn van alle betrokken actoren. vergelijking, overeenkomst 2 basisbeginselen: - utiliteitsbeginsel: greatest happiness of the greatest number grootste welzijn voor betrokken populatie - beginselen van algemene welwillendheid: elk telt als 1 en slechts als 1: gelijke belangen dienen een gelijk gewicht te krijgen. b. The greatest happiness of the greatest number De grondlegger van het utilitarisme is Jeremy Bentham. Hij beweert dat de mens geleid wordt door twee fundamentele drijfveren, het streven naar lust - 33 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske (pleasure) en het vermijden van pijn (pain). Deze twee drijfveren bepalen wat mensen doen, maar ook wat zij behoren te doen, wat goed of slecht is, wat goed- of afkeurenswaardig is. De drijfveer in kwestie zijn waarderingen, gebaseerd op het principle of utility. Dat beginsel geldt zowel op collectief als individueel vlak: - het individu streeft voor zichzelf naar maximalisering van de eigen lust en minimalisering van de eigen pijn - collectief: greatest happiness of the greatest number. Een handeling is moreel juist indien ze het meest bijdraagt tot de vermeerdering van de totale maatschappelijke lust en/of vermindering van de totale maatschappelijke pijn. Daarbij is die totale maatschappelijke lust of pijn niets anders is dan de soms van de lust en de pijn van individuen. c. De morele calculus (= effect voorgestelde handelswijze op welzijn van alle betrokkenen) Het verband tussen wat nuttig is en wat rationeel is voor de mens ziet er in het utilitarisme van Bentham als volgt uit: Goederen zijn al deze objecten die lust opwekken en daarom nuttig zijn. De nuttigheid stijgt bij toename van de goederenconsumptie zodat een rationeel individu steeds liever meer dan minder verkiest van een goed. Een individu is onverschillig (indifferent) in de keuze tussen 2 pakketten goederen die dezelfde kwantiteit lust / onlust opleveren gezien hun nuttigheid dezelfde is en alleen kwantitatieve verschillen in lust / onlust relevant zijn. Om lust en onlust te kunnen vergelijken zou dit moeten gemeten worden. Op die manier zou men de voorkeuren kunnen ordenen. Maar dit veronderstelt het bestaan van een meeteenheid wat tot een probleem kan leiden. Indien dit wel bestaat dan hoort bij elke voorkeur een kardinaal getal en aan de hand van deze getallen kan men de voorkeuren gaan vergelijken en ordenen. Elk individu kan de waarde voor zichzelf van de sensaties van pijn en van lust op zichzelf meten op grond van de volgende 6 criteria: 4 ervan moeten toegepast worden op de sensaties van lust of pijn: Intensiteit. Duurzaamheid. (On)zekerheid. Nabijheid. De overige 2 moeten worden toegepast op de handeling in kwestie: Vruchtbaarheid: leidt de handeling al dan niet tot sensaties van dezelfde aard. Zuiverheid: wat is de kans dat de handeling gevolgd wordt door sensaties van tegenovergestelde aard. - 34 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Tenslotte: Moet worden nagegaan hoeveel individuen door de handeling worden geraakt. Ieder moet voor zich de lust en de onlust berekenen op grond van de 6 bovenvermelde criteria. De lust en de onlust van de verschillende betrokkenen moet worden opgeteld. Deze uitkomst moet vergeleken worden met de uitkomst die zou opgeleverd worden door alle andere mogelijke handelswijzen. Benthams programma had onder meer een politieke dimensie. Hij zag zijn utilitarisme als een politiek hervormingsprogramma dat door een verdeling van de goederen volgens het utiliteitsbeginsel het menselijk geluk kon realiseren. Daarbij kwam de staat een centrale rol toe: hij zag de staat als het instrument om de allocatie van de goederen te realiseren. d. Verdeling van de lust/onlust over een populatie Kritiek op het utilitarisme: Men kijkt enkel naar de totale lust, maar men heeft geen oog voor de verdeling van de lust en onlust (pijn) over een populatie (dus zou het toegelaten zijn om iemand te doden om de totale lust te maximaliseren). Indien men alleen kijkt naar de totale lust zijn er grote sociale ongelijkheden toegelaten (individuen kunnen immers uit dezelfde kwaliteit goederen heel verschillende lusthoeveelheden putten). Mogelijke oplossing: indien men niet naar de totale, maar wel naar de gemiddelde nuttigheid (average utility) als morele standaard neemt. Maar dit brengt terug een probleem met zich mee: Wanneer men naar het gemiddelde kijkt dan heeft men geen enkel besef meer van het aantal individuen. Sommige utilitaristen kennen een eigen waarde toe aan de verdeling van de nuttigheid. Drie mogelijkheden dienen zich aan: Egalitarisme: een zo gelijk mogelijke verdeling van een zo groot mogelijke nuttigheid wordt de waardestandaard Maximaal toegelaten nuttigheidsverschillen worden bepaald. Een minimaal nuttigheidsniveau voor ieder individu wordt gegarandeerd In elk van deze drie gevallen kan men niet mee over zuiver utilitarisme spreken omdat het wezenskenmerk ervan is prijsgegeven. Namelijk dat de structuur van de verdeling er naast nuttigheid, een zelfstandige waarde verwerft. Overigens dient men er op te wijzen dat het utilitarisme vanzelf een zekere tendens naar egalitarisme (gelijkheidsstreven) bevat. Bentham - 35 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske was ook de 1e om de wet van het dalende grensnut te formuleren. Allocatie in de richting van de minder bedeelden, en dus een zeker egalitarisme, is vanzelf aanwezig in het utilitarisme. e. Gelijkheid van wat? Egalitarisme slaat niet noodzakelijkerwijs op gelijke verdeling van goederen of bezittingen. Het slaat eigenlijk op de gelijkheid van lustbeleving of van nutservaring. Utilitaristen die verder gaan dan de strikt utilitaristische beginselen, en daarnaast ook een egalitaire verdeling op zich een belangrijke waarde achten, verdedigen een egalitaristische variant van het utilitarisme. Dergelijke theorieën worden geconfronteerd met het probleem van de ongelijke kosten die de realisatie van min of meer gelijke nuttigheidsbalansen met zich meebrengt. Als men een gelijk nuttigheidsniveau beoogt dan is het best mogelijk dat de ene persoon daarvoor weinig en de andere persoon daarvoor veel of dure goederen voor nodig heeft. Dit noemt men het probleem van expensive tastes. Het utilitarisme van Bentham tendeert ernaar om gelijkheid van welzijn (equality of welfare) te verdedigen. Mensen zijn gelijk als zij hetzelfde welzijnsniveau hebben (subjectieve gelukstoestand). Andere mogelijkheden zijn: - equality of wealth: men meet (on)gelijkheid naar het criterium bezittingen - equality of resources: men gaat uit van de gedachte dat mensen gelijke kansen hebben wanneer zij gelijke hulpbronnen hebben - equality of functioning capability: initiële ongelijkheden compenseren, men moet dus de nadruk leggen op wat mensen kunnen doen met hun middelen. Wat mensen kunnen doen met hun middelen is niet herleidbaar naar lustervaringen. afwijkingen van utilitarisme: niet meer welzijn maar preferentie centraal Er zijn twee verschillende noties van welzijn: Klassiek utilitarisme: hedonistisch: wat gemeten wordt zijn sensaties van lust of pijn en nuttigheid wordt bepaald door plezier/pijn. Sommige latere utilitaristen: uitgangspunt is niet plezier/pijn, maar preferenties en strevingen (desires). Welfare economics: welvaart is de totaliteit aan bevrediging van preferenties in de maatschappij. Maar hierbij moet men rekening houden dat de bevrediging van de voorkeuren verschillend is van het persoonlijk luststreven, want mensen hebben voorkeuren die hun persoonlijk luststreven niet dienen. De meting van deze voorkeuren in tegenstelling tot lustgevoelens kan gebeuren door in plaats van een cardinale ordening een ordinale ordening te maken. Dit maakt het meten heel wat gemakkelijker. Men moet hier geen rekening meer houden met de criteriums maar wel met de subjectieve keuzen van mensen die blijken uit hun marktgedrag. Het (moreel) waardevolle kan niet slechts berusten op psychische sensaties, dit illustreert Nozick met zijn experience machine. Mensen wensen een zekere - 36 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske persoon te zijn en zekere dingen te doen en niet eenvoudig ervaringen te beleven. f. Welk soort preferenties De standaardtheorie over de rationaliteit van actoren maakt de volgende vooronderstellingen: Een persoon handelt rationeel als zijn preferenties rationeel zijn, en zijn preferenties zijn rationeel als: Zijn preferenties transitief zijn. Zijn preferenties compleet zijn: ofwel verkiest met x boven y ofwel y boven x ofwel staat hij indifferent tegenover beide. Onder die voorwaarden zijn zijn preferenties geordend en kan men ze voorstellen als een utiliteitsfunctie van goederen die preferenties bevredigen. Er zijn drie uitgangshypothesen van de standaardeconomische theorie: Actoren trachten de utiliteitsfunctie te maximaliseren. Het gedrag van actoren die hun utiliteit maximaliseren wordt gecoördineerd door het bestaan van markten. De maximalisatie van U brengt een aantal kosten mee. Een actor maximaliseert zijn utiliteit als de verhouding tussen de marginale waarde van twee gegeven goederen gelijk is aan de verhouding tussen hun kosten. De preferenties van actoren zijn stabiel en onafhankelijk van prijzen en marktdistributie, dus wanneer een goed teveel kost zal men wel zijn gedrag wijzigen. Die hypothesen van de standaardtheorie over rationaliteit zijn vanuit de normatieve hoek in vraag gesteld. Hier zijn een paar tegenwerpingen: Het bestaan van erroneous preferences of foute voorkeuren: mensen kunnen zich vergissen in hun preferenties omdat ze onvoldoende informatie hebben. Soms kan consumptie van experience goods leiden tot een endogene verandering in de preferenties. Dit wil zeggen dat je als je een goed een tijd geconsumeerd hebt, je het toch niet meer zo geweldig vindt en het een lagere waardering krijgt waardoor je preferenties gaan veranderen. Het bestaan van adaptive preferences: deze preferenties gaan de informatie vervalsen: mensen passen zich aan hun omstandigheden aan, en preferenties ontwikkelen voor datgene wat binnen hun bereik ligt, terwijl ze dat wat buiten hun bereik ligt niet willen. Deze adaptieve behoeften kunnen dus afwijken van de werkelijke behoeften. - 37 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske g. Utilitarisme en intermenselijke handelingscoördinatie Het utilitarisme is een ethische doctrine: het vraagt aan actoren zo te handelen dat in hun utiliteitsfunctie de belangen van anderen mee worden verrekend → each counts as one and no more than one. Maar bij dezelfde personen kunnen verschillende behoeften een verschillend gewicht hebben. In die zin is het utilitarisme altruïstisch, want het vraagt te rekenen in het voordeel van jezelf en anderen. De vraag stelt zich welke motieven kan de utilitarist hebben voor deze samenwerking met anderen We bekijken het antwoord op deze vraag eerst vanuit de positieve economie: Samenwerking is maar mogelijk en rationeel wanneer de afzonderlijke actoren voordelen putten uit de samenwerking met anderen die zij niet alleen kunnen realiseren (vb. speltheorie) Rationeel gedrag in suboptimale situaties geeft aanleiding tot de tragedy of the commons: wat rationeel is vanuit het standpunt van de persoonlijke utiliteitsfunctie blijft onbepaald zolang er geen zekerheid bestaat over het gedrag van de anderen vb. prisoner’s dilemma p. 185 - 186 Nu bekijken we het antwoord op de vraag vanuit het utilitarisme: De belangen van anderen wegen even zwaar als de eigen belangen (altruïst). Maar in samenwerkingverbanden waar zijn eigen bijdrage niet essentieel is voor het realiseren van de beoogde voordelen kan hij meer utiliteit realiseren door egoïstisch te handelen dan door samen te werken met de andere actoren: als dat zo is, moet hij egoïstisch handelen. Conclusie: dit leidt tot suboptimale resultaten: in een gemeenschap van utilitaristen zal iedereen zijn voordeel nastreven op voorwaarde dat de anderen samenwerken. h. Daad – en regelutilitarisme Men kan uit het voorgaande afleiden dat de individuele utiliteitsmaximalisering in veel gevallen geen rationele uitkomst heeft. De enige manier om dit te maximaliseren bestaat erin het gedrag van anderen voorspelbaar te maken door bijvoorbeeld regels af te spreken met anderen die men volgt, ook als zij soms niet utiliteitsmaximaliserend zijn. - 38 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Het verschil met het daadutilitarisme (Bentham) is dat dit utilitarisme dicteert in een gegeven situatie de meest optimale beslissing te nemen. Een actor is hier niet irrationeel als hij bijvoorbeeld gedane beloften verbreekt. Alles komt immers aan op de positieve gevolgen van de handelingen, niets op de waarde van het volgen van regels. De basisgedachte van het regelutilitarisme is de zelfde als die van het daadutilitarisme: maximalisering van een utiliteitsfunctie bepaald de morele waarde van een handeling. De functie opereert echter niet op individuele beslissingen, maar op de regels die de beslissingen leiden. Deze regels worden zo gekozen dat hun samenspel tot de meeste utiliteit leidt, als alle actoren die regels volgen. De tegenstelling tussen daad – en regelutilitarisme kan als volgt worden verduidelijkt: voor een daadutilitarist is een handeling moreel juist als zij betere of minstens even nuttige gevolgen heeft dan eender welke handeling die de betrokkene kan stellen. Voor een regelutilitarist is een handeling moreel juist als zij wordt voorgeschreven door een regel, waarvan de algemene navolging de meest nuttige gevolgen heeft. i. Handelen onder onzekerheid De utilitaristische calculus is toekomstgericht. Maar het behoort tot de fundamentele kenmerken van ‘de toekomst’ dat zij onzeker is. Toekomstgericht handelen, is handelen op grond van waarschijnlijkheden. Daardoor stelt zich een probleem: kan men berekenen wat de numerieke waarschijnlijkheid is dat een handeling een welbepaald gevolg zal hebben? Daarom gaat men een onderscheid maken tussen subjectieve en objectieve waarschijnlijkheden: De Bayesiaanse interpretatie gaat ervan uit dat subjectieve waarschijnlijkheden afhankelijk zijn van het overtuigingssysteem dat iemand aankleeft en opdat zij rationeel zouden zijn volstaat het dat zij consistent zijn met dat geloofssysteem. Tegenover deze interpretatie staat een objectivistische die waarschijnlijkheden definieert aan de frequentie van een gebeurtenis relatief aan een verzameling mogelijke gebeurtenissen. Zowel in de standaardeconomische theorie als in het utilitarisme opteert men voor de subjectivistische interpretatie van waarschijnlijkheden. Maar opnieuw stellen zich de problemen dat overtuigingen foutief of adaptief kunnen zijn. Een bijkomend probleem is dat actoren tijdpreferenties hebben. Men verstaat daaronder de tendens om het gewicht van preferenties die in de toekomst moeten worden bevredigd te onderschatten. j. Andere problemen Tegen het utilitarisme werd opgeworpen dat het geen onderscheid maakt tussen ‘persoonlijke’ en ‘externe’ preferenties. Nochtans heeft het eerste betrekking op het eigen leven en het tweede heeft betrekking op het leven van anderen. - 39 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Door niet te differentiëren tussen persoonlijke en externe preferenties kan het utilitarisme grote bemoeizucht legitimeren met het leven van anderen. Evenmin weet het utilitarisme de betekenis van individuele rechten, als hinderpalen tegen inbreuken op de belangen van de enen ten voordele van die van de anderen, een juiste plaats toe te kennen. Dit probleem van de rechten stelt zich scherp in het utilitarisme. Op één of andere manier benadert die theorie de maatschappelijke totaliteit als één groot individu in functie waarvan de echte individuen hun handelen moeten richten. Morele monstruositeit: kleine groep onschuldigen boeten voor grote groep schuldigen welzijn maximaliseren. 3. Het libertair bezitsindividualisme van Robert Nozick a. Inleiding i. Nozick ↔ Rawls Nozick heeft het boek Anarchy, State and Utopia gepubliceerd als antwoord/kritiek op het boek A theory of justice. Maar op sommige vlakken vertonen deze twee boeken gelijkenissen: ii. Het is allebei een fundamenteel individualistische benadering Beiden zijn sterk beïnvloed door het verlichtingsdenken Bij allebei speelt het concept ‘toestemming’ een centrale rol. Wat zijn natuurrechten? Rechten: iets is een recht = zeggen dat er terecht mag op aangedrongen worden. Rechten genereren verplichtingen bij anderen. Men kan positieve (rechten die opgenomen zijn in wetten of conventies) en morele (niet zo) rechten onderscheiden. Natuurrechten: zij vormen een subcategorie bij de morele rechten. Ze zijn prelegaal (iedereen heeft deze rechten) en presociaal (ze gaan vooraf aan het bestaan van sociale en politieke structuren) vb. mensenrechten. Ze worden meestal omschreven in termen van de volgende drie kenmerken: Ze zijn universeel (gelden voor iedereen) Ze zijn onvervreemdbaar (ze kunnen niet weggenomen worden) Ze zijn van doorslaggevende aard (ze wegen zwaarder door dan eender welke andere overweging) - 40 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske De rechten waarover de libertairen het hebben zijn in de eerste plaats de rechten die individuen moet beschermen tegen de belangen van grote aantallen anderen. Dit centrale uitgangspunt (dat de natuurrechten moeten beschermd worden) heeft niets te maken met een berekening van de voor – en nadelen van het respecteren van die rechten, of met het egaliseren van de verdeling van baten en lasten in de samenleving, maar uitsluitend met ‘entitlements’. Op basis hiervan construeert Nozick zijn rechtvaardigheidstheorie met als uitgangspunt: de overtuiging dat er bepaalde dingen zijn die men niet behoort te doen ten aanzien van anderen, hoe groot ook de voordelen zouden zijn indien men het wel zou doen. De rechtvaardiging van dit uitgangspunt: een absoluut zelfbeschikkingsrecht. b. Individuele vrijheid contra paternalisme De libertaristische moraaltheorie gaat uit van de onvervreemdbaarheid van het individuele recht op vrijheid als zelfbeschikkingsrecht en als eigendomsrecht en keert zich tegen eender welke vorm van paternalisme waarbij individuele vrijheidsrechten om welke reden ook met de voeten wordt getreden. Maw iedereen heeft zijn basisrechten of entitlements (vb. schoonheid) en men mag deze aanwenden om bepaalde dingen te verkrijgen waarna men de verkregen dingen voor zichzelf mag houden. De opzet van Nozicks Anarchy, State and Utopia is tweeërlei: 1) hij ontwikkelt een denkkader waarbinnen morele justificaties voor het monopolie over geweld en voor de herverdelende functies van de staat worden ontkracht. Nozick grijpt terug naar het liberale individualisme, zoals hij het aantreft in het werk van John Locke. Daarin vormt de erkenning van zekere onvervreemdbare natuurlijke vrijheidsrechten van het individu het uitgangspunt. De vraag is dan of op grond van dergelijk uitgangspunt, de staat als legitiem kan verschijnen. Een centraal argument van Nozick is dat pogingen om baten en lasten te verdelen volgens een vastgelegd schema, onaanvaardbaar zijn omdat ze een onaanvaardbare inmenging in de individuele autonomie impliceren, en omdat ze gedoemd zijn om te mislukken omwille van het gebrek aan betrouwbare informatie over samenlevingen en economieën. c. Twee soorten beginselen van rechtvaardigheid i. Benaderingen die zich baseren op eindtoestanden Deze benaderingen hebben volgens Nozick geen enkele morele waarde. Hij verwijt benaderingen die zich baseren op eindtoestanden vooral dat zij een voortdurende inmenging met individuele vrijheidsrechten legitimeren. ii. Nozicks benadering: het principle of entitlement - 41 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske Dit luidt: ‘from each as they choose, to each as they are chosen. Dit is volgens Nozick de enige manier om te ontvluchten aan de rechtvaardigheidstheorieën die zich om eindtoestanden bekommeren. Een rechtvaardige, libertaire samenleving huldigt volgens Nozick volgende stelregels: Mensen hebben recht op hun natuurlijke eigenschappen. Indien mensen recht hebben op iets dan hebben zij ook recht op alles wat daaruit voorspruit zolang ze de rechten van anderen respecteren. Eender welke verdeling van eender welk goed is moreel aanvaardbaar, als zij maar het resultaat is van vrijwillige interindividuele transacties. In deze benadering vormen rechten side constraints die onder geen enkel beding, zelfs niet om de welvaart van de hele maatschappij te verhogen mogen worden overschreden en die evenmin op grond van een regelutilitarisme tegenover elkaar mogen worden afgewogen. Alleen het individu is souverein binnen zijn rechten. De vrije markt is volgens Nozick een superieur verdeelmechanisme omdat het de individuele vrijheidsrechten van mensen respecteert terwijl het bovendien de economische efficiëntie bevordert. De markt brengt een superieure maatschappelijk ordening tweed: een evolutionair ordeningsmechanisme (cosmos), niet een gewild geplande ordering (taxis). Beginselen als: voor iedereen evenveel zijn voor Nozick onaanvaardbaar principle of entitlement “from each as they choose, to each as they are choosen” Het is de enige mogelijkheid om te ontsnappen aan de voortdurende interferentie met individuele vrijheidsrechten die iedere rechtvaardigheidstheorie bekommerd om eindtoestanden met zich meebrengt. Hij justifieert dit beginsel als volgt: een theorie die ervan uitgaat dat er zekere goederen zijn die men te verdelen heeft berust op drijfzand. (vb. ‘Wilt Chamberlain’ casus) d. De moraliteit van liftersgedrag Vanuit dit perspectief ontkent Nozick tevens dat individuen een morele plicht tot sociale solidariteit zouden hebben die gebeurlijk afdwingbaar zou zijn. Solidariteit afdwingen is in strijd met een individueel vrijheidsmoraal. Belasting en iedere vorm van herverdeling zijn niets anders dan moderne vormen van slavernij. e. De minimale staat Men zou denken dat in de theorie van Nozick er geen plaats meer is voor een staat die over een geweldmonopolie beschikt maar dit klopt niet helemaal. Er - 42 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske kan een staat ontstaan als die staat zich beperkt tot het beschermen van de basisrechten: minimal state of nightwatchman state. Volgens Nozick verloopt het ontstaan van deze staat in vijf stappen: State of nature: ieder individu oefent zijn rechten over zichzelf en over de externe natuur vrijelijk uit. Ieder heeft hier het recht om zich delen van de natuur toe te eigenen zonder dat de positie van anderen daardoor verslechtert. Maar dit kan leiden tot jaloezie. En tegen wie het niet zo nauw neemt met de rechten van anderen zullen individuen zich op eigen kracht wapenen. Dit zal leiden tot wederzijds wantrouwen en een voortdurend gevoel van onveiligheid. Mutual protective agencies: omdat men in een suboptimale toestand komt te staan waar individuen meer tijd in de bescherming dan in de uitoefening van hun basisrechten, zullen zij wederzijdse bondgenootschappen sluiten waarbij zij afspreken als een van hen wordt aangevallen, zullen alle bondgenoten samen de agressie afslaan. Private protective agencies: dit zal uiteindelijk leiden tot een zekere arbeidsdeling waarbij individuen zich zullen specialiseren in hetgeen waarin zij uitmunten. Dit zal leiden tot het ontstaan van private beschermende agentschappen waarbij individuen zich toeleggen op verdedigende activiteiten en hun diensten aanbieden aan andere individuen in ruil voor zekere goederen. Dominant protective agency: dit zal leiden tot een concurrentieslag tussen de veiligheidsagentschappen en tenslotte zal één agentschap een dominante positie verovert hebben over een welbepaald territorium. Minimal state: het dominante agentschap zal uiteindelijk ook beperkingen opleggen aan de niet-leden op zijn territorium. En dit agentschap zal ook instaan voor de veiligheid van zijn niet-leden. Dus de leden betalen voor de bescherming van de niet-leden. Dit is een vorm van herverdeling waarin Nozick een wezenskenmerk van de staat ziet. f. Een paar kritieken Nozick geeft geen justificatie voor de natuurrechten/basisrechten die hij als uitgangspunt neemt. Het enige wat hij doet is stellen dat deze rechten gelinkt worden aan de idee van een zinvol bestaan. In Nozicks argumentatie over het derde basisrecht (verwerven van eigendom) is er sprake van een randvoorwaarde: de ‘aquisition’ mag de anderen niet off worse maken. Dit veronderstelt dat hoe dan ook gevolgen overwogen worden: utilitaristisch element. Een belangrijk aspect van Nozicks theorie betreft het rechtzetten van onrechtvaardigheden. Rechtzetting is noodzakelijk indien de verwerving is gebeurd zonder dat er arbeid aan te pas is gekomen, of via onvrijwillige transacties. Kritiek vanuit de communitaristische strekking door Nozicks vijandige houding tegenover distributieve opvattingen van rechtvaardigheid - 43 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske houdt hij er totaal geen rekening mee dat het feit dat sommigen in staat zijn meer bezit te verwerven dan anderen sterk afhankelijk is van: De samenleving waarin ze leven Hun sociale klasse, familie geslacht, … Geluk of ongeluk wat betreft hun gezondheid Geluk of ongeluk wat betreft plaats waar, en het moment waarop ze zijn geboren 4. De rechtvaardigheidstheorie van John Rawls Hij vertrekt van de gedachte dat een maatschappij een samenwerkingsverband is tussen rationele personen ter bevordering van hun belangen. Om zijn opvattingen van rechtvaardigheid te introduceren, stelt hij zich voor dat de basisstructuur van de maatschappij het voorwerp vormt van een oorspronkelijk contract tussen rationele personen die hun eigenbelang nastreven. De voorwaarden van dit contract zijn: Een egalitaristisch beginsel: een notie van gelijkheid staat centraal en er moet steeds rechtvaardiging worden gegeven voor het afwijken van deze gelijkheidsregel. Een fainess-beginsel: de principes afgesproken in het maatschappelijk contract dienen alle verdere afspraken te reguleren. De contractanten zijn ‘rationeel’ in de standaardbetekenis van de economische theorie: zij proberen alleen hun doelen te bereiken met de meest efficiënte middelen. De contractanten zijn wederzijds gedesinteresseerd: zij zijn niet geïnteresseerd in de belangen van anderen. In de oorspronkelijke gelijkheidspositie worden de beslissingen genomen achter een ‘sluier der onwetendheid’: de contractanten weten met andere woorden niet welke plaats ze zullen innemen in welk soort maatschappij, welke gaven en gebreken ze zullen hebben, tot welke generatie ze behoren, wat hun sociale klasse zal zijn…. Zij weten alleen dat er dingen zijn waarvan zij liever meer dan minder hebben. Het samenwerkingsverband tussen de contractanten heeft betrekking op de verdeling van de primaire sociale goederen (dit zijn goederen die elk mens nodig heeft om een menswaardig bestaan te leiden). Er zijn vijf soorten: Basisvrijheden: met betrekking tot meningsuiting, politieke vrijheid, geweten, vereniging, persoonlijke integriteit. Vrijheid van beweging en beroepskeuze. Macht en voordelen verbonden aan ambten en verantwoordelijke posities. Inkomen en vermogen De sociale grondslagen van het zelfrespect Deze goederen moeten rechtvaardig verdeeld worden want zij vormen de basis van elk levensplan. - 44 - copyright by Tomas mee zijn sexy mutske In de oorspronkelijke gelijkheidspositie, waarin de contractanten zich bevinden achter een ‘sluier der onwetendheid’, zullen zij de volgende twee regels in acht nemen: Het vermijden van risico’s (risk aversion) wat leidt tot een maximin-strategie: zij zullen zo kiezen dat mochten zij terechtkomen in een slechte situatie, die toch zo goed mogelijk is. Het principle of redress (beginsel van herstel): onverdiende ongelijkheden vragen om correctie. Dit houdt in dat zowel geluk als ongeluk gecorrigeerd moet worden (vb. handicap, erfenis). De toepassing van deze twee regels zal volgens Rawls de contractanten ertoe brengen twee beginselen vast te leggen (het eerste heeft voorrang op het tweede): Het gelijkheidsbeginsel: iedereen behoort een gelijk recht te hebben op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke basisvrijheden, dat verenigbaar is met een gelijksoortig systeem van vrijheden voor eenieder. Sociale en economische ongelijkheden moeten zo geregeld zijn dat ze tegelijk aan deze twee beginselen voldoet: Verschilbeginsel: de sociale en economische ongelijkheden moeten in het grootste voordeel van de minst begunstigden uitvallen. Beginsel van de faire gelijkheid van kansen: sociale en economische ongelijkheden moeten gekoppeld zijn aan maatschappelijke posities die voor iedereen openstaan in omstandigheden die een faire gelijkheid van kansen verzekeren. De theorie van Rawls heeft alvast een ‘raamwerk’ geboden waarbinnen normatieve ethische theorie kan worden beschreven. In die zin spreken we van een ‘Rawlsiaans paradigma’: een paradigma waarin morele argumentatie wordt gecombineerd met economische theorie en analythische wijsbegeerte. Rawls tracht om zijn rechtvaardigheidsconceptie zoveel mogelijk los te koppelen van ethische overwegingen: de besliskunde (rational choice theory) is het primaire kader. - 45 -