Opdrachten bij hoofdstuk 3 Opdracht 1 (toepassen en ervaren) Doel: Het doel van de opdracht is het toepassen van het begrip ‘model-leren’ als verklaring van de eigen ervaringen met sociale beïnvloeding. Door het maken van de opdracht zul je ervaren dat model-leren bijna altijd een rol speelt bij het ontstaan van sociaal gedrag. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 3.2 over model-leren en in het bijzonder de subparagraaf 3.2.3 over model-leren en sociale beïnvloeding. Noem drie voorbeelden van gedrag waarbij jijzelf je gedrag hebt aangepast onder invloed van een sociaal model (dus door model-leren). Kun je ook een voorbeeld noemen waarbij model-leren geen rol speelde bij het veranderen van sociaal gedrag? Schrijf de voorbeelden op en bespreek ze met je medestudenten en de docent. Controleer of iedereen het er over eens is welke rol het model-leren heeft gespeeld bij het veranderen van gedrag. Opdracht 2 (ervaren) Doel: Het doel van deze opdracht is dat je (nog meer) gaat beseffen dat de inhoud van een ‘cognitief schema’ heel verschillend per persoon kan zijn. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 3.3.1 Zoals hier beschreven staat, verschilt de inhoud van een cognitief schema per persoon omdat een schema betekenisvol wordt opgeslagen. Wat de ene persoon denkt en voelt is niet hetzelfde bij een ander. Ook is het zo dat in de loop van het leven de inhoud van een cognitief schema verandert door nieuwe (leer)ervaringen. Schrijf voor jezelf op wat jij verstaat onder ouderdom, met andere woorden: wat bij jou de inhoud is van het cognitief schema ‘ouderdom’. Wanneer vind je iemand oud? Beschrijf het gedrag en andere kenmerken van een oud persoon (bijvoorbeeld kleding, fitheid, leeftijd) en het ‘gevoel’ dat je daarbij hebt. Is je mening over ouderdom in de loop van je leven veranderd? Indien ja, door welke ervaringen kwam dat? Stel vervolgens je ouders en grootouders (als zij nog in leven zijn) dezelfde vragen en schrijf ook deze antwoorden op. Vergelijk de verzamelde antwoorden. Zijn er individuele verschillen en/of verschillen tussen de drie generaties te benoemen? Probeer deze te verklaren en bespreek het resultaat met je medestudenten en eventueel de docent. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 1 Opdracht 3 (oefenen, toepassen en ervaren) Doel: Het doel van deze opdracht is dat je gaat oefenen in het verklaren van ‘gedrag uit het dagelijkse leven’ met behulp van drie leerprincipes. Deze zijn het klassiek en operant conditioneren uit hoofdstuk 2 en het model-leren uit hoofdstuk 3. Door het toepassen van deze leerprincipes als verklaring van gedrag zal je bekwaamheid om dat ook in andere situaties te doen, toenemen. Je zult ook merken dat in sommige situaties meerdere principes tegelijk kunnen werken. Instructie: Lees eventueel opnieuw de paragrafen 2.4 en 2.5 over het klassiek en operant conditioneren en 3.2 over de sociale leertheorie. Lees de hieronder beschreven gedragsvoorbeelden. Vermeld bij elk gedrag hoe dit volgens jou ontstaan kan zijn. Gebruik bij je verklaringen bovengenoemde drie leerprincipes. Houd er rekening mee dat het mogelijk is dat gedrag op verschillende manieren geleerd kan zijn, oftewel dat er meerdere principes tegelijk werkzaam zijn. • • • • • • • Automutilatie (zelfbeschadigend gedrag) bij verstandelijk gehandicapte mensen. Extreme angst voor wespen. Tanden poetsen bij een klein kind voor het slapen gaan. Een baby die al gaat zuigen bij het zien van de fles. Tineke (4 jaar oud) vertoonde zowel ‘jongensachtig’ gedrag als ‘meisjesachtig’ gedrag. Na het eerste halve jaar basisschool merken haar ouders op dat het ‘meisjesachtige’ gedrag is gaan overheersen. Rogier is 50 jaar oud. Sinds tien jaar is hij verslaafd aan alcohol. Hij wil graag stoppen, maar alle pogingen daartoe zijn mislukt en bleef hij (te veel) drinken. Het reclamespotje waarin Ruud Gullit opriep om een voetbalblad te kopen, werkte goed. Ook Sjaak kocht een exemplaar van het blad en de week daarna kocht hij er weer een, zonder dat hij een reclamespot had gezien. Bespreek je antwoorden met je medestudenten en de docent. Het antwoord is ook te controleren door op onderstaande knop te klikken. Antwoord bij opdracht 3 Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 2 Opdracht 5 (verwerken en ervaren) Doel: Het doel van deze opdracht is dat je gaat nadenken over de factoren die een rol kunnen spelen bij het herinneren van gebeurtenissen die je zelf hebt meegemaakt. Je gaat, met andere woorden, op zoek naar factoren die van invloed zijn op de werking van het geheugen. Deze opdracht leent zich goed voor het klassikaal uitwisselen van ervaringen. Instructie: Lees eventueel opnieuw 3.3.3 over het geheugen. Beantwoord daarna de volgende vragen: a. Beschrijf je vroegste herinnering. Hoe oud was je toen? b. Kun je redenen bedenken waarom je geen herinneringen hebt die verder teruggaan? c. Zijn er redenen te bedenken waarom die ene gebeurtenis je vroegste herinnering is? Kun je daar conclusies uit trekken over het functioneren van het geheugen? Bespreek je antwoorden met je medestudenten en eventueel de docent. Als je op de knop hieronder klikt krijg je een algemeen antwoord. Antwoord bij opdracht 5 Opdracht 6 (oefenen, verwoorden en meningsvorming) Doel: Het oefenen in het gebruiken van het begrip ‘intelligentie’ en een eerste oriëntatie maken op het debat of intelligentie is opgebouwd uit verschillende soorten. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 3.3.4 en kader 16. Hier wordt kort het debat beschreven over wat we onder intelligentie moeten verstaan en of we moeten spreken over meerdere soorten intelligentie. Niet elke psycholoog is het met het laatste eens. Raadpleeg daartoe de volgende site http://www.123test.nl/ en klik hier de knop test informatie aan. Hier kun je opnieuw iets lezen over de theorie van Gardner (meerdere intelligenties). Klik vervolgens op http://www.iqtest.nl/theorieen.php. Hier kun je iets lezen over de andere theorieën over intelligentie. Om te kijken wat een intelligentietest inhoudt kun je op http://www.iqtest.nl/miniiqtest.php een minitest maken. Beantwoord vervolgens de volgende vragen en bespreek deze met je medestudenten en docent. Hoe zou jij intelligentie omschrijven? Vind je het gemakkelijk om het uit te leggen aan iemand anders? Welke mening heb jij naar aanleiding van de gelezen informatie over het debat of mensen meerdere intelligenties bezitten? Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 3 Opdracht 7 (oefenen, toepassen en motiveren) Doel: Het oefenen in het maken van een gedragsanalyse. Instructie: Lees eventueel opnieuw paragraaf 3.4.2 waarin het S-O-R-C-schema wordt uitgelegd. Dit schema is goed te gebruiken om een gedragsanalyse te maken. Met een gedragsanalyse maak je inzichtelijk welke situaties (stimuli of S) of gedachten (O) gedrag uitlokken en welke consequenties (C) het gedrag instandhouden. Door je te bekwamen in het maken van een gedragsanalyse word je beter in staat gesteld om oorzaken van gedrag op te sporen en eventueel te beïnvloeden. Lees onderstaande (gefingeerde) casus en beantwoord de twee vragen die aan het einde gesteld worden. Jankarel, wat aan de kleine kant voor zijn leeftijd, is 14 jaar oud en zit in de tweede klas van de havo. Naast zijn postuur onderscheidt hij zich ook op andere gebieden van zijn medeleerlingen. Zo houden zijn klasgenoten van voetballen, maar Jankarel niet, hij speelt in zijn vrije tijd blokfluit en gaat ook nog naar jazzballet. Veel van zijn klasgenoten verblijven tijdens de pauze rondom de fietsenstalling en roken hier stiekem hun eerste sigaretten. Jankarel doet daar niet aan mee en zondert zich af. Op een dag nadat de lessen zijn afgelopen wordt Jankarel buiten het schoolterrein opgewacht door Victor en een drietal andere jongens. Victor zit één klas hoger dan Jankarel en is juist grof en groot voor zijn leeftijd. Hij houdt Jankarel tegen, trekt aan zijn jas en noemt hem een mietje en homo. Victor trekt zo hard aan de jas, dat Jankarel valt waarbij zijn jas scheurt. Samen met de andere jongens gaat Victor om Jankarel heen staan en zegt op zeer dreigende wijze dat hij morgen echt zijn verdiende loon als homo krijgt en in elkaar geslagen zal worden. Ook wordt gezegd dat hij dat kan voorkomen door vijftig euro te betalen. Na dit dreigement laten ze Jankarel met rust die bang naar huis gaat maar daar niets over het incident vertelt. Jankarel neemt de volgende dag vijftig euro mee naar school. Na afloop van de lessen probeert hij via een andere uitgang de vier jongens te ontwijken. Dat mislukt echter en op een gegeven moment staan zij weer dreigend om Jankarel heen. Deze begrijpt dat het menens is en nadat Victor heeft gevraagd of hij geld bij zich heeft, overhandigt de angstige Jankarel het biljet van 50 euro. Hij wordt daarna nog even uitgescholden voor mietje en er wordt gedreigd dat hij nog meer zal moeten betalen, maar verder laten ze hem, tot zijn grote opluchting, ongeschonden naar huis gaan. Opdracht: a. Het betalen van vijftig euro door Jankarel is gedrag. Zet dit gedrag van Jankarel in een S-O-R-C-schema. b. Zet ook het afpersgedrag van Victor in een S-O-R-C-schema. Bespreek je antwoorden met je medestudenten en eventueel de docent. Het antwoord op deze vragen kun je vinden door op onderstaande knop te klikken. Antwoord bij opdracht 7 Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 4 Opdracht 8 (verwerken en ervaren) Doel: Het doel van de opdracht is na te gaan en te ervaren hoe een identieke situatie door mensen verschillend ervaren kan worden. Door het maken van de oefening en het bespreken van de antwoorden met medestudenten zul je meer begrip ontwikkelen voor uiteenlopende interpretaties. Instructie: De kern van het S-O-R-C-model is het begrip O van organisme. Mensen, zo wordt in dit model gesteld, reageren niet zozeer op de kenmerken van een stimulus, maar op de gedachten en interpretaties die zij hebben bij een stimulus. Met andere woorden: mensen interpreteren eenzelfde situatie op uiteenlopende wijzen, ze geven er verschillende labels aan. Deze labels zijn vaak te begrijpen vanuit de geschiedenis, kennis en verwachtingen van de persoon die de label geeft. Lees eventueel opnieuw paragraaf 3.4.4 en daarna onderstaand verhaaltje. Je loopt over straat op een winderige, donkere herfstavond. Er zijn vrijwel geen mensen op straat. Je bent op weg naar een vriend. De wolken schieten langs de maan en het is guur. Uit een shoarmazaak op de hoek van de straat stapt een man. Hij ritst zijn jas dicht, kijkt om zich heen en ziet jou aan komen lopen. Hij stapt op je af en zegt: ‘Mag ik je iets vragen’? Je stopt en zegt: ‘Ja hoor, wat is er?’. En de man zegt: ‘Kun je me vertellen waar de dichtstbijzijnde shoarmazaak is?’ Beantwoord de volgende vraag: Hoe interpreteer jij deze situatie of, met andere woorden, welk label geef je eraan? Vergelijk jouw antwoord met dat van medestudenten. Als er verschillende interpretaties zijn, probeer er dan achter te komen waarop deze gebaseerd zijn. Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 5 Antwoord bij opdracht 3 • • • • • • • Bij automutilatie kunnen twee leerprocessen een rol spelen: operant conditioneren en model-leren. Probeer zelf te formuleren hoe deze leerprocessen kunnen verlopen. Extreme angst voor wespen kan door middel van alle leerprincipes geleerd zijn. Probeer zelf te formuleren hoe deze leerprocessen kunnen verlopen. Het tandenpoetsen van een klein kind kan met twee leerprocessen verklaard worden: operant conditioneren en model-leren. Probeer zelf te formuleren hoe deze leerprocessen kunnen verlopen. Het zuiggedrag bij het zien van een fles is te verklaren met klassiek conditioneren. Probeer zelf te formuleren hoe dit leerproces verloopt. Het vertonen van meer meisjesachtig gedrag door Tineke kan met twee leerprocessen verklaard worden: operant conditioneren en model-leren. Probeer zelf te formuleren hoe deze leerprocessen kunnen verlopen. De hardnekkigheid van het verslavingsgedrag van Rogier kan verklaard worden met behulp van het operant conditioneren. Probeer zelf te formuleren hoe dit leerproces kan verlopen. Het koopgedrag van Sjaak is in de eerste week te verklaren met behulp van het model-leren, in de tweede week is het te verklaren met behulp van het operant conditioneren. Probeer zelf te formuleren hoe deze leerprocessen kunnen verlopen. Terug Antwoord bij opdracht 5 De vroegste herinneringen van mensen verschillen natuurlijk, zowel qua inhoud als tijdstip. De meeste mensen kunnen zich geen voorvallen herinneren die plaatsvonden voor hun derde verjaardag. Dit komt omdat herinneringen betekenisvol worden opgeslagen en dit gebeurt meestal met behulp van taal. Pas als de taal goed ontwikkeld is, kan er veel onthouden worden. Deze mogelijkheid ontwikkelt zich bij de meeste mensen na de derde verjaardag. Daarnaast is de gebeurtenis van belang. Eerste herinneringen zijn vaak emotionele herinneringen zoals een feestje, een onprettig gevoel (huilen omdat een kind zijn moeder niet kon vinden) enzovoorts. In het vinden en bespreken van de voorbeelden kun je je ook afvragen of sommige zaken ‘herinnerd’ worden omdat daar foto’s van bestaan en er veel over gesproken werd of dat iemand het zich ècht weet te herinneren. Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 6 Antwoord bij opdracht 7 Het gedrag (R = respons) van Jankarel is het betalen van 50 euro. Dit gedrag wordt uitgelokt door een stimulus en wel het dreigende gedrag van Victor en zijn kornuiten. Hoewel in de casus niet staat wat Jankarel denkt bij het dreigende gedrag van Victor is dit wel in te vullen. Hij zal het als reëel gevaar inschatten want hij is bang en neemt de volgende dag het gevraagde geld mee. De consequentie (op korte termijn) van het gedrag van Jankarel is, dat het gevaar voorlopig is geweken. Hij wordt niet mishandeld door de medeleerlingen. Dit is overigens een negatieve beloning: dreigend gevaar wordt weggenomen. Of de strategie van Jankarel ook op langere termijn belonend is, wordt niet vermeld. Er bestaat natuurlijk een grote kans dat hij opnieuw wordt afgeperst. In schema ziet het er als volgt uit: Stimulus: Organisme: Respons: Consequentie: een dreigende en brute Victor samen met drie andere leerlingen angstige gedachten bij Jankarel betalen van vijftig euro het gevaar is voorlopig geweken, Jankarel wordt niet in elkaar geslagen Ook van het gedrag van Victor is een analyse te maken: zijn gedrag (R = respons) bestaat uit het bedreigen en afpersen van Jankarel Dit gedrag wordt uitgelokt (Stimulus) door een aantal kenmerken van Jankarel. Deze is klein voor zijn leeftijd en ziet er in de ogen van Victor zwak uit en heeft weinig contact met andere leerlingen. Belangrijker als uitlokkende factor zijn de gedachten die Victor heeft over Jankarel. Hoewel ook dit niet in de casus staat beschreven is dit wel te bedenken. Hij vindt Jankarel kennelijk afzichtelijk en zwak en heeft weinig wroeging over zijn daden. De consequentie van zijn gedrag is het krijgen van 50 euro en wellicht ook aanzien bij de meelopers. Dit is in de terminologie van de leerpsychologie een positieve beloning voor Victor en zijn medestanders. In schema ziet het er als volgt uit: Stimulus: Organisme: Respons: Consequentie: een kleine, jongere, zwakke en eenzame leerling: Jankarel Jankarel is een makkelijke prooi en niemand geeft om hem want het is een mietje afpersen, bedreigen een makkelijk verdiende 50 euro Terug Psychologie voor de praktijk © Uitgeverij Coutinho 2004 7