Marketingmanagement Serienummer: Licentie: Voor het activeren van de licentie kijk op pagina 6 van dit boek. Te activeren tot: Colofon Uitgeverij: Edu’Actief b.v. Meppel Auteurs: Rick van Midde en Lex Kroes Redactie: Edu’Actief b.v. Meppel Inhoudelijke redactie: R. van Midde Vormgeving: Edu’Actief b.v. Meppel Illustraties: Edu’Actief b.v. Meppel R. van Midde Marketingmanagement ISBN: 978 90 3722 207 4 NUR: 164 Trefwoord: leermiddelen; mbo; Marketingmanagement Copyright © 2015 Edu'Actief b.v. Meppel Postbus 1056 7940 KB Meppel Tel.: 0522-235235 Fax: 0522-235222 E-mail: [email protected] Internet: www.edu-actief.nl Eerste druk/eerste oplage Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Inhoud Voorwoord 5 1. Marktontwikkelingen 7 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 Inleiding De marketingomgeving De micro-omgeving De meso-omgeving De macro-omgeving SWOT-analyse Begrippen 7 8 9 12 17 19 22 2. De externe analyse 25 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 Inleiding De omvang en samenstelling van de vraag Het afnemersgedrag De opbouw van de vraag De concurrentie Overige factoren Begrippen 25 25 27 36 39 41 43 3. De interne analyse 47 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 Inleiding Doel De analyse van de organisatie De analyse van je afnemers De analyse van je producten en je concurrentie De inzet van de marketinginstrumenten De financiële analyse Begrippen 47 47 48 49 50 52 53 54 4. Strategische beslissingen 57 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 Inleiding De strategische marketingbeslissingen De strategische marketingdoelstelling De groeistrategie Product-marktcombinaties De marktstrategie Positioneringsstrategie Marktonderzoek Begrippen 57 58 59 61 63 63 65 66 70 5. Het productbeleid 73 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 Inleiding De productmix Het product Assortiment Productlevenscyclus Merkenbeleid Merkindeling Adoptieproces Begrippen 73 73 74 75 79 80 82 87 89 95 6. Het prijsbeleid 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 Inleiding Toegevoegde waarde Functies van prijs Prijsstellingsmethoden Prijsdiscriminatie Psychologische prijsstelling Introductieprijs Afroomprijsstrategie Penetratieprijsstrategie Begrippen 95 96 96 97 99 101 102 102 103 104 7. Distributie 107 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 Inleiding De distributie van goederen in het algemeen Distributiebeleid De lengte van je distributiekanaal Het kiezen van het type distribuant De distributie-intensiteit Pull- of pushstrategie Begrippen 107 108 110 114 117 118 119 121 8. Het promotiebeleid 125 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 Inleiding Communicatie Offline media Mediakeuze Reclame als voorbeeld Presentatie Begrippen 125 126 136 141 146 154 170 Begrippenindex 179 Voorwoord Scoren.info Voor je ligt een bronnenboek dat hoort bij de methode Scoren.info. Scoren.info is de methode voor commerciële opleidingen op niveau 3 en 4. De opleidingen zijn: • Commercieel medewerker (niveau 3) • Junior accountmanager (niveau 4) • Vestigingsmanager groothandel (niveau 4) • Assistent-manager internationale handel (niveau 4) Kwalificatiedossier Uiteraard worden aan de opleiding eisen gesteld met betrekking tot het uitvoeren van het beroep. De eisen die aan jou worden gesteld om in een bepaald beroep aan de slag te kunnen, staan vermeld in een zogenaamd kwalificatiedossier. In dit kwalificatiedossier staan de kerntaken vermeld. Kerntaken zijn de belangrijkste taken die in een beroep voorkomen. Om deze kerntaken goed onder de knie te krijgen moet je werkprocessen uitvoeren en competenties ontwikkelen. Werkprocessen zijn eigenlijk werkzaamheden die je dagelijks moet uitvoeren. Om dat goed te kunnen doen moet je allerlei kwaliteiten ontwikkelen, zoals samenwerken, luisteren, initiatief nemen, vakkennis ontwikkelen en omgaan met stress. Dat noem je competenties. De bronnenboeken en de inhoud van de website van de methode Scoren.info zullen je hierbij helpen. Hoe werkt de methode? De methode bestaat uit bronnenboeken en een website. Voor elke opleiding heb je een aantal bronnenboeken nodig. In deze bronnenboeken wordt de belangrijke basistheorie beschreven en worden begrippen uitgelegd. Op de website vind je in het Opdrachtenmagazijn de opdrachten en extra bronmateriaal onder Bronnen. Deze website kun je bereiken via www.scoren.info. Het Opdrachtenmagazijn In het Opdrachtenmagazijn vind je kennisvragen, inzichtopdrachten, opdrachten waarvoor je in actie moet komen en casussen. Deze zijn onderverdeeld per opleiding, kerntaak, boek en hoofdstuk. Je kunt op verschillende manieren met het Opdrachtenmagazijn werken. Je kunt bijvoorbeeld eerst een hoofdstuk uit je bronnenboek afronden en daarna in het Opdrachtenmagazijn de bijbehorende opdrachten gaan maken. Maar je kunt ook beginnen met de opdrachten en het bronnenboek erbij pakken als je extra informatie nodig hebt. Door middel van de zoekoptie aan de linkerkant van het scherm kun je de juiste opdrachten gemakkelijk terugvinden – het zoeken, selecteren en filteren van opdrachten. De opdracht kun je van de website downloaden en in Word maken. Daarna kun je de opdracht uitprinten of opslaan. Voordat je begint met het maken van de opdrachten, moet je dit even overleggen met je docent. Hij zal je vertellen hoe je precies met de opdrachten aan de slag moet. Tip Lees in de Helpfunctie op de website goed na hoe alles precies werkt. Bronnen Bij sommige opdrachten of activiteiten uit het Opdrachtenmagazijn heb je hulpmiddelen nodig. Dit kan een filmpje zijn, een geluidsfragment of een link naar een website. Deze hulpmiddelen staan onder het kopje ‘Bronnen’. Deze kun je door middel van de zoekoptie aan de linkerkant ook weer makkelijk terugvinden. Daarnaast staan er ook per opleiding en kerntaak hyperlinks naar de websites en links naar leuke ondersteunende filmpjes op YouTube. Deze staan soms niet direct in verband met een opdracht, maar zijn wel leuk en interessant om te bekijken op het moment dat je met een bepaald hoofdstuk bezig bent. Ook wordt er vanuit de bronnenboeken naar filmpjes en hyperlinks verwezen. Inloggen Bij Scoren.info hoort een licentie die toegang geeft tot de website www.scoren.info. Op deze website vind je opdrachten, filmpjes en hyperlinks. De licentie moet je eerst activeren. Het activeren gaat als volgt: • Ga naar licentie.edu-actief.nl. • Op deze pagina staan vier lege vakken. Vul hier de licentie in die je bij dit product hebt gekregen. De licentie bestaat uit 4 maal 6 tekens en is niet hoofdlettergevoelig. • Klik op de knop ‘Activeren’ en volg de verdere instructies op de website. Met behulp van je gebruikersnaam en wachtwoord kun je inloggen op www.scoren.info. Voer je gebruikersnaam en wachtwoord rechtsboven op de website in. Vervolgens krijg je toegang tot het Opdrachtenmagazijn en de Bronnen. Je gebruikersnaam en wachtwoord zijn na het activeren van de licentie twaalf maanden geldig op www.scoren.info. Veel succes! Marktontwikkelingen 1. Marktontwikkelingen 1.1 Inleiding De wereld om een bedrijf heen is groot en verandert voortdurend. Die veranderingen gaan soms heel snel. Denk maar aan de snelheid waarmee de smartphone voor veel mensen een onmisbaar onderdeel geworden is van hun leven. Wil je weten hoe snel dingen kunnen veranderen? Ga dan naar www.scoren.info. Daar vind je bij de bronnen het filmpje ‘Mobiel bellen in 1999’. Er zijn natuurlijk ook veranderingen in de maatschappij die langzamer gaan. Je kunt bijvoorbeeld denken aan de invoering van het rookverbod, waar jaren van discussie aan vooraf zijn gegaan. Jij moet deze maatschappelijke ontwikkelingen herkennen en op waarde schatten. De informatie die dat oplevert, kan belangrijk zijn voor je marketingen salesactiviteiten. Als junior accountmanager, vestigingsmanager groothandel of assistent-manager internationale handel is het belangrijk dat je inzicht hebt in de ontwikkelingen in de markt. Hoe zit het met: • de vraag naar jouw producten? • nieuwe producten? • nieuwe aanbieders? • mogelijkheden op buitenlandse markten? Een manager kan die ontwikkelingen analyseren en evalueren en daaraan conclusies verbinden. Om te weten hoe jouw bedrijf ervoor staat, kijk je naar: • je eigen organisatie • de sector of branche • de nationale of internationale ontwikkelingen. 7 Autobedrijf stapt in fietsen: 'De markt verandert' Pon, de grootste auto-importeur van Nederland, kocht in korte tijd grote fietsmerken. Waarom? ‘Wij willen mobiliteit bieden wanneer jij dat wenst’, zegt Raymond Gense van Pon. De meeste mensen zullen Pon kennen als auto-importeur van onder andere Audi en Volkswagen. De laatste jaren heeft Pon bekende fietsmerken als Gazelle, Cervélo en het Duitse Derby Cycles gekocht. Waarom? ‘Wij verkopen producten waar mensen mobiel mee zijn. Als handelshuis moesten we altijd maar afwachten waar de fabrikanten mee zouden komen. Door de overnames zijn we producent geworden: we zitten nu zelf aan het roer. Dat is belangrijk omdat de markt aan het veranderen is. De verstedelijking zet door en steden zijn steeds minder goed bereikbaar per auto, er zijn problemen met luchtkwaliteit en parkeren. Ook het bezit vinden mensen steeds minder belangrijk, ze willen delen. Je kunt afwachten en Nederland fietsland. kijken hoe lang je het volhoudt met alleen auto’s verkopen. Of je kunt kijken hoe je voor iedereen de juiste mobiliteit kunt aanbieden. Dat kunnen auto’s zijn maar ook fietsen en elektrische fietsen. Of een combinatie van auto en fiets.’ Bron: www.vogelvrijefietser.nl. 1.2 De marketingomgeving Om de markt zo goed mogelijk in kaart te brengen, moet je als (assistent-)manager een heleboel zaken kunnen analyseren. Je onderzoekt nauwkeurig je product, markt, klanten, concurrenten, branche en nog veel meer. Een van de eerste stappen die jou kan helpen bij het filteren van informatie, is het in kaart brengen van de omgeving van je bedrijf. Dit noem je de marketingomgeving. De marketingomgeving kun je onderverdelen in de micro-, meso- en macro-omgeving. Ook 8 Marktontwikkelingen kun je kijken naar de mate van invloed op en beheersbaarheid van de omgeving. Je spreekt dan van de interne factoren en externe factoren. Interne factoren spelen zich binnen een organisatie af en externe factoren buiten de organisatie. Omgeving Intern/extern Beheersbaar Beïnvloedbaar Micro Intern Ja Ja Meso Extern Nee Redelijk tot niet Macro Extern Nee Niet De marketingomgeving. 1.3 De micro-omgeving Tijdens de analyse van de interne omgeving kijk je van binnen naar buiten. Wat doen wij en is dat zoals de buitenwereld dat wil? Zo kun je zien wat de sterktes en zwaktes van een organisatie zijn. De sterktes in je organisatie gebruik je om een aantrekkelijk aanbod voor je klanten te bieden. De zwaktes in de organisatie pak je aan, anders loop je de kans dat concurrenten je hierop aanvallen. 9 Om de micro-omgevingsfactoren in kaart te brengen, kijk je naar het bedrijf zelf. Je spreekt daarom ook wel van de interne factoren of beheersbare factoren. Beheersbaar betekent dat je de factoren op termijn kunt veranderen. Deze factoren hebben betrekking op de organisatie zelf en op de verschillende afdelingen. Om die factoren in kaart te brengen kun je beginnen met het inzichtelijk maken van de organisatiestructuur. In de organisatiestructuur geef je aan hoe de te verrichten werkzaamheden in een bedrijf ingedeeld zijn in functies (en dus ook in taken), met de daarbij behorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Ook de daarbij behorende communicatiekanalen behoren tot die structuur. Je geeft de organisatiestructuur meestal weer in een organisatieschema of organigram. In het organigram kun je zien hoeveel afdelingen er zijn en hoe deze heten, welke functies er zijn en wie wat te vertellen heeft over wie. De organisatiestructuur ligt voor langere tijd vast en bepaalt in hoge mate de slagkracht en flexibiliteit van een bedrijf. In een platte organisatie met weinig hiërarchische niveaus zijn de communicatiekanalen kort. In een steile organisatie met veel niveaus loopt de top-downcommunicatie over veel schijven. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor een bedrijf. De kans op vervorming van de boodschap is bijvoorbeeld groter dan bij een platte organisatie. Daarom zijn kleine, innovatieve bedrijven in groeimarkten soms in het voordeel ten opzichte van grote organisaties. Zij kunnen razendsnel beslissen en zijn over het algemeen vaker bereid om risico’s te nemen. Denk maar aan Instagram, de mobiele app waarmee je foto’s en video’s kunt uitwisselen. In april 2012 kocht Facebook het populaire Instagram op voor rond de één miljard dollar. Er waren toen meer dan dertig miljoen ingeschreven gebruikers van Instagrams website voor foto's. Instagram had op dat moment slechts twaalf medewerkers! Functies of afdelingen Alle commerciële organisaties functioneren op dezelfde manier. Je koopt kapitaalgoederen en grond- en hulpstoffen. Hiermee maak je goederen en/of diensten en deze verkoop je vervolgens aan de afnemer. Tijdens dit proces hoop je waarde te creëren, zodat je winst kunt maken. Met andere woorden: je verkoopt je product voor meer geld dan het maken van het product gekost heeft. Je hebt dan te maken met de volgende bedrijfsfuncties: • inkoop • verkoop • productie • logistiek • personeel • financiën • marketing • onderzoek en ontwikkeling. In de praktijk zijn de verschillende bedrijfsfuncties de verschillende afdelingen in een organisatie. Afhankelijk van de bedrijfstak of branche zijn de individuele bedrijfsfuncties meer of minder van belang. Zo zal voor een groothandel de inkoop en de logistiek van groot belang zijn. Voor een dienstverlener is de inkoop van ondergeschikt belang. Ook de grootte van de organisatie heeft invloed op de bedrijfsfuncties. Het is belangrijk dat je op de hoogte bent van de mogelijkheden en de onmogelijkheden die de verschillende bedrijfsfuncties bieden. Ongeacht de bedrijfstak of branche is een goede 10 Marktontwikkelingen onderlinge afstemming van de diverse bedrijfsfuncties belangrijk. Het komt namelijk maar al te vaak voor dat de onderlinge afstemming te wensen overlaat. Elke afdeling is een ‘bedrijfje’ op zich en weet niet waar de andere afdelingen zich mee bezighouden. Beperkingen De bedrijfsfuncties kun je niet los zien van de bedrijfsinterne beperkingen. Deze beperkingen hebben altijd te maken met de beschikbare maar altijd schaarse middelen. Je moet dan denken aan: • geld Voor het ontwikkelen en uitvoeren van het marketingbeleid is geld nodig. Sinds de kredietcrisis is geld lenen veel moeilijker geworden, ook voor bedrijven. Veel plannen belanden in de prullenbak door gebrek aan geld. • personeel Bij personeel als beperkende factor moet je denken aan de knowhow van het bestaande personeelsbestand. Maar ook het aantrekken van gekwalificeerd personeel kan een probleem zijn. Denk aan het tekort aan technisch personeel. Ook de kwaliteit van het management kan een beperkende factor zijn. • techniek De bestaande techniek (productiemethoden, kennis) die een bedrijf in huis heeft, kan een beperkende factor zijn. Veel uitbreidingsplannen stranden hierdoor, ook omdat de kennis ontbreekt om nieuwe technieken in te zetten. • grond- en hulpstoffen Een gebrek aan grond- en hulpstoffen kan de continuïteit van je bedrijf in gevaar brengen. Met gebrek bedoelen we hier niet dat je geen grond- en hulpstoffen meer zou kunnen krijgen, maar dat ze duur worden, omdat de vraag groot en het aanbod laag is. • marketing Het gebrek aan kennis van de doelgroep kan dodelijk zijn voor een bedrijf. Net als het gebrek aan de juiste marketingkennis om bestaande en nieuwe markten doeltreffend te bewerken. Organisatiecultuur De blauwdruk kan nog zo mooi zijn, maar het zijn de medewerkers die bepalen of het functioneert of niet. Die delen, als het goed is, een bepaalde bedrijfs- of (beter) organisatiecultuur. De organisatiecultuur kun je zien als de gemeenschappelijke verzameling van normen, waarden en gedragsuitingen binnen een organisatie. De cultuur van een bedrijf weerspiegelt de ideeën van de medewerkers over de organisatie, de door hen te verrichten werkzaamheden en hun functioneren. De organisatiecultuur (ook wel: bedrijfscultuur) bepaalt daarmee in feite hoe de organisatie functioneert. In het verlengde van het begrip ‘cultuur’ ligt het begrip ‘identiteit’. De identiteit van een organisatie bepaal je door de manier waarop het bedrijf zichzelf ziet en hoe dat zich aan anderen presenteert. Het imago is het beeld dat de organisatie bij buitenstaanders oproept. Als de identiteit op het imago aansluit, bevordert dit de verbondenheid van de medewerkers met de organisatie. Het personeel is trots op het bedrijf. Op deze manier ’werk’ je aan een gunstige organisatiecultuur; er ontstaat een sterke cultuur. Bij een sterke cultuur zijn er veel gedeelde waarden en normen, bij een zwakke cultuur zijn die afwezig. 11 1.4 De meso-omgeving In de micro-omgeving kijk je naar de interne omgeving van een organisatie. Ook de externe omgeving kan veel informatie opleveren. Tijdens de analyse van de externe omgeving komen de kansen en bedreigingen naar voren. De externe omgeving bestaat uit de meso-omgeving en de macro-omgeving. De factoren die in de meso-omgeving een rol spelen, vinden hun oorsprong in de bedrijfstak, -sector of -branche waartoe het bedrijf behoort. Vaak staat de organisatie hier rechtstreeks mee in contact. De meso-omgevingsfactoren kun je, in tegenstelling tot de interne factoren, niet beheersen; ze komen van buiten de organisatie. Ook kun je deze factoren bijna niet beïnvloeden. Als bedrijf heb je bijvoorbeeld veel te maken met de gemeente, maar je kunt de gemeente niet beheersen en de invloed die je erop hebt is ook zeer minimaal. De meso-omgeving kun je verdelen in de marktgroepen en de publieksgroepen. Marktgroepen Een marktgroep is een organisatie waar je van koopt, aan verkoopt of mee concurreert. Er zijn vier marktgroepen: • afnemers • leveranciers • concurrenten • handelsschakels. Afnemers Afnemers of klanten zijn degenen die de producten kopen. Binnen het marketingconcept draait het om de wensen en behoeften van de afnemers. Voor jou is het dus belangrijk om goed te weten voor wie je bedrijf goederen maakt en/of diensten levert. Unilever bijvoorbeeld maakt producten voor consumenten zonder rechtstreeks aan de consument te verkopen. De verkoop is bijvoorbeeld in handen van supermarkten. Voor Unilever is het dus vooral van belang om de wensen en behoeften van de consument te kennen. Het analyseren van de afnemer noem je de afnemersanalyse. In de afnemersanalyse probeer je antwoorden te vinden op vragen als: • Wie koopt en wie beslist over de koop? • Waar wordt gekocht? • Waarom koopt men ons product? Of waarom niet? • Welke productvoordelen of -eigenschappen zijn voor kopers belangrijk? Wil je weten wat voor soort klant je in de nabije toekomst kunt verwachten? Ga dan naar www.scoren.info. Daar vind je bij de bronnen: • Shopping 2020 – hoe shopt de klant in 2020? • Shopping 2020: de oriënterende consument! • The New Customer Journey: Is B2B Becoming the New B2C? 12 Marktontwikkelingen Leveranciers Je bedrijf moet inkopen om te kunnen ‘draaien’. Er zijn drie redenen om in te kopen: • inkopen van producten om deze weer door te verkopen • inkopen van grondstoffen, hulpstoffen en halffabricaten • inkopen om de eigen productie en verkoop te realiseren of te verbeteren. Jouw bedrijf koopt grond- en hulpstoffen, halffabricaten, kapitaalgoederen of diensten in bij andere organisaties. Deze andere bedrijven zijn je leveranciers. Zij doen hun best om hun product aan jou te verkopen. Ze doen veel om je als klant te krijgen en te behouden. Maar als koper ben je ook afhankelijk van je leveranciers. Leveren ze wel op tijd, zijn hun producten in goede staat, is de prijs-kwaliteitverhouding in orde? Daarom is het van belang dat je een leveranciersanalyse uitvoert om te bepalen met welke leveranciers je wilt samenwerken. Natuurlijk ga je voor je grond- en hulpstoffen, die vaak voor een groot deel de kostprijs bepalen, meer onderzoek doen dan voor de kantoorartikelen die je nodig hebt op de administratieafdeling. Concurrenten Concurrenten zijn andere organisaties die hun product aan dezelfde potentiële afnemers willen verkopen. En omdat potentiële afnemers hun geld maar één keer kunnen besteden, vormen alle concurrenten een bedreiging voor je bedrijf. Het is dus belangrijk om de concurrentie goed in de gaten te houden. In de concurrentieanalyse vergelijk je de belangrijkste concurrenten met jouw bedrijf en met elkaar. De belangrijkste onderwerpen van deze analyse zijn: • doelstellingen van de concurrenten Wat willen ze realiseren? • strategie van de concurrenten Hoe willen ze het doel of de doelen bereiken? • resultaten van de concurrenten Bijvoorbeeld de marktaandelen of omzetten die ze nu behalen. • sterktes en zwaktes van elke concurrent. Handelsschakels Een aparte groep in de meso-omgeving zijn de handelsschakels. Een handelsschakel is een onderdeel van de bedrijfskolom. Je vindt ze dus zowel aan de inkoopkant als aan de verkoopkant. Over het algemeen is de doelstelling van handelsschakels om het voor de volgende schakel in de bedrijfskolom makkelijker en aantrekkelijker te maken om te kiezen en te kopen. Handelsschakels zijn de wederverkopers en intermediairs. Het verschil tussen een wederverkoper en een intermediair zit in het wel of niet eigenaar zijn van de te verhandelen producten. Een wederverkoper wordt eigenaar van de producten en verkoopt deze door. Voorbeelden van wederverkopers zijn de groothandel, detailhandel, importeur en exporteur. Een intermediair wordt geen eigenaar van de producten en krijgt een vergoeding voor de geleverde producten. Voorbeelden van intermediairs zijn een (handels)agent, commissionair, transportbedrijf of opslagbedrijf. Er zijn ook importeurs en exporteurs die geen eigenaar worden, dan zijn het intermediairs. Voor jou is het belangrijk om ook deze partijen te kennen, zodat je een goede keuze kunt maken wat betreft met welke handelsschakels je in zee wilt gaan. 13 De macht van de producent versus de macht van de wederverkoper Leveranciers niet blij met HEMA Leveranciers van HEMA zijn niet blij met het bedrijf omdat ze met terugwerkende kracht korting moeten geven over hun omzet over 2013. Ook verlengt HEMA de betalingstermijn met ingang van april. Dat heeft HEMA gisteren op de leveranciersdag aan aanleverende bedrijven laten weten. Bron: nos.nl. Vijfkrachtenmodel van Porter Een hulpmiddel dat je kunt gebruiken op mesoniveau bij de externe analyse, is het vijfkrachtenmodel van Porter: Vijfkrachtenmodel van Porter. Met dit model kun je de concurrentiekracht van jouw bedrijfstak in beeld brengen. Porter onderscheidt vijf krachten die de concurrentiekracht en aantrekkelijkheid van een bedrijfstak/branche bepalen: 1. de dreiging van nieuwe toetreders tot de markt Kunnen nieuwkomers gemakkelijk mijn markt betreden of zijn er belemmeringen? 2. de macht van afnemers Is er concentratie van inkoop? Zijn er veel verschillende afnemers of juist weinig? Hebben we een speciaal product of een standaardproduct? Wat is de mate van transparantie: volkomen transparant of juist niet? 3. de mate waarin substituten verkrijgbaar zijn Is ons product uniek of kan de klant gemakkelijk overstappen op een ander gelijkwaardig product? 4. de macht van leveranciers Zijn er veel of weinig leveranciers, is een verandering van leverancier mogelijk (zonder al te veel kosten) of hebben de leveranciers specialistische kennis in huis? 5. de interne concurrentie van de bestaande spelers op de markt Is er rust op de markt of is er veel concurrentie? 14 Marktontwikkelingen Concurrentiestrategieën Porter ziet concurrentie als een doorslaggevende factor. Je kunt nog zulke mooie andere doelstellingen hebben, maar als je in de concurrentie onderuitgaat, zal je onderneming niet erg winstgevend zijn. Porter onderscheidt drie verschillende concurrentiestrategieën voor succesvol ondernemen: • kostenleiderschap • differentiatiestrategie • focusstrategie. Kostenleiderschap Een onderneming die op haar markt kostenleider is, heeft een lager kostenniveau dan al haar concurrenten. Dat is een groot voordeel. Hierdoor kan de winstmarge hoger zijn en kan de kostenleider ook makkelijker investeren dan de concurrentie en meer geld besteden aan promotie en customer service. Deze organisaties houden zich nauwelijks bezig met een-op-eenrelaties met klanten. Binnen deze organisaties loopt alles via strakke procedures. Alles is gericht op efficiency, waardoor kosten gedrukt kunnen worden en een lage verkoopprijs kan worden gerealiseerd. Er wordt ingekocht in grote volumes tegen scherpe prijzen en alles is zo veel mogelijk gestandaardiseerd. Voorbeelden van organisaties die deze strategie volgen, zijn McDonald's en Aldi. Differentiatiestrategie Ondernemingen die de differentiatiestrategie nastreven, zijn gericht op het beste (unieke) productaanbod voor de klant. Met de verschillende producten kan de onderneming zich richten op verschillende marktsegmenten. Bij deze strategie past ook regelmatig komen met nieuwe producten. Voorbeelden hiervan zijn Apple en Nike. Deze bedrijven nemen grote risico’s. De investeringen voor het ontwikkelen zijn hoog en er is geen garantie dat de producten een succes worden. Maar als de producten aanslaan en het bedrijf is daadwerkelijk productleider op de markt, zijn de verdiensten ook groot. Om de risico’s te verkleinen, doen ze veel marktonderzoek voordat producten doorontwikkeld worden. Focusstrategie De derde strategie is de focusstrategie. De onderneming focust zich op iets waarin ze goed is. Bijvoorbeeld op één product of een beperkt aantal producten, of op één marktsegment of een beperkt aantal marktsegmenten. Zo leert de onderneming dat marktsegment heel goed kennen. Het concurrentievoordeel is dat het voor veel andere ondernemingen moeilijk is om net zo goed bij de behoeften van diezelfde doelgroep aan te sluiten. Porter omschrijft ondernemingen die zich op geen van deze drie strategieën richten als ‘stuck in the middle’. Die zullen niet erg succesvol zijn. Je kunt het ook anders bekijken: een goede focus, differentiatie of kostenleiderschap is een kritische succesfactor. Publieksgroepen Publieksgroepen zijn alle groepen die belang hebben bij het doen en laten van de organisatie, maar geen marktgroep zijn. Een publieksgroep is dus een groep waarmee een bedrijf een relatie heeft, maar waar het bedrijf niet van koopt, aan verkoopt of mee concurreert. Publieksgroepen hebben een oordeel, een mening. Dat noem je de publieke opinie. Op die manier oefenen ze invloed uit op jouw bedrijf. 15 Je kunt de volgende publieksgroepen onderscheiden: • media De media kunnen zowel een positieve als negatieve invloed hebben op je bedrijf. Free publicity (gratis publiciteit) krijg je bijvoorbeeld doordat de media berichten over jouw bedrijf. Free publicity kan ook tegen je werken: zo heeft de jaarlijkse collecte in 2013 van het KWF veel minder opgebracht door de negatieve publiciteit over de stichting Inspire2Live, die Alpe d’HuZes organiseert. • overheid Zowel de plaatselijke als de landelijke overheid heeft belang bij het voortbestaan van je bedrijf. Je kunt dan denken aan belastinginkomsten en werkgelegenheid. Maar jij bent ook afhankelijk van de (plaatselijke) overheid. Denk maar aan vergunningen en de infrastructuur rond je bedrijf. • financiers Jouw bedrijf leent geld of wil misschien geld lenen van financiers, zoals een bank. Om dit geld te kunnen lenen, is een goede relatie met een financier belangrijk. Je moet ervoor zorgen dat je de betalingsverplichtingen nakomt. Een financier wil immers het geleende geld terugzien en de rente op tijd ontvangen. • belangengroepen Een belangengroep komt op voor een bepaalde groep. Ze maakt zich sterk voor een (goed) doel. Denk aan milieuorganisaties, consumentenorganisaties, actiegroepen en vakbonden. De meso-omgeving in kaart brengen is geen eenmalig proces. Door regelmatig contact te houden met de verschillende groepen blijf je op de hoogte. Je kunt dan op tijd ontwikkelingen en veranderingen zien aankomen. De acties van belangenorganisatie Wakker Dier hebben invloed op de bedrijfsvoering in de hele keten, van de boer tot en met de supermarkt. 16 Marktontwikkelingen 1.5 De macro-omgeving Wil je succesvol de markt bewerken, dan moet je op de hoogte zijn van de ontwikkelingen binnen je omgeving. Bij de meso-omgeving is de directe omgeving van belang. Bij de macro-omgevingsfactoren kijk je naar de indirecte omgeving van de organisatie. Kenmerkend voor de macro-omgevingsfactoren is dat ze een grote impact kunnen hebben op je commercieel beleid. Daarnaast kun je ze nooit beïnvloeden of in de hand houden. Je kunt ze dus niet beheersen. Soms zie je de ontwikkelingen vanuit de maatschappij geleidelijk aankomen en heb je voldoende tijd om daarop in te spelen door je commercieel beleid aan te passen. Er zijn ook aanleidingen die plotsklaps optreden en grote gevolgen hebben voor veel bedrijven. Voorbeeld De aandacht voor het milieu, gekoppeld aan het duurzaam ondernemen, is niet uit de lucht komen vallen. Dit is een proces van jaren. Ieder heeft ruim de tijd om op deze ontwikkeling in te spelen. De kredietcrisis vanaf 2007 daarentegen kwam voor velen als een donderslag bij heldere hemel. Met de aanpassing van de eigen organisatie zijn sommigen anno 2015 nog steeds bezig. Door de informatietechnologie zijn wij in staat om het wereldnieuws per minuut te volgen. Aan jou de taak deze informatie te filteren door de volgende vraag te stellen: heeft deze ontwikkeling invloed op mijn huidige en/of toekomstige commerciële beleid? Je vertaalt de ontwikkelingen naar kansen en bedreigingen voor jouw bedrijf. Wat voor de ene organisatie een kans is, kan voor de andere een bedreiging zijn. Ook kun je slim inspelen op een bedreiging door deze om te buigen naar een kans door binnen jouw bedrijf de strategie aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. DESTEP-analyse Om de macro-omgeving in kaart te brengen kun je gebruikmaken van de DESTEP-analyse. De DESTEP-analyse is een hulpmiddel om de macro-omgevingsfactoren te groeperen en te ordenen. De afkorting DESTEP staat voor de verschillende factoren die in de macro-omgeving een rol spelen. Deze factoren zijn: • demografische factoren Demos is volk in het Grieks; de demografie beschrijft het volk. De demografische factoren hebben betrekking op de omvang, opbouw en samenstelling van de bevolking. Afhankelijk van de doelgroep kan per bedrijf de informatiebehoefte ten aanzien van de bevolkingskenmerken verschillen. Als bijvoorbeeld jouw doelgroep uit jongeren bestaat, is inzicht in de mate van de ontgroening van de Nederlandse bevolking een belangrijk item. • economische factoren De economische factoren hebben betrekking op de economie van een land of gebied dat voor je bedrijf van belang is. Hierbij kun je onder andere denken aan inflatie, werkloosheid, inkomensverdeling, import-export en wisselkoersen. 17 Juniraming 2014: economische vooruitzichten 2014 en 2015 De Nederlandse economie groeit dit jaar met ¾%. Volgend jaar is naar verwachting sprake van een licht aantrekkende groei van het bbp naar 1¼%. De inflatie is dit en volgend jaar laag. Het begrotingstekort (EMU-tekort) komt in 2015 naar verwachting uit op 2,2%. Bron: www.cpb.nl. • sociaal-culturele factoren De sociaal-culturele factoren zijn alle ontwikkelingen in de samenleving die te maken hebben met cultuur en leefgewoonten. Je kunt denken aan trends, opvattingen (opinies) en de geldende waarden en normen binnen de maatschappij. Deze factoren kunnen invloed hebben op het koopgedrag van groepen mensen. Maatschappelijke stromingen, maar ook trends, vinden hun oorsprong binnen de sociaal-culturele omgevingsfactoren. Je moet dan denken aan aandacht voor het milieu, aandacht voor het eigen welbevinden en de eigen gezondheid, consumentisme (opkomen voor de rechten van de consument), de integratie van niet-westerse allochtonen, individualisering en veranderende normen en waarden. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) doet continu onderzoek naar de maatschappelijke trends binnen Nederland. • technologische factoren ABN AMRO verwacht dat 3D-geprinte producten de consumentenmarkt vanaf 2014 zullen veroveren. Dat is een voorbeeld van het feit dat technologische ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op je marketingomgeving. Je leeft in een maatschappij waarin de technologische veranderingen nog nooit zo groot waren als nu. Min of meer dagelijks word je geconfronteerd met technologische vernieuwingen die het leven vaak prettiger maken. Wat tien jaar geleden technisch onmogelijk was, is nu de normaalste zaak van de wereld. Denk aan communicatie, productiemethoden en vervoer, maar ook aan de landbouw. Door de veranderingen in de technologie ontstaan nieuwe bedrijven, maar verdwijnen oude bedrijven even hard. Even niet opletten als bedrijf en je mist de boot. • ecologische factoren De ecologische omgevingsfactoren zijn de veranderingen in de fysieke omgeving van een bedrijf en het milieu. Je kunt denken aan het klimaat, het weer, de natuur, de energiebronnen en de zorg om het milieu. Het begrip ‘duurzaam’ is inmiddels goed ingeburgerd in Nederland. Onder invloed van de politiek, het bedrijfsleven en de milieubeweging is ten aanzien van het milieu de publieke opinie veranderd. Aandacht voor het milieu is gemeengoed geworden, al blijkt uit onderzoek onder jongeren dat deze groep een beetje lijdt aan ‘milieumoeheid’. 18 Marktontwikkelingen Klimaatverandering lijkt de Winterspelen de kop te kosten Kunnen we in de toekomst nog wel Winterspelen organiseren? Nieuw onderzoek suggereert dat het lastig zal worden. De meeste steden die in het verleden gastheer waren van de Winterspelen zullen tegen het eind van deze eeuw te warm zijn om de Winterspelen te kunnen organiseren. Bron: www.scientias.nl. • politiek-juridische factoren De politiek-juridische factoren zijn alle ontwikkelingen op overheidsniveau die een bedrijf kunnen beïnvloeden. Je kunt denken aan (nieuwe) wetten, maatregelen, voorschriften, de stabiliteit van de overheid, de invloed van de overheid en het gevoerde beleid. De politiek, met daaraan gekoppeld de wetgeving, heeft grote invloed op de speelruimte van een bedrijf. Bij politiek moet je niet alleen denken aan ‘Den Haag’, maar ook aan de plaatselijke politiek. Ook de provinciale en natuurlijk de Europese politieke besluitvorming kunnen grote invloed hebben op het bedrijfsbeleid en dus op het marketingbeleid. De invloed van de politieke maatregelen is overal aanwezig. Denk maar aan belastingmaatregelen die van invloed zijn op de bestedingen van de consument, de winstbelasting, de accijnzen en andere fiscale maatregelen die invloed hebben op Nederland als vestigingsplaats voor multinationals. Het aantal regels waarmee je rekening moet houden als bedrijf groeit met de dag. Maar ook hier geldt: voor het ene bedrijf werkt het belemmerend, voor een ander bedrijf zijn nieuwe regels een kans. De NieuweWetten-app Altijd op de hoogte van veranderende wetgeving Als ondernemer weten wat er voor u verandert? Installeer de NieuweWetten-app van Antwoord voor bedrijven op uw mobiele apparaat. Deze gratis app attendeert u op wetswijzigingen en nieuwe regels. Belastingzaken, personeel of verkoop? U kiest zelf de onderwerpen die voor u relevant zijn. De app geeft u een melding op maat. Bron: www.antwoordvoorbedrijven.nl, april 2014. 1.6 SWOT-analyse Moderne bedrijven denken en handelen vanuit de behoeften en wensen van hun afnemers. Vanuit deze algemene basis streeft een onderneming haar winstdoelstelling na. Je maakt winst als je omzet groter is dan je kosten. Met name door een goed uitgekiend marketingbeleid moet je de gewenste omzet zien te halen. Daarvoor heb 19 je informatie uit de micro-, meso- en macro-omgeving nodig. Die informatie verkrijg je en gebruik je tijdens het marketingplanningsproces. Schematisch ziet het marketingplanningsproces er als volgt uit: Een bedrijf moet zijn waarde elke dag opnieuw bewijzen. Een onderneming heeft te maken met klanten die wegblijven als ze ontevreden zijn of met concurrenten die klanten willen wegkapen. Kortom, ondernemers en (assistent-)managers moeten elke dag op hun hoede zijn voor mogelijke bedreigingen. Maar je speurt ook naar kansen om de positie van de onderneming te verbeteren. Om dit mogelijk te maken verzamel je informatie uit de markt en beoordeel je deze informatie. Naast de informatie van buiten de eigen organisatie (externe informatie) verzamel je informatie van binnen de eigen organisatie (interne informatie). De extern verkregen informatie laat zien welke gevaren de onderneming bedreigen en welke kansen in de markt ontstaan. Terwijl de intern verkregen informatie laat zien waar de onderneming goed in is (sterke punten van de onderneming) en waarin zij minder goed is (de zwakke punten). 20 Marktontwikkelingen Het onderzoeken en beoordelen van de markt en de eigen onderneming noem je een SWOT-analyse. De afkorting SWOT is afgeleid van de Engelse woorden Strengths (sterktes), Weaknesses (zwaktes), Opportunities (kansen) en Threats (bedreigingen). Voor de onderneming kan de uitkomst van de SWOT-analyse grote veranderingen met zich meebrengen. Verzamelen van informatie Om de SWOT-analyse te kunnen maken, stel je eerst vast welke informatie aanwezig is en welke informatie nog ontbreekt. De ontbrekende informatie kun je door middel van deskresearch (bureauonderzoek) en/of fieldresearch (veldonderzoek) verzamelen. Bij deskresearch verzamel je de gegevens vanuit bestaande databestanden. Bij fieldresearch doe je dat via een praktijkonderzoek. De confrontatiematrix Je hebt behoefte aan de juiste informatie, zodat je met behulp van deze gegevens de juiste beslissing kunt nemen. Zo zoek je eerst informatie over de huidige situatie van de onderneming en bedenk je hoe je vanuit de huidige situatie in een gewenste situatie kunt komen in de toekomst. Je plaatst de gevonden informatie tegenover elkaar, zodat inzichten ontstaan en je beslissingen kunt nemen. Deze koppeling van de sterktes en zwaktes aan de kansen en bedreigingen is een confrontatiematrix. Kansen (O) Bedreigingen (T) Sterktes (S) Hoe kan ik de sterktes gebruiken om de kans te pakken? Hoe kan ik de sterktes gebruiken om de bedreigingen af te weren? Zwaktes (W) Hoe verhinderen de zwaktes mij om de kans te pakken? Hoe verhinderen de zwaktes mij om de bedreiging af te weren? De confrontatiematrix. 21 1.7 Begrippen Afnemersanalyse Analyse van de verschillende (potentiële) afnemers waaraan een organisatie haar producten verkoopt. Een organisatie probeert tijdens deze analyse antwoord te geven op het wie, wat, waar, wanneer en waarom van de afnemer om zodoende potentiële kansen en bedreigingen te ontdekken. Concurrentieanalyse Onderzoek naar kenmerken van ondernemingen die vergelijkbare producten verkopen. Confrontatiematrix Een schematisch overzicht van een SWOT-analyse waaruit je conclusies probeert te trekken voor je marketingstrategie. DESTEP Afkorting voor de indirecte omgevingsfactoren uit de externe analyse. Het staat voor demografische, economische, sociaal-culturele, technologische, ecologische en politiek-juridische ontwikkelingen. DESTEP-analyse Analyse van de verschillende factoren in de macro-omgeving van een organisatie om zo potentiële kansen en bedreigingen te ontdekken. Handelsschakel Elk onderdeel van een bedrijfskolom. Identiteit Hoe de onderneming zichzelf ziet en hoe deze zich tegenover anderen presenteert. Imago Beeld dat iemand van iets heeft. Intermediair Tussenpersoon of organisatie die de handel tussen een bedrijf en andere bedrijven of consumenten makkelijker en aantrekkelijker maakt. Een intermediair wordt geen eigenaar van de verhandelde producten. Leveranciersanalyse Analyse van de (potentiële) leveranciers van een organisatie. Een organisatie probeert tijdens deze analyse antwoord te krijgen op het wie, wat, waar, wanneer en waarom van de leveranciers. Macro-omgevingsfactoren Externe onbeheersbare invloeden vanuit de maatschappij (indirecte omgeving). Marketingomgeving De interne en externe omgeving waarin een organisatie zich bevindt en die voor een organisatie van belang kan zijn. 22 Marktontwikkelingen Marktgroep Een organisatie waar je van koopt, aan verkoopt, mee concurreert of die voor jou bemiddelt bij de verkoop. Meso-omgevingsfactoren Invloeden vanuit de directe externe omgeving waarmee de organisatie vaak in rechtstreeks contact staat (de bedrijfstak, sector of branche). Organisatiecultuur De gemeenschappelijke verzameling van normen, waarden en gedragsuitingen die gedeeld worden door de leden van de organisatie. Publieksgroep Een groep uit de samenleving waarmee een organisatie een relatie heeft, maar waar de organisatie niet van koopt, aan verkoopt of mee concurreert. Publieksgroepen hebben een oordeel, mening of publieke opinie. SWOT-analyse Een analyse van de Strenghts (sterke punten), Weaknesses (zwakke punten), Opportunities (kansen) en Threats (bedreigingen) van een organisatie of product. Vijfkrachtenmodel van Porter Model, ontwikkeld door Porter, waarin je de structurele winstgevendheid verklaart uit de mate en de aard van de concurrentie met betrekking tot een bedrijfstak/branche. Wederverkoper Bedrijf dat goederen inkoopt en deze onbewerkt doorverkoopt. 23 24 De externe analyse 2. De externe analyse 2.1 Inleiding De SWOT-analyse is de start van het marketingplanningsproces. Een SWOT-analyse bestaat uit een interne analyse en een externe analyse. Het doel van de externe analyse is kansen en bedreigingen opsporen. Daartoe onderzoek je: • de omvang en samenstelling van de vraag naar jouw product • het afnemersgedrag bij de aankoop van jouw product • de opbouw van de vraag • de concurrentie • overige factoren. 2.2 De omvang en samenstelling van de vraag De vraag naar producten kun je uitdrukken in hoeveelheden, in euro’s en in aantal vragers. Om misverstanden te voorkomen geef je ook altijd de tijd aan. Voorbeeld In Nederland bedraagt de vraag naar personenauto's 450.000 stuks per jaar. Bij het uitstippelen van je marketing- en salesbeleid is het niet alleen interessant om te weten hoe groot de markt op een bepaald moment is. Je zult zeker ook iets willen zeggen over de ontwikkeling van deze vraag. Om hierop antwoord te kunnen geven, ga je na hoe de vraag is opgebouwd. Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen, bekijk je de vraag vanuit vier verschillende invalshoeken: • Hoeveel bedraagt de effectieve vraag en hoeveel bedraagt de potentiële vraag? • Hoe groot is de primaire vraag en hoe groot is de secundaire vraag? • Welk deel van de vraag is initiële vraag, vervangingsvraag en additionele vraag? • Is sprake van finale vraag of afgeleide vraag? 25 De effectieve vraag en potentiële vraag Als je leest dat in 2014 150.000 Blu-rayspelers zijn verkocht, betekent dit dat de effectieve vraag van spelers in 2014 150.000 stuks is geweest. Om iets te kunnen zeggen over de mogelijkheden om meer stuks te gaan verkopen, moet je weten hoe groot de totale markt kan worden. Deze mogelijke marktomvang noem je de potentiële vraag. De opbouw van de vraag naar vraagsoort. De primaire vraag en secundaire vraag Als je gaat bekijken hoeveel er van iets verkocht is, moet je vooraf kiezen wat je in beeld wilt brengen. Ga je kijken naar het soort product (bijvoorbeeld het aantal fietsen dat verkocht is) of naar een bepaald merk (bijvoorbeeld het aantal mountainbikes van Giant)? Als je vaststelt hoeveel mountainbikes, ongeacht het merk, verkocht zijn, breng je de primaire vraag in beeld. Als Giant vaststelt hoeveel van het merk zijn verkocht, brengt deze fabrikant de secundaire vraag in beeld. De initiële vraag, vervangingsvraag en additionele vraag De mensen die dit jaar een auto kopen, kunnen dit doen ter vervanging van hun huidige auto. In hun ogen is deze dan aan vervanging toe, omdat die technisch versleten of qua model verouderd is. Deze vraag noem je de vervangingsvraag. Er zullen natuurlijk ook mensen zijn die voor het eerst in hun leven zelf een auto aanschaffen. De vraag naar auto's van deze groep noem je de initiële vraag. Ten slotte zijn er mensen die om wat voor reden dan ook een tweede auto aanschaffen. Deze vraag is de additionele vraag. 26 De externe analyse Het verband tussen verschillende vraagsoorten. De finale vraag en afgeleide vraag Consumptie is het uiteindelijke doel van alle productieactiviteiten. Zonder consumptie is er geen productie. Dat blijkt ook uit het feit dat elke schakel binnen een bedrijfskolom goederen voortstuwt in de richting van de consument. Als je bedenkt hoe een consumptiegoed uiteindelijk tot stand komt, kom je al snel tot de conclusie dat hiervoor onder andere grondstoffen, halffabricaten en machines nodig zijn. De vraag naar de soort producten die de industrie gebruikt om consumptiegoederen te maken, noem je de afgeleide vraag, omdat deze bepaald wordt door de vraag naar de consumptiegoederen. De vraag naar de consumptiegoederen zelf heet de finale vraag. 2.3 Het afnemersgedrag Bij het bevredigen van behoeften vinden afnemers bepaalde producteigenschappen en -voordelen belangrijker dan andere. Dit komt tot uitdrukking in de keuze van de producten en in de manier waarop je klant deze producten aanschaft. Hoe beter je op de hoogte bent van het gedrag van je afnemers, hoe beter je erop kunt inspelen, waardoor de kans op succesvol zakendoen toeneemt. Verschillende factoren bepalen het gedrag van afnemers. Hierbij moet je wel een onderscheid maken tussen consumentengedrag (gedrag van finale afnemers, eindgebruikers en consumenten) en industrieel koopgedrag (gedrag van bedrijfsmatige afnemers en bedrijven). Als je kijkt naar het consumentengedrag, maak je weer een onderscheid tussen de koopbeïnvloedende factoren aan de ene kant en het eigenlijke consumentengedrag aan de andere kant. 27 Koopbeïnvloedende factoren van het consumentengedrag Er zijn nogal wat factoren die invloed hebben op het consumentengedrag en die buiten de invloedssfeer van een bedrijf liggen. We onderscheiden op dit punt de volgende groepen: • economische factoren • demografische factoren • sociologische factoren • psychologische factoren. Economische factoren Prijzen van producten en inkomens van klanten zijn economische factoren die het (koop)gedrag beïnvloeden. Als mensen meer gaan verdienen, gaan ze ook meer kopen en andere dingen kopen. Iets dergelijks zie je ook bij prijsontwikkelingen. Voorbeeld Als de prijs van benzine stijgt, kan dit verschillende gevolgen hebben. Zo kan op korte termijn de vraag naar lpg-installaties stijgen of kunnen automobilisten minder kilometers gaan rijden. In beide gevallen leidt dit tot een daling van de vraag naar benzine. Op lange termijn kan het de vraag naar zuinigere auto's stimuleren. Inkomen De hoeveelheid geld waarover een consument beschikt om goederen mee te kopen, is het nominaal inkomen. Nominaal wil zeggen dat je alleen kijkt naar de hoeveelheid euro’s en niet naar de hoeveelheid goederen die je hiermee kunt kopen. Kijk je naar hoeveel goederen iemand voor dat geld kan kopen, dan heb je het over het reëel inkomen. Iemand die € 2.500,- per maand als salaris gestort krijgt, verdient dus nominaal € 2.500,-. Als hij ditzelfde salaris over twee jaar nog steeds verdient, terwijl alles twee keer zo duur is geworden, is zijn nominaal loon nog steeds € 2.500,-. Zijn reële loon is dan echter maar de helft. Als gevolg van de verdubbeling van de prijzen kan hij namelijk nog maar de helft kopen van wat hij eerst kocht. In de praktijk blijken consumenten gevoeliger te zijn voor het nominaal inkomen dan voor het reëel inkomen. Van het inkomen dat een consument in handen krijgt, moet hij een deel uitgeven aan levensmiddelen, aan huur of aflossing en rente van zijn hypotheek en andere gebonden uitgaven. Als hij dan nog een beetje inkomen overheeft, kan hij dit gebruiken om leuke dingen van te kopen. Dit deel van het inkomen noem je het vrij besteedbaar inkomen, ofwel het discretionair inkomen. bruto-inkomen €........... afgedragen inkomstenbelasting en premies €........... netto-inkomen/besteedbaar inkomen €........... vaste lasten €........... discretionair inkomen €........... De opbouw van het inkomen. 28 - - De externe analyse Inkomenselasticiteit Als het inkomen verandert, kan dit invloed hebben op hoeveel goederen consumenten kopen. Het verband tussen een inkomensverandering en de verandering van de gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed druk je uit in de inkomenselasticiteit van de vraag (Evi). De inkomenselasticiteit van de vraag bereken je met behulp van de volgende formule: Inkomenselasticiteit = % verandering van de gevraagde hoeveelheid % verandering van het inkomen De procentuele veranderingen van het inkomen en de gevraagde hoeveelheid druk je uit in een percentage van het oude inkomen en de hierbij behorende oude gevraagde hoeveelheid. Naarmate de uitkomst van deze berekening hoger is, zal de vraag sterker reageren op een verandering in de inkomens. Als de inkomenselasticiteit bijvoorbeeld op 1,5 uitkomt, zal een stijging van de inkomens van 10% leiden tot een vraagtoename van 15%. Op basis van de waarde van de inkomenselasticiteit (vaak afgekort als Evi) zijn er drie soorten goederen: Soort goed Waarde Evi Voorbeeld Primaire goederen, ofwel noodzakelijke goederen Evi is groter dan 0, maar kleiner dan 1 Levensmiddelen Luxe goederen Evi is groter dan 1 Auto Inferieure goederen Evi is kleiner dan 0 Enkel glas in huis Goederenindeling op basis van de Evi-waarde. Prijselasticiteit Als de prijs van sigaretten stijgt, zal dit gevolgen hebben voor het aantal pakjes dat consumenten per jaar kopen. De prijsstijging betekent niet dat de consument minder gaat roken. Het is heel waarschijnlijk dat de daling van het aantal verkochte pakjes sigaretten geheel wordt gecompenseerd door een stijging van de vraag naar shag. Uit dit eenvoudige voorbeeld blijkt dat de prijsverandering van een bepaald product invloed kan hebben op de vraag naar dit product zelf, maar ook op de vraag naar andere (vervangende/concurrerende) producten. Om deze twee effecten van elkaar te onderscheiden, gebruik je twee elasticiteiten: 1. de prijselasticiteit van de vraag: de Evp 2. de kruislingse prijselasticiteit van de vraag: de Evx. In de voorgaande situatie geeft de prijselasticiteit van de vraag (Evp) de relatie weer tussen de procentuele verandering van de prijs van sigaretten en de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid sigaretten. De kruislingse prijselasticiteit van de vraag (Evx) geeft de relatie weer tussen de procentuele verandering van de prijs van sigaretten en de gevraagde hoeveelheid shag. Evp = % verandering gevraagde hoeveelheid product 1 % verandering van de prijs van product 1 29 Evx = % verandering van de gevraagde hoeveelheid product 2 % verandering van de prijs van product 1 Zowel bij de berekening van de Evp als die van de Evx druk je de procentuele verandering weer uit in % van de oude prijs en de hierbij behorende oude hoeveelheid. De percentages bereken je dus op dezelfde manier als bij de Evi: Waarde van de Evp Soort vraag Evp < - 1 Prijselastische vraag Evp = - 1 Uni-elastische vraag Evp > - 1 Prijsinelastische vraag Indeling van de vraag op basis van de Evp. Normaal gesproken is een Evp negatief; als een product duurder wordt, zullen consumenten er immers minder van gaan kopen. Je spreekt dan ook van een normaal goed als de Evp negatief is. Toch komt het heel soms voor dat consumenten van een product meer gaan kopen als de prijs stijgt. Met name bij extreme statusgoederen zie je dit verschijnsel. In zo'n geval is de Evp positief. Waarde van de Evx Soort product ten opzichte van elkaar Evx > 0 Concurrerende goederen, ofwel substitutiegoederen Evx = 0 Onafhankelijke goederen Evx < 0 Complementaire goederen Indeling van goederen op basis van de Evx. Concurrerende goederen, ofwel substitutiegoederen, zijn goederen die elkaar kunnen vervangen voor de bevrediging van een bepaalde behoefte. Sigaretten en shag zijn hiervan goede voorbeelden. Bij complementaire goederen gaat het om twee producten die in combinatie met elkaar een bepaalde behoefte bevredigen; shag en vloeitjes heb je in combinatie nodig om te kunnen roken. De mate waarin producten elkaar kunnen vervangen of in samenhang met elkaar worden geconsumeerd, komt tot uitdrukking in de hoogte van de Evx. Natuurlijk zijn er ook goederen die niet in directe relatie tot elkaar staan. Een prijsverandering van het ene product heeft dan een niet direct meetbaar effect op de vraag naar het andere product. Zo zal bijvoorbeeld de stijging van het energietarief geen aantoonbare effecten hebben op de vraag naar chocoladehagel. Demografische factoren Belangrijke demografische factoren zijn geslacht, leeftijd, etnische afkomst en gezinssamenstelling. Afhankelijk van het soort product hebben deze factoren meer of minder invloed op het consumentengedrag. 30 De externe analyse Bij kleding spelen geslacht en leeftijd een belangrijke rol. Etnische afkomst zal nauwelijks van invloed zijn op de aanschaf van schoolboeken. De gezinsopbouw/-samenstelling heeft wel een duidelijke invloed op het consumentengedrag. De invloed hiervan komt met name tot uitdrukking in het soort goederen dat consumenten kopen op bepaalde momenten in de gezinscyclus. De gezinscyclus. Sociologische factoren Centraal hierbij staat de invloed van de groep op het gedrag van consumenten. Je spreekt van een referentiegroep: een groep mensen waardoor jij jouw mening laat beïnvloeden bij het maken van keuzes. Denk bijvoorbeeld aan je vrienden of je ouders. Tegenwoordig volgen veel mensen voor hen belangrijke opinieleiders ook via de sociale media. Referentiegroepen kun je op verschillende manieren indelen: • face-to-face groepen • associatie- en dissociatiegroepen. Een face-to-face groep is een groep waarmee mensen (jouw klanten) regelmatig direct contact hebben. Het gezin en de vriendenkring zijn hiervan voorbeelden. De invloed van deze groepen blijkt onder andere bij de keuze van de scheermethode en het bijbehorende merk als jongens zich voor de eerste keer gaan scheren. Jongens kiezen voor het merk scheermes of apparaat van hun vader of hun vrienden. 31 Bij face-to-face groepen gaat het om groepen waarvan iemand echt deel uitmaakt. Bij een associatiegroep gaat het om een groep waarmee een persoon zich wil associëren; daar wil hij bij horen. Dit is dan vooral gebaseerd op de producten die hij koopt. Op dit verschijnsel haken sommige bedrijven duidelijk in met hun reclame. Red Bull bijvoorbeeld appelleert duidelijk aan de behoefte aan opwinding en sensatie door extreme sport. Er zijn natuurlijk ook groepen waarmee iemand niet verbonden wil worden (niet mee geassocieerd wil worden). Zo’n groep noem je een dissociatiegroep. Zo zal iemand die echt niet gezien wil worden als een ‘gabber’, hier bij de aanschaf van zijn kleding rekening mee houden. Psychologische factoren De meest elementaire psychologische factor vormen de koopmotieven. Het koopmotief geeft aan waarom mensen nu eigenlijk dat bepaalde product van een bepaald merk of design kopen in plaats van een ander product. De redenen waarom mensen iets kopen, vinden altijd hun oorsprong in de wens om een behoefte te bevredigen. De vijf basisbehoeften heeft Abraham Maslow ondergebracht in een piramide. Het is belangrijk om je te realiseren dat een product nooit om zichzelf gekocht wordt, maar altijd om een behoefte te bevredigen. Wil je meer weten over Maslow? Ga dan naar www.scoren.info. Daar vind je bij de bronnen de film ‘Wie was Maslow?’. Behoefte Koopmotief Product Zelfontplooiing • Iets over een onderwerp willen weten • • Boek, dvd Verf en doek om te schilderen Waardering en erkenning • Je op een bijzondere manier willen uiten • • Bepaald merk kleding Nieuwste type mobiele telefoon Sociale acceptatie • Indruk willen maken op vrienden • Lidmaatschap van vereniging Op vakantie gaan met Club Med • Veiligheid en zekerheid • • • Lichamelijke behoeften • • Niet alleen willen zijn op vakantie Je willen beschermen tegen inbraak Geen financieel risico willen lopen bij een ongeval • • Alarminstallatie installeren Verzekering afsluiten Honger willen stillen Beschermd willen zijn tegen de kou • • Centrale verwarming Levensmiddelen Behoeften, koopmotieven en producten. 32 De externe analyse Als je naar deze voorbeelden kijkt, zie je dat een bepaalde behoefte door verschillende producten bevredigd kan worden en dat een bepaald product in staat is om verschillende behoeften te bevredigen. Vanuit marketingoogpunt is het praktischer om vanuit koopmotieven te denken dan vanuit de behoeften van Maslow, omdat koopmotieven concreter zijn. Een ander psychologisch aspect waarmee je rekening moet houden in de marketing is het adoptieproces. Als een nieuw product op de markt komt, zal niet iedereen gelijk enthousiast zijn en besluiten om het te gaan kopen. Sommige consumenten zullen een nieuwe 4G-telefoon kopen zodra deze op de markt komt. Zij zijn bereid om een hoge prijs te betalen. Een andere groep mensen zal een product pas kopen als het in de verzadigingsfase terechtkomt. Of nog later, bijvoorbeeld de mensen die nu hun eerste smartphone kopen. Dit verschijnsel dat verschillende groepen consumenten een product op een verschillend moment voor het eerst gaan kopen, noem je het adoptieproces. Het eigenlijke consumentengedrag Om effectief te kunnen inspelen op de factoren die invloed hebben op de manier waarop consumenten iets kopen, zou je moeten weten hoe deze factoren het koopgedrag beïnvloeden. Dit is in veel gevallen een moeilijke en kostbare zaak. Daarom kijk je in de praktijk vaak naar aspecten van het consumentengedrag die je kunt zien. Hierop kun je dan wel direct inspelen met je marketingmix. We onderscheiden vier aspecten van het consumentengedrag: 1. communicatiegedrag Hierbij kijk je naar de manier waarop de afnemer informatie over het product verwerft en over het product praat. Dit aspect geeft informatie over de media die je kunt inzetten bij het bewerken van de doelgroep. 2. aankoopgedrag Dit deel van het gedrag gaat over de feitelijke aankoop. Je onderzoekt waarom klanten een product kopen, hoe ze een product kopen, waar, wanneer en hoe vaak. Inzicht in dit gedrag vormt de basis voor de keuze van het soort verkooppunten dat je wilt inschakelen, het moment waarop je reclame maakt, welke productaspecten belangrijk zijn en welke toon je gebruikt in je advertentie of commercial. 3. gebruikersgedrag Het gebruikersgedrag omschrijft waarvoor de klant een product gebruikt, in welke situaties en op welke manier. Hiermee kun je weer rekening houden bij het zoeken naar nieuwe gebruiksmogelijkheden voor je product of bij het verbeteren ervan. 4. afdankgedrag Bij afdankgedrag gaat het over de vraag wat de klant doet met het product als het versleten is. De consument hecht de laatste jaren steeds meer waarde aan het milieu. Voor veel bedrijven biedt de zorg voor het milieu daarom kansen om zich positief te onderscheiden ten opzichte van concurrenten. Ook de overheid komt met steeds meer maatregelen om het afdankgedrag te reguleren. Zo is een heffing ingevoerd om te zorgen voor een milieuverantwoorde recycling van afgedankte, duurzame consumptiegoederen. De manier waarop consumenten goederen kopen, hangt sterk samen met het soort goed dat ze kopen. Op basis hiervan zijn er drie aankoopsituaties: • routinematig aankoopgedrag (RAG) Iemand die wekelijks een supermarkt bezoekt, zal bij de aankoop van zijn levensmiddelen vertrouwen op zijn eigen kennis en ervaring. Hij besteedt een minimale hoeveelheid tijd aan de aankoop en heeft nauwelijks informatie nodig. 33 • • beperkt probleemoplossend aankoopgedrag (BPO) Iemand die voor de derde keer in acht jaar tijd een nieuwe computer aanschaft, heeft meer behoefte aan informatie. Om deze informatie te verzamelen bezoekt hij voordat hij beslist enkele zaken die computers verkopen. En hij zoekt op internet naar reviews. De totale tijd die hij besteedt aan de aankoop, is beduidend langer dan bij routinematige aankopen. uitgebreid probleemoplossend aankoopgedrag (UPO) Hierbij gaat het om producten die je slechts één of enkele keren in je leven aanschaft, zoals een nieuwe keuken. Meestal is er een groot bedrag mee gemoeid. Omdat je nauwelijks of geen ervaring hebt met deze aankoop en er een behoorlijk financieel risico is, besteed je veel tijd aan informatie verzamelen. Het koopproces neemt veel tijd in beslag. Gedragsaspect RAG BPO UPO Aankoopfrequentie Hoog Beperkt Laag Behoefte aan informatie Laag Beperkt Hoog Aantal alternatieven dat men in overweging neemt alvorens te beslissen Weinig Veel Erg veel Koopplezier Laag Hoog Erg hoog Algemene typering Boodschappen doen Funshopping Funshopping RAG, BPO en UPO nader bekeken. Ten slotte is ook de attitude (de houding ten opzichte van een product) een aspect van het eigenlijke consumentengedrag. De houding van de consument ten opzichte van een bepaald product beïnvloedt zijn gedrag. De attitude ten opzichte van een bepaald product valt uiteen in drie onderdelen, de attitudecomponenten: 1. cognitieve component (kenniscomponent) Hierbij gaat het om de kennis die iemand heeft van een bepaald product. De consument kent een product, kent bepaalde eigenschappen en weet wat anderen van het product vinden. 2. affectieve component (gevoelscomponent) Bij dit onderdeel gaat het om het gevoel dat men heeft bij een bepaald product. Dit varieert naarmate de klant een positief of negatief beeld heeft van het product. De ervaring met het product of merk speelt hierbij dan een belangrijke rol. 3. conatieve component (gedragscomponent) Het gedrag komt onder andere tot uitdrukking in het wel of niet kopen of proberen van een product of het aanvragen van een brochure. Industrieel afnemersgedrag De manier waarop bedrijven inkopen, verschilt op een aantal punten duidelijk van hoe consumenten dat doen. Om te beginnen komen we in de business-to-businessmarkt het reciprociteitsbeginsel nogal eens tegen. Reciprociteit betekent dat de ene partij bereid is om de andere partij een dienst te verlenen als de eerste partij weet dat het hiervoor een wederdienst kan verwachten. 34 De externe analyse Voorbeeld Het reciprociteitsbeginsel werd onder andere door DAF-trucks toegepast toen het management het bedrijf overnam. Een van de eerste maatregelen die de nieuwe directie nam, hield in dat oude leveranciers voortaan alleen nog maar mochten leveren als ze met een DAF-truck leverden. Natuurlijk zijn niet alle transacties op dit principe gebaseerd. Bij reciprociteit is kennis van het afnemersgedrag van groot belang. Belangrijke aspecten van het afnemersgedrag bij business-to-business zijn: • de aard van de aankoop • de betrokkenen bij de aankoop • de overwegingen bij de aankoop. De aard van de aankoop Afhankelijk van het bedrag dat ermee gemoeid is en van hoe vaak het betreffende product al is ingekocht, zal een inkoper meer of minder alternatieven voor de inkoop in overweging nemen. Er zijn in industriële markten drie aankoopsituaties: 1. new task buying We spreken ook wel van originele, ofwel eerste, aankoop. Hieruit blijkt al dat de inkoopsituatie nieuw is voor de koper. Daarom zal hij behoefte hebben aan informatie en zich bij verschillende mogelijke leveranciers oriënteren. 2. modified rebuy Een andere term hiervoor is aangepaste aankoop. De klant heeft het product al eens eerder gekocht. Om de een of andere reden wil hij veranderen. Dit kan te maken hebben met onvrede over de huidige leverancier of omdat het bedrijf andere eisen aan het product is gaan stellen. Hieruit volgt dus dat er aanvullende behoefte is aan informatie. Of de klant andere leveranciers in overweging neemt, zal met name afhangen van de relatie met de huidige leverancier. 3. straight rebuy Deze aankoopsituatie noem je ook wel de herhalingsaankoop. De koper heeft de nodige ervaring met het product en de leverancier. De informatiebehoefte is dan ook laag. Omdat hij tevreden is over de leverancier, is het aantal alternatieven dat hij in overweging neemt nul of beperkt en vooraf bekend. Dit laatste doet zich voor als een bedrijf werkt met een shortlist voor de inkoop van bepaalde producten. Functionarissen mogen dan op basis van deze shortlist, met hierop de namen van enkele goedgekeurde leveranciers, kiezen bij welke leverancier ze inkopen. Aankoopsituaties business-to-businessmarkt Aankoopsituatie Kenmerken Ervaring aankoop Informatiebehoefte Aantal alternatieven dat meespeelt New task buying Laag Hoog Belangrijk Modified rebuy Beperkt Beperkt Beperkt Straight rebuy Hoog Laag Geen/beperkt 35 Deze indeling biedt jou als verkoper veel aanknopingspunten om je inspanningen te plannen. Zo is het betrekkelijk eenvoudig om als leverancier in een straight rebuy-situatie je klant te behouden. Modified rebuy- of new task buying-situaties geven daarentegen juist mogelijkheden om nieuwe klanten te werven ten opzichte van straight rebuy-situaties. De betrokkenen bij de aankoop Het aantal personen dat bij een bepaalde aankoop betrokken is, verschilt sterk en hangt met name af van de grootte van de onderneming, de verhoudingen binnen een bedrijf en de aankoopsituatie. Juist bij grote bedrijven zien we dat men meerdere personen betrekt bij bepaalde aankopen. Zo'n groep personen die samen een bepaalde inkoopbeslissing nemen, noem je een Decision Making Unit (DMU). Ieder van deze functionarissen heeft een bepaalde rol in het beslissingsproces. Je komt in de praktijk de volgende rollen tegen: inkoper, initiator, gebruiker, beïnvloeder, beslisser, gatekeeper en betaler. De overwegingen bij de aankoop Bedrijven die gaan inkopen, kunnen vaak kiezen uit meerdere leveranciers en/of meerdere productvarianten. Kiezen betekent altijd dat je op bepaalde kenmerken let en dat dus verschillende koopmotieven een rol spelen. Koopmotieven die in de bedrijvenmarkt een rol spelen en waarmee jij als verkoper praktisch iets kunt doen, zijn: • technische kwaliteit • constante productkwaliteit • leveringsbetrouwbaarheid • serviceaspecten • kostenbesparingen • snelheid van leveren • kortingen • positie in de markt van de leverancier. 2.4 De opbouw van de vraag De manier waarop afnemers hun behoeften bevredigen, is meestal erg verschillend. Ondanks deze verschillen kun je in de meeste gevallen wel degelijk groepen onderscheiden die op min of meer dezelfde manier bepaalde behoeften bevredigen. Je spreekt dan van een homogeen marktsegment. Marktsegmentatie Door middel van marktsegmentatie kun je vaststellen uit welke homogene groepen een totale markt opgebouwd is. Marktsegmentatie is de heterogene totaalmarkt opdelen in homogene deelmarkten. Een marktsegment, een deel van de totale markt, wordt gevormd door een groep klanten met gemeenschappelijke kenmerken. De klanten in één segment zijn natuurlijk niet helemaal aan elkaar gelijk. Sommigen spreken daarom van marktfragmentatie om aan te geven dat een marktsegment zelf ook weer uit allerlei kleinere segmenten bestaat. Om de totale markt op te delen in homogene deelmarkten, maak je gebruik van segmentatiecriteria. Dit zijn kenmerken op basis waarvan je aanneemt dat je homogene groepen afnemers kunt afbakenen. Deze kenmerken zeggen niet allemaal evenveel 36 De externe analyse over het gedrag van afnemers. Sommige zijn vooral geschikt om iets te kunnen zeggen over de omvang van de verkregen segmenten, andere zijn meer geschikt om iets te zeggen over het gedrag. Omdat er verschillen zijn tussen consumentengedrag en industrieel koopgedrag, is het logisch dat je consumentenmarkten anders segmenteert dan industriële markten. Het doel van marktsegmentatie is drieledig: 1. Het is een hulpmiddel, een techniek om je doelgroep te bepalen. 2. Je krijgt inzicht in het gedrag van je doelgroep. 3. Het levert de basisinformatie voor je positioneringskeuze. Kwantitatieve segmentatiecriteria Kwantiteit heeft te maken met aantallen. Kwantitatieve segmentatiecriteria gebruik je dan ook om zo nauwkeurig mogelijk te kunnen bepalen uit hoeveel personen segmenten bestaan. Hierdoor kun je ze gebruiken om vast te stellen hoeveel omzet en winst haalbaar is bij een bepaalde groep personen. Dit is dan mogelijk door het aantal personen te combineren met het bedrag dat gemiddeld besteed wordt. Demografische criteria, zoals geslacht en leeftijd, en sociaaleconomische criteria, zoals beroep en opleiding, vormen hierbinnen belangrijke groepen. Als je segmenteert op basis van geslacht, krijg je twee grote groepen: mannen en vrouwen, waarvan je vrij exact kunt bepalen hoe groot deze zijn. De informatie over deze groepen is betrouwbaar en vrij eenvoudig op te sporen. Bovendien bestaan er op deze gebieden meestal vrij betrouwbare schattingen voor de toekomst. Op basis van beroep, opleiding en het hiermee verband houdende inkomen onderscheid je vijf welstandsklassen: • A: de welgestelden • B1: de bovenlaag middengroep • B2: de onderlaag middengroep • C: de minder welgestelden • D: de minst welgestelden. Bij de hoogste welstandsklasse (ofwel sociale klasse) spreek je bijvoorbeeld over directeuren van grote bedrijven, hoge ambtenaren of beoefenaars van vrije beroepen met een wo- of hbo-opleidingsniveau. In welstandsklasse D vind je ongeschoolde medewerkers of ouderen met alleen AOW. Kwalitatieve segmentatiecriteria Kwaliteit heeft te maken met de mate waarin de kenmerken van een product voldoen aan de wensen en behoeften van de afnemer. Als je deze criteria gebruikt, krijg je groepen afnemers die ongeveer hetzelfde verwachten van een product. Deze groepen zijn dus min of meer homogeen van samenstelling, waardoor je iets kunt zeggen over het koopgedrag en de wijze waarop je je marketinginstrumenten het best kunt inzetten. Levensstijl en koopmotieven vormen binnen de kwalitatieve segmentatiecriteria belangrijke subgroepen. 37 Levensstijl Een levensstijl, de manier waarop iemand zijn leven inricht en zich gedraagt, omschrijf je aan de hand van activiteiten, interesses en opinies van de verschillende groepen (de AIO-variabelen). Zo werkt de modewereld met enkele modetypen die variëren van amodieus tot zeer modegevoelig. Activiteiten Interesses Opinies Werk Films Politiek Hobby’s Kunst Onderwijs Vakanties Voeding Discriminatie Sporten Carrière Milieu Uitgaan Techniek Toekomst Aspecten van AIO-kenmerken. Koopmotieven Een koopmotief is een reden waarom een klant jouw product koopt. Alleen het beste product aanbieden is niet genoeg om klanten te winnen en te behouden. Een klant neemt zijn beslissing om een product te kopen op basis van een behoefte die hij wil bevredigen. Hierop moet je inspelen als je je producten aan de man wilt brengen. Zijn je klanten bijvoorbeeld prijsbewuste mensen, leg dan de nadruk op de lage prijzen in je catalogus of werk met regelmatige prijspromoties. Marktsegmentatie in de industriële markt In de industriële markt kom je de volgende algemene segmentatiecriteria tegen: • categorie volgens SBI-code • omvang van bedrijven • toepassingsmogelijkheden van producten • geografische locatie. SBI-code De Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van de Kamer van Koophandel deelt bedrijven in naar de hoofdactiviteit. Op basis hiervan kun je verschillende typen afnemers omschrijven. De omvang van bedrijven Dit criterium heeft als belangrijk voordeel dat je in combinatie met een SBI-code het aantal bedrijven per segment en de adressen van de betreffende bedrijven redelijk nauwkeurig kunt inventariseren. De omvang van bedrijven kun je uitdrukken in aantal personeelsleden, in omzet of in een andere eenheid. Zo wordt bijvoorbeeld in de transportsector de bedrijfsgrootte ook uitgedrukt in het aantal trekkende eenheden. Toepassingsmogelijkheden van producten Door te kijken naar waarvoor de klant een product gebruikt, ontstaan in de business-to-businessmarkt gemakkelijk homogene segmenten. Deze eindgebruikers stellen dan wel verschillende eisen aan het betreffende product, anders zou segmentatie onmogelijk of onzinnig zijn. Een eigenschap die voor de ene markt belangrijk is, kan voor een andere markt minder belangrijk zijn. Zo moeten afsluiters voor gebruik in 38 De externe analyse kerncentrales, voor boringen bij aardolie en voor aardgaswinning aan verschillende technische eisen voldoen. In de markt voor tankwagens bijvoorbeeld onderscheidt men de volgende segmenten tankwagens op basis van het toepassingsgebied: • cementvervoer • kunststofgranulaten • levensmiddelen • vloeibare gassen. Geografische locatie Deze vorm van segmenteren kun je op nationaal en internationaal niveau toepassen. Op internationaal niveau is de geografische locatie belangrijk, omdat verschillende landen er nu eenmaal andere normen en waarden op nahouden dan wij. Om succesvol zaken te kunnen doen, is het nodig dat je hiermee rekening houdt. Segmentatie op basis van land ligt dan voor de hand. Op landelijk niveau kan het nodig zijn om regio's te onderscheiden gelet op spreiding van klanten. 2.5 De concurrentie Een externe analyse is niet volledig als er geen concurrentieanalyse in opgenomen is. Bij een concurrentieanalyse opstellen moet je eerst vaststellen waar je naar gaat kijken. Het is voor een bedrijf vaak onmogelijk om in zijn strategie rekening te houden met alle concurrenten. Daarom kijk je als bedrijf naar de verschillende niveaus van concurrentie. Zo kun je in kaart brengen wie je belangrijkste concurrenten zijn en waarom. Je kunt de volgende concurrentieniveaus onderscheiden: • behoefteconcurrentie • generieke concurrentie • productvormconcurrentie • merkenconcurrentie. Er zit een duidelijke volgorde in de concurrentieniveaus. 39 Behoefteconcurrentie Een afnemer zal in eerste instantie moeten kiezen welke behoefte hij met zijn geld wil vervullen. Een behoefte is iets wat de klant nodig heeft, een gemis dat hij ervaart. Hij kan bijvoorbeeld de behoefte hebben om sneller overal naartoe te kunnen, om mooier, beter en sneller te kunnen gamen of om op vakantie te gaan met vrienden. De behoefte die hij wil bevredigen, wordt bepaald door wat hij op dat moment het belangrijkst vindt. Veel aspecten, zoals zijn vrienden, de prijs van de verschillende keuzes, zijn budget of het plezier dat hij verwacht eraan te gaan hebben, beïnvloeden deze keuze. Behoefteconcurrentie heeft dus te maken met de bevrediging van behoeften. Het is een lastige vorm van concurrentie, omdat je de verschillende behoeften van de afnemer moeilijk kunt bepalen. Bovendien is ieder die ook iets te bieden heeft een potentiële concurrent. Generieke concurrentie Generieke concurrentie is de volgende stap. Nu gaat het om concurrentie tussen verschillende producten die in dezelfde behoefte voorzien. De afnemer heeft een keuze gemaakt uit zijn behoeften. Hij kiest er bijvoorbeeld voor om de behoefte aan sneller vervoer te vervullen. Nu moet hij kiezen tussen de verschillende mogelijkheden die er zijn. Kiest hij voor een nieuwe auto, een nieuwe scooter, een elektrische fiets of een abonnement op het openbaar vervoer? Ook op dit niveau kan de concurrentie moeilijk zijn. Er zijn immers veel verschillende aanbieders van auto’s, scooters, fietsen en openbaar vervoer. Productvormconcurrentie Bij productvormconcurrentie bekijk je het niveau van de concurrentie vanuit de verschillende technische verschijningsvormen van een product. De afnemer heeft gekozen voor sneller vervoer met een nieuwe scooter. Vervolgens moet hij kiezen tussen verschillende soorten scooters. Gaat hij bijvoorbeeld voor een snorfiets (25 km/h) of bromscooter (45 km/h), een benzinescooter of elektrische scooter, een retromodel of een sportief model, een lage prijs of een hoge prijs? Merkenconcurrentie Op het niveau van productvormconcurrentie heeft hij gekozen voor een hoog geprijsd retromodel van een benzinesnorscooter. De afnemer moet nu gaan kiezen tussen de verschillende merken. Hij kan onder andere kiezen voor Vespa, Piaggio, Yamaha en Peugeot. Concurrentie op dit niveau noem je merkenconcurrentie. Bij het in kaart brengen van de concurrentie maak je in de praktijk nogal eens gebruik van een checklist. Checklist concurrentieanalyse Is de markt opgebouwd in veel kleine aanbieders of is sprake van concentratie van de markt bij enkele grote? Welke grootste aanbieders hebben samen 80% van de markt in handen? Wat zijn de verkoopprijzen van deze aanbieders? Wat voor kortingenbeleid voeren ze? Wat zijn de marktaandelen van elk van deze aanbieders? Welk imago hebben deze aanbieders? Wat is hun naamsbekendheid? Hoe is hun assortiment opgebouwd? Hoe is de verkoop georganiseerd? 40 De externe analyse Welke aanvullende service bieden ze aan? Onder welke leveringscondities werken ze? Met welke betalingscondities werken ze? Hebben de aanbieders een of andere kwaliteitscertificering, zoals ISO? Hoeveel personeel hebben ze in dienst en hoeveel bedraagt op basis hiervan de arbeidsproductiviteit (omzet per werknemer)? Welke productvormen zijn opkomende, concurrerende producten? Welke concurrenten bieden deze producten aan? 2.6 Overige factoren Behalve de vraag en het aanbod (de concurrentie) zijn er nog enkele groepen externe factoren die invloed hebben op het bedrijfsresultaat. De mate waarin deze invloed hebben, kan verschillen tussen bedrijfstakken. De invloed van de Europese eenwording is daarvan een goed voorbeeld. De invloed hiervan op het bankwezen is vele malen groter dan die op de autohandel. De belangrijkste groepen externe factoren zijn: • technologische ontwikkelingen • maatschappelijke ontwikkelingen • ontwikkelingen in de distributie. Technologische ontwikkelingen De invloed van informatie- en communicatietechnologie (ICT) is enorm en neemt nog steeds toe. Computers, internet, apps en 3D-printen zeggen je vast wel iets, maar denk ook aan de vele toepassingen van lasertechnologie die in korte tijd ontwikkeld zijn. Hierbij kun je denken aan oogoperaties, nauwkeurige meetinstrumenten en snijinstrumenten. Een ander voorbeeld is robotisering. Robots duiken op in steeds meer productieprocessen. Zo is in de auto-industrie de gerobotiseerde productiestraat niet meer weg te denken. Soms sturen robots zelfs al volledige fabrieken aan. Zowel op het gebied van de informatica als op het gebied van de laser en robotisering staan we volgens de experts nog maar aan het begin van de mogelijkheden. Voor bedrijven is het belangrijk om voortdurend de technische ontwikkelingen binnen en buiten hun sector te volgen. Je moet je als manager voortdurend de volgende vragen stellen: • Kunnen we door deze nieuwe technologieën producten aanbieden die de behoeften en wensen van onze afnemers beter kunnen bevredigen dan de bestaande producten? • Hoe kunnen we deze nieuwe technologieën gebruiken om de bedrijfsvoering te verbeteren? Maatschappelijke ontwikkelingen Een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling waarmee elk bedrijf te maken heeft, is het consumentisme. Dit is de toename van het recht en de macht van consument, voornamelijk gestuurd door de overheid en de belangenbehartiging van consumentenorganisaties. Dit verschijnsel zorgt dat consumenten steeds kritischer worden. De eerste verklaring hiervoor is de economische groei in combinatie met de technologische ontwikkelingen. Het gevolg van deze technologische ontwikkelingen is dat er steeds ingewikkeldere producten op de markt komen. Vergelijk de moderne wasmachine maar met de eerste wasmachines of de moderne audioapparatuur met de 41 eerste radio. Doordat mensen steeds meer verdienen, kopen ze steeds duurdere en vaak ook ingewikkeldere apparaten. Bovendien kopen ze steeds gemakkelijker. We bedoelen hiermee dat ze zich maar in beperkte mate oriënteren voordat ze tot aankoop overgaan. Dat geldt met name voor de duurzame goederen, zoals tv's, pc's en meubels. Het gevolg hiervan is dat achteraf nogal eens iets misgaat met een aankoop. Dit leidt dan vaker tot klachten dan vroeger. Een andere verklaring voor de toegenomen kritische houding ligt in de voortdurende stijging van het opleidingsniveau. Hierdoor worden mensen mondiger en zullen ze hun kritiek eerder uiten. Kortom, als de koper niet honderd procent tevreden is over het product, klaagt hij hierover sneller en vaker bij de detaillist of fabrikant dan in het verleden. Ontwikkelingen in de distributie Onder de distributie versta je de manier waarop producten van producent naar afnemer gaan en welke soort bedrijven daarin een rol spelen. Op dit gebied zie je voortdurend veranderingen. Steeds meer producten worden bijvoorbeeld direct door de producent via internet aangeboden. Voor jou is het nodig om voortdurend op je hoede te zijn voor nieuwe distributiemethoden of wijzigingen in de distributiestructuur. 42 De externe analyse 2.7 Begrippen Additionele vraag De vraag naar een duurzaam product door afnemers die dit product al bezitten. Het extra exemplaar vervangt het in het bezit zijnde exemplaar niet. Adoptieproces Theorie die uitlegt welke stappen consumenten doorlopen vanaf de introductie van een nieuw product tot en met het aanschaffen ervan. Afgeleide vraag De vraag naar industriële producten die wordt veroorzaakt door de finale vraag. AIO-variabelen Staat voor Activiteiten, Interesses en Opinies. Dit zijn kenmerken die iets vertellen over de levensstijl en het consumptiegedrag van consumenten en die het mogelijk maken ze in te delen in groepen met een soortgelijke levensstijl. Associatiegroep Groep waarmee iemand zich identificeert, waar hij bij wil horen. Behoefteconcurrentie Concurrentie waarbij het gaat om de bevrediging van verschillende, zeer uiteenlopende, behoeften van de afnemer. Beperkt probleemoplossend aankoopgedrag BPO. De consument heeft enige ervaring met het product en doet enige moeite om de ontbrekende kennis aan te vullen. BPO Beperkt probleemoplossend aankoopgedrag. De consument heeft enige ervaring met het product en doet enige moeite om de ontbrekende kennis aan te vullen. Consumentisme Maatschappelijke beweging die opkomt voor de belangen van de consument. Decision Making Unit DMU. Groep mensen die over een aankoop beslissen. Discretionair inkomen Deel van het persoonlijk inkomen dat overblijft nadat de noodzakelijke uitgaven zijn gedaan. Wordt meestal gebruikt om te sparen of om luxe aankopen te doen. Ook wel: vrij besteedbaar inkomen. Dissociatiegroep Groep waarmee iemand zich absoluut niet wenst te identificeren of waartegen hij zich zelfs afzet. Distributie Het verdelen van goederen. 43 DMU Decision Making Unit. Groep mensen die over een aankoop beslissen Effectieve vraag De hoeveelheid van een product die in een bepaalde periode verkocht is. Face-to-face groep Groep waarmee je dagelijks omgaat en direct contact hebt. Finale vraag De vraag naar een productsoort. Generieke concurrentie Concurrentie tussen verschillende producten die in dezelfde behoefte voorzien. Homogeen marktsegment Groep afnemers met min of meer gemeenschappelijke kenmerken en eigenschappen. Initiële vraag De vraag naar producten die klanten voor de eerste keer kopen. Inkomenselasticiteit van de vraag (Evi) De mate waarin de vraag van consumenten naar een product verandert als gevolg van een verandering in hun inkomen. Koopmotief De reden waarom de klant iets koopt. Kruislingse prijselasticiteit van de vraag (Evx) De mate waarin de vraag naar een product reageert op een prijsverandering van een ander product. Marktfragmentatie Het nog verder opdelen van marktsegmenten. Marktsegmentatie Het opdelen van de markt in verschillende groepen afnemers die min of meer dezelfde kenmerken en eigenschappen hebben. Merkenconcurrentie Concurrentie tussen verschillende merken van een bepaald product die elkaar kunnen vervangen. Modified rebuy Gewijzigde herhalingsaankoop. Artikelen die je al in je assortiment hebt, ga je bij een andere leverancier inkopen of je gaat over op artikelen van een ander merk. New task buying Inkoopsituatie waarin de klant voor de eerste keer een bepaald product wil aanschaffen. Nominaal inkomen De hoeveelheid geld die een consument als inkomen ontvangt. 44 De externe analyse Potentiële vraag De vraag van afnemers die (mogelijk) interesse hebben in een bepaald product, maar deze interesse nog niet omzetten in aankoopgedrag. De maximale vraag minus de actuele vraag. Prijselasticiteit van de vraag (Evp) De mate waarin een verandering van de prijs invloed heeft op de vraag naar een product. Primaire vraag De vraag naar een productsoort. Productvormconcurrentie Concurrentie tussen producten met vergelijkbare eigenschappen, maar met technische verschillen. RAG Routinematig aankoopgedrag. Aankoopgedrag waarbij de consument door zijn ervaring met het product niet lang hoeft na te denken over zijn aankoop. Reciprociteitsbeginsel Het uitgangspunt dat een partij bereid is om een andere partij een dienst te verlenen als de eerste partij weet dat het hiervoor een wederdienst kan verwachten. Reëel inkomen De hoeveelheid goederen die een consument kan kopen met het geld dat hij ontvangt. Referentiegroep Groep mensen waarmee een individu zich verbonden voelt en waarmee hij zich vergelijkt en die daarom invloed heeft op zijn koopgedrag. Routinematig aankoopgedrag RAG. Aankoopgedrag waarbij de consument door zijn ervaring met het product niet lang hoeft na te denken over zijn aankoop. SBI Standaard Bedrijfsindeling. Een ordening van bedrijven naar hoofdactiviteit. Secundaire vraag De vraag naar een bepaald merk. Segmentatiecriteria Kenmerken waarmee je binnen een markt bepaalde (doel)groepen kunt onderscheiden. Sociale klasse Groep in een hiërarchie van onderscheiden statuscategorieën (A/B1/B2/C/D-indeling). Ook wel: welstandsklasse. Standaard Bedrijfsindeling SBI. Een ordening van bedrijven naar hoofdactiviteit. 45 Straight rebuy Rechtstreekse herhalingsaankoop. De klant koopt producten bij de leverancier waar hij dat ook eerder deed. Uitgebreid probleemoplossend aankoopgedrag UPO. Aankoopgedrag waarbij de consument door zijn gebrek aan ervaring met het product veel informatie nodig heeft en veel tijd steekt in de aanschaf van het product. UPO Uitgebreid probleemoplossend aankoopgedrag. Aankoopgedrag waarbij de consument door zijn gebrek aan ervaring met het product veel informatie nodig heeft en veel tijd steekt in de aanschaf van het product. Vervangingsvraag De vraag naar een product als een klant een duurzaam product vervangt. Welstandsklasse Groep in een hiërarchie van onderscheiden statuscategorieën (A/B1/B2/C/D-indeling). Ook wel: sociale klasse. 46 De interne analyse 3. De interne analyse 3.1 Inleiding Als (junior) accountmanager, vestigingsmanager groothandel of assistent-manager internationale handel heb je de beschikking over je marketinginstrumenten om je omzetdoelstelling te halen. Om deze instrumenten optimaal in te zetten kijk je niet alleen naar de externe omgeving, maar ook naar de interne situatie. Die situatie heeft te maken met de micro-omgeving. Met de organisatie zelf dus. Er is een belangrijk verschil tussen de externe omgeving en de interne omgeving. De factoren in de externe omgeving kun je niet of nauwelijks beïnvloeden en beheersen. Bij de interne omgeving kun je dat juist wel. 3.2 Doel Een interne analyse is het onderdeel van de SWOT-analyse dat zich richt op de eigen organisatie. Het doel van de interne analyse is je sterke en zwakke punten in kaart te brengen. Een sterk punt is iets wat je hebt of doet waarin je beter bent dan de concurrent, een zwak punt is juist iets wat je hebt of doet waarin je slechter bent dan de concurrent. Vind je bijvoorbeeld dat jouw bedrijf een erg goede kwaliteit levert, dan zou je kunnen denken dat dit een sterk punt van je is. Maar als je concurrent toch een net iets betere of dezelfde kwaliteit levert, is het geen sterk punt van jou en misschien zelfs een zwak punt. Bij een interne analyse stel je jezelf de volgende vragen: • Hoe zit mijn organisatie in elkaar? • Wie zijn mijn afnemers? • Wat zijn mijn producten? • Waar zijn wij beter in dan de concurrentie? • Waar is de concurrentie beter in dan wij? • Hoe zet ik mijn marketingmix in? • Wat zijn mijn financiële resultaten? 47 Voorbeeld Sligro Sterktes: • centraal distributiecentrum • landelijk netwerk ZB-groothandels • landelijk netwerk BS-distributiecentra • geïntegreerde backoffice en daarmee verbonden ICT-systeem • krachtige Sligro-formule • marktleiderschap • lidmaatschap Superunie • volop knowhow van retail en zelfbediening • unieke bedrijfscultuur. Zwaktes: • beter benutten van onze commerciële systemen en data. Bron: sligro-annual-report-2012.production.investis.com. 3.3 De analyse van de organisatie In hoofdstuk 1 hebben we bij de micro-omgeving enkele zaken genoemd die voor de organisatieanalyse van belang zijn. Denk aan: • de organisatiestructuur • de organisatiecultuur • de identiteit • het imago. De organisatiestructuur bestaat uit alle functies en afdelingen. Als je wilt laten zien hoe die in verhouding staan tot elkaar, teken je een organigram. De organisatiecultuur bestaat uit de normen, waarden en gedragsuitingen binnen het bedrijf. Het is bijvoorbeeld de manier waarop de werknemers met elkaar omgaan. De identiteit geeft aan hoe het bedrijf zichzelf ziet, het imago geeft aan hoe anderen het bedrijf zien. Bedrijfsconcept en bedrijfsformule Een helder bedrijfsconcept is essentieel om een goede positie in de markt te veroveren en te behouden. Volgens het woordenboek is een concept een opzet, plan of ontwerp. Een bedrijfsconcept beschrijft dus de opzet en het ontwerp van je bedrijf op strategisch niveau. Wanneer je het bedrijfsconcept toepast in bijvoorbeeld een keten van bedrijven, noem je het een bedrijfsformule. Het bedrijfsconcept vloeit voort uit de visie van het bedrijf. De bedrijfsformule is vaak een gedetailleerder uitgewerkt bedrijfsconcept. Zo beschrijft het bedrijfsconcept in elk geval het type assortiment, de doelgroep en de marktpositie. 48 De interne analyse Voorbeeld Ikea heeft het volgende bedrijfsconcept: ‘Onze visie is een beter dagelijks bestaan voor zoveel mogelijk mensen. Ons bedrijfsconcept sluit aan bij die visie door het aanbieden van een breed assortiment functionele en goed vormgegeven woonartikelen tegen zulke lage prijzen dat zoveel mogelijk mensen in staat zijn deze artikelen te kopen.’ Bron: www.ikea.com. De bedrijfsformule heeft het bedrijfsconcept als uitgangspunt, maar wordt verder uitgewerkt aan de hand van de 5 P’s: product, prijs, plaats, promotie en personeel. In franchiseketens zijn bedrijfsformules ontzettend ver uitgewerkt in franchiseformules. Of je nu in Middelburg of in Groningen bij McDonald’s zit, de burgers, de inrichting en de bestelwijze zijn overal hetzelfde. 3.4 De analyse van je afnemers Het kiezen van je doelgroep is een van de belangrijkste marketingbeslissingen die je neemt. Als je eenmaal hebt vastgesteld wie je doelgroep is, ga je hierop vervolgens al je marketingactiviteiten afstemmen. Het is dan ook niet meer dan logisch dat je je van tijd tot tijd afvraagt of je werkelijke afnemers overeenkomen met de door jou gekozen doelgroep. Dit kun je doen door voor je afnemers vast te stellen wat hun kenmerken zijn. Voorbeeld Je hebt middelgrote bedrijfskantines als doelgroep. Uit je analyse blijkt dat jouw belangrijkste klanten eerder de kleine bedrijfskantines zijn. Voorbeeld Een bouwbedrijf heeft gekozen voor de particuliere woningbouw in het segment € 125.000,- tot € 175.000,-. Het blijkt dat het voornamelijk particuliere woningen bouwt in de prijsklasse boven € 250.000,-. 49 In beide gevallen heeft het gekozen beleid niet het gewenste effect gehad op het geselecteerde deel van de markt (het marktsegment of de gekozen doelgroep). Dit zal aanleiding zijn voor het bedrijf om stil te staan bij de volgende vragen: • Moeten we ons beleid aanpassen zodat we toch de oorspronkelijke doelgroep gaan bewerken en stoten we de huidige klanten langzaam maar zeker af? • Moeten we ons beleid continueren en dus eigenlijk onze oorspronkelijk gekozen doelgroep afstoten? 3.5 De analyse van je producten en je concurrentie Er bestaat een analysemodel dat jouw producten koppelt aan je concurrentiepositie. Dat is de portfolioanalyse van de Boston Consulting Group (BCG). In deze analyse breng je de producten van je bedrijf in beeld door te kijken naar je relatieve marktaandeel (het eigen marktaandeel in vergelijking met dat van je grootste concurrent) en de marktgroei. In de portfolioanalyse werk je de verschillende producten uit in een matrix: de BCG-matrix (Boston Consulting Group-matrix). Hierdoor krijg je een grafische weergave van de verschillende onderdelen, waarin je kunt zien hoe de verschillende producten of bedrijfseenheden in de markt staan. In de BCG-matrix werk je met twee criteria die je op de twee assen van de matrix zet. Op de x-as geef je het relatieve marktaandeel weer, op de y-as de marktgroei (voor zover je die kunt bepalen). Meestal is de y-as verdeeld in een zwakke marktgroei van 0 tot 10% en een sterke marktgroei van meer dan 10%. Deze schaalverdeling ligt niet vast en mag je, afhankelijk van de gemiddelden in je branche, dus aanpassen als dat nodig is. In veel modellen zie je de marktgroei daarom ook wel uitgedrukt in hoog of laag. Marktaandeel Om de positie in de markt aan te geven, gebruik je in de eerste plaats het marktaandeel. Met dit kengetal geef je de positie van je eigen bedrijf ten opzichte van de concurrent weer: Marktaandeel = eigen omzet in jaar x x 100% totale omzet in de markt in jaar x In plaats van de omzet kun je ook uitgaan van je eigen afzet in een bepaald jaar ten opzichte van het marktvolume in datzelfde jaar. Behalve met dit gewone marktaandeel werk je nog met het relatieve marktaandeel. Hierbij druk je je eigen marktaandeel uit ten opzichte van het marktaandeel van de grootste concurrent. Dit kengetal zegt dus hoe groot jij bent ten opzichte van de grootste concurrent. Het relatieve marktaandeel reken je als volgt uit: Relatieve marktaandeel = 50 eigen marktaandeel marktaandeel grootste concurrent De interne analyse Een relatief marktaandeel van meer dan 1 betekent dat je een groter marktaandeel hebt dan je grootste concurrent. Dit zegt dus dat je zelf de marktleider bent. Een relatief marktaandeel van minder dan 1 betekent het omgekeerde; dan is de grootste concurrent marktleider. Voor de BCG-matrix verdeel je het relatieve marktaandeel in een groot relatief marktaandeel van 1 tot 10 en een klein relatief marktaandeel van 1 tot 0,1. BCG-matrix Het basismodel van de BCG-matrix ziet er als volgt uit: De matrix is verdeeld in vier vlakken met elk hun eigen kenmerken. Star Linksboven staat de ‘star’. Een product dat je een star kunt noemen, is de toekomst voor je bedrijf. Er is namelijk sprake van een sterke marktgroei en je bent marktleider met dit product. Een star wil je dus vasthouden. Dat vraagt alleen wel om veel marketinginvesteringen, omdat je anders je positie als marktleider kunt verspelen. Groeit de markt sneller dan jij, dan verlies je marktaandeel. In een sterk groeiende markt is dat al snel het geval, want een groeimarkt is natuurlijk ook aantrekkelijk voor bestaande en nieuwe concurrenten. Question mark Rechtsboven zit de ‘question mark’, die noem je ook wel ‘wild cat’ of ‘problem child’. Een question mark is een moeilijk product voor een bedrijf. De markt groeit sterk en is hierdoor veelbelovend, maar je hebt relatief gezien maar een klein marktaandeel. Er is dus zeker potentie om tot een succes uit te groeien, maar dit vraagt ook hier om veel marketinginvesteringen om je marktaandeel te laten groeien. Een andere optie kan zijn dat je er bijvoorbeeld als bedrijf bewust voor kiest om de op één na grootste te zijn. 51 Cash cow Linksonder staat de ‘cash cow’. Een cash cow zorgt voor het geld. De markt is relatief stabiel, er zijn meestal weinig concurrenten en jij bent de marktleider. Met andere woorden: de kosten die zijn verbonden aan het voeren van een concurrentiestrijd zijn laag. De research- en developmentkosten zijn ruimschoots terugverdiend en de nettowinsten zijn doorgaans hoog. Natuurlijk is het doel van elke star om uiteindelijk een cash cow te worden. Dog Rechtsonder zit de ‘dog’. De dog is een product dat in een markt zit die weinig tot geen groei meer heeft en waarin je, relatief gezien, een klein marktaandeel hebt. Met andere woorden: een dog zit in de hoek waar de klappen vallen. In een bedrijf zul je waarschijnlijk proberen om een dog af te bouwen en eventueel op termijn, bijvoorbeeld door verkoop, van de markt te laten verdwijnen. Niet alle dogs probeer je af te bouwen, er zijn namelijk verschillende redenen om een dog met rust te laten. Bijvoorbeeld doordat deze aanvullende producten levert die de andere producten (stars en cash cows) nodig hebben. Of omdat het een interessante nichemarkt is waarin de concurrenten aan het verdwijnen zijn en jij op termijn een belangrijke speler kunt worden. 3.6 De inzet van de marketinginstrumenten Je weet het waarschijnlijk wel, maar voor de zekerheid nogmaals: een marketinginstrument is een middel dat je kunt inzetten voor het realiseren van je marktstrategie. Het zijn de 5 P’s: product, prijs, plaats, promotie en personeel. In je marketingmix omschrijf je op welke manier je de marketinginstrumenten hebt ingezet en met welk resultaat. Voor je interne analyse kan het soms verhelderend zijn om het resultaat van die inzet te bepalen. Daarvoor kun je gebruikmaken van kengetallen per marketinginstrument. Een kengetal is een verhoudingscijfer. Hierna vind je de belangrijkste kengetallen op dit gebied. Product en prijs Bij de analyse van je assortimentsbeleid gaat het om de vraag wat de bijdrage is van de verschillende producten/productgroepen qua omzet en winstgevendheid. Door bij de analyse van de omzetbijdrage ook nog het resultaat van het gevoerde kortingenbeleid te betrekken, krijg je een aardig beeld van het gevoerde assortimentsbeleid. De omzet voor aftrek van kortingen noem je de bruto-omzet. De omzet die overblijft nadat de kortingen zijn verrekend, is de netto-omzet. Daarnaast kun je bijvoorbeeld kijken naar de omzetsnelheid per productgroep of naar de prijsbeleving bij afnemers. Plaats Om iets te kunnen zeggen over het resultaat van het gevoerde distributiebeleid (plaatsbeleid), gebruik je distributiekengetallen. In de eerste plaats kijk je naar het aantal distributiepunten dat jouw product verkoopt ten opzichte van het totaalaantal distributiepunten. Je kunt ook kijken naar het marktaandeel dat de door jou ingeschakelde distributiepunten voor hun rekening nemen of naar het aandeel van jouw product ten opzichte van hun totale omzet. Hoe groter dit aandeel, hoe belangrijker het distributiepunt. Daarnaast stel je vast of het product meer verkocht wordt via de grotere of kleinere distributiepunten. 52 De interne analyse Promotie Het resultaat van het gevoerde promotiebeleid druk je uit in naamsbekendheid, imago of succes rate. Bij naamsbekendheid gaat het om het aantal personen uit de doelgroep dat de naam van het bedrijf kent. Daarbij kan het gaan om de spontane naamsbekendheid of de geholpen naamsbekendheid. Bij een imago-onderzoek onderzoek je wat leveranciers, medewerkers of klanten, en soms ook niet-klanten, vinden van het product of de organisatie. Succes rate is een term uit de telemarketing. Het is het percentage telefoongesprekken dat leidt tot het beoogde resultaat. Het probleem hierbij is natuurlijk dat je niet altijd weet in hoeverre de naamsbekendheid en het imago alleen het resultaat zijn van het gevoerde promotiebeleid. Personeel De arbeidsefficiency van het personeel kun je bijvoorbeeld uitdrukken in omzet per fte of in omzet per gewerkt uur. Door de uitkomst te vergelijken met de kengetallen uit de branche krijg je een indruk van de productiviteit van het personeel van jouw organisatie. 3.7 De financiële analyse Bij het uitstippelen van je marketingbeleid moet je ook rekening houden met de financiële mogelijkheden van je bedrijf en die van de marketingafdeling. Een bedrijf dat er financieel erg goed voor staat, kan makkelijker met nieuwe producten op de markt komen dan een bedrijf dat er financieel zwak voor staat. De gevolgen van mislukking zijn door het eerste bedrijf beter op te vangen. Bovendien kan het financieel sterke bedrijf voldoende geld investeren in de introductie van meerdere producten, terwijl het andere bedrijf veel selectiever zal moeten zijn bij het besteden van zijn financiële middelen. De financiële positie van een bedrijf druk je onder andere uit met behulp van kengetallen op het gebied van liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit. Liquiditeit zegt iets over de mate waarin een bedrijf aan zijn lopende betalingsverplichtingen kan voldoen. Solvabiliteit zegt iets over de mate waarin de ondernemer in staat is om bij opheffing van het bedrijf uit de opbrengst van de bezittingen de schulden terug te betalen. Rentabiliteit ten slotte zegt iets over het resultaat ten opzichte van het in het bedrijf geïnvesteerde vermogen. Je moet ook aandacht besteden aan het functioneren van de andere afdelingen. Zo kun jij wel vinden dat bepaalde productvernieuwingen nodig zijn, maar als de ontwikkelingsafdeling niet in staat is om dit te realiseren, houdt het (voorlopig) op. Een ander probleem kan zich voordoen bij de te produceren hoeveelheid. Bij een onverwacht grote vraag kan het zijn dat de productieafdeling niet de capaciteit heeft om aan deze vraag te voldoen. Dat ook de inkoopafdeling een belangrijke invloed heeft op het marketingbeleid, komt duidelijk naar voren als zij via beurzen overal ter wereld artikelen moet inkopen voor de verkoop. Dit doet zich onder andere voor bij een groothandel in premiums (cadeauartikelen). 53 3.8 Begrippen BCG-matrix Boston Consulting Group-matrix. Matrix waarin de uitkomsten van de portfolioanalyse visueel worden weergegeven (stars, dogs, problem childs en cash cows). Bedrijfsconcept De opzet en het ontwerp van een bedrijf op strategisch niveau. Bedrijfsformule De manier waarop een onderneming haar producten aanbiedt aan de klant. Een bedrijfsformule bestaat uit drie onderdelen: de doelgroep, het product en de marktpositie. Boston Consulting Group-matrix BCG-matrix. Matrix waarin de uitkomsten van de portfolioanalyse visueel worden weergegeven (stars, dogs, problem childs en cash cows). Bruto-omzet De omzet voor aftrek van kortingen. Cash cow Een product met een relatief marktaandeel, groter dan 1, in een markt met een laag groeiniveau. Dog Een product met een klein relatief marktaandeel, minder dan 1, in een markt met een laag groeiniveau. Interne analyse Onderdeel van de SWOT-analyse waarbij de sterke en zwakke punten van een organisatie in kaart worden gebracht. Kengetal Een verhoudingscijfer. Liquiditeit De mate waarin een organisatie op tijd schuldeisers kan terugbetalen. Marketinginstrument Een middel dat je kunt inzetten bij het benaderen van de doelgroep. We onderscheiden de volgende marketinginstrumenten: product, prijs, promotie, presentatie, plaats en personeel. 54 De interne analyse Marktaandeel De verhouding tussen de totale omzet of afzet van een product van een aanbieder ten opzichte van de totale omzet of afzet van dat product in de markt. Marktaandeel = Afzet/omzet merk jouw product x 100% Afzet/omzet alle merken Marktaandeel = omzetaandeel x marktbereik Netto-omzet De omzet die overblijft nadat de kortingen zijn verrekend. Portfolioanalyse Techniek die je kunt gebruiken bij het formuleren van de strategie voor een organisatie met verschillende producten. Question mark Een product met een klein relatief marktaandeel in een markt met een hoog groeiniveau. Ook wel: problem child of wild cat. Relatieve marktaandeel Het marktaandeel van je product ten opzichte van het marktaandeel van de grootste concurrent. Relatieve marktaandeel = Marktaandeel jouw product x 100% Marktaandeel grootste concurrent Rentabiliteit Winstgevendheid. Solvabiliteit De mate waarin de ondernemer in staat is om bij opheffing van het bedrijf uit de opbrengst van de bezittingen de schulden terug te betalen. Star Een product met een groot relatief marktaandeel in een markt met een hoog groeiniveau. 55 56 Strategische beslissingen 4. Strategische beslissingen 4.1 Inleiding Als je alle interne en externe factoren zo veel mogelijk in kaart hebt gebracht, ga je deze samenvatten. Dit doe je door een SWOT-analyse te maken. Deze analyse bestaat uit twee delen: 1. interne analyse Hierin heb je de sterke en zwakke punten van de eigen organisatie in kaart gebracht en geanalyseerd. 2. externe analyse Hierin heb je de kansen en bedreigingen van de markt geanalyseerd. Uit de SWOT-analyse kan blijken dat aanpassingen nodig zijn. Een rigoureuze aanpassing is een sanering. Minder ingrijpend is de restyling. In elk geval ga je aan de slag met je strategische marketingbeslissingen. Saneren Ondernemers willen winst maken. De winst is nodig voor het in stand houden en zo nodig uitbreiden van de onderneming. Winst maken is niet alleen goed voor de ondernemer, maar ook voor de werknemer, want vaak betekent meer winst ook uitbreiding van de werkgelegenheid. Een onderneming kan ook verlies maken. Dit kan komen door economische malaise of bijvoorbeeld door een grote investering in het maken van een bepaald product dat te weinig omzet oplevert. In zo'n situatie is een onderneming vaak gedwongen om extra geld te lenen, waardoor de verhouding tussen vreemd vermogen en eigen vermogen uit balans raakt. Om een faillissement te voorkomen moet het bedrijf saneren. Dit kan betekenen dat delen van de onderneming worden gesloten of dat een fonds wordt gevormd om de crediteuren in elk geval voor een deel te kunnen betalen. Als dat lukt, is de onderneming gered en blijft de werkgelegenheid vaak (grotendeels) behouden en ontvangen de crediteuren in elk geval een deel van hun vordering. Voorbeeld In 2013 verkeerde Free Record Shop in zwaar weer. De schuldenlast was erg hoog door de crisis. Saneren leek de enige mogelijkheid om een doorstart te kunnen maken. Na drie saneringsrondes, waarin sommige bedrijfsonderdelen werden afgestoten en andere gemoderniseerd, bleek dat alle inspanningen toch niet tot het gewenste resultaat leidden. In 2014 ging Free Record Shop alsnog failliet. 57 Restylen Een bedrijf staat niet stil, maar moet zich steeds aanpassen als de situatie daarom vraagt. Ook de uitstraling van een bedrijf moet je naar verloop van tijd aanpassen, omdat deze gedateerd is. De uitstraling komt dan niet meer overeen met het imago of is geen afspiegeling meer van het aanbod. Dit is vaak met kleine ingrepen aan te passen, zodat de uitstraling van het bedrijf weer up-to-date is. Dat noem je restylen. Restylen is meer dan alleen een nieuw behangetje of een nieuwe etalage. Denk bijvoorbeeld aan een compleet nieuwe uitstraling en nieuw logo, nieuw briefpapier, andere reclame-uitingen en het aanpassen van de huisstijl, de inrichting en de website en soms zelfs de bedrijfsstrategie. 4.2 De strategische marketingbeslissingen Bij het uitzetten van het strategisch marketingbeleid van een bedrijf neem je vier langetermijnbeslissingen. Langetermijnbeslissingen wil zeggen beslissingen waarmee je voor langere tijd vastlegt welke kant je op wilt. De looptijd van dergelijke beslissingen ligt voor marketing tussen de drie en vijf jaar. Door deze strategieën wil je de strategische marketingdoelstelling realiseren. Die staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van de hiërarchie van doelstellingen binnen een bedrijf. Om de strategische marketingdoelstelling te bereiken, ga je de volgende langetermijnkeuzes maken: 1. je groeistrategie 2. de product-marktcombinaties 3. je markt(benaderings)strategie 4. de positioneringsstrategie. Heb je deze beslissingen genomen, dan ga je van jaar tot jaar je operationeel plan opstellen. Dat begint met het vaststellen van je operationeel marketingdoel, gevolgd door beslissingen over de wijze waarop je marketinginstrumenten gaat inzetten. 58 Strategische beslissingen Strategisch marketingbeleid en optioneel marketingbeleid. Top-downstrategie versus bottom-upstrategie De mate waarin medewerkers worden betrokken bij de strategische keuzes, geef je aan met top-down of bottom-up. Bij een top-downstrategie legt het management de strategie op. Alleen het management beslist en oordeelt over de strategie. Bij een bottom-upstrategie ligt het initiatief bij de medewerkers. Bottom-up betekent letterlijk ‘van onderen naar boven’. Het management neemt bij de strategievorming de informatie vanuit de organisatie mee en ontwikkelt op basis daarvan een strategie. In de meeste gevallen loont het om tijd, energie en aandacht te investeren in het betrekken van medewerkers bij het strategieproces. Dit leidt dan tot een combinatie van een top-down- en een bottom-upstrategie. De kunst is om de juiste formule te vinden om de medewerkers zo te benaderen dat hun kennis en expertise goed worden benut. 4.3 De strategische marketingdoelstelling De basis van elk plan is de doelstelling. Je maakt een plan namelijk altijd om iets (de doelstelling) te bereiken. Een strategisch marketingplan start dan ook met een strategische marketingdoelstelling. Om met een (strategische) doelstelling te kunnen werken, moet je haar SMART maken: • De doelstelling moet specifiek zijn. • De doelstelling moet meetbaar zijn. • De doelstelling moet acceptabel zijn. • De doelstelling moet realistisch zijn. • De doelstelling moet tijdgebonden zijn. 59 Wil je SMART eens vanuit een andere invalshoek zien? Ga dan naar www.scoren.info en bekijk de film ‘SMART’. Specifiek De doelstelling moet duidelijk en concreet zijn. Onduidelijke doelstellingen zijn moeilijk te realiseren. Als je de doelstelling onduidelijk formuleert, zullen mensen deze verschillend interpreteren. Stel dat een manager als doelstelling formuleert: ‘het moet beter’. Deze doelstelling is zo onduidelijk dat iedereen er zijn eigen invulling aan kan geven. Wat moet er beter? De junior accountmanager denkt dat de doelstelling te maken heeft met klantvriendelijkheid. De vestigingsmanager denkt dat de verkoopcijfers omhoog moeten. De schoonmaakploeg vreest dat het een verwijzing is naar het niet goed schoonhouden van het bedrijf. Duidelijkheid houdt in dat iedereen begrijpt wat de bedoeling is. Meetbaar Of je de doelstelling behaald hebt, moet te meten zijn. Gebruik bijvoorbeeld kengetallen van het Centraal Bureau voor de Statistiek, de eigen organisatie of de branchevereniging. Beschrijf in elk geval duidelijk wanneer een doelstelling behaald is. De volgende doelstelling is goed meetbaar: ‘de omzet van artikelgroep X moet met 10 procent omhoog’. Als je dan ook nog aangeeft wat de omzet op dit moment is en waar je uit wilt komen, is het voor iedereen glashelder wanneer dit doel behaald is. Acceptabel Mensen binnen het bedrijf en mensen buiten het bedrijf moeten de doelstelling (min of meer) accepteren. Als de directie van het ene op het andere moment medewerkers wil verplichten om ook op zondagen te werken, kun je op behoorlijke weerstand rekenen. Niet alleen de medewerkers moeten de doelen aanvaarden, maar ook de omwonenden, de gemeente, de provincie en de regering spelen hierbij een rol. Stel dat je een nieuw kantoorpand wilt bouwen in een natuurgebied. Dan is dit voor een heleboel partijen niet acceptabel. Realistisch Het is van belang dat de doelstellingen haalbaar zijn. Doelstellingen waarvan je van tevoren al kunt zien dat ze onmogelijk te realiseren zijn, werken alleen maar demotiverend. Een startend ondernemer die ervan overtuigd is dat hij binnen een jaar in een Porsche rijdt, binnen twee jaar miljonair is en na een jaar of tien het bedrijf met enorme winst kan verkopen, zodat hij op jonge leeftijd al lekker kan gaan rentenieren, heeft geen realistische doelstelling. Tijdgebonden Een SMART-geformuleerde doelstelling geef je een duidelijke start- en einddatum. Op die manier weet iedereen wanneer het nieuwe beleid ingaat en hoelang je eraan werkt. Zeker bij kortetermijndoelstellingen is het belangrijk dat je goed nadenkt over de periode waarin je het doel wilt bereiken. Als jij net begonnen bent met je mbo-opleiding, is het voor iedereen duidelijk als je zegt: ‘Dat diploma haal ik in drie jaar!’ Er zullen echter heel wat wenkbrauwen gefronst worden als je zegt: ‘Ooit ga ik dat diploma wel halen.’ 60 Strategische beslissingen 4.4 De groeistrategie Veel bedrijven streven groei na. Ondernemers en managers moeten nadenken over de manier waarop ze deze groei denken te kunnen bereiken. Bij het maken van die keuzes vormt de groeimatrix van Ansoff een goed uitgangspunt. Igor Ansoff heeft een model ontwikkeld waarmee je makkelijker voor een groeistrategie kunt kiezen. Hij doet dit op basis van twee criteria: bestaande en nieuwe producten en bestaande en nieuwe markten. Markt Producten Bestaande markt Nieuwe markt Bestaande producten Marktpenetratie Marktontwikkeling Nieuwe producten Productontwikkeling Diversificatie De groeimatrix van Ansoff. Op basis van dit model onderscheidt Ansoff vier groeistrategieën: • marktpenetratie • productontwikkeling • marktontwikkeling • diversificatie. Marktpenetratie Bij marktpenetratie probeer je om de omzet te vergroten door meer te verkopen aan je huidige doelgroep. Dit kan betekenen dat je meer wilt verkopen aan je huidige afnemers, maar ook dat je binnen je huidige doelgroep nieuwe afnemers probeert aan te trekken. Je hebt hiervoor de volgende instrumenten: • vergroting van het aantal distributiepunten voor je producten • stimuleren van de omzet door middel van kortingen • intensiever promotie gaan maken. Voorbeeld Een producent van tandpasta wil graag zijn omzet vergroten en vraagt aan zijn marketingafdeling om hiervoor te zorgen. Om een nieuw product op de markt te brengen ontbreken op dit moment de financieringsmogelijkheden. Ook wil de producent niet het risico nemen om een nieuwe markt, bijvoorbeeld in het buitenland, te exploiteren. In een dergelijk geval blijft er voor een marketeer eigenlijk maar één weg open: hij moet proberen meer tandpasta te verkopen in de bestaande markt. Hij besluit daarom een actie te beginnen met twee tubes tandpasta voor de prijs van één. Productontwikkeling In tegenstelling tot marktontwikkeling ga je bij productontwikkeling juist zoeken naar nieuwe producten die je ook kunt verkopen aan je huidige doelgroep. Hierbij is het belangrijk dat je zoekt naar artikelen die zo veel mogelijk aansluiten bij je huidige assortiment. Philips, die voor de markt in consumentenelektronica regelmatig met nieuwe producten of productvernieuwingen komt, past deze strategie voortdurend toe. 61 Binnen elk assortiment vallen regelmatig producten af omdat ze niet meer verkocht worden, meestal omdat ze verouderd zijn. Daarom is het voor bijna elk bedrijf noodzakelijk om aan productontwikkeling te doen. Marktontwikkeling Bij marktontwikkeling wil je groei bereiken door voor je huidige assortiment nieuwe doelgroepen te zoeken. Praktisch betekent dit dat je op zoek gaat naar andere geografische markten of naar nieuwe (andere) toepassingsmogelijkheden voor je product. Sinds het openstellen van de Chinese en andere Aziatische markten voor westerse bedrijven hebben nogal wat bedrijven aan marktontwikkeling gedaan. Bedrijven hebben hun activiteiten naar deze landen uitgebreid om te kunnen profiteren van de verwachte positieve economische ontwikkelingen. Diversificatie Bij diversificatie probeer je één of meer nieuwe productgroepen aan één of meer nieuwe doelgroepen te verkopen. Deze groeistrategie gaat vaak samen met het overnemen van bedrijven die al actief zijn in de geselecteerde markt. Deze strategie is erg risicovol, omdat je te maken krijgt met twee nieuwe aspecten: nieuwe producten en nieuwe doelgroepen. Een veelgehoord argument om te diversifiëren is dat je hiermee je bedrijfsrisico's kunt spreiden terwijl je groeit. Uit de vele mislukkingen bij overnames vanuit diversificatieoogmerk blijkt dat deze strategie moeilijk tot een succes te maken is. Een goed voorbeeld van diversificatie is Bic. In 1950 begon dit Franse bedrijf goedkope lekvrije balpennen te maken. In 1973 kwamen daar de wegwerpaanstekers bij en in 1975 de wegwerpscheermesjes. Het assortiment is inmiddels uitgebreid met potloden, markers, Post-itblaadjes, gummen, lijmstiften, corrigeerstiften en andere bureauaccessoires. Vandaag de dag is BIC nog altijd een van de grootste producenten in wegwerpartikelen. Tegenwoordig maken ze zelfs kajaks, surfplanken, snowboards en roeibootjes. Integratie Ansoff onderscheidt dus vier manieren waarop een bedrijf kan groeien. Naast deze vier strategieën kom je in de praktijk nog een vijfde tegen: integratie. Het bedrijf gaat dan zelf de activiteiten verzorgen die eerst de bedrijven deden waar het kocht of waaraan 62 Strategische beslissingen het verkocht. Het bedrijf neemt als het ware voorgaande of achterliggende schakels uit de bedrijfskolom over. Het Van der Valk-concern, dat besluit om voortaan vliegreizen naar buitenlandse accommodaties zelf te gaan verkopen, kiest voor integratie. 4.5 Product-marktcombinaties De gekozen groeistrategie bepaalt de richting waarin je gaat zoeken naar mogelijkheden. Ga je zoeken naar nieuwe markten voor je producten of naar nieuwe producten voor je huidige markt(en)? Heb je de richting bepaald, dan zul je eventueel nieuwe marktsegmenten moeten gaan opsporen en deze beoordelen op hun aantrekkelijkheid. Vanuit het marketingprincipe kun je vervolgens verschillende doelgroepen kiezen die elk op hun eigen manier belangstelling hebben voor één of meer producten uit jouw assortiment. Voor elke doelgroep stel je vast met welke producten uit je assortiment je in welke behoeften van die specifieke doelgroep kunt voorzien. Je selecteert dus een product of groep producten uit je assortiment dat of die aansluit op de behoefte van een bepaalde doelgroep. Je maakt op deze manier een product-marktcombinatie (PMC). Voorbeeld Het Nederlands-Britse concern Unilever heeft het bedrijf onderverdeeld in twee divisies: • Voedingsmiddelen • Huishoudelijke & Persoonlijke Verzorging. De divisie Voedingsmiddelen kent vier PMC’s: • culinaire producten (bijvoorbeeld Unox en Conimex) • bak- & braadproducten (bijvoorbeeld Croma) • dranken (bijvoorbeeld Lipton) • ijs en diepvriesproducten (bijvoorbeeld Ola, Ben & Jerry’s en Hertog IJs). De divisie Huishoudelijke & Persoonlijke Verzorging heeft twee PMC’s: • huishoudelijke verzorging (bijvoorbeeld Sun, Robijn en Glorix) • persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld Axe, Zwitsal, Badedas en Prodent). 4.6 De marktstrategie Weet je eenmaal met behulp van welke PMC’s je je marketingdoelstelling wilt halen, dan stel je voor elke PMC de beste marktbenaderingsstrategie vast. Hierbij kun je kiezen voor een van de volgende drie strategieën: • ongedifferentieerde marktstrategie • gedifferentieerde marktstrategie • geconcentreerde marktstrategie. 63 Marktbenaderingsstrategieën. De aanpassingen in het marketingbeleid voor de verschillende deelmarkten komen met name tot uitdrukking in de verschillen tussen de marketingmixen die je gebruikt om de verschillende deelmarkten te bewerken. Ongedifferentieerde marktstrategie De winkels van Zeeman en Aldi zijn voorbeelden van een ongedifferentieerde marktstrategie. Bij de ongedifferentieerde marktstrategie bewerk je de hele markt met één marketingmix. Dat betekent niet dat er geen verschillende segmenten te onderscheiden zijn, maar je wilt er geen rekening mee houden. Vanuit marketingoogpunt bezien is dit niet erg voor de hand liggend. Toch kan een bedrijf heel bewust kiezen voor een dergelijke strategie. De redenen hiervoor kunnen zijn: • De marktsegmenten die je kunt onderscheiden, zijn elk op zich niet groot genoeg om met een individueel beleid te benaderen. De kosten wegen dan niet op tegen de opbrengsten. • De betreffende markt vraagt om een sterk homogeen product. De verkoop van zout voor consumptiedoeleinden is hiervan een duidelijk voorbeeld. • Het gaat om de introductie van een geheel nieuw product, waarvan je nog te weinig kennis hebt over de opbouw van de markt. In zo'n geval ga je meestal in een later stadium wel over tot een zekere vorm van marktsegmentatie. Ben je niet alert genoeg op dergelijke ontwikkelingen, dan is de kans groot dat je de weg vrijmaakt voor nieuwe aanbieders die wel rekening houden met de verschillen in de markt. Gedifferentieerde marktstrategie De verschillende soorten bier van Grolsch of Heineken zijn goede voorbeelden van een gedifferentieerde marktstrategie. Deze producenten richten zich met verschillende soorten bier op verschillende delen van de markt. Voor elk soort bier zetten ze een marketingmix in die speciaal op deze marktsegmenten is afgestemd. Je kunt de marketingmix op verschillende manieren aanpassen. Je kunt je differentiatie bijvoorbeeld afstemmen op de P van product, bijvoorbeeld door verschillende productversies te ontwikkelen voor verschillende marktsegmenten. Dit kom je onder andere in de autowereld tegen. Een gedifferentieerde marktstrategie is vaak erg kostbaar en is dus alleen haalbaar als er voldoende financiering voor is. De hoge kosten hebben te maken met extra productiekosten en marketingkosten. 64 Strategische beslissingen Als je kiest voor een gedifferentieerde marketingstrategie, is de kans op kannibalisatie een bijzonder probleem waarmee je rekening moet houden. We spreken van kannibalisatie als de verkoop van het ene type product ten koste gaat van een ander type product van dezelfde aanbieder. De kans dat dit optreedt, hangt samen met de mate waarin de verschillende segmenten waarvoor deze varianten bestemd zijn van elkaar afwijken. Geconcentreerde marktstrategie Goede voorbeelden van deze marktstrategie zijn luxe automerken als Rolls-Royce, Bugatti en Bentley, een luxe scheepsbouwer als Koninklijke De Vries Scheepsbouw of de haute couture van Viktor & Rolf of Iris van Herpen. Bij de geconcentreerde marktstrategie richt je je op een deel van de markt. Voor dat deel ontwikkel je een speciaal hierop afgestemde marketingmix. De deelmarkt waarop je je richt kan wel uit één of meer segmenten bestaan. Het grote voordeel is dat je optimaal kunt inspelen op de wensen van de gekozen doelgroep. Dit geldt zeker als je hebt vastgesteld dat in een markt sprake is van een marktsegment met behoeften en wensen waarmee andere producenten niet echt rekening houden of waarbij afnemers om heel specifieke kennis of vaardigheden vragen. Als dit segment voldoende groot is, spreken we van een niche. Dit is een klein maar aantrekkelijk marktsegment waarop andere producenten niet of onvoldoende inspelen. Met name voor kleine bedrijven is dit een aantrekkelijke marktbenaderingsstrategie. Deze strategie levert vaak ook een mogelijk gevaar op. Doordat je je richt op een deel van de markt, betekent dit dat je uitsluitend afhankelijk bent van de ontwikkelingen in dit ene segment. 4.7 Positioneringsstrategie Je doelgroep kan meestal kiezen uit meerdere aanbieders. Of deze voor jouw product of dat van een van je concurrenten kiest, hangt af van de mate waarin hij jouw product aantrekkelijker vindt dan andere producten. Aantrekkelijk betekent dan dat hij van mening is dat jouw product beter aansluit bij zijn behoeften en wensen. Dat kan bijvoorbeeld te maken hebben met de kwaliteit, de prijs of de beschikbaarheid van het product. De mening van de afnemer is gebaseerd op het beeld dat hij van jouw product en dat van je concurrenten heeft. Dit vormt de kern van het positioneren. Onder positioneren versta je het innemen van een bepaalde plaats in de markt gezien vanuit de positie van je afnemers. Afnemers vergelijken aangeboden producten (merken) met elkaar en met de gezochte kenmerken. Het resultaat hiervan is dat de afnemer een beeld krijgt van de posities van de verschillende producten in de markt. Dat noem je een perceived positioning map. 65 Perceived positioning map. De grote cirkels 1, 2, 3, 4 en 5 stellen de marktomvang van de verschillende segmenten voor. Het midden van elke cirkel is de ideale combinatie van eigenschappen voor het betreffende segment. Het sterretje bij de genoemde typen (merken) is de positionering van dat betreffende type (merk) in de ogen van de mogelijke afnemers. Een positioneringsstrategie kiezen betekent dus dat je moet bepalen waar je wilt staan in de markt. Dit is de gewenste positionering. Hierbij moet je zo veel mogelijk aansluiten bij de producteigenschappen en productvoordelen die voor je doelgroep de ideale combinatie vormen. Om deze positie te bereiken zet je de marketinginstrumenten gericht in. Dit komt met name tot uitdrukking in de manier waarop je promotie maakt voor je product. Tegenover de gewenste positionering staat dan de positionering zoals je afnemers die zien. In de ideale situatie vallen deze twee samen. Dit is dan meer geluk dan wijsheid, omdat je nooit precies kunt weten hoe de afnemer jouw inzet van de marketinginstrumenten zal uitleggen. Bovendien blijven de wensen en behoeften van de marktsegmenten langzaam maar zeker veranderen. 4.8 Marktonderzoek Marktonderzoek is een goed instrument om te onderzoeken of de marketingstrategie nog wel past bij de vraag, maar ook om nieuwe kansen te ontdekken. Marktonderzoek is het systematisch en objectief zoeken naar en analyseren van gegevens die van belang zijn voor het vaststellen en oplossen van marketingproblemen. 66 Strategische beslissingen Marktonderzoek kun je in vijf fasen verdelen: • Fase 1: probleemstelling en onderzoeksvragen formuleren • Fase 2: onderzoeksopzet bepalen • Fase 3: verzamelen van gegevens • Fase 4: analyseren en interpreteren • Fase 5: rapporteren. Fase 1: probleemstelling en onderzoeksvragen formuleren De probleemstelling leidt je af van het doel van je onderzoek. De onderneming wil bijvoorbeeld de komende jaren een groei realiseren. Het marktonderzoek moet dan een bijdrage leveren aan deze groei. De probleemstelling formuleer je meestal als een vraag waarop je daarna door middel van je onderzoek antwoord probeert te geven. Een probleemstelling zou dus kunnen zijn: ‘Kan het introduceren van product x op de Nederlandse markt bijdragen aan de groeidoelstelling van de onderneming?’. Vervolgens formuleer je deelvragen voor je onderzoek. Deelvragen kunnen zijn: • Is er al vraag naar product x? • Hoe ziet de doelgroep eruit? • Welke kansen en bedreigingen zijn er voor dit product? Fase 2: onderzoeksopzet bepalen Nu je weet wát je wilt onderzoeken, ga je keuzes maken wat betreft hóé je dit gaat onderzoeken. Er zijn verschillende manieren om aan de benodigde informatie te komen: Deskresearch De naam zegt het al: deskresearch voer je grotendeels uit vanachter je bureau. Letterlijk vertaald is deskresearch bureauonderzoek. Bij deskresearch verzamel je bestaande relevante informatie. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen interne deskresearch (informatie die binnen de organisatie te verkrijgen is) en externe deskresearch (informatie die je buiten de organisatie verzamelt). Deskresearch is niet zo duur, maar levert niet altijd passende informatie op. De informatie kan verouderd zijn of niet helemaal gericht op je onderzoek. Voorbeelden van bronnen Interne deskresearch: • jaarverslag • klantenbestanden • klachtenafhandelingen • verkoopcijfers. Externe deskresearch: • Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) • Ondernemersplein • cijfers en trends onderzocht door verschillende banken • vakbladen. 67 Fieldresearch Bij fieldresearch ga je er dus op uit om gegevens te verzamelen, waarschijnlijk omdat je niet alle benodigde informatie hebt gevonden door middel van deskresearch. Letterlijk vertaald is fieldresearch veldonderzoek.Er zijn verschillende soorten onderzoeken en manieren om te onderzoeken. Ten eerste bepaal je of je kwalitatief of kwantitatief onderzoek gaat uitvoeren. Kwalitatief onderzoek is kleinschalig onderzoek waarbij de antwoorden niet in getallen worden uitgedrukt. Het voordeel hiervan is dat je dieper op vraagstukken kunt ingaan. Nadelen zijn dat het duur is, kleinschalig dus niet representatief is en moeilijk objectief te houden is. Vaak volgt op kwalitatief onderzoek toch nog kwantitatief onderzoek. Dit onderzoek wordt onder een grotere groep gedaan en levert wel getallen op. Verder kun je gebruikmaken van verschillende vormen van onderzoek: • enquête • observatie • experimenten. Enquête Een enquête kan schriftelijk, telefonisch of mondeling afgenomen worden. Om erachter te komen hoeveel enquêtes je moet afnemen om een representatief onderzoek te hebben, bepaal je eerst de steekproefgrootte. Observatie Het observeren van mensen om bijvoorbeeld het koopgedrag te achterhalen is een betrouwbare onderzoeksmethode. Je neemt daadwerkelijk gedrag waar, niet wat iemand zegt te gaan doen. Bovendien kan de onderzoeker alleen waarnemen en dus het onderzoek niet beïnvloeden. Je komt echter niets te weten over het waarom van de handelingen van de consument. Experimenten Een experiment wordt gebruikt om het effect van een actie te meten, bijvoorbeeld van een reclamecampagne. Er moet wel altijd gebruikgemaakt worden van een onderzoeksgroep en een controlegroep. Bovendien kan maar het effect van één actie tegelijk gemeten worden. Verder moeten de omstandigheden zo veel mogelijk gelijk blijven. Fase 3: verzamelen van gegevens In deze fase ga je dus echt op pad om daadwerkelijk alle gegevens die je nodig hebt te verzamelen. Probeer zo objectief mogelijk te handelen bij het verzamelen van gegevens, want sommige onderzoeksvormen zijn beïnvloedbaar en dan dus niet meer representatief. Fase 4: analyseren en interpreteren Nu is het zaak dat structuur wordt aangebracht in de gegevens. Bij kwalitatief marktonderzoek probeer je op basis van de cijfers conclusies te trekken en verbanden te leggen. Om die conclusies te kunnen trekken, moet het materiaal op de goede manier gegroepeerd worden en in beeld gebracht worden met behulp van bijvoorbeeld tabellen en grafieken. 68 Strategische beslissingen Fase 5: rapporteren Tot slot moet je je onderzoek vastleggen. Het is van groot belang dat iedereen kan volgen welke keuzes je hebt gemaakt, hoe het onderzoek is aangepakt en hoe de conclusies getrokken zijn. Alleen dan zal ook de lezer kunnen zien dat je een representatief onderzoek hebt uitgevoerd. Een onderzoeksrapport bestaat minimaal uit de volgende onderdelen: • titel, naam onderzoeker, datum • een samenvatting voor de lezer met weinig tijd die de strekking van het verhaal wil weten • voorwoord • inhoudsopgave • inleiding • uitwerking deskresearch • uitwerking resultaten fieldresearch (overzichtelijk gemaakt met behulp van passende grafieken en tabellen) • conclusies: antwoord op de probleemstelling • bijlagen: de enquête of andere onderzoeksvragen, alle gevonden statistische gegevens. 69 4.9 Begrippen Bottom-upstrategie Situatie waarbij het management bij strategievorming informatie van medewerkers meeneemt en op basis daarvan besluiten neemt. Bureauonderzoek Het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens die al eerder door anderen verzameld zijn. Ook wel: deskresearch. Deskresearch Het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens die al eerder door anderen verzameld zijn. Ook wel: bureauonderzoek. Diversificatie Groeistrategie van Ansoff waarbij het bedrijf ervoor kiest een nieuw product te ontwikkelen om een nieuwe doelgroep te benaderen. Fieldresearch Het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens die niet eerder door anderen verzameld zijn. Ook wel: veldonderzoek. Geconcentreerde marktstrategie Bij deze strategie richt een onderneming zich met een formule op een deel of enkele delen van de totale markt. Gedifferentieerde marktstrategie Bij deze strategie richt een onderneming zich met verschillende formules op verschillende delen van de totale markt. Groeimatrix van Ansoff Een model voor groeistrategieën waarmee je de verkoopstrategie kunt vaststellen. Er zijn vier groeistrategieën: marktpenetratie, marktontwikkeling, productontwikkeling en diversificatie. Integratie Het uitschakelen van een schakel in de bedrijfskolom. De kolom wordt korter. Kannibalisatie Situatie waarbij de verkoop van een product ten koste gaat van de verkoop van een al bestaand product van hetzelfde bedrijf. Marktonderzoek Het systematisch en objectief zoeken naar en analyseren van gegevens die van belang zijn voor het vaststellen en oplossen van marketingproblemen. Marktontwikkeling Groeistrategie waarbij je met je huidige assortiment een hogere omzet wilt realiseren door je te richten op een nieuwe doelgroep. 70 Strategische beslissingen Marktpenetratie Groeistrategie waarbij je met je huidige assortiment een hogere omzet wilt realiseren bij je huidige doelgroep of bij doelgroepen (binnen de bestaande markt) die het product nog niet gebruiken. Niche Een klein deel van de markt die andere, grotere, aanbieders laten liggen of die een specifieke deskundigheid vereist. Ongedifferentieerde marktstrategie Marktstrategie waarbij het bedrijf zich met één marketingmix richt op de totale markt. Ook wel: marktaggregatie. Perceived positioning map Een overzicht van de posities van de verschillende producten in de markt zoals een afnemer dat ziet. PMC Product-marktcombinatie. De strategische keuze van een bedrijf voor de koppeling van producten aan doelgroepen. Positioneren De plek die het bedrijf of product in de beleving van de klant inneemt ten opzichte van concurrenten. Product-marktcombinatie PMC. De strategische keuze van een bedrijf voor de koppeling van producten aan doelgroepen. Productontwikkeling Groeistrategie waarbij je met nieuwe producten een hogere omzet wilt realiseren bij je huidige doelgroep. Restylen De uitstraling van een bedrijf aanpassen. Saneren Een bedrijf weer gezond maken. SMART Ezelsbruggetje dat aangeeft waaraan goede doelstellingen moeten voldoen: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden. Top-downstrategie Situatie waarbij het management bij de strategievorming zelf beslist en de besluiten meedeelt aan de medewerkers. Veldonderzoek Het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens die niet eerder door anderen verzameld zijn. Ook wel: fieldresearch. 71 72 Het productbeleid 5. Het productbeleid 5.1 Inleiding Volgens veel managers is de P van product het belangrijkste marketinginstrument. Immers: sluit jouw P van product niet aan bij je doelgroep, dan verkoop je in het ergste geval niks. Het is bij dit marketinginstrument dus van groot belang dat je de wensen en voorkeuren van je doelgroep goed in de gaten houdt. Als deze veranderen, moet je hierop inspelen door de gewijzigde wensen door te voeren in je product of assortiment. En één ding weet je zeker: de wensen en voorkeuren veranderen zeker. Soms snel, vaak geleidelijk. In dit hoofdstuk ga je aan de slag met het productbeleid. Als het goed is, helpt het je om kritisch te leren kijken naar de P van product. 5.2 De productmix Ga je kijken naar de feitelijke inzet van het marketinginstrument product binnen de marketingmix, dan ga je de productmix invullen voor jouw doelgroep. De productmix is een combinatie van productinstrumenten waarmee je de markt bewerkt. Een productinstrument is een middel dat je kunt inzetten om je product te laten aansluiten bij de behoeften van de (potentiële) klanten. Denk aan kenmerken die betrekking hebben op het product zelf. Denk daarbij niet alleen aan producteigenschappen als het kwaliteitsniveau, de vormgeving, de merknaam en de verpakking, maar ook aan de voordelen die deze eigenschappen kunnen hebben voor de gebruiker. Kwaliteitsniveau kun je bijvoorbeeld vertalen in betrouwbaarheid en duurzaamheid voor de gebruiker, de merknaam soms in status. Daarnaast kan een product aanvullende voordelen hebben die voor de afnemer van belang kunnen zijn. Je moet dan denken aan gunstige betalings- en leveringsvoorwaarden, verlengde garantie, omruilgarantie, thuisbezorging, installatie en andere specifieke voordelen. 73 Verkoop sterke drank ingestort Richard van de Crommert AMSTERDAM - De Nederlandse gedistilleerde industrie beleeft een rampjaar. Sinds het begin van dit jaar is de verkoop van sterke drank ingestort, zoals nog nooit eerder is gebeurd. Van vlaggenschip jonge jenever, veruit de populairste borrel van alle in Nederlandse gemaakte sterke drank, ging er in de eerste zes maanden maar liefst 26% minder over de toonbank. In aantallen liters betekent dat een afname van 6,4 miljoen naar 4,8 miljoen. Jonge jenever is goed voor een op de drie flessen Nederlands gedistilleerd. In een noodkreet laat de sector weten dat nóg een accijnsverhoging per 1 januari ons erfgoed de nek omdraait. Het kabinet, zo vinden ze, is de traditionele Nederlandse drankenproducenten de dood in aan het jagen. Bron: De Telegraaf, 7 september 2013. 5.3 Het product Het product is het geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een goed of dienst. Die omschrijving moet je ruim zien. Een hotel verhuurt bijvoorbeeld kamers voor overnachtingen. Hierbij spelen materiële aspecten een rol, zoals de matras waar de gast (klant) op slaapt. Maar ook immateriële aspecten, zoals het contact van de medewerkers met de gast, de naam of het merk van het hotel en de verwachtingen die de gast heeft. Met andere woorden: een product is alles wat je kunt aanbieden op een markt. Een bedrijf wil natuurlijk met zijn productaanbod in een specifieke behoefte van de afnemer voorzien. Daarom is het belangrijk om te weten waarom de afnemer een product koopt. Binnen het begrip ‘product’ kun je verschillende verdelingen maken, zo maak je al het onderscheid tussen goederen en diensten. De belangrijkste verschillen tussen een goed en een dienst zijn: • Goederen zijn tastbaar, diensten niet. • Voorraadvorming is bij goederen mogelijk, bij diensten niet. • Standaardisering is bij goederen makkelijker dan bij diensten. • Er is bij dienstverlening altijd interactie tussen aanbieder en klant. Drie niveaus Een product bestaat uit drie niveaus. Elk niveau zorgt, bekeken vanuit de klant, voor meerwaarde. Het eerste niveau is het fysieke product, dat wil zeggen de materiële eigenschappen van je product. Het gaat dan bijvoorbeeld om prestatie, gewicht, materiaal, vorm en smaak. Het tweede niveau is het uitgebreide product. Dit zijn eigenschappen die je toevoegt aan het fysieke product. Voor klanten kunnen die belangrijk zijn. Een bedrijf kan zich ermee onderscheiden. Denk aan de verpakking, de service en de garantie. Dan is het product nog steeds niet helemaal compleet. Klanten kennen vaak zélf nog extra eigenschappen toe. Bijvoorbeeld imago, milieuvriendelijkheid en status. Bepaalde afnemers vinden het belangrijk dat het imago van hun kleding aansluit bij hun levensstijl. Andere kopers vinden het belangrijk dat producten op een 74 Het productbeleid mens- en milieuvriendelijke manier zijn gemaakt. Als je die afgeleide eigenschappen ook toevoegt aan de vorige twee niveaus, krijg je het totale product. Zowel in de B2C-markt als in de B2B-markt kun je deze drie niveaus van een product beschrijven. De drie niveaus van een product. Het is afnemers dus te doen om het totale product en niet alleen om de fysieke eigenschappen. Afnemers zien een product als een (ingewikkelde) verzameling van voordelen (benefits) die hun behoeften kunnen vervullen. In de meeste gevallen zorgen de productvoordelen er juist voor dat je het product verkoopt; dat gaat dus veel verder dan alleen de specificaties en fysieke kenmerken van het product. Denk dus na over de vraag welke voordelen het product voor afnemers oplevert. Welke oplossing bieden we? Wat doet ons product beter dan het product van de concurrent? Het is van groot belang om erachter te komen wat de door afnemers gezochte benefits zijn en hierop in te spelen door een juiste samenstelling van de productmix. Op die manier kom je zo goed mogelijk tegemoet aan de wensen en behoeften van je doelgroep en kun je het aanbod van concurrenten overtreffen. De uitspraak ‘Don’t sell features, sell benefits’ geldt ook wel als de gouden regel binnen marketingmanagement. 5.4 Assortiment Er zijn natuurlijk ondernemingen die met één product de markt bewerken. Maar het merendeel van de bedrijven biedt meerdere producten aan. Daarom kun je als marketeer naar één product kijken, maar je kunt ook kijken naar alle producten die je aanbiedt. Soep of yoghurt en verder niks In een tijd waarin online-winkelen steeds groter wordt en leegstaande winkelpanden sommige straatbeelden bepalen, doen éénproductzaken het opvallend goed. Ze focussen zich op één productsoort en met succes. Bron: AD, Jette Pellemans, 3 april 2014. 75 Het geheel van productgroepen, producten, productvarianten en merken dat je bedrijf aanbiedt, noem je het assortiment. Dat zijn dus alle producten die je aanbiedt. Tussen het assortiment en een individueel product kun je enkele lagen of niveaus omschrijven: • productklasse Het assortiment kun je in eerste instantie verdelen in een verzameling van producten die min of meer dezelfde behoefte vervullen. Je hebt het dan over productklasse. In plaats van productklasse gebruik je ook wel de term productcategorie. Denk bijvoorbeeld aan de verschillende afdelingen van een horecagroothandel, zoals de groenteafdeling, de broodafdeling, de afdeling was- en reinigingsmiddelen en de vleesafdeling. Of aan de verschillende productklassen in een bouwgroothandel, zoals de Bouwmaat. • productgroep Een productgroep is een verzameling producten die tot een bepaalde productklasse behoren die nog nauwer aan elkaar verwant zijn wat betreft het voorzien in dezelfde behoefte. Producten in een productgroep krijgen hierdoor min of meer dezelfde kenmerken en eigenschappen. Kortom, je richt je op één productklasse en bekijkt welk onderscheid je vervolgens in de producten die je aanbiedt kunt maken. De was- en reinigingsmiddelenafdeling van de horecagroothandel kun je verder verdelen in bijvoorbeeld wasmiddelen, schoonmaakmiddelen, schoonmaakartikelen en toiletreinigers. Voor de bouwgroothandel kun je de productklasse gereedschap weer verdelen in onder andere elektrisch gereedschap, handgereedschap en schildersgereedschap. • productvorm Als je binnen een productgroep nog verder gaat verkleinen, heb je het over de verschillende productvormen. De producten binnen een productvorm zijn min of meer hetzelfde. Als we de horecagroothandel bekijken, kun je binnen de groep wasmiddelen een verder onderscheid maken tussen bijvoorbeeld de daadwerkelijke wasmiddelen voor de fijne was, de witte was, de wasverzachters en de vlekverwijderaars. En voor de bouwgroothandel kun je binnen de groep elektrisch gereedschap een verdere verdeling maken in bijvoorbeeld boormachines, boorhamers, zaagmachines en schuurmachines. • productvariant Als je het over productvarianten hebt, heb je het over de verschillende uitvoeringen van een bepaald product. Een productvariant onderscheidt zich van de andere productvarianten in een groep productvormen door kenmerken als het model, het merk, de smaak, de uitvoering, de prijs en de kleur. Zo’n kenmerk waarmee je een productvariant onderscheidt, noem je een productattribuut. Binnen de productvorm wasmiddel heb je verschillende merken wasmiddel, maar bijvoorbeeld ook verschillende verpakkingen en hoeveelheden. En in de bouwgroothandel heb je verschillende merken boormachines, verschillende modellen en ga zo maar door. 76 Het productbeleid Nog een voorbeeld Productklasse: dorstlessers. Productgroep: frisdrank. Productvormen: cola of sinas. Productvarianten: cola light, cola cafeïnevrij, sinas light enzovoort. Coca-Cola Nederland heeft binnen de productgroep frisdrank een groot aantal productvormen, zoals Coca-Cola, Fanta, Sprite en Schweppes. Daarbinnen voert het bedrijf diverse productvarianten om tegemoet te komen aan alle smaakverschillen: Coca-Cola Cherry, Coca-Cola Vanilla, Fanta Cassis, Fanta Lemon, Schweppes Bitter Lemon, Schweppes Tonic en nog vele andere varianten. Om het assortiment van je eigen bedrijf te kunnen analyseren, maar ook om die van anderen te bekijken en te vergelijken, gebruik je naast productniveaus de dimensies van het assortiment. Dimensies Bij de invulling van het assortiment neem je een aantal strategische beslissingen. Deze beslissingen hebben betrekking op de dimensies breedte, diepte, lengte en hoogte van het assortiment. Je kijkt daarnaast naar de consistentie van het assortiment. Vanuit de afnemerbehoefte moet je eerst de assortimentsbreedte invullen. Vanuit de gekozen breedte bepaal je vervolgens de diepte. Met de breedte van het assortiment bedoel je het aantal verschillende productgroepen dat je in je assortiment hebt. De breedte van het assortiment vloeit voort uit de gekozen distributievorm en de gewenste marktpositie. Is gekozen voor een specialistische groothandel, dan is het aantal artikelgroepen automatisch beperkt, wat overeenkomt met het beeld dat de afnemers hebben van deze distributievorm. Maar ook binnen de speciaalzaak kun je een breder of smaller assortiment hebben. Een wijngroothandel heeft bijvoorbeeld alleen wijn in zijn assortiment, terwijl een drankengroothandel gedestilleerd, bier en wijn én allerlei frisdranken in zijn assortiment heeft. De assortimentsdiepte omvat het aantal varianten per productgroep. Je moet dan bijvoorbeeld denken aan merken, typen en uitvoeringen. Bij de bepaling van de assortimentsdiepte hebben specifieke wensen van de doelgroep, en daarmee de gewenste marktpositie, grote invloed. De diepte bepaalt immers in hoeverre je tegemoetkomt aan de wens van de doelgroep wat betreft keuze- en vergelijkingsmogelijkheden. Een horecagroothandel als Sligro heeft een breed assortiment, maar binnen de kaasafdeling heeft deze een minder diep assortiment dan een horecakaasspecialist. 77 Met de assortimentsdimensies breedte en diepte kunnen vier standaardindelingen gemaakt worden: • breed en diep Als een bedrijf een breed en diep assortiment voert, betekent dit dat het veel productklassen en productgroepen en per productgroep veel productvarianten biedt. • breed en ondiep Heeft een bedrijf een breed en ondiep assortiment, dan voert het veel productgroepen, maar het aantal productvarianten is beperkt. • smal en diep Specialistische groothandels voeren meestal een smal en diep assortiment. Kenmerkend hierbij is dat je maar één productklasse met daarin weinig productgroepen aanbiedt, maar dat er per productgroep veel keuze is. • smal en ondiep Smal en ondiep komt in de praktijk niet vaak voor en al helemaal niet bij een groothandel. Er is dan immers sprake van weinig productgroepen en per productgroep weinig keuze. De assortimentslengte zegt iets over de gemiddelde voorraad van de gevoerde producten. Soms gebruik je de lengte om de gemiddelde voorraad van de producten in het assortiment te benoemen. Heb je bijvoorbeeld in een horecagroothandel 250 verpakkingen espressobonen, 130 verpakkingen gemalen koffie, 310 verpakkingen koffiecups en 140 verpakkingen oploskoffie op voorraad, dan noem je de lengte van het koffieassortiment 830 stuks. Je begrijpt dat de voorraad die je van een artikel in het magazijn hebt liggen, vooral bepaalt of je op tijd en in voldoende mate kunt leveren. Het risico dat je nee moet verkopen aan de klant, neemt daarmee af. Veel voorraad brengt aan de andere kant wel veel kosten met zich mee. Een kort assortiment betekent weinig voorraad en een groter risico op neeverkoop. Een kort assortiment komt in de groothandel dan ook niet of nauwelijks voor. De assortimentshoogte geeft de gemiddelde prijs van de producten in het assortiment weer. Een hoog assortiment betekent dat je gemiddeld genomen hoge prijzen voert en een laag assortiment dat je gemiddeld genomen lage prijzen hanteert. De hoogte bepaal je niet alleen door de prijs. Want voer je alleen maar A-merken in je assortiment, dan zal je gemiddelde prijs hoger zijn dan die van een soortgelijk bedrijf dat A- en B-merken voert. Bij de samenstelling van het assortiment moet je ook rekening houden met de mate van samenhang tussen de assortimentsdelen. Je spreekt dan van assortimentsconsistentie. Uitgangspunt hierbij is de consistentie vanuit het oogpunt van de klant. Hoe consistenter een assortiment is, hoe groter de kans is dat de afnemer ook aantreft wat hij denkt aan te treffen. Als je bij de samenstelling van het assortiment de samenhang tussen de delen uit het oog verliest en allerlei producten aanbiedt die eigenlijk niet bij elkaar horen, ontstaat bij de klant een troebel beeld. De afnemer weet dan niet wat hij van je bedrijf kan verwachten. Dit noem je ook wel branchevervaging. Door kritisch je assortiment én product (binnen het assortiment) te analyseren en te vergelijken met dat van je concurrenten, is het mogelijk om eventuele sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen te ontdekken. Daarom moet je als marketeer in staat zijn om je eigen assortiment en dat van je concurrenten te beschrijven en te analyseren. 78 Het productbeleid 5.5 Productlevenscyclus Het product is in veel branches van een statisch naar een redelijk dynamisch marketinginstrument uitgegroeid. Binnen de detailhandel en groothandel wordt het assortiment regelmatig ‘ververst’. Producenten verversen hun aanbod door met nieuwe en vernieuwde producten op de markt te komen, waarbij ze oude producten weer uit de markt nemen. Dit proces gaat, onder invloed van meerdere factoren, steeds sneller. Je kunt stellen dat de levenscyclus van een product steeds korter wordt. De productlevenscyclus (PLC) is de levensloop van een artikel gedurende de tijd dat het op de markt is, vanaf het moment van introductie tot het moment waarop de producent het artikel weer uit de markt neemt. De levenscyclus kan betrekking hebben op een productgroep, product, productvariant of merk. Je kunt de levenscyclus van een artikel afleiden uit het verloop in de afzet gedurende de tijd dat het artikel op de markt is. Binnen de levenscyclus onderscheid je de volgende fasen: 1. introductie 2. groei 3. rijpheid 4. verzadiging 5. neergang. Introductie In de introductiefase komt het product in de verkoop. Hierbij is het van belang of het een compleet nieuw product betreft of dat het een variant van een eerder geïntroduceerd product is (het kan ook een zogenaamd vernieuwd product zijn). De fabrikant die als eerste met een nieuw artikel op de markt komt, moet meer weerstanden overwinnen dan een aanbieder die volgt. Die kan namelijk profiteren van het werk dat de eerste fabrikant in de introductie heeft geïnvesteerd. Aanvankelijk verloopt de afzet aarzelend, waarna een versnelde groei zal optreden als het product aanslaat. Voor nieuwe duurzame gebruiksartikelen zal de prijs vaak hoog zijn, omdat concurrenten nog niet met een 79 vergelijkbaar product op de markt zijn. Voor nieuwe verbruiksartikelen, waarvan al soortgelijke producten op de markt zijn, zal de prijs juist extra concurrerend zijn om zo snel mogelijk marktaandeel te veroveren. Veel producten komen de introductiefase niet door en verdwijnen weer geruisloos uit de markt. Soms worden deze artikelen op een later tijdstip opnieuw geïntroduceerd. Een volger zal geen aarzelend verloop kennen, de introductiefase wordt min of meer overgeslagen. Groei In de groeifase heeft het product ingang gevonden bij een grote groep afnemers. Het moment waarop de groeifase bereikt wordt, hangt af van het soort artikel. Zo moet de groeifase bij fast moving consumer goods (FMCG) vrij snel na de introductie volgen. Bij duurzame artikelen kan het veel langer duren. Ook concurrenten zullen in deze fase het product gaan aanbieden. Meestal komen zij met een variant of verbeterde versie van het product, vergeleken met dat van de aanbieder die het product op de markt introduceerde, en meestal ook tegen een lagere prijs. Dit heeft meestal als gevolg dat ook de eerste aanbieder met zijn prijs naar beneden moet. Rijpheid In de rijpheidfase groeit de markt nog steeds, alleen niet zo snel meer. Het grootste gedeelte van de (potentiële) klanten kent het product. Aan het einde van deze fase hebben de meeste klanten het product gekocht. De vraag naar het product stabiliseert dan. De vertraging van de groei zal leiden tot een overaanbod, omdat aanbieders hun producten niet meer zo gemakkelijk als voorheen kunnen verkopen. Als het aanbod groter is dan de vraag, resulteert dit in hevige concurrentie tussen de aanbieders. Verzadiging In deze fase zal de afzet eerst nog slechts minimaal toenemen, meestal alleen als gevolg van de vervangingsvraag. Daarna zal de afzet steeds verder afnemen; de markt is verzadigd. De aanbieders moeten beslissen of zij doorgaan met het product of dat zij het uit de markt nemen. De fabrikant kan deze fase proberen te verlengen door het uitbrengen van nieuwe varianten of door het gebruik of verbruik te stimuleren. Neergang In de neergangfase voldoet het artikel niet meer aan de wensen van de klant. De afzet stagneert en loopt terug. De aanbieders zullen het artikel uit de markt nemen of het, bijvoorbeeld uit serviceoverwegingen, op een lager afzetniveau laten voortbestaan. 5.6 Merkenbeleid Als je denkt aan producten, denk je vaak aan merken. Een merk is een naam, term, teken, symbool of ontwerp, of een combinatie hiervan, die/dat bedoeld is om producten te identificeren en te onderscheiden van die van de concurrentie. Vaak heeft een afnemer, en zeker de consument, binnen de aangeboden merken al een bepaalde merkvoorkeur ontwikkeld. Aanbieders weten dit ook en zijn zich ervan bewust dat het merk grote invloed heeft op het commercieel succes van een product. Door het werken met merken kun je het product beter bekendmaken bij je afnemer. Het kan hierdoor sneller opvallen en afnemers zullen het sneller herkennen. Aanvankelijk bestonden 80 Het productbeleid merken vaak alleen uit de naam van de producent die ze op de markt bracht. Het merk omvat echter meer dan alleen de naam van het bedrijf. Het is een combinatie van een uitspreekbaar deel (zoals de naam) en een onuitspreekbaar deel (zoals een logo of beeldmerk). Voorbeeld Een merk als Cup-a-Soup van Unilever is een voorbeeld van een combinatie van een uitspreekbaar deel, de naam Cup-a-Soup, en een onuitspreekbaar deel, zoals het kleurgebruik, de mok en het lettertype. Als je binnen je assortiment werkt met merkartikelen, is het van belang dat je het een en ander van het merkartikel weet. Zo is een merk meer dan alleen een product dat door de fabrikant (of detaillist) voorzien is van een naam of beeldmerk. Afnemers van merkproducten zijn door de jaren heen het specifieke imago van een merk steeds belangrijker gaan vinden. Het merk neemt daarmee in de gedachten van de afnemer een speciale plaats in, waardoor het zich onderscheidt van andere merken. De consument komt tot een persoonlijke beoordeling van het merk op basis van de gepercipieerde kwaliteit. Perceptie betekent het verwerven, interpreteren en evalueren van informatie om zo tot een persoonlijk oordeel te komen. De gepercipieerde kwaliteit is dus de kwaliteit van het merk zoals de afnemer die waarneemt op basis van zijn persoonlijke beeldvorming. Deze beeldvorming wordt beïnvloed door een combinatie van factoren, zoals de technische kwaliteit, het merkimago, de prijs, de service, de reclame en de duurzaamheid. De manier waarop de consument al deze factoren interpreteert, leidt tot tevredenheid of ontevredenheid over het merk. Het gebruik van merken is erop gericht om verschillen te benadrukken. Hierdoor kan het product zich onderscheiden van gelijksoortige producten. Voor de consument maakt het de keuze overzichtelijker. In de concurrentiestrijd is het merk een belangrijk wapen, omdat het iets zegt over de kwaliteit en afkomst van het product. Daarnaast vertelt het voeren van een merk iets over het prijsniveau van het product. Aan de beslissing om een merk te gaan voeren, moet de volgende vraag voorafgaan: wat wil ik ermee bereiken? Want doordat je binnen je assortiment met merken werkt, leidt dit tot herkenning en een bepaalde verwachting bij de afnemer. De afgeleide eigenschappen van je product zijn al min of meer vastgelegd. Heeft een consument goede ervaringen opgedaan, of voelt hij zich op een andere manier aangetrokken tot een bepaald merk, dan zal een zekere merkvoorkeur bij hem ontstaan. Hij koopt dan liever jouw merk dan dat van een ander. Merkvoorkeur kan overgaan in merkentrouw. Dat betekent dat de consument zijn aankoop liever uitstelt als het gevraagde merk niet beschikbaar is. 81 5.7 Merkindeling Als je kijkt naar wie eigenaar is van de merknaam, kun je onderscheid maken tussen fabrikantenmerken (F-merken) en distribuantenmerken (D-merken). Fabrikantenmerk Van een fabrikantenmerk (F-merk) is sprake als de fabrikant of de producent de naam aan het product heeft gegeven en daarvan ook eigenaar is. Fabrikantenmerken ontstonden na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). De fabrikant gebruikte in die periode het merk om zijn goederen af te zetten tegen het merkloze, onverpakte artikel zoals een kruidenier dat in die tijd verkocht. In die periode zijn de meeste nationale fabrikantenmerken ontstaan en zijn ze algemeen bekend geworden. In de marketing worden deze merken tot het klassieke merkartikel gerekend. Veel van deze merken bestaan nu nog steeds en worden gekocht door grote groepen consumenten. Een aantal van deze merken is uitgegroeid tot global brands, zoals Philips, Shell en Heineken. Een global brand is een wereldwijd beschikbaar merk dat afnemers overal op dezelfde manier kunnen herkennen. Overal herkend worden betekent nog niet dat je overal precies dezelfde invulling van de marketingmix hebt. Want ook voor een wereldwijd bekend merk blijft het belangrijk om rekening te houden met een lokale omgeving en de specifieke wensen en behoeften. McDonald’s bijvoorbeeld is wereldwijd bekend, maar past het assortiment toch aan om beter aan te sluiten bij lokale wensen en behoeften. Het aanbod verschilt per land. Zo is de McKroket bijvoorbeeld alleen in Nederland verkrijgbaar, de Teriyaki McBurger alleen in Japan en in India zie je geen rundvlees en varkensvlees op het menu staan. Je spreekt van een merkproduct als het aan de volgende eisen voldoet: • Een merkproduct is verpakt (niet van toepassing bij een dienst). • De maker is bekend. • Er is constante kwaliteit. • Er is eenheid van prijs, inhoud en verpakking. • Een merkproduct is overal verkrijgbaar. Wil je weten welke merken nog meer in de top 100 staan? Ga dan naar www.doelgericht.info en klik bij de bronnen op ‘Interbrand’. 82 Het productbeleid Indeling fabrikantenmerken Binnen de fabrikantenmerken onderscheid je niet alleen A-, B- en C-merken, maar ook paraplumerken en individuele merken. De ABC-indeling heeft meestal betrekking op de fast moving consumer goods. Voor andere productgroepen komt de indeling vaak gekunsteld over. A-merk Het A-merk is een sterk (toonaangevend) merk dat dit predicaat gekregen heeft op grond van een duidelijke voorkeur bij een groep afnemers. Die voorkeur gaat soms zo ver dat deze groep pertinent weigert een ander merk te kopen: merkentrouw. Het A-merk is meestal het hoofdmerk van een fabrikant. De merknaam voegt onder meer kwaliteit, status en zekerheid aan het artikel toe. A-merken ziet de afnemer als kwaliteitsmerken. Kenmerkend voor A-merken is: • landelijk of internationaal distributienetwerk • landelijke of internationale reclamecampagnes • in de ogen van de afnemer een relatief hoge prijs, maar ook een hoge kwaliteit. Bekende A-merken zijn Heineken, Coca-Cola, Unox, Campina en Becel. B-merk Het B-merk is een artikel dat een minder grote bekendheid en een lagere prijs heeft dan een artikel met de A-merkstatus. Meestal betreft het een artikel met een redelijk tot goed kwaliteitsniveau, dat de fabrikant soms alleen regionaal aanbiedt. Als een fabrikant van een A-merk kiest voor het op de markt brengen van een soortgelijk artikel, doet hij dat meestal om prijsconcurrentie te bewerkstelligen. Soms groeit dit tweede merk uit tot een B-merk. B-merken zullen vaak moeten concurreren met de huismerken. First Choice-cola, PCD-pindakaas, Finkbräu-bier en Melkan zijn voorbeelden van B-merken. Soms groeit een B-merk uit tot een A-merk. Samsung is hiervan een goed voorbeeld. C-merk Het C-merk is een onbekend merk waarvoor de fabrikant geen reclame maakt en dat slechts in enkele winkels te koop is. C-merken kan de fabrikant of leverancier exclusief leveren aan één detailhandelsonderneming, waardoor het lijkt alsof sprake is van een eigen merk. Maar het merkrecht is en blijft in handen van de fabrikant of leverancier. In modewinkels komen veel C-merken voor; ze worden daar fancymerken genoemd. Eén collectie krijgt een merknaam, die de fabrikant later niet meer gebruikt. Fabrikanten gebruiken fancymerken ook om van hun overtollige voorraden af te komen of om in te spelen op actuele trends. California-soep en Pitt-bier zijn voorbeelden van C-merken. 83 kenmerken A-merk B-merk C-merk bekendheid groot gemiddeld tot laag niet of nauwelijks verkrijgbaarheid overal niet overal, soms alleen regionaal verschilt per type product reclame landelijk, via alle media beperkt, soms alleen regionale media-inspanningen geen media-inspanningen, soms door de detaillist sales promotion intensief, veel instore promotions regelmatige displayactiviteiten geen verkoop/ merchandising actieve accountmanagers kleine buitendienst; veel wordt geregeld vanuit het hoofdkantoor geen buitendienst prijs relatief hoog lager dan A-merk (zeer) laag kwaliteitsperceptie relatief hoog lager dan A-merk, maar kan regionaal overeenkomen met A-merk laag Een A-merk, B-merk en C-merk. Paraplumerk Soms hebben meer producten van hetzelfde bedrijf dezelfde naam. Er is dan sprake van een familiemerk of paraplumerk. Een bedrijf doet dit omdat hierdoor de introductie van nieuwe producten gemakkelijker gaat. Het nieuwe product wordt eerder geaccepteerd. De merknaam staat immers borg voor kwaliteit, service en imago. Het omgekeerde kan natuurlijk ook: één slecht artikel kan een negatieve uitstraling hebben op alle andere artikelen van hetzelfde merk. Philips, Sony en Siemens zijn voorbeelden van een paraplumerk. Alle producten binnen het assortiment dragen dezelfde merknaam. 84 Het productbeleid Merkenparaplu Als een bedrijf elk product een andere merknaam geeft, is sprake van een individueel merk. Microsoft bijvoorbeeld heeft verschillende producten met elk een eigen naam, zoals Internet Explorer of Office. Vooral in de levensmiddelenbranche komen veel individuele fabrikantenmerken voor, omdat er maar enkele grote concerns zijn die een veelheid aan artikelen op de markt brengen. Een bedrijf dat verschillende merken uitbrengt, heeft een merkenparaplu. Een merkenparaplu is dus een bedrijf dat verschillende merken aanbiedt. Dit is dus iets anders dan een paraplumerk. Immers, een paraplumerk is een merknaam die je voor verschillende producten gebruikt. Onder andere in de hotellerie kom je merkenparaplu’s tegen. Meerdere merken voeren kost wel meer aan promotie, maar levert ook wat op: • Een probleem bij één merk straalt niet door naar de rest. • Het is ook een manier om meer marktaandeel te veroveren: de doelgroep van Bona is niet dezelfde als die van Becel. Met verschillende merken voor vergelijkbare producten kan de aanbieder verschillende doelgroepen bereiken. • Het is een manier om meer schaarse plaatsjes op de schappen van de supermarkt bezet te houden. Met maar één paraplumerk zouden winkeliers bijvoorbeeld ook producten van andere merken ernaast zetten. Distribuantenmerk Tot de groep distribuantenmerken (D-merken) reken je alle merken waarbij het merk eigendom is van een distribuantenorganisatie. Bijvoorbeeld de detailhandel, de groothandel of een andere commerciële organisatie. Ook in een B2B-markt maak je dus gebruik van distribuantenmerken. Groothandels hebben vaak naast de fabrikantenmerken ook een eigen merk of merken. Hieronder een opsomming van de diverse D-merken. Huismerk De verschillen tussen een fabrikantenmerk en een huismerk zitten in de verkrijgbaarheid en in de afzender. Het essentiële van een huismerk is dat het exclusief bij een bepaalde winkel of groep handelaren verkrijgbaar is. Vaak verkoopt de detailhandel het onder een merknaam die gelijk is aan die van de winkel. Een winkeliersmerk noem je ook wel 85 eigen merk, winkeliersmerk, winkelmerk of private label. Vooral in de supermarktbranche kom je huismerken tegen. Denk bijvoorbeeld aan de huismerken van Albert Heijn, zoals AH basic, AH puur&eerlijk en AH excellent. Maar ook het merk Perfect, dat te koop is bij onder andere de Hoogvliet en Jan Linders, is een voorbeeld van een huismerk. Binnen de wereld van huismerken is er ook nog een groep die het exclusief winkelmerk heet. Het kenmerk van een exclusief winkelmerk is dat je dit merk inzet voor een specifiek artikel of een specifieke artikelgroep. Het Perla-koffiemerk van Albert Heijn is hiervan een voorbeeld. Huismerken kun je verder onderverdelen in winkelnaammerken en fantasiemerken. Winkelnaammerk Kenmerkend voor het winkelnaammerk is dat de winkel zijn naam aan dit merk verbindt. Het winkelnaammerk noem je doorgaans het huismerk van de winkel. De winkel gebruikt dit eigen merk als een volwaardig alternatief voor het A-merk. Het zijn artikelen die door hun uitstraling en kwaliteit de winkeltrouw bevorderen. Fantasiemerk Een fantasiemerk of fancymerk is een eigen merk van een winkel of groep winkels, maar de naam van de winkel is niet terug te vinden in de naam van het merk. Er kunnen verschillende redenen zijn om een fantasiemerk te hebben. Een van de reden is bijvoorbeeld dat meerdere winkels samen een huismerk uitbrengen. Het merk Perfect is hiervan een goed voorbeeld. Andere redenen waarom je een fancymerk kunt inzetten zijn: • De lage prijs van het fancymerk. Dit wil je onder een andere merknaam doen die niet direct verbonden is aan de bedrijfsnaam. • De kwaliteit van de producten. Die voldoet niet aan de gestelde eisen die je als winkel met je naam wilt uitstralen. Maar vanwege de assortimentssamenstelling kan het wel belangrijk zijn om deze producten aan te bieden. • Eenmalige partijen. Je kunt met fabrikanten afspraken maken over de levering van eenmalige partijen. Vanwege het eenmalige karakter wil je die als een fantasiemerk aanbieden. • Exclusief C-merk. Fabrikanten van C-merken kunnen exclusief aan één winkel leveren, waardoor je de schijn wekt dat het om een private label gaat. Merkloze producten of witte merken Ook zijn in de markt merkloze of witte producten verkrijgbaar. Een wit merk is een laaggeprijsd product waarvan de afzender niet bekend is. Eigenlijk passen de woorden ‘wit’ en ‘merk’ niet bij elkaar, want in feite is geen sprake van een merk. Daarom heet zo’n product ook wel een wit product of merkloos product. Ook onverpakte producten, zoals groente, fruit en vleeswaren, zijn voorbeelden van merkloze producten. Hiervan is trouwens ook de afzender niet altijd voor de afnemer bekend. Veel huismerken zijn tegenwoordig vergelijkbaar met A-merken: het kwaliteitsniveau is redelijk vergelijkbaar, maar het prijsniveau is (relatief) gunstiger. De huismerken worden door de detaillist ook afgezet tegen de A-merken en niet, zoals vroeger, tegen de B-merken. Huismerken zie je niet alleen in de detailhandel of groothandel, ook in andere commerciële organisaties zie je deze. Enra Verzekeringen ontwikkelt bijvoorbeeld samen met retailorganisaties verzekeringsproducten. Voorbeelden hiervan zijn verzekeringen onder de naam Bike Totaal Fietsverzekering en de cameraverzekering Ringfoto Service Totaal Plan. 86 Het productbeleid Een ander voorbeeld van het gebruik van huismerken zie je in de modedetailhandel waar zelfstandige detaillisten eigen merken opzetten. Door onder andere de bundeling van orders kan een groep detaillisten een kledinglijn van hun merknaam laten voorzien. Sommige winkels hebben zich met behulp van hun eigen merk zodanig weten te profileren dat zij het eigen merk gebruiken om hun hele winkelapparaat tot een merkartikel te verheffen. Een huismerk voeren heeft een aantal voordelen. Met het huismerk kun je als bedrijf jezelf onderscheiden van de concurrent. En niet onbelangrijk: de huismerken hebben doorgaans een hoge brutowinstmarge. 5.8 Adoptieproces Nieuwe en vernieuwde producten schaft de consument in het begin meestal slechts aarzelend aan. Apple vormt een uitzondering op deze regel. De adoptie van een nieuwe iPhone verloopt meestal wel snel tot zeer snel. Doorgaans duurt het proces langer voordat de afnemers een nieuw product (massaal) aanschaffen. Veel afnemers kijken eerst de kat uit de boom. De adoptie van een nieuw product bestaat uit verschillende fasen waarin de consument beslist om het nieuwe product al dan niet uit te proberen en het al dan niet te blijven gebruiken. 87 Tijdens het adoptieproces kun je de volgende standaardfasen onderscheiden: • awareness In deze fase heeft de consument wel van het product gehoord, maar weet hij er nog niet veel van. Deze fase noem je ook wel de bekendheidsfase. • interest De belangstelling is gewekt en de afnemer gaat op zoek naar informatie. Internet biedt meestal uitkomst. De Nederlandse naam voor deze fase is de interessefase. • evaluation In deze fase verwerkt en evalueert de afnemer de informatie. Deze fase eindigt met de beslissing om wel of niet te kopen. Deze fase noem je ook wel de evaluatiefase. • trial De afnemer schaft het nieuwe artikel aan en probeert het uit. In het Nederlands gebruik je ook wel de naam probeeraankoopfase. • adoption Als het product bevalt, stapt de afnemer definitief over op het nieuwe product. In het Nederlands: de adoptiefase. Niet alle fasen worden doorlopen door iedere klant. Na elke fase kan een klant besluiten dat het nieuwe product niets voor hem is en stopt hij. Bij vrij risicoloze aankopen slaat de klant ook fasen over en koopt hij het nieuwe product vrijwel direct. Adoptiecategorieën Niemand reageert hetzelfde op innovaties. Er is een categorie mensen die altijd het nieuwste van het nieuwste willen hebben. En er is een categorie die altijd als laatste overgaat tot aankoop. Tussen deze twee uitersten zitten nog grote groepen afnemers die het nieuwe product op verschillende tussenliggende tijdstippen kopen. Binnen de consumentenmarkt kun je op basis van de snelheid waarmee een consument een innovatie accepteert vijf adoptiecategorieën omschrijven: • innovators/consumptiepioniers • early adaptors/vroege kopers • early majority/vroege meerderheid • late majority/late meerderheid • laggards/achterblijvers. 88 Het productbeleid 5.9 Begrippen Adoptie Beslissing van de afnemers/consumenten om een (voor hen) nieuw product te accepteren door het aan te schaffen en te blijven gebruiken. Adoptiecategorieën Een indeling van consumenten in vijf groepen op basis van de snelheid waarmee de consument een innovatie accepteert. Adoptiefase De fase in het adoptieproces na de probeeraankoopfase waarbij de afnemer definitief overstapt naar het nieuwe product. Ook wel: adoption. Adoptieproces Theorie die uitlegt welke stappen consumenten doorlopen vanaf de introductie van een nieuw product tot en met het aanschaffen ervan. Adoption De fase in het adoptieproces na de probeeraankoopfase waarbij de afnemer definitief overstapt naar het nieuwe product. Ook wel: adoptiefase. A-merk Een sterk (toonaangevend) F-merk dat dit predicaat gekregen heeft op grond van een duidelijke voorkeur bij een groep consumenten, met een landelijke distributie en waarvoor landelijk reclame wordt gemaakt. Assortiment Alle producten die een bedrijf verkoopt. Assortimentsbreedte Het aantal verschillende productgroepen in het assortiment. Assortimentsconsistentie De aard en mate van samenhang tussen de productgroepen (in de ogen van de afnemer). Assortimentsdiepte Het gemiddeld aantal producten en productvarianten binnen de productgroepen. Assortimentshoogte Het gemiddelde prijsniveau van de producten in het assortiment. Assortimentslengte De gemiddelde voorraad van de in het assortiment gevoerde producten. Awareness De eerste fase in het adoptieproces. In deze fase raakt de afnemer bekend met een voor hem onbekend product. Ook wel: bekendheidsfase. 89 Bekendheidsfase De eerste fase in het adoptieproces. In deze fase raakt de afnemer bekend met een voor hem onbekend product. Ook wel: awareness. B-merk Een merk dat een lagere bekendheid en lagere prijs heeft dan een artikel met de A-merkstatus. Branchevervaging Bedrijven die producten gaan verkopen die eigenlijk niet in hun branche thuishoren. C-merk Onbekend merk waarvoor de fabrikant geen promotie maakt en dat slechts in enkele winkels te koop is. Distribuantenmerk Merk dat eigendom is van een tussenhandelaar. Ook wel: D-merk. D-merk Merk dat eigendom is van een tussenhandelaar. Ook wel: distribuantenmerk. Duurzame gebruiksartikelen Goederen die je langere tijd gebruikt. Ook wel: duurzame consumptieartikelen. Eigen merk Merk dat exclusief bij een winkel of groep winkels verkrijgbaar is. Ook wel: private label, huismerk, winkelmerk of winkeliersmerk. Evaluatiefase De fase in het adoptieproces waarbij de afnemer de over een product verzamelde informatie verwerkt en evalueert om uiteindelijk te beslissen over het wel of niet aanschaffen van een product. Ook wel: evaluation. Evaluation De fase in het adoptieproces waarbij de afnemer de over een product verzamelde informatie verwerkt en evalueert om uiteindelijk te beslissen over het wel of niet aanschaffen van een product. Ook wel: evaluatiefase. Exclusief winkelmerk Een eigen merk van een winkel dat voor een specifiek artikel of specifieke artikelgroep wordt ingezet F-merk Een merk dat eigendom is van een producent. Ook wel: fabrikantenmerk. Fabrikantenmerk Een merk dat eigendom is van een producent. Ook wel: F-merk. Familiemerk Je spreekt van een familiemerk als een fabrikant al zijn producten onder dezelfde merknaam op de markt brengt. Ook wel: paraplumerk. 90 Het productbeleid Fancymerk Een distribuantenmerk waarin de naam van de distribuant niet terug te vinden is. Ook wel: fantasiemerk. Fantasiemerk Een distribuantenmerk waarin de naam van de distribuant niet terug te vinden is. Ook wel: fancymerk. Fysieke product Het geheel van de technische eigenschappen die een product maken tot wat het is. Gepercipieerde kwaliteit De kwaliteit van een product/merkartikel in de voorstellingswereld van de afnemer. Global brand Een min of meer wereldwijd bekend en beschikbaar merk dat overal bijna op dezelfde manier wordt gepromoot. Huismerk Een merk dat exclusief bij een winkel of groep winkels verkrijgbaar is. Ook wel: private label, eigen merk, winkelmerk of winkeliersmerk. Individueel merk Een fabrikantenmerk dat je voor één product gebruikt. Interessefase De tweede fase in het adoptieproces, waarin de afnemer interesse in een product heeft gekregen en meer informatie gaat verzamelen over het product. Ook wel: interest. Interest De tweede fase in het adoptieproces, waarin de afnemer interesse in een product heeft gekregen en meer informatie gaat verzamelen over het product. Ook wel: interessefase. Merk Een naam, term, teken, symbool of ontwerp, of een combinatie hiervan, die/dat bedoeld is om producten te identificeren en te onderscheiden van die van de concurrent. Merkenparaplu Verschillende merken die door een en dezelfde fabrikant op de markt worden gebracht. Merkloos product Een product zonder een zichtbaar of duidelijk aanwezig merk. Ook wel: wit merk of wit product. Paraplumerk Je spreekt van een paraplumerk als een fabrikant al zijn producten onder dezelfde merknaam op de markt brengt. Ook wel: familiemerk. PLC Productlevenscyclus. Het gefaseerde verloop van de vraag naar een product gedurende de tijd dat het op de markt is. 91 Private label Een merk dat exclusief bij een bepaalde winkel verkrijgbaar is. Ook wel: eigen merk, huismerk, winkelmerk of winkeliersmerk. Probeeraankoopfase De één na laatste fase in het adoptieproces waarbij de afnemer voor het eerst een product aanschaft om te proberen en te testen. Ook wel: trial. Product Het geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een artikel dat of dienst die je op de markt aanbiedt. Product is een van de marketinginstrumenten. Productattribuut Materieel of immaterieel kenmerk van een product. Ook wel: producteigenschap, productkenmerk, feature. Productcategorie Verzameling producten die min of meer dezelfde behoefte vervullen. Ook wel: productklasse of assortimentsgroep. Productgroep Een verzameling producten die tot een bepaalde productklasse behoren die nauw aan elkaar verwant zijn wat betreft het voorzien in dezelfde behoefte. Ook wel: artikelgroep. Productinstrument Een middel dat je kunt inzetten om je product te laten aansluiten bij de behoeften van de (potentiële) klanten. Productklasse Verzameling producten die min of meer dezelfde behoefte vervullen. Ook wel: productcategorie of assortimentsgroep. Productlevenscyclus PLC. Het gefaseerde verloop van de vraag naar een product gedurende de tijd dat het op de markt is. Productmix Alle onderdelen die je kunt inzetten bij de P van product. Productvariant Een specifiek product binnen een product of productgroep. Productvorm Groep producten die min of meer hetzelfde zijn. Totale product Het uitgebreide product + extra eigenschapen, zoals imago, milieuvriendelijkheid en status. Trial De één na laatste fase in het adoptieproces waarbij de afnemer voor het eerst een product aanschaft om te proberen en te testen. Ook wel: probeeraankoopfase. 92 Het productbeleid Uitgebreide product Het fysieke product + eigenschappen als verpakking, service en garantie. Winkeliersmerk Een merk dat exclusief bij een bepaalde winkel verkrijgbaar is. Ook wel: eigen merk, huismerk, winkelmerk of private label. Winkelmerk Een merk dat exclusief bij een bepaalde winkel verkrijgbaar is. Ook wel: eigen merk, huismerk, winkeliersmerk of private label. Winkelnaammerk Een merk waarbij de winkel zijn naam aan het merk verbindt. Wit merk Een product zonder een zichtbaar of duidelijk aanwezig merk. Ook wel: merkloos product of wit producten. Wit product Een product zonder een zichtbaar of duidelijk aanwezig merk. Ook wel: wit merk of merkloos product. 93 94 Het prijsbeleid 6. Het prijsbeleid 6.1 Inleiding Prijs is het meest flexibele marketinginstrument binnen de marketingmix. Door deze flexibiliteit is de P van prijs vaak het meest intensief gebruikte marketinginstrument. Prijswijzigingen kun je snel doorvoeren. Daarom pas je ze vaak toe. Niet alleen de afnemers reageren meestal snel op een prijswijziging, maar ook de concurrentie. Daarnaast is door internet de prijs als marketinginstrument steeds transparanter geworden. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van vergelijkingssites kan de afnemer zich voortdurend op de hoogte stellen van de prijzen die de verschillende aanbieders vragen. Als manager probeer je een zo gunstig mogelijke prijs-kwaliteitverhouding neer te zetten. De speelruimte die je daarbij hebt, is steeds kleiner geworden. Je moet rekening houden met de vraag, de kostprijs en de concurrentie. Met andere woorden: prijs is een dynamisch marketinginstrument. Ook in de groothandel is de prijs een dynamisch marketinginstrument. 95 6.2 Toegevoegde waarde De prijs kun je zien als opbrengstdrager, want de verkoopprijs bepaalt uiteindelijk de hoogte van de omzet en de winstmarge. In die betekenis is de prijs de ruilwaarde van een product uitgedrukt in geld. De P van prijs is een belangrijk onderdeel van de marketingmix. De prijs vormt voor de doelgroep een belangrijk gegeven voor het wel of niet aanschaffen van het product. Bij goederen maakt elke schakel in de bedrijfskolom het artikel geschikter voor consumptie. Elke schakel voegt waarde toe. Bij diensten werkt dat hetzelfde; een reisbureau kan jou bijvoorbeeld een advies op maat geven voor een vliegvakantie naar Griekenland. Veel klanten stellen deze service op prijs, omdat ze geen zin hebben om alles zelf uit te zoeken. De consument bepaalt uiteindelijk zelf of hij bereid is de gevraagde prijs te betalen. Een producent weet dat de hoogte van de prijs invloed heeft op zijn afzet. De afzetmogelijkheden hebben weer invloed op de productieomvang. En de productieomvang heeft weer invloed op de kostprijs van de producent. Hoge productieaantallen verlagen de kostprijs door schaalvoordelen. De cirkel is dan rond, want de kostprijs heeft weer invloed op de prijsstelling. 6.3 Functies van prijs De prijs van een product vervult voor een bedrijf een aantal functies. Als manager moet je je realiseren welke functies dat zijn. Doordat je je daarvan bewust bent, kun je er ook rekening mee houden in de uitvoering van je marketingbeleid. Algemene functie van prijs: marktregulering Door de prijs worden de vraag naar en het aanbod van een product op elkaar afgestemd. Bij een overschot daalt de prijs, waardoor de vraag toeneemt. Vervolgens daalt het aanbod, omdat het minder interessant is om je producten aan te bieden als gevolg van de lagere marges. Door de marktregulerende werking komt de markt (vraag en aanbod) na verloop van tijd weer in evenwicht. Functie van prijs voor de klant: vergelijken De prijs is voor de klant een belangrijk instrument om producten en aanbieders met elkaar te vergelijken. Op basis van die vergelijking, en door de vergelijking van de kwaliteit, zal de consument een voorkeur hebben voor een product of leverancier. Functie van prijs voor de aanbieder: marktinstrument • • • 96 onderscheiden Met de prijs kan een aanbieder zich onderscheiden van andere aanbieders. concurreren Met de prijs kan een aanbieder concurreren met andere aanbieders. omzet De prijs is de bron van de omzet en winst. Hoe hoger de prijs, hoe hoger de omzet en winst. Het prijsbeleid 6.4 Prijsstellingsmethoden Er bestaat geen beste manier om de hoogte van de verkoopprijs vast te stellen. Je kunt er daarom verschillende methoden voor toepassen. Daarbij mag je de ondernemingsdoelstellingen niet uit het oog verliezen. Ook moet je rekening houden met de prijsacceptatie, het bedrag dat de afnemer bereid is te betalen én de concurrentie. Om een optimale verkoopprijs vast te kunnen stellen, moet je dus met meer factoren rekening houden. Je kunt je laten leiden door de kosten, de concurrentie of de afnemer, of door een combinatie daarvan. Kostengerichte prijsstelling Bij de kostengerichte prijsstelling ga je bij de bepaling van de prijs uit van de gemaakte kosten of de te verwachten kosten. Bij de kostprijs-plusmethode bepaal je de verkooprijs door de inkoopprijs of kostprijs te verhogen met een vast percentage. Deze methode noem je ook wel cost-plus-pricing. Cost-plus-pricing betekent niet dat de kosten uiteindelijk de verkoopprijs bepalen. De verkoopprijs bepaal je uiteindelijk door de hoogte van de ‘plus’, het gewenste bedrijfsresultaat. Bij deze methode kun je werken met één opslagpercentage of met gedifferentieerde opslagpercentages per productgroep. Concurrentiegerichte prijsstelling Bij het vaststellen van de verkoopprijs kun je je ook laten leiden door de concurrentie. Dat noem je de concurrentiegerichte prijsstelling. Bied je je doelgroep ten opzichte van de concurrentie niets extra’s, dan ben je min of meer genoodzaakt de prijzen van de concurrentie te volgen. Slechts als het aanbod in de ogen van de afnemer verschilt, is er reden om een eigen, hogere of lagere, verkoopprijs te vragen. Bij het bepalen van je prijsbeleid zijn er verschillende varianten van de concurrentiegerichte prijsstelling die je kunt toepassen: Me-too-pricing Bij me-too-pricing of imitatieprijzen stem je de eigen prijs af op de prijs die de grootste concurrent vraagt. Dit is een vorm van passief prijsbeleid die vaak voorkomt op een markt met relatief weinig aanbieders. Meestal is één van deze aanbieders de prijsleider, die de prijzen ‘voorschrijft’, waarna de rest volgt. Als de prijs stabiel blijft, terwijl er geen verschuivingen optreden in marktaandelen en concurrentieverhoudingen, is sprake van non-price-competition. Bij dit passieve prijsbeleid gebruik je andere marketinginstrumenten, zoals productinnovatie en -differentiatie of extra promotie, in de ‘concurrentiestrijd’. Het beperkte aantal aanbieders in de markt wil geen prijzenoorlog ontketenen noch de verhoudingen in de markt verstoren. Going-rate-pricing Bij going-rate-pricing stem je de eigen prijs af op de doorsneeprijs die gebruikelijk is in de branche. Wel kun je ervoor kiezen om iets boven of onder deze prijs te gaan zitten. Discounters zullen permanent onder deze prijs zitten. Een iets hogere prijs is verantwoord als je je met behulp van de andere marketinginstrumenten kunt onderscheiden van de concurrentie. Premium-pricing Bij premium-pricing vraag je bewust een iets hogere prijs dan die van de concurrentie. De redenen hiervoor kunnen divers zijn. Je hebt dan vaak een differentieel voordeel ten opzichte van de concurrentie. Dit betekent dat je je op één of meer aspecten positief onderscheidt van je concurrenten. 97 Discount-pricing Bij discount-pricing ga je met de prijsstelling bewust iets onder de prijs van de concurrentie zitten. Dump-pricing Waren de prijzen bij discount-pricing al laag, bij dump-pricing ligt de prijs vaak onder de kost- of inkoopprijs. De aanbieder, meestal in een discountmarkt, wil door de extra lage prijs op korte termijn omzet scoren of een marktaandeel verwerven. Stay-out pricing De doelstelling bij stay-out pricing is de potentiële concurrentie uit de markt te houden. Door met lage marges genoegen te nemen, ontmoedig je de potentiële concurrentie om met een gelijksoortig aanbod op de markt te komen. Put-out pricing In het geval van verstoring van de concurrentieverhoudingen kun je kiezen voor put-out pricing. Bij deze tijdelijke prijsstellingspolitiek stel je de prijs zo laag dat je de concurrentie erdoor uit de markt werkt. Ook eventuele nieuwkomers zullen hun plannen tot vestiging intrekken, omdat in de markt niets te verdienen valt. Backward pricing Een speciale prijsstellingsmethode is backward pricing of inverse pricing. Deze methode is concurrentiegericht, maar ook afnemergericht. Een producent gaat terugrekenen vanuit de consumentenprijs. Hij houdt daarbij rekening met de btw, maar ook met de gebruikelijke marges voor de groothandel en detailhandel. Door terug te rekenen kan hij zijn maximale af-fabrieksprijs berekenen. Bij deze berekende prijs moet hij bezien of het commercieel interessant is om het artikel te produceren. Ook een winkelier kan deze methode gebruiken als hij op de hoogte is van de maximumprijs die zijn doelgroep wil betalen voor een product. Gelet op zijn gewenste marge en btw kan hij zijn maximale inkoopprijs berekenen. Afnemergerichte prijsstelling Bij de afnemergerichte prijsstelling staat de afnemer centraal. De prijs bepaal je door te kijken naar wat de afnemer bereid is voor het artikel te betalen. Vanuit marketingoogpunt is deze prijsstellingsmethode de meest juiste. Bij de afnemergerichte prijsstelling maak je onderscheid tussen de intuïtieve prijsstellingsmethode en de experimentele prijsstellingsmethode. Bij de intuïtieve prijsstellingsmethode spelen het gevoel en het schatten van de marktverhoudingen een grote rol. Op grond van inzicht en ervaring ben je in staat de verkoopprijs te bepalen. Je houdt hierbij rekening met de kosten, de concurrenten en de reacties van de afnemers. Bij de experimentele prijsstellingsmethode bied je een product in vergelijkbare marktgebieden gedurende een korte periode tegen verschillende verkoopprijzen aan. Door de afzetgegevens te vergelijken krijg je inzicht in de meest optimale verkoopprijs. Het zal duidelijk zijn dat je deze methode alleen kunt toepassen wanneer je op een landelijke markt opereert. Een combinatie In de praktijk bepaal je de consumentenprijs van de meeste producten door een combinatie van de drie genoemde prijsstellingsmethoden. In eerste instantie bereken je met een opslagpercentage of omrekenfactor een theoretische consumentenprijs. Deze prijs toets je vervolgens aan de te verwachten koopbereidheid van de consument 98 Het prijsbeleid en aan de prijzen van de concurrentie. Na deze overwegingen stel je de definitieve consumentenprijs psychologisch vast. Psychologische prijzen suggereren een lagere prijs, waardoor ook de consument deze prijzen als laag ervaart. Prijsbepaling in de B2B-markt Ook in de B2B-markt moet een bedrijf zijn verkoopprijzen bepalen. Maar werken met vaste prijzen, zoals we dat in de consumentenmarkt kennen, is meestal niet gangbaar. Je ziet dat in de B2B-markt de prijzen veel vaker tot stand komen door onderhandelingen en door de mate van maatwerk waarin de specificaties, wensen en eisen van een afnemer sterk van invloed kunnen zijn op de prijs. Natuurlijk zijn er wel bedrijven in de B2B-omgeving die met vaste prijzen werken. Deze vaste prijzen noem je dan doorgaans de catalogusprijzen. Het zijn vooral bedrijven die op relatief grote schaal met standaardproducten werken die dit soort vaste prijzen hanteren. Maar ook dan zie je dat deze bedrijven toch regelmatig afwijken van de catalogusprijzen, bijvoorbeeld omdat een afnemer een grote partij goederen afneemt en daarom korting krijgt of omdat hij op tijd of zelfs contant betaalt. Vanouds zie je dat de kostengerichte prijsstelling een gangbare methode is voor het bepalen van de verkoopprijs, maar de praktijk leert dat je ook in de B2B-markt rekening moet houden met de concurrent, de afnemer en, niet onbelangrijk, soms de afnemer van de afnemer. Kortom, de marketeer moet dus weten hoe de kostprijs is opgebouwd, wat de concurrenten doen en wat de potentiële afnemer bereid is te betalen. Met andere woorden: ook hier is de combinatiemethode de beste methode om de verkoopprijs te bepalen, waarbij ook nu weer de klant als uitgangspunt dient. Immers, de meeste verkoopprijzen komen tot stand door de onderhandeling tussen verkoper en koper. Ook kijk je als B2B-marketeer verder dan alleen de verkoopprijs van het product. De B2B-afnemer is, meestal veel meer dan de consument, naast de verkoopprijs ook geïnteresseerd in alle andere kosten die te maken hebben met de aanschaf van het product. Dat zijn dan kosten als: • de kosten voorafgaand aan de transactie, zoals de kosten van de tijd die inkopers besteden aan het inkoopproces • de kosten tijdens de transactie, zoals de feitelijke productkosten en de kosten van levering, controle • de kosten na de transactie, zoals de kosten van training, onderhoud en energieverbruik. Het begrip dat je hiervoor tegenkomt, is total cost of ownership (TCO). Daarbij gaat het er dus om dat je in de levering alle aspecten van de kostprijs meeneemt. Je kijkt dus niet alleen naar de stuksprijs. 6.5 Prijsdiscriminatie Het marketinginstrument prijs kun je vrij eenvoudig aanpassen met als doel je afzet te beïnvloeden. Prijs- en kortingsacties hebben op korte termijn een positieve invloed op je afzet. Er bestaan nog andere manieren om met behulp van het marketinginstrument prijs je afzet te vergroten: prijsdiscriminatie. Prijsdiscriminatie hoort bij de afnemergerichte prijsstelling. Het gaat hier over de tactiek om voor min of meer hetzelfde 99 product bij verschillende afnemers onder verschillende omstandigheden verschillende prijzen te berekenen. Per saldo heeft prijsdiscriminatie een positieve uitwerking op de omzet en marge, omdat je hiermee nieuwe doelgroepen kunt bereiken en met verschillende marges werkt. Bij prijsdiscriminatie hanteer je, onafhankelijk van kostenverschillen, verschillende prijzen voor hetzelfde product op verschillende markten. De prijs is dan afhankelijk van afnemersgroep, geografische plaatsen, levertijdstippen of verschillen in prijsgevoeligheid bij de afnemer. Prijsdiscriminatie kun je op de volgende manieren toepassen: Afnemersgroep Bij prijsdiscriminatie naar afnemersgroepen bereken je voor bepaalde afnemers bewust een lagere prijs. Vooral door de invoering van de diverse klantenkaarten is deze vorm van prijsdiscriminatie binnen de detailhandel een normaal verschijnsel geworden. Denk maar aan de bonuskaart van Albert Heijn of aan een seniorenkaart die recht op korting geeft bij de aangesloten winkels. De reden hiervoor kan zijn het versterken van de klantenbinding of het bewust aanspreken van doelgroepen die normaal nooit bij je kopen. Supermarkten doen bijvoorbeeld vaak aan postcodesegmentatie waarbij ze een folder met kortingscoupons precies in die straten verspreiden waarvan ze de bewoners tot hun doelgroep rekenen. Wie de folder in de bus krijgt, ontvangt de korting. Wie deze niet krijgt niet. Plaats Filiaalbedrijven die aan lokale marketing doen, hanteren soms per vestigingspunt verschillende prijzen. Een reden hiervoor kan zijn dat de omzet en/of het marktaandeel binnen dat gebied achterloopt op die/dat van andere filialen. Ook kun je inspelen op plaatselijke of regionale evenementen of festiviteiten, waardoor prijsverschillen ontstaan. Tijd Bij prijsdiscriminatie naar tijd moet je denken aan aanbiedingen die voor een bepaalde tijd gelden. Prijsdiscriminatie naar tijd gebruik je om de pieken en dalen in het omzetverloop glad te strijken. Door bijvoorbeeld op verschillende tijdstippen een lagere prijs te vragen, probeer je de capaciteit op de minder drukke tijden beter te benutten. Denk aan weekendprijzen in hotels die doordeweeks vol zitten met zakenmensen. Type product Vrijwel identieke producten krijgen verschillende prijzen, bijvoorbeeld omdat de verpakking verschilt. Kleine verpakkingen zijn vaak flink duurder dan grootverpakkingen. Ook een kleine verandering aan het product kan leiden tot een flink hogere prijs. Door de verandering, denk aan een geschenkverpakking, krijgt het product in de ogen van de afnemer een zekere meerwaarde. De kosten van de verandering zijn meestal laag en de meerprijs die de afnemer betaalt is hoog. Hierdoor is vaak sprake van extra marge. Prijsdiscriminatie is alleen zinvol als je meer omzet uit de markt kunt halen doordat je verschillende prijzen hanteert. Voorwaarde voor succesvolle prijsdiscriminatie is de scheiding tussen de verschillende marktsegmenten. Zonder scheiding zou levendige handel kunnen ontstaan tussen de verschillende afnemersgroepen. In de praktijk gebeurt dit natuurlijk wel, denk aan kortingskaarten die regelmatig tijdelijk van houder verwisselen. 100 Het prijsbeleid Prijsdifferentiatie Prijsdiscriminatie moet je niet verwarren met prijsdifferentiatie. Bij prijsdifferentiatie bereken je verschillende prijzen voor verschillende uitvoeringen of varianten van een bepaald product. Het prijsverschil is gebaseerd op kostenverschillen of verschillen in producteigenschappen. Hierbij moet je denken aan producten die door de toevoeging van een aantal ‘toeters en bellen’ meer gebruiksmogelijkheden bieden aan de afnemer. Bij prijsdifferentiatie kan iedereen elk product op elke plaats en op elk tijdstip kopen. Dit is bij prijsdiscriminatie niet zo. 6.6 Psychologische prijsstelling De meeste prijzen zijn niet precies in hele euro’s. Dit heet een gebroken prijs. Gebroken prijzen zijn bijvoorbeeld € 5,50 of € 5,75. De prijs is nog wel makkelijk met muntgeld gepast te betalen. Een gebroken prijs noem je ook wel psychologische prijs, zeker naarmate het verschil met de afgeronde prijzen kleiner wordt. De prijzen lijken dan lager, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. Je vraagt geen € 5,-, maar € 4,95 of € 4,99. Psychologische prijzen zijn vaak moeilijk om gepast te betalen. Uiteindelijk krijg je die ene cent of die twee centen niet meer terug bij de kassa en betaal je alsnog de afgeronde prijs, zeker als je weinig artikelen in één keer afrekent. Er zijn diverse theorieën die de werking van psychologische prijzen verklaren. Eén ervan is gebaseerd op het onderschattingsmechanisme. Deze theorie stoelt op twee aannames: • Cijfers worden van links naar rechts gelezen. • Mensen proberen hun inspanningen tijdens het proces van informatieverwerking zo beperkt mogelijk te houden. Het gevolg van deze twee aannames is dat je aan de cijfers aan de rechterkant minder aandacht schenkt. Dit wordt nog versterkt doordat vaak de cijfers achter de komma kleiner afgedrukt staan. Onderzoek wijst verder uit dat: • artikelen met prijzen die eindigen op 99 meer omzet genereren dan artikelen met afgeronde prijzen • oneven prijzen minder lang in het geheugen van klanten blijven dan even prijzen • je de negen als eindcijfer vaker ziet bij lager geprijsde artikelen, terwijl de vijf ingezet wordt voor duurdere artikelen • afnemers het getal 99 associëren met artikelen die in prijs verlaagd zijn en een mindere kwaliteit hebben. Een consument denkt aan voordeel bij: • • • psychologische prijzen € 1,98 lijkt goedkoper dan € 2,-. meerstuksaanbiedingen Meerstuksaanbiedingen suggereren automatisch voordeel. Bijvoorbeeld: ‘Nu twee voor € 5,95’. eenheidsprijs Door de eenheidsprijs, bijvoorbeeld de prijs per stuk, te vermelden lijkt het aanbod 101 • • • 6.7 goedkoper. 5 kilo aardappelen krijgt als prijs 99 cent per kilo. De zak kost dus eigenlijk € 4,95. toevoegingen prijsaanduiding Allerlei toevoegingen aan de prijsaanduiding, zoals ‘NU’ en ‘VAN VOOR’, suggereren voordeel. prijsaanduiding per standaardmaat Door de prijs per standaardmaat te vermelden lijkt de prijs laag. Parket wordt vaak aangeboden per vierkante meterprijs, maar in een doos zit 1,5 m2. afmetingen prijs-/tekstkaarten Grote fluorescerende prijs-/tekstkaarten suggereren voordeel. Introductieprijs Kom je met een nieuw product op de markt, dan is dat een spannende aangelegenheid. Naar alle waarschijnlijkheid is het nieuwe product van groot belang voor je bedrijf. Enerzijds moet het een bijdrage leveren aan de groei en winst van de onderneming, anderzijds dragen nieuwe producten bij aan de continuïteit. De nieuweling moet een prijs meekrijgen die zorgt voor de hoogste bijdrage aan de omzet en marge. Zijn al vergelijkbare producten op de markt, dan zijn de keuzemogelijkheden voor een prijs beperkt. Waarschijnlijk is er dan al een prijsnorm voor het product waarmee je rekening moet houden. Afhankelijk van de differentiële voordelen die het nieuwe product biedt, moet je je houden aan die normprijs of kun je erboven of eronder gaan zitten. Voor de introductieprijsstelling zijn er twee uitersten: de afroomprijsstrategie en de penetratieprijsstrategie. Welke strategie je kiest, is afhankelijk van het soort en type product dat je op de markt brengt. Bij duurzame, innovatieve, begerenswaardige producten kun je de afroomprijsstrategie toepassen. Bij bijvoorbeeld fast moving consumer goods zie je vaak dat een producent de penetratieprijsstrategie toepast. 6.8 Afroomprijsstrategie De afroomprijsstrategie (skimming price) kenmerkt zich door een hoge introductieprijs die je vervolgens geleidelijk verlaagt. Veel aanbieders proberen hun ontwikkelkosten en andere initiële kosten zo snel mogelijk terug te verdienen door de prijs van een product bij introductie extra hoog te stellen. Dat kan ook, want op het moment van introductie neemt de aanbieder nog min of meer een monopoliepositie in. Deze hoge aanvangsprijs noem je de afroomprijs. Dit prijsbeleid kun je toepassen bij innovatieve producten die min of meer unieke eigenschappen hebben en in eerste instantie nog niet door de concurrentie te imiteren zijn. Ook zal het product gewild moeten zijn. Bovendien heb je een afnemersgroep nodig die bereid is de hoge introductieprijs te betalen. Dat noem je ook wel het niet-prijsgevoelige marktsegment. Het genoemde voordeel op de concurrentie wordt een differentieel voordeel genoemd. Als de eerste groep afnemers gekocht heeft, verlaagt de aanbieder heel geleidelijk de prijs, waarbij zich steeds weer een nieuwe groep afnemers aandient die bereid is tegen die verlaagde prijs te kopen. 102 Het prijsbeleid 6.9 Penetratieprijsstrategie In tegenstelling tot de afroomprijsstrategie kiezen veel aanbieders van nieuwe of vernieuwde producten vaak toch voor een lage introductieprijs. Het gaat dan meestal om fast moving consumer goods waarvan al veel min of meer vergelijkbare producten op de markt zijn. Dit type producten is juist gebaat bij een snelle acceptatie door een groot gedeelte van de markt. Vaak gaat het er bij dit soort aanbieders om om snel een bepaald marktaandeel te behalen. Door (extra) lage prijzen te hanteren probeert de nieuwkomer marktaandeel te ‘kopen’. Met de lage introductieprijs probeert hij de consument tot een probeeraankoop te bewegen, in de hoop dat die weer zal leiden tot een herhalingsaankoop. Deze prijsstrategie noem je penetratieprijsstrategie (penetration price). Bijkomend voordeel van deze strategie is dat je de concurrentie door de lage prijsstelling min of meer ontmoedigt om met een gelijksoortig artikel op de markt te komen. Houdt een aanbieder de introductieprijs extreem laag, dan noem je dat een expansieprijs. Hij probeert met deze zeer lage prijs heel snel een groot marktaandeel te veroveren. 103 6.10 Begrippen Afnemergerichte prijsstelling Methode van prijszetting die gebaseerd is op de prijzen die de (potentiële) afnemers bereid zijn te betalen voor het product. Afroomprijsstrategie Een combinatie van prijs- en introductiestrategie waarbij eerst voor het artikel een hoge prijs wordt vastgesteld die later geleidelijk wordt verlaagd. Backward pricing Afnemergerichte methode van prijszetting waarbij de producentenprijs wordt berekend door, rekening houdend met de normale groot- en detailhandelsmarges, terug te rekenen vanuit de gewenste consumentenprijs, de prijzen van de concurrenten of de prijs die in de markt haalbaar is. Catalogusprijzen Vaste verkoopprijzen die in de B2B-omgeving gelden voor de afnemers. Concurrentiegerichte prijsstelling Bij het vaststellen van de verkoopprijs is de prijs van de concurrentie het uitgangspunt. Cost-plus-pricing Prijsbepalingsmethode waarbij de kostprijs met een vast percentage wordt verhoogd. Ook wel: kostprijs-plusmethode. Differentieel voordeel Eigenschap (techniek, merk, product, service) waarmee een onderneming zich onderscheidt van de concurrentie en daardoor een voorsprong heeft op die concurrentie. Discount-pricing Prijsstellingsmethode waarbij een aanbieder onder de prijs van de concurrenten gaat zitten. Dump-pricing Concurrentiegerichte prijsstellingsmethode waarbij de eigen prijs bewust een stuk onder de prijs van de concurrentie wordt gehouden (vaak onder de inkoopprijs). Experimentele prijsstellingsmethode Prijsstellingsmethode waarbij een product in vergelijkbare marktgebieden gedurende een korte periode tegen verschillende consumentenprijzen wordt aangeboden. Door de afzetgegevens te vergelijken krijgt de aanbieder zicht op de meest optimale consumentenprijs. Going-rate-pricing Prijsstellingsmethode waarbij een aanbieder zijn prijs afstemt op de doorsneeprijs die gebruikelijk is in de branche. Imitatieprijzen Prijsstellingsmethode waarbij een aanbieder zijn prijs afstemt op die van de prijsleider in de markt. Ook wel: me-too-pricing. 104 Het prijsbeleid Intuïtieve prijsstellingsmethode Prijsstellingsmethode waarbij het inzicht en de ervaring van de aanbieder en zijn inschatting van de marktverhoudingen hem in staat stellen de consumentenprijs te bepalen. Inverse pricing Afnemergerichte methode van prijszetting waarbij de producentenprijs wordt berekend door, rekening houdend met de normale groot- en detailhandelsmarges, terug te rekenen vanuit de gewenste consumentenprijs, de prijzen van de concurrenten of de prijs die in de markt haalbaar is. Kostengerichte prijsstelling Bij het vaststellen van de verkoopprijs is de kostprijs van een product het uitgangspunt. Kostprijs-plusmethode Prijsbepalingsmethode waarbij de kostprijs met een vast percentage wordt verhoogd. Ook wel: cost-plus-pricing. Me-too-pricing Prijsstellingsmethode waarbij een aanbieder zijn prijs afstemt op die van de prijsleider in de markt. Non-price-competition Een prijsbeleid met de nadruk op andere retailinstrumenten dan prijs. Er is sprake van een passief prijsbeleid. Penetratieprijsstrategie Een combinatie van een prijs- en introductiestrategie waarbij je eerst voor het artikel een lage prijs vaststelt die je later geleidelijk verhoogt. Premium-pricing Prijsstellingsmethode waarbij een aanbieder bewust boven de prijs van de concurrenten gaat zitten. Prijs De ruilwaarde van een product uitgedrukt in een rekeneenheid, bijvoorbeeld de euro. Prijs is ook een van de marketinginstrumenten. Prijsdifferentiatie Situatie waarin voor hetzelfde product aan verschillende doelgroepen verschillende prijzen worden berekend. Bij prijsdifferentiatie wordt dit prijsverschil veroorzaakt door kostenverschillen. Prijsdiscriminatie Situatie waarin voor hetzelfde product aan verschillende doelgroepen verschillende prijzen worden berekend. Bij prijsdiscriminatie wordt dit prijsverschil niet veroorzaakt door kostenverschillen. Prijsleider Aanbieder waarop andere aanbieders zich richten bij hun prijsbeleid. 105 Psychologische prijs Prijsstelling die lager lijkt dan dat deze is. Put-out pricing Prijsstellingsmethode waarbij een aanbieder de prijs zo laag vaststelt dat concurrenten de markt verlaten. Stay-out pricing Prijsstellingsmethode waarbij een aanbieder de prijs zo laag vaststelt dat potentiële concurrenten de markt niet betreden. TCO Total cost of ownership. Alle kosten die een B2B-afnemer maakt bij de aanschaf en het gebruik van een product. Total cost of ownership TCO. Alle kosten die een B2B-afnemer maakt bij de aanschaf en het gebruik van een product. 106 Distributie 7. Distributie 7.1 Inleiding De hoeksteen van je marketingmix is je product. Om de producten verkocht te krijgen is een goede distributie noodzakelijk. Met distributie bedoel je het verdelen van goederen. Als je product namelijk niet op de juiste plaats, op het juiste moment en in de juiste hoeveelheid verkrijgbaar is voor je klanten, verkoop je gewoon niets, ook al heb je nog zo'n goed product. Elke onderneming moet de volgende vraag beantwoorden: hoe kunnen mijn afnemers over mijn producten beschikken? Met andere woorden: hoe zorg ik ervoor dat mijn aanbod de finale afnemer bereikt, dus hoe vul ik de P van plaats in? Onder distributiebeleid versta je het aan de doelgroep beschikbaar stellen van producten op het juiste moment in de gevraagde hoeveelheid en op de meest geschikte plaats. Het uitstippelen van de route die je producten afleggen op weg naar de finale afnemers, valt onder het distributiebeleid. Bij het organiseren van de beste route maak je gebruik van instrumenten. Distributiebeleid. 107 7.2 De distributie van goederen in het algemeen De fabrikant van een eindproduct levert het aan de groothandel, die het weer levert aan de detailhandel. De detailhandel levert het op zijn beurt aan de consument. Dit noem je de distributieketen of supply chain. Het is de weg die een eindproduct doorloopt vanaf de fabrikant tot en met de eindgebruiker. De distributie begint dus pas op het moment dat er een eindproduct is. De bedrijfskolom omvat meer; daarmee bedoel je alle bedrijven die achtereenvolgens werken aan de totstandkoming van een eindproduct. De bedrijfskolom en distributiestructuur. De distribuerende handel brengt zelf geen fysieke veranderingen meer aan in het product en voegt dus geen waarde meer toe aan het product zelf, zoals de schakels van de bedrijfskolom dat wel doen. Verder zijn er bedrijven die het distributieproces ondersteunen, zoals transporteurs, banken en adviesinstellingen. Deze bedrijven reken je ook niet tot de distributieketen. Wil je zien hoe het logistiek proces werkt? Ga dan naar www.scoren.info. Bij de bronnen vind je de film ‘Albert Heijn Logistiek proces’. 108 Distributie Functies van handelsbedrijven Als handelsbedrijven geen veranderingen aanbrengen aan het product en het product op zich dus niet meer waard wordt, wat is dan de functie van de handelsbedrijven? De functie van de distribuerende handel is het overbruggen van verhoudingsverschillen. Distribuerende handel kan één of meer van de volgende verhoudingsverschillen tussen productie en consumptie helpen overbruggen: • hoeveelheidsverschil Productie vindt meestal plaats in grote hoeveelheden en consumptie in kleinere hoeveelheden. • tijdsverschil De productie van sommige goederen vindt gedurende het hele jaar plaats, terwijl de consumptie geconcentreerd is in een bepaalde periode. Denk maar aan ijs. Bij andere producten zien we het omgekeerde. Zo is de productie van suiker seizoensgebonden en de consumptie vindt gedurende het hele jaar plaats. • plaatsverschil Handel zorgt ervoor dat producten die op verschillende plaatsen in de wereld gemaakt zijn in de directe omgeving te koop zijn. Zo is het dankzij handel mogelijk om een banaan uit Midden-Amerika in een Nederlandse supermarkt te kopen. • kennisverschil De afstand tussen consumenten en fabrikanten is soms erg groot. Toch heeft de fabrikant behoefte aan informatie over de markt. Via de handel kan hij in een deel van deze informatiebehoefte voorzien. Omgekeerd krijgt de consument via de handel informatie van de fabrikant over het product. • assortimentsverschil Consumenten willen in veel gevallen kunnen kiezen uit een gevarieerd aanbod. Veel fabrikanten beperken hun assortiment tot enkele varianten van een bepaald product. Als je in de supermarkt kijkt naar het aanbod van broodbeleg, zie je een groot aantal verschillende merken en soorten. Deze zijn afkomstig van verschillende fabrikanten en door de handel op één plaats bij elkaar gebracht. De distributieketen in de afbeelding omvat de volgende vier schakels: • de fabrikant van eindproducten • de distribuerende groothandel • de detailhandel • de consument. Je kunt in dit algemene overzicht niet zien wat voor soort groothandelsbedrijven en detailhandelsbedrijven ingeschakeld zijn. Ook kun je niet zien hoe belangrijk elk type groothandel en detailhandel in de distributie van een bepaald product is. Om een gedetailleerder inzicht te krijgen in de distributiestructuur van een bepaald product, gebruik je een distributieschema. 109 Bron: Centraal schriftelijk en praktisch examen GL, Landbouw, 2011. Een bedrijfskolom en de gegeven distributiestructuur hierbinnen zijn geen statisch geheel. Zo komt het voor dat een fabrikant van eindproducten zelf grondstoffen gaat winnen. Shell koopt aardolie in voor de productie van benzine, maar houdt zich ook bezig met de winning ervan. Het Van der Valk-concern heeft zijn eigen vleesboerderij, zodat het minder vlees bij een slachterij hoeft te kopen. Volvo, Volkswagen en andere autofabrikanten maken de stoelen voor hun auto's niet meer zelf. Deze kopen ze in bij gespecialiseerde bedrijven. Uit deze voorbeelden blijkt dat de bedrijfskolom in bepaalde situaties langer en in andere gevallen weer korter wordt. Als er schakels bij komen doordat een bedrijf activiteiten afstoot, spreek je van differentiatie. Als een bedrijf activiteiten van een voorgaande of volgende schakel overneemt, noem je dat integratie. 7.3 Distributiebeleid De distributiestructuur in een bepaalde markt is eigenlijk het resultaat van het distributiebeleid van alle bedrijven die in deze markt actief zijn. Elk bedrijf kiest namelijk zelf voor een bepaalde distributiewijze. De een wil bijvoorbeeld direct aan de consument verkopen, een ander via detaillisten. Fabrikanten die de detailhandel inschakelen, moeten weer kiezen of zij wel of geen groothandel inschakelen. Schakel je de detailhandel in, dan sta je ook nog voor de keuze welk soort zaken je wilt inschakelen. Je kunt bijvoorbeeld kiezen voor de supermarkt of voor speciaalzaken. Alle beslissingen die je neemt over de inzet van het marktinstrument distributie, vallen onder het distributiebeleid. 110 Naar de detaillist. Distributie Bij het uitstippelen van je distributiebeleid begin je zoals gebruikelijk met het bepalen van je doelstellingen. In dit geval zijn dat je distributiedoelstellingen. Distributiedoelstellingen Elk marktinstrument draagt op zijn eigen manier bij aan het realiseren van de marketingdoelstelling. Bij het instrument distributie zijn er vijf belangrijke distributiekengetallen om deze doelstellingen te formuleren: • numerieke distributie • gewogen distributie • selectie-indicator • gemiddeld omzetaandeel • marktaandeel. De numerieke distributie geeft aan hoeveel verkooppunten je wilt inschakelen. De gewogen distributie en de selectie-indicator zeggen iets over de kwaliteit van de verkooppunten die je gaat gebruiken. Het gemiddeld omzetaandeel en het marktaandeel zeggen iets over het gedeelte van de markt dat je bedient. Het voordeel van deze kengetallen is dat je hiermee je distributiedoelstellingen meetbaar kunt formuleren. Hierdoor is het achteraf mogelijk om na te gaan in hoeverre je de doelstellingen ook gehaald hebt. De volgende situatie maakt het verschil tussen deze distributiekengetallen duidelijk. Een fabrikant produceert en verkoopt citruspersen onder de merknaam Citron. Natuurlijk zijn in de winkels ook citruspersen te koop van andere merken en er zijn winkels die het merk Citron helemaal niet verkopen. Als je kijkt naar de winkels die het merk Citron wel verkopen, blijkt dat de omzet aan Citronpersen slechts een deel van de totale omzet aan citruspersen is; ze verkopen immers ook andere merken. Numerieke distributie (ND) De numerieke distributie geeft aan hoeveel procent van de mogelijke winkels jouw product verkopen. Een numerieke distributie van 70% betekent dus dat jouw product te koop is in 70% van de winkels die een dergelijk product verkopen. Numerieke distributie noem je ook wel distributiespreiding of marktspreiding. Om de numerieke distributie te berekenen, maak je gebruik van de volgende algemene formule: ND = wederverkopers van product A die merk Y verkopen x 100% alle wederverkopers van product A Gewogen distributie (GD) Als de numerieke distributie 70% is, betekent dit dat je product bij veel winkels te koop is. Of dit belangrijke winkels zijn voor de distributie van dergelijke producten weet je nog niet. Het kunnen wel allemaal kleine winkels zijn of winkels die maar weinig van dergelijke producten verkopen. Om een beeld te krijgen van de mate van belangrijkheid van de ingeschakelde winkels bereken je de gewogen distributie. Een gewogen distributie van 40% betekent dat 40% van de totale omzet verkocht wordt via winkels die jouw merk verkopen. Gewogen distributie noem je ook wel marktbereik. Om de gewogen distributie te berekenen, gebruik je de volgende algemene formule: 111 GD = totale omzet in product A van de wederverkopers van merk Y totale omzet in product A ⎛⎝totale markt product A⎞⎠ Als je dus bij een ND van 70% een GD van 40% scoort, betekent dit dat je product relatief meer vertegenwoordigd is in winkels met een lage omzet in jouw product. Om duidelijker aan te geven in hoeverre jouw product ten opzichte van het gemiddelde bij grote of kleine winkels te koop is, maken we ook wel gebruik van een ander kengetal: de selectie-indicator. Selectie-indicator (SI) Als alle winkels bij de distributie van een bepaald product even belangrijk zijn, zorgt 30% van de winkels voor 30% van de marktomzet, 40% van de winkels voor 40% van de omzet enzovoort. In de praktijk is nooit sprake van een zuiver gelijkmatige verdeling van de omzet over alle winkels. Er zijn situaties waarin bijvoorbeeld 70% van de winkels 40% van de omzet (van de totale distributie) verzorgt. Door middel van de selectie-indicator kun je met behulp van één getal uitdrukken of je product/merk in winkels verkocht wordt die meer of minder dan het gemiddelde van dit product in de hele markt verkopen. De selectie-indicator kun je met twee formules berekenen: SI = gemiddelde omzet in product A van wederverkopers van merk Y gemiddelde omzet in product A van alle wederverkopers van A SI = GD ND Een selectie-indicator > 1 betekent dat je product verkocht wordt in winkels die meer dan het gemiddelde per winkel in de branche verkopen. Gemiddeld omzetaandeel (GOA) Om het verband te kunnen leggen tussen de distributiedoelstellingen en de omzetmogelijkheden, heb je nog een kengetal nodig: het gemiddeld omzetaandeel. Bij het gemiddeld omzetaandeel bereken je hoe groot de omzet van jouw merk is ten opzichte van de totale omzet van het betreffende product in de winkels die jouw merk verkopen. Je kunt het gemiddeld omzetaandeel ook zien als het marktaandeel van jouw merk bij de wederverkopers. Om het gemiddeld omzetaandeel te berekenen, gebruik je de volgende formule: GOA = omzet in merk Y x 100% omzet in product A van de wederverkopers van merk Y Marktaandeel (MA) Het marktaandeel berekenen doe je met behulp van de volgende formule: MA = omzet eigen merk x 100% omzet totale markt De verkrijgbaarheid, en dus de distributie, heeft een sterke invloed op de omzet. Het marktaandeel kun je dan ook berekenen met behulp van de distributiekengetallen GD en GOA: MA = GD x GOA 100% 112 Distributie Je GOA, ND en GD zeggen dus iets over de mogelijkheden die er zijn om bij de gegeven situatie je marktaandeel te vergroten. Wil je een les volgen over distributiekengetallen? Ga dan naar www.scoren.info en bekijk daar de film ‘Distributiekengetallen’. Servicegraad Een andere belangrijke distributiedoelstelling die je kunt meten, is de servicegraad: het percentage orderregels dat je direct uit voorraad kunt leveren. Als je onvoldoende voorraad hebt om te leveren, spreek je ook wel van een out of stock-situatie. Je moet de klant dan nee verkopen. Die situatie probeer je natuurlijk te voorkomen. De servicegraad geeft dus de mate aan waarin de juiste artikelen in de juiste hoeveelheid op het juiste moment en op de juiste plaats aanwezig zijn. Marketingtechnisch streef je naar een zo hoog mogelijke servicegraad. Je kunt je hiermee positioneren als een betrouwbare leverancier, iets wat zeker in de business-to-businessmarkt een belangrijk aspect is. Een servicegraad van 100% betekent niet alleen dat je je afnemers altijd direct alle artikelen uit voorraad kunt leveren, maar ook torenhoge voorraadkosten. Je probeert daarom altijd een balans te vinden tussen de servicegraad en de voorraadkosten. Met andere woorden: een optimale servicegraad bereik je door aan een zo groot mogelijke vraag te voldoen met een zo klein mogelijke voorraad. Zeker op dit moment is dit een punt van aandacht, omdat er een tendens bij afnemers is om te werken met een steeds kleinere eigen voorraad. Het gevolg hiervan is dat zij kortere levertijden wensen. In combinatie met een hoge servicegraad kan dit al snel leiden tot behoorlijke kostenstijgingen. Er zijn verschillende factoren van invloed op de servicegraad. Denk bijvoorbeeld aan het bestelmoment, de levertijd en de omzetsnelheid. Hoe hoger de servicegraad die je wilt realiseren, hoe groter de minimumvoorraad en veiligheidsvoorraad zullen zijn die je nodig hebt. Servicegraad, bestelprocedure en voorraadbeheer hangen daarom nauw met elkaar samen. Distributiebeslissingen Als je de distributiedoelstellingen hebt vastgesteld, ga je kijken hoe je deze kunt realiseren. Om de distributiedoelstellingen te bereiken neem je beslissingen over: 1. de lengte van je distributiekanaal Schakel je bijvoorbeeld de groothandel en de detailhandel in of lever je rechtstreeks aan de detailhandel? 2. het type distribuanten (wederverkopers) Wat voor soort winkels en/of groothandelsbedrijven schakel je in? Zijn dat speciaalzaken of warenhuizen, algemene of gespecialiseerde groothandelsbedrijven? 3. de distributie-intensiteit Ga je producten verkopen via zo veel mogelijk winkels of via geselecteerde winkels? 4. pull- of pushstrategie Trek je de afnemers naar je product toe door de communicatie direct op de gebruiker te richten of ga je de verkrijgbaarheid van je product bevorderen? 113 7.4 De lengte van je distributiekanaal Een distributiekanaal is het aantal opeenvolgende schakels dat een eindproduct doorloopt van producent naar consument. Bij het uitstippelen van je distributiebeleid stel je eerst vast hoeveel schakels je gaat gebruiken om je eindproducten voor de finale afnemers beschikbaar te stellen. Met andere woorden: je gaat de lengte van je distributiekanaal bepalen. Je kunt hierbij kiezen uit: 1. het directe kanaal 2. het indirecte kanaal: • kort kanaal • lang kanaal. De lengte van het distributiekanaal. Het directe kanaal Hiervan is sprake als de fabrikant rechtstreeks levert aan de eindgebruiker. De groothandel en detailhandel zijn dus uitgeschakeld. Deze directe distributie kan plaatsvinden in de vorm van online verkoop, telemarketing, toonzalen (meubels), direct response advertising (thuiswinkelprogramma’s op televisie) en demonstratrices (Tupperware). Een belangrijk voordeel van directe distributie voor de fabrikant is dat hij het hele proces beheerst. Hij heeft dus zelf de kwaliteit van de service in de hand, evenals de mate van klantgerichtheid en de consumentenverkoopprijzen. Een ander voordeel is dat de marge van de tussenhandel ook voor hemzelf is. Een nadeel van directe distributie zijn de kosten. Als een fabrikant besluit om zelf direct aan de consument te leveren, moet hij de hele organisatie van dit proces op zich nemen. Bij indirecte distributie neemt de tussenhandel dit voor zijn rekening. 114 Distributie Het directe verkoopkanaal groeit de laatste jaren als kool. Veel fabrikanten openen hun eigen online winkel. Behalve dat ze daarmee hun omzet stimuleren en hun marge verbeteren, levert het de marketingafdeling veel extra informatie op over productvoorkeur en koopgedrag van consumenten. Daarvoor is hij dus niet langer meer afhankelijk van de detaillist. Bovendien zien veel fabrikanten mogelijkheden voor customization van hun producten. Dit betekent dat je een standaardproduct in zekere mate aan je eigen wensen kunt aanpassen en direct via de fabrikant kunt bestellen. Deze vorm van massamaatwerk is voor veel consumenten aantrekkelijk. Fabrikanten proberen consumenten ook steeds meer te betrekken bij de innovatie en ontwikkeling van hun producten. Dit noem je co-creation. Kortom, de fabrikant treedt steeds vaker via internet rechtstreeks in contact met de consument. Daarmee versterken zij hun merkidentiteit en het geeft hun de mogelijkheid marktonderzoek te doen. Er is bijna geen merkfabrikant meer zonder een eigen pagina op Facebook. Bij Reebok kun je als consument je schoenen customizen. Het indirecte kanaal Kenmerkend voor het indirecte kanaal is dat je als producent ten minste één distribuant inschakelt. De producent levert rechtstreeks of via een groothandel aan de detailhandel, die het vervolgens weer verkoopt aan de consument. Heb je eenmaal gekozen voor indirecte distributie, dan moet je ook nog beslissen hoeveel en welke schakels je wilt gebruiken. Als meer dan één tussenschakel betrokken is bij de distributie, spreek je over een lang kanaal. Bij een kort kanaal gebruik je dus maximaal één distribuant. Als je wilt exporteren, moet je bovendien bedenken of je wilt samenwerken met agenten of met importeurs. Doorgaans leveren korte kanalen meer omzet op dan lange kanalen. Eigen vertegenwoordigers die verkopen aan de detailhandel, spannen zich meer in om je producten te verkopen dan de vertegenwoordigers van een groothandel. Voor hen is jouw product slechts één van de producten die ze kunnen aanbieden. Of ze er dan voor kiezen om zich extra in te spannen voor jouw product hangt af van de winstmogelijkheden die je product hun biedt. 115 Als het gaat om technische producten waarbij vakkennis een belangrijke rol speelt, is directe verkoop aan de detailhandel extra aantrekkelijk. Je mag namelijk aannemen dat eigen vertegenwoordigers beter opgeleid zijn dan die van een groothandel. Een laatste verklaring voor de hogere omzet via het korte kanaal is dat retailers een voorkeur hebben voor inkopen bij de fabrikant. Dat geeft hun de mogelijkheid de brutowinstmarge te verbeteren. Ook staan zij direct in contact met de fabrikant en korte lijnen zorgen voor een snelle en efficiënte werkwijze. Een belangrijk pluspunt van het lange kanaal is dat je hierdoor gemakkelijk een groot aantal verkooppunten kunt bereiken tegen relatief lage kosten. Of je producten hier ook terechtkomen, hangt af van de inspanningen van de groothandelsbedrijven en van de vraag naar het product door finale afnemers. Kanaalkeuze Behalve de keuze voor een kort of lang kanaal moet een producent bij indirecte distributie kiezen uit de mogelijke distributiekanalen. Hij kan kiezen voor één kanaal, maar ook voor meerdere kanalen. Die keuze kan per product of per gebied verschillen. Kiest een producent voor één kanaal, dan is sprake van een enkelvoudige kanaalstrategie. De Engelse term die je hiervoor ook tegenkomt, is monochanneling. Bij een duale kanaalstrategie kiest de producent bewust voor twee kanalen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een producent zowel via de groothandel levert als rechtstreeks aan de consument met een eigen webshop. Als de producent ten minste twee kanalen gebruikt bij de distributie van zijn producten, heet dit multikanaaldistributie. In het Engels noem je dit multichanneling. Kenmerkend voor multichanneling is dat je de verschillende kanalen naast elkaar inzet, maar dat de kanalen daarbij min of meer los van elkaar opereren. De klant doorloopt het hele koopproces binnen één kanaal en kan niet switchen tussen de kanalen. De klant moet een keuze maken: hij koopt via internet of in de winkel. Er is weinig tot geen samenwerking tussen de afzonderlijke kanalen. Een duale kanaalstrategie is niet altijd handig. Samenwerking tussen de afzonderlijke kanalen is wenselijk en klantvriendelijker. Hierdoor is crosschanneling ontstaan. Bij crosschanneling wisselen de afzonderlijke kanalen gestructureerd klantinformatie uit. De klant kan bijvoorbeeld in de winkel een product bestellen en thuis geleverd krijgen of hij kan via internet bestellen en de producten in de winkel ophalen. Nog een stap verder gaat omnichanneling. Hierbij is sprake van complete integratie tussen de verschillende kanalen, waarbij de klant centraal staat. Bij omnichanneling neemt internet, maar vooral de smartphone, een prominente plaats in. Alle mogelijke barrières tussen de kanalen zijn weggenomen. Van monochanneling tot omnichanneling 116 Monochanneling • Klant koopt in een winkel Multichanneling • • • Klant koopt in een winkel Klant koopt bij een webshop Klant koopt via postorder Crosschanneling • • Klant bestelt online Klant haalt producten op in de winkel Omnichanneling • Klant gebruikt alle kanalen Distributie 7.5 Het kiezen van het type distribuant Binnen elke schakel is er een grote variantie aan distribuanten waaruit je kunt kiezen. De eerste keuze die je maakt, is die voor groothandel en detailhandel en binnen de laatste tussen winkelverkoop of niet-winkelverkoop. Groothandel Detailhandel Winkelverkoop Niet-winkelverkoop Importeur Speciaalzaken Warenmarkt Exporteur Warenhuis Standplaats Import-exportbedrijf Supermarkt Braderie Handelshuis Discounter Venten Binnenlandse groothandel Verbruikersmarkt Partyselling Grossier Hypermarkt Vliegende winkel In- en verkoopkantoor Autosnelwegwinkel Busverkoop Convenience store Webshop Variety store Teleshop Outlet store Boerderijverkoop Automatenverkoop In principe kun je stellen dat elk bedrijf in elke schakel verschillend is. Dit geldt zowel voor de groep groothandel als voor de groep detailhandel. Als je naar de detailhandel kijkt, zie je onmiddellijk dat er bedrijven zijn die de nadruk op lage prijzen leggen en bedrijven die het vooral van veel kwaliteit moeten hebben. Er zijn retailers met een breed en met een smal assortiment. In de groothandel zie je soortgelijke verschillen. Er zijn bedrijven met een gespecialiseerd assortiment en met een algemeen assortiment. Groothandels waar je cash moet afrekenen en je spullen zelf moet ophalen en bedrijven waar je op rekening kunt kopen en die de bestelling thuisbezorgen. Bij de keuze van het type distribuant ga je uit van het aankoopgedrag van je doelgroep. Je schakelt dat type distribuant in dat het mogelijk maakt om je product aan te bieden op de plaats waar de finale afnemer het wil en verwacht. 117 7.6 De distributie-intensiteit Belangrijk bij de distributiebeslissingen is de vraag waar je wilt dat je producten worden verkocht. Je hebt het dan over de verkooppunten. Binnen de marketing spreek je in plaats van verkooppunt ook wel van outlet. Zo wil je bij veel verkochte producten, zoals voeding en toiletartikelen, zo veel mogelijk outlets inschakelen. Immers, op hoe meer plekken je product te koop, is hoe beter. Exclusieve merken willen geen massa en willen alleen een aantal geselecteerde outlets bevoorraden. Hoeveel en welke outlets je inschakelt heeft te maken met de gewenste distributie-intensiteit. Zo kun je kiezen tussen intensieve, selectieve en exclusieve distributie. De keuze hiertussen hangt nauw samen met de product-marktcombinatie waarop je je richt. Intensieve distributie Uitgangspunt hierbij is dat je je product via zo veel mogelijk outlets verkoopt. Je kiest voor een dergelijke intensiteit als je doelgroep erg ruim is. Douwe Egberts-koffie rekent iedereen in Nederland die koffie drinkt tot haar doelgroep. Om nu zo veel mogelijk koffiedrinkers te bereiken is het nodig dat de producent DE-koffie op zo veel mogelijk plaatsen verkoopt. Dus bijvoorbeeld in zo veel mogelijk supermarkten, avondwinkels, campingwinkels en benzinestations. Bij intensieve distributie probeert de fabrikant dus zo veel mogelijk verkoopplaatsen te krijgen. Voor vrijwel alle merkartikelen binnen de levensmiddelenbranche geldt deze distributievorm. Selectieve distributie Zoals het woord al aangeeft, maak je bij selectieve distributie een selectie (keuze) uit de mogelijke distribuanten. Deze selectie kun je op zeer veel verschillende criteria baseren, zoals de omzetgrootte, de aanwezige vakkennis, de locatie van de outlet, de assortimentsopbouw en het hierbij behorende prijsniveau of de bereidheid om een complete collectie te voeren. Selectieve distributie pas je toe als je aan je product een bepaald imago wilt meegeven of als voor de verkoop van je product specifieke vakkennis vereist is. Een nadeel van selectieve distributie kan zijn dat je de omzetmogelijkheden beperkt. Bosch gebruikt selectieve distributie bij dieselmotoronderdelen. Wereldwijd mogen alleen BDC-partners (Bosch Diesel Centers) deze onderdelen verkopen en installeren. Exclusieve distributie Als een fabrikant of importeur het alleenverkooprecht garandeert in een bepaalde stad of bepaald winkelgebied, of zelfs in een bepaalde regio, spreek je van exclusieve distributie. De verkoper krijgt min of meer een monopoliepositie. Als tegenprestatie eist de producent meestal dat de outlet bepaalde concurrerende merken niet voert en dat men een hele collectie opneemt. Exclusieve verkoop betekent dus dat het product slechts op een beperkt aantal plaatsen verkrijgbaar is. Dit gegeven ondersteunt, in combinatie met de selectie die je maakt, het kwaliteitsimago (exclusiviteitsimago) van het product. Een ander voordeel is de band die er is met de verkooppunten en de zekerheid dat men zich zal inspannen om het product te verkopen. Zo werkt Rolex bijvoorbeeld met exclusieve distributie. 118 Distributie 7.7 Pull- of pushstrategie Als een fabrikant kiest voor indirecte distributie, betekent dit dat hij de medewerking van de tussenhandel nodig heeft. Deze medewerking zal hij alleen krijgen als het voor de tussenhandel de moeite waard is om het product op te nemen. Om dit te bereiken kan hij kiezen uit een pullstrategie of een pushstrategie. Pullstrategie Bij de pullstrategie probeer je als fabrikant de medewerking van de tussenhandel als het ware af te dwingen. Dit doe je door de consument, zonder tussenkomst van de tussenhandel, met promotie te benaderen. Dit veroorzaakt bij de detailhandel een vraag van de consument naar jouw product. Hij verwacht gewoonweg dat jouw product bij de detailhandel te koop is. Als je dit voor elkaar krijgt, zal de detailhandel op zijn beurt vraag uitoefenen bij de groothandel of fabrikant. De vraag van de consument trekt het product dus van onderaf door de bedrijfskolom. Deze strategie slaagt alleen als je kans ziet om via reclame merkvoorkeur en merkentrouw op te bouwen bij de consument. Met name fabrikanten van A-merken kiezen voor een dergelijke strategie. Pull-strategie. Pushstrategie Bij een pushstrategie heb je veel meer medewerking van de tussenhandel nodig. Je richt je niet direct op de consument, maar probeert de tussenhandel over te halen het product in het assortiment op te nemen en een goede plaats in de winkel en in het schap te krijgen. Je duwt het product dus eigenlijk van bovenaf door de bedrijfskolom heen. Je geeft de tussenhandel allerlei kortingen en verbetert zo zijn brutowinstmarge op het product. Je probeert op die manier de tussenhandel meer moeite te laten doen om jouw product te verkopen. 119 Push-strategie. 120 Distributie 7.8 Begrippen Bedrijfskolom De bedrijfskolom laat de weg zien die een product aflegt van oerproducent tot en met detailhandel. Crosschanneling De producent gebruikt ten minste twee kanalen bij de distributie van zijn producten, waarbij de afzonderlijke kanalen gestructureerd klantinformatie uitwisselen. Differentiatie Het toevoegen van een schakel in de bedrijfskolom. De kolom wordt daardoor langer. Directe distributie Rechtstreekse verkoop door een producent aan de finale afnemers. Distributie Het verdelen van goederen. Distributiebeleid Alle maatregelen die je neemt om producten op het juiste moment in de gevraagde hoeveelheid en op de meest geschikte plaats beschikbaar te krijgen. Distributiekanaal De weg van het eindproduct naar de finale afnemer. Distributieketen De schakels die ervoor zorgen dat het eindproduct van de fabrikant bij de consument terechtkomt. Ook wel: supply chain. Duale kanaalstrategie Strategie waarbij de producent bewust kiest voor twee kanalen. Enkelvoudige kanaalstrategie Strategie waarbij de producent bewust kiest voor één kanaal. Ook wel: monochannel of singlechannel. Exclusieve distributie Distributievorm waarbij een aanbieder het alleenverkooprecht heeft in een bepaald gebied. Gemiddeld omzetaandeel Het gemiddelde van het aandeel in de omzet van een bepaalde fabrikant bij zijn distribuanten. Gewogen distributie Een kengetal dat aangeeft hoeveel procent van de omzet van een bepaalde productsoort behaald wordt door de verkooppunten die een bepaald merk in hun assortiment hebben. Indirecte distributie Verkoop via tussenhandelaren. 121 Integratie Het uitschakelen van een schakel in de bedrijfskolom. De kolom wordt korter. Intensieve distributie Distributievorm waarbij de fabrikant probeert zo veel mogelijk verkooppunten in te schakelen. Kort kanaal Vorm van indirecte distributie waarbij slechts één schakel zit tussen producent en klant. Lang kanaal Vorm van indirecte distributie waarbij meer dan één schakel zit tussen producent en klant. Marktaandeel De verhouding tussen de totale omzet of afzet van een product van een aanbieder ten opzichte van de totale omzet of afzet van dat product in de markt. Monochanneling Strategie waarbij de producent bewust kiest voor één kanaal. Ook wel: enkelvoudig kanaal of singlechannel. Multichanneling De producent gebruikt ten minste twee kanalen bij de distributie van zijn producten, waarbij de afzonderlijke kanalen min of meer los van elkaar functioneren. Ook wel: multikanaaldistributie of multichanneldistributie. Multikanaaldistributie De producent gebruikt ten minste twee kanalen bij de distributie van zijn producten, waarbij de afzonderlijke kanalen min of meer los van elkaar functioneren. Ook wel: multichanneldistributie of multichanneling. Numerieke distributie Een kengetal dat aangeeft hoeveel procent van het aantal mogelijke verkooppunten een bepaald merk in zijn assortiment heeft. Omnichanneling De naadloze overgang en het samenspel tussen de verkoopkanalen waarbij de behoefte van de klant ongemerkt altijd wordt ingevuld. De kanalen versterken elkaar én het merk of het product dat je verkoopt. Outlet Verkooppunt. Pullstrategie Gecombineerde distributie- en communicatiestrategie waarbij de producent rechtstreeks met de consumenten communiceert en daarmee een voorkeur voor het merk opbouwt. Pushstrategie Gecombineerde distributie- en communicatiestrategie waarbij de producent vooral de tussenhandel bewerkt en deze bijvoorbeeld met kortingen en ondersteuning stimuleert tot opname en verkoopbevordering van het bepaalde product of merk. 122 Distributie Selectie-indicator Een kengetal dat aangeeft hoe de gemiddelde omzet van de ingeschakelde verkooppunten zich verhoudt tot de gemiddelde omzet per verkooppunt in de branche. Selectieve distributie Distributievorm waarbij de leverancier hoge eisen stelt aan de verkooppunten en op basis daarvan een beperkt aantal verkooppunten selecteert. Servicegraad De servicegraad geeft aan in hoeverre een ondernemer aan de vraag van de klant kan voldoen. Het gaat dan om de mate waarin de juiste producten in de juiste hoeveelheid op het juiste moment op de juiste plaats aanwezig zijn. Supply chain De schakels die ervoor zorgen dat het eindproduct van de fabrikant bij de consument terechtkomt. Ook wel: distributieketen. 123 124 Het promotiebeleid 8. Het promotiebeleid 8.1 Inleiding Een bedrijf kan alleen maar succesvol zijn als het de klant duidelijk weet te maken waarom hij daar moet kopen. Met alleen een aantrekkelijk assortiment tegen een scherpe prijs ben je er nog niet. Je zult jouw producten ook zo goed en overtuigend mogelijk onder de aandacht van de klant moeten brengen. Dat doe je met behulp van twee marketinginstrumenten: • promotie Dit is alles wat je buiten je vestiging doet om je klanten te informeren over jouw bedrijf, de producten en de prijzen. • presentatie Dit is alles wat je in en rondom de vestiging doet om je klanten te informeren over de onderneming, de producten en de prijzen. Presentatie en promotie noem je vaak in één adem. Dat is niet zo gek, want ze hangen sterk samen. Samen zorgen promotie en presentatie ervoor dat de klant weet wat er in jouw bedrijf te koop is, tegen welke prijs en wat hij nog meer van de onderneming mag verwachten. Denk bijvoorbeeld aan service en garantie. Als je ervoor zorgt dat je zowel in je presentatie als in je promotie hetzelfde beeld naar voren brengt, zullen ze elkaar versterken. Voorbeeld Jij bent vestigingsmanager van een groothandel. In de verkoopruimte zal de klant een aanbieding uit de folder (promotie) vrijwel altijd aantreffen op een display (presentatie). 125 8.2 Communicatie Communicatie door organisaties is op te delen in drie gebieden, namelijk in interne communicatie, concerncommunicatie en marketingcommunicatie. Interne communicatie is de communicatie binnen (intern) de organisatie. De interne communicatie is gericht op het personeel. Een bedrijf heeft er veel baat bij als de medewerkers zich betrokken voelen bij de organisatie en gemotiveerd aan het werk zijn. Interne communicatie speelt daarin een belangrijke rol. Concerncommunicatie is communicatie die gaat over de hele organisatie. Deze communicatievorm is met name gericht op het beeld dat externe partijen van een bedrijf hebben. De externe partijen zijn bijvoorbeeld de overheid, het publiek en de pers. Naast een goede interne communicatie en concerncommunicatie zul je ook producten moeten verkopen. Je wilt de klant via communicatie bereiken en overtuigen van de kwaliteiten van jouw product. Dit noem je marketingcommunicatie. De P van promotie heeft dus alles te maken met communicatie. Alle instrumenten die je gebruikt om te informeren en te overtuigen, breng je samen in een communicatiemix. De communicatiemix kan de volgende instrumenten bevatten: • reclame • sales promotion • free publicity • public relations • sponsoring • persoonlijke verkoop • online instrumenten. Reclame Elke vorm van communicatie waarbij je, meestal tegen betaling, een boodschap overbrengt met als doel goederen, diensten of denkbeelden bij anderen aan te prijzen, noem je reclame. Het doel van reclame is om de kennis, de houding of het gedrag van je afnemer te veranderen. Reclame heeft een aantal kenmerken. Reclame richt zich op grote groepen afnemers zonder dat je aandacht besteedt aan een individuele afnemer. Daarom is het een vorm van massacommunicatie, met als belangrijk kenmerk dat het onpersoonlijk is. Bij elke reclame-uiting is bekend wie de zender is. Bovendien heeft de zender moeten betalen voor de reclameboodschap. Internet maakt het tegenwoordig ook mogelijk reclame min of meer op individuele afnemers te richten. Zoekmachines kunnen bijvoorbeeld je zoekgedrag uit het verleden vastleggen om je vervolgens bij een volgende zoekactie met een advertentie te benaderen. Reclame draait overigens niet altijd om producten of merken. Het kan ook om ideeën gaan. De marketing van ideeën noem je sociale marketing. Bedrijven spelen dan bijvoorbeeld in op de behoefte aan waarden als: • mensen in nood moet je helpen • eerbied voor de natuur • respect voor je medemens • beleefdheid • eerlijk zijn. Zij onderscheiden zich onder andere met een beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) of ze sponsoren een goed doel. 126 Het promotiebeleid Actie- en themareclame Actiereclame gebruik je om de omzet op korte termijn te verhogen. Bij deze vorm van reclame noem je altijd de prijs en het product. Actiereclame is dus altijd een aanbiedingsreclame. Het resultaat van actiereclame is meestal snel te meten door te kijken naar de omzetcijfers van het product waarmee je adverteert. Een onderneming kan reclame ook gebruiken om het imago te verbeteren. Deze vorm van reclame noem je themareclame. Deze reclame gebruik je om een positief beeld (imago) van het bedrijf op te bouwen. Het resultaat van themareclame is vaak moeilijker te meten dan dat van actiereclame. Fabrikanten van merkartikelen maken vooral gebruik van themareclame. Door de jarenlange herhaling van een bepaald thema krijgt het merkartikel, in de ogen van de afnemer, een bepaalde meerwaarde. Door deze meerwaarde te communiceren kan bij de afnemer een zekere merkvoorkeur ontstaan. Deze voorkeur is dan meestal geheel gebaseerd op de emotionele meerwaarde van het merk. De consument gebruikt bijvoorbeeld een merk vaak om zich te onderscheiden en te identificeren. Voorbeeld Wehkamp Omdat veel (potentiële) klanten bij ‘Wehkamp’ nog steeds denken aan een papieren catalogus, startte het bedrijf in 2014 een reclamecampagne om dat imago aan te passen. Televisiecommercials moeten duidelijk maken dat wehkamp.nl een online warenhuis met een breed assortiment is. Sales promotion Met allerlei verkoopbevorderende activiteiten kun je de omzet op korte termijn verhogen. Dat doe je bijvoorbeeld door: • voor hetzelfde product een lagere prijs te vragen • voor dezelfde prijs meer product te geven • klanten terug te laten komen door acties die klantentrouw bevorderen • een cadeautje weg te geven. Zo’n verkoopbevorderende activiteit noem je sales promotion of promotie. Het doel van sales promotions is om, door een tijdelijke verandering in de prijs-productverhouding van een product, extra omzet te behalen. Bij promoties is altijd sprake van een korte, maar hevige, actie. Voor elke actie die je bedenkt, geldt dat je klanten het wel moeten weten! Het succes van je verkoopbevorderende activiteiten is daarom afhankelijk van de manier waarop je ze onder de aandacht van de klant brengt. Dat doe je bijvoorbeeld met reclame. 127 Voorbeelden van sales promotion • • • • • • • • • • • • • • • directe prijskorting couponactie cash refund volume-plusacties product-plusactie spaarzegels clubacties koppelverkoop of combinatieverkoop wedstrijden en prijsvragen proefmonster of sampling premiums loyaliteitsprogramma’s waardebonacties entreekaarten voor evenementen samples/monsters. Tijdelijk meer voor minder geld. Actiemarketing Actiemarketing is een marketingtechniek die is gericht op het beïnvloeden van het kortetermijngedrag. Het doel is het behalen van kortetermijnresultaten, zoals meer verkopen. Actiemarketing is dus gericht op de kortetermijnstrategie. Sales promotion is een belangrijk onderdeel van actiemarketing. Je probeert hierbij de aankoop van producten aan te moedigen door bijvoorbeeld aanbiedingen en kortingen. André van Duin start 50e jubileumjaar in reclamecampagne Zaandam, 1 januari 2014 - Dit jaar viert André van Duin zijn 50-jarig artiestenjubileum. Hij start zijn jubileumjaar met een bijzondere rol in de nieuwe hamstercampagne van Albert Heijn, die vandaag van start gaat. 128 Het promotiebeleid Themamarketing Themamarketing is het tegenovergestelde van actiemarketing. Je probeert met themamarketing de kennis en houding van je afnemers ten aanzien van je merk of organisatie te beïnvloeden. Themamarketing is vaak gericht op de langetermijnstrategie. Merchandising Om hun sales promotions in de winkel onder de aandacht van de consument te brengen, maken fabrikanten gebruik van merchandising of visual merchandising. Dit betekent dat zij met behulp van reclamemateriaal hun verkoopbevorderende activiteiten aan de consument in de winkel presenteren. Ze ondersteunen de verkoop in de winkel, omdat de consument daar vaak pas definitief besluit het product te kopen. Merchandising is dan vaak net dat zetje extra dat de consument nodig heeft om voor het product van de fabrikant te kiezen. Daarom zien veel fabrikanten de winkel als een belangrijke plek om hun merk of artikel extra onder de aandacht van de consument te brengen. Vaak zetten fabrikanten voor dit soort acties speciale actiedisplays in die zijn gevuld met het actieartikel. Naast displays zijn er ook andere mogelijkheden om de aandacht van de consument op een product in de winkel te vestigen. Denk maar aan posters, vlaggen, banners, stickers, speciaal schapmateriaal of een vloermat met een merk erop. Soms hebben fabrikanten zelfs gespecialiseerde medewerkers in dienst om de presentatie in de winkel te optimaliseren. Deze medewerkers noem je merchandisers. Zij geven de winkelorganisatie advies op het gebied van productpresentatie, verzorgen de schappresentatie en voorzien de winkel van point-of-sale materiaal. Voorbeelden van merchandising • • • • • • • • • • audiovisuele reclame voor de winkelvloer productdemonstraties aanbiedingsposters kant-en-klare displays vlaggen schapkaarten prijskaarten topkaarten plafondhangers inflatables. Free publicity Als slimme manager probeer je jouw bedrijf op een positieve manier in de schijnwerpers te zetten en, als het kan, tegen zo laag mogelijke kosten. Je kunt dit realiseren door de publiciteit te zoeken. Bij publiciteit vraag of krijg je redactionele aandacht in de media zonder dat je daarvoor betaalt. Daarom noem je het ook wel free publicity. Een belangrijk voordeel van free publicity is dat de lezer een krantenbericht eerder gelooft dan een advertentie. Dat komt omdat het een onafhankelijke bron, de journalist, is die de boodschap verspreidt. Het tegenovergestelde kan ook en dan pakt de publiciteit negatief uit voor je bedrijf. 129 Honderden ontslagen bij groothandel Makro Bij zelfbedieningsgroothandel Makro worden enkele honderden werknemers ontslagen. Alleen al bij de vestiging in Breda moeten 54 werknemers vertrekken, zo is deze week tijdens een personeelsbijeenkomst bekend gemaakt. Makro Nederland (nu nog 3.200 werknemers) telt 17 vestigingen. Bron: www.volkskrant.nl. Public relations Je ziet natuurlijk graag dat het publiek een positief beeld heeft of krijgt van jouw bedrijf. Behalve free publicity zijn er nog meer manieren om dit voor elkaar te krijgen, bijvoorbeeld door public relations (pr). Dit betekent dat je goede contacten probeert te onderhouden met groepen mensen die een mening over jouw bedrijf kunnen geven. De functie van pr als onderdeel van de communicatiemix is het bevorderen van de relatie tussen de onderneming en haar stakeholders. Public relations is gericht op het kweken van wederzijds begrip tussen de onderneming en de stakeholders. Het begrip stakeholder, ook wel belangengroep, moet je heel ruim nemen. Stakeholders bevinden zich zowel binnen als buiten de eigen organisatie. Als bedrijf moet je goede contacten onderhouden met alle bedrijven en organisaties waarvan je afhankelijk bent. Hiertoe behoren bijvoorbeeld afnemers, leveranciers, personeel, aandeelhouders en de lokale overheid, maar ook media, milieuorganisaties en scholen. Er bestaan twee vormen van pr: • externe pr • interne pr. Externe pr is gericht op publieksgroepen buiten het bedrijf. Je sponsort bijvoorbeeld een evenement of maakt een bedrijfsfilm voor scholen met de bedoeling naamsbekendheid te krijgen voor je bedrijf. Interne pr is gericht op de publieksgroepen die bij het bedrijf werken of die direct met het bedrijf te maken hebben. Vormen van interne pr zijn bijvoorbeeld jubilea, personeelsfeesten of een personeelsblad. Sponsoring Sponsoring is een zakelijke overeenkomst. Een organisatie, de sponsor, levert geld, goederen of in geld uit te drukken prestaties, waarvoor de gesponsorde communicatiemogelijkheden levert. Het is dus geen schenking, maar een puur zakelijke overeenkomst. Meestal is het bij sponsoring zo dat de sponsor zijn naam koppelt aan een evenement, een team of een persoon. De sponsor bepaalt mede de inhoud van de boodschap die de gesponsorde levert. 130 Rabobank is een trouwe sponsor van de wielersport. Het promotiebeleid Sponsormogelijkheden zijn min of meer onbeperkt. Denk aan evenementen, festivals, concerten, sportclubs, sportwedstrijden, tentoonstellingen of toernooien. De eerste vraag die de sponsor moet beantwoorden, is of hij geassocieerd wil worden met het evenement, het team of de persoon. Daarna bekijkt de sponsor welke communicatiemogelijkheden hij krijgt aangeboden. Risico’s zijn er ook. Als er iets negatiefs gebeurt, straalt dat natuurlijk ook af op de sponsor. Sponsordoelstellingen Sponsoring kun je gebruiken om de volgende doelstellingen te behalen: • vergroten naamsbekendheid Nieuwkomers op de markt gebruiken sponsoring om snel een hoge naamsbekendheid te krijgen bij het grote publiek. Denk aan shirtsponsoring en het sponsoren van wielerploegen. • opbouwen of veranderen merkimago Door sponsoring van evenementen, zoals festivals, kun je het merkimago versterken of veranderen. Ook het merk onder de aandacht brengen van een nieuwe doelgroep is mogelijk. Experience marketing Experience marketing is gericht op het creëren van een merkbelevenis tijdens de consumptie van een product. Door entertainment te bieden is sprake van een echte ervaring. Zo werkt het lifestylemerk Converse, vooral bekend van de All Star sneakers, samen met popfestival Lowlands. Converse creëert op het Lowlandsterrein de Converse Compound, een omgeving waar creativiteit een belangrijke rol speelt. Mensen kunnen er bijvoorbeeld hun eigen All Stars pimpen. Ze kunnen daarbij gebruikmaken van allerlei accessoires en graffitispuitbussen. • • • opbouwen goodwill Door sponsoring van organisaties die een goed doel nastreven of het sponsoren van musea kun je goodwill opbouwen. leggen van contacten met relaties Door het sponsoren van bijvoorbeeld evenementen kun je business seats krijgen die je vervolgens gebruikt om te netwerken, relaties te versterken en te bewerken. motivatie eigen personeel Door bijvoorbeeld personeelsleden te laten genieten van korting op de entreeprijs of doordat ze gratis het gesponsorde evenement kunnen bezoeken. Ten slotte moet je niet vergeten om goede afspraken te maken over welke communicatie-uitingen je precies krijgt als sponsor. Om daar geen verwarring over te laten bestaan leg je dat meestal vast in een sponsorovereenkomst. Persoonlijke verkoop Persoonlijke verkoop is een belangrijk onderdeel van de communicatiemix. Via het rechtstreekse contact met de (potentiële) klant kan de verkoper niet alleen rechtstreeks verkopen realiseren, maar ook een belangrijke bijdrage leveren aan het gewenste imago. Door middel van zijn houding, voorkomen en optreden kan de verkoper een positieve bijdrage leveren aan de communicatie met de klant. Persoonlijke verkoop is vaak de enige vorm van communicatie waarbij je persoonlijk contact hebt met de ontvanger van je boodschap. Bij business-to-business is persoonlijke verkoop soms nog belangrijker dan bij business-to-consumer. Een inkoper van een transportbedrijf bijvoorbeeld die op zoek is naar een heftruck, zal advertenties zien in vakbladen en direct mails en e-mailings 131 ontvangen zonder dat deze middelen alleen er in slagen hem over de streep te trekken. Zijn informatiebehoefte is meestal groter. Een vertegenwoordiger kan dan de volgende stap zetten door de potentiële afnemer te bezoeken en meer productinformatie te geven. Een demonstratie van de machine of een proefperiode hoort vaak tot de mogelijkheden. Marketing waarbij je je richt op het verkrijgen en onderhouden van een directe relatie tussen jou en de afnemers, noem je direct marketing. De marketingactiviteiten zijn gebaseerd op kennis van de individuele (potentiële) klant. De inzet van de marketinginstrumenten worden op de individuele afnemer afgestemd. Het meest kenmerkende is de directe communicatie via direct mail, telefoon of internet en de directe levering. Er wordt gewerkt aan een directe, duurzame relatie met de afnemer. De doelstelling van direct marketing komt overeen met die van relatiemarketing. Daarmee bedoelen we een klantgerichte werkwijze van organisaties waardoor langetermijnrelaties tot stand worden gebracht. Online instrumenten Als je door middel van internet of andere digitale technologieën inspeelt op de wensen en behoeften van je klanten, spreek je van online marketing. De mogelijkheden die internet biedt, zijn zeer divers. Om een en ander binnen online marketing overzichtelijk te maken en je online strategie te versterken, gebruik je de online mix. Deze online mix kan de volgende onderdelen bevatten: • website • microsites • content • e-mail • zoekmachine • sociale media • online advertising en affiliates • mobiele marketing • online video advertising. Website Een website is een verzameling bij elkaar horende pagina’s op internet. Mensen die naar een website gaan, willen maar één ding: snel vinden wat ze zoeken. Ze hebben een bepaald doel voor ogen. Zij zijn op zoek naar specifieke informatie of willen een bepaalde handeling verrichten. Onhandige intro’s en verstorende pop-upadvertenties leiden af van dit doel. Bovendien kosten ze extra tijd. En die tijd gunt een websitebezoeker je niet. Hij wil door! Zo snel mogelijk dat doen waar hij voor gekomen is, liefst binnen drie muisklikken. Een effectieve website zorgt ervoor dat bezoekers de taak die ze voor ogen hebben zo snel mogelijk kunnen verrichten. Je website bereikt dus pas echt zijn doel als bezoekers snel vinden wat ze zoeken. Wat de taken zijn, hangt af van je doelgroep. Potentiële klanten bijvoorbeeld gebruiken websites om zich te oriënteren en aanbieders met elkaar te vergelijken. Bestaande klanten willen contact met de serviceafdeling als ze een probleem hebben. Een professionele website voldoet aan de verwachtingen van de bezoeker, is gebruiksvriendelijk en zorgt voor de juiste beleving rond een product of bedrijf. 132 Het promotiebeleid Microsites Om een tijdelijke actie een online gezicht te geven, kun je microsites gebruiken. Een microsite is een website die, los van de bedrijfswebsite, vaak maar uit één pagina bestaat. Microsites zijn snel en flexibel in te zetten en daarom erg geschikt voor evenementen, promotiecampagnes en vacatures. Content In online jargon staat het begrip content voor alle tekst, beeld en geluid die een bezoeker op een website tegenkomt. Via je website, nieuwsbrief en blog informeer je relaties over je aanbod of geef je tips en adviezen. Door een beetje kennis gratis weg te geven investeer je in de relatie met je doelgroep. Ze zullen je gaan volgen en als de informatie echt interessant is, zullen ze deze delen met hun eigen volgers. Op het moment dat ze iets nodig hebben, weten ze je te vinden en zijn ze bereid het bij jou te kopen. Deze aanpak stelt de relatie centraal. Contentmarketing is het creëren en publiceren van inhoud met klantenbinding als doel. Door te informeren laat je zien dat je waardevolle kennis in huis hebt en daarmee een leidende positie inneemt op jouw vakgebied. De kracht van contentmarketing is dat anderen je een expertstatus zullen toedichten en dat ook delen met hun netwerk (mond-tot-mondreclame). Voorwaarde is dat je als onderneming bereid bent om de aanwezige kennis openbaar te maken. Je hoeft natuurlijk niet gelijk alle kennis in de etalage te zetten, maar je kunt gerust een tipje van de sluier oplichten. Content kun je op vele manieren aanbieden, zowel in tekst als in beeld. Denk bijvoorbeeld aan filmpjes, whitepapers, e-books, blogs of webinars. Webinars worden veel door business-to-businessorganisaties ingezet. Voor leveranciers van software is het een geschikt middel om via internet presentaties te geven over hun producten. E-mail Uit het ‘Nationaal E-mail Onderzoek 2013’ blijkt dat 68% van de ondervraagden het liefst aanbiedingen ontvangt via e-mail. Op de tweede plaats staat direct mail per post met 20%. Gekoppeld aan het feit dat 48% van de ondervraagden ’s morgens als eerste hun e-mail checkt na het opstaan, liggen hier kansen om te communiceren met je doelgroep. Omdat 45% van de e-mails wordt geopend op een smartphone of tablet, moet je er wel voor zorgen dat de e-mails hierop goed te lezen zijn. E-mailmarketing is een vorm van direct marketing die e-mail gebruikt om commerciële en wervende boodschappen naar een doelgroep te sturen. Het grote voordeel van e-mail is dat je goed kunt meten wat de resultaten zijn. Daardoor is het makkelijker om steeds weer verbeteringen door te voeren. De Telecommunicatiewet stelt eisen aan het versturen van commerciële e-mails. Zo moeten zenders van e-mails werken volgens het opt-in principe. Je mag alleen nog maar e-mails versturen naar mensen die hier voorafgaand expliciet toestemming voor hebben gegeven (iets aanvinken). Zoekmachine Als je een mooie website hebt, wil je natuurlijk zo veel mogelijk bezoekers trekken. Heel belangrijk voor het succes van je website is dat mensen die kunnen vinden op internet. Zoekmachines spelen daarbij een essentiële rol. Ze vormen traditioneel de 133 slagader van internet. Een zoekmachine is een website waarop je de rest van internet kunt doorzoeken. Om goed gevonden te kunnen worden, ontwikkel je een zoekmachinestrategie. Deze valt uiteen in twee deelgebieden: • search engine optimization (SEO), ofwel zoekmachineoptimalisatie Hieronder vallen alle activiteiten die tot doel hebben om de webpagina hoog te laten scoren in de zoekresultaten van een zoekmachine op voor de website relevante zoekwoorden. Door te zorgen voor voldoende externe links naar je eigen website, bijvoorbeeld op bedrijvengidsen, startpagina’s en sociale media, trek je bezoekers naar je eigen site. Dat staat bekend onder de term link building. Link building zorgt ervoor dat de zoekresultaten van de klant vaker naar jouw site verwijzen. Ook een goede infrastructuur, waarbij de koppen of headers belangrijke trefwoorden en trefwoordcombinaties bevatten, zorgt dat jouw site bovenaan komt te staan bij iedereen die op deze woorden zoekt. Er zijn gespecialiseerde bedrijven die alle trucjes kennen en je daarbij kunnen helpen. • search engine advertising (SEA), ofwel zoekmachineadverteren Hierbij heb je het over het plaatsen van aan zoekwoorden gekoppelde advertenties in zoekmachines. Een manier om online te adverteren is via Google AdWords, een dienst die de zoekmachine van Google aanbiedt. Als bedrijf geef je in Google AdWords opdracht aan Google om bij het intypen van bepaalde zoekwoorden een advertentietekst boven, onder of rechts van de resultatenpagina te tonen. Als de gebruiker klikt op de advertentie, berekent Google daarvoor een bedrag aan de organisatie die adverteert. Dit systeem heet pay-per-click. Inmiddels breidt Google het aantal mogelijkheden om te adverteren uit. De zoekmachine wordt steeds slimmer en weet, door op de achtergrond allerlei informatie over de gebruiker te koppelen, steeds beter wat iemand zoekt. Dit wil zeggen dat je steeds vaker een resultaat krijgt dat persoonlijk op jou is gericht. Bron: www.google.nl, zoekwoorden schoolboeken. Sociale media Van alle online marketinginstrumenten heeft sociale mediamarketing de afgelopen jaren de grootste ontwikkeling doorgemaakt. Je spreekt over sociale media (of in het Engels social media) als via een openbaar online communicatiemiddel een sociale interactie plaatsvindt tussen gebruikers. Het is een breed terrein waaronder niet alleen sociale netwerken als Facebook, Twitter en Google+ vallen, maar ook weblogs, internetforums en wiki’s. Bij een wiki bewerken meerdere redacteuren webdocumenten via een applicatie of computerprogramma. Samenwerken en kennis delen staan centraal. 134 Het promotiebeleid Sociale media bieden de mogelijkheid tot virale marketing. Dat is het verspreiden van een idee of boodschap door het ontwikkelen van een aansprekende uiting (vaak een filmpje) die mensen willen doorsturen of delen via sociale media. Online advertising en affiliates Als een website veel bezoekers trekt of een heel specifieke doelgroep bedient, is het bieden van advertentieruimte een interessante inkomstenbron. Met online advertising of webvertising kun je potentiële klanten benaderen die de website van een ander bezoeken. De meest zichtbare advertentievorm is display advertising. De website-eigenaar biedt de adverteerder de mogelijkheid om banners en links op bepaalde plekken in de site en in diverse formaten te tonen. In wezen is SEA (search engine advertising) ook een vorm van online advertising. Wat is Admarkt Heeft u een webshop en wilt u daarmee gericht adverteren? Bent u op zoek naar de juiste doelgroep die wellicht al een koopintentie heeft? Via Admarkt kunnen zakelijke adverteerders eenvoudig en tegen aantrekkelijke kosten adverteren op Marktplaats.nl. U komt in contact met potentiële klanten die op zoek zijn naar een specifiek product en daardoor vaak al een koopintentie hebben. Bron: www.admarkt.nl/wat-is-admarkt. Wil je zien hoe Marktplaats zakelijk werkt? Ga naar www.scoren.info. Bij de bronnen vind je het filmpje ‘Marktplaats zakelijk’. Andere vormen van adverteren zijn advertorials en affiliate marketing-campagnes. Een advertorial is een ogenschijnlijk redactioneel artikel, maar wel met een commerciële boodschap. Advertorials lijken meer nieuwswaarde te hebben dan gewone advertenties door de opzet ervan. Bij affiliate marketing gaan de adverteerder en de website-eigenaar (affiliate) een samenwerking aan. De affiliate ontvangt een percentage van elke transactie die door de advertentie tot stand kwam. Vaak gebeurt dit met tussenkomst van een affiliatenetwerk dat het hele proces faciliteert (waaronder de registratie van alle transacties) en dat de affiliate uitbetaalt. Mobiele apparaten Een telefoon is al lang niet meer iets om alleen maar mee te bellen. Het is een portemonnee, adressenboek, agenda, camera, navigatiesysteem, online weerstation, muziekdrager, rekenmachine, boodschappenlijstje, notitieblok, spelcomputer, videokanaal en nog veel meer. Mobiele marketing richt zich niet alleen op smartphones. Het heeft te maken met alle mobiele apparaten (of in het Engels: mobile devices). Via een mobiel apparaat, zoals een smartphone, tablet, smartwatch of Google Glass, kunnen mensen allerlei handelingen ‘on-the-go’ verrichten. Onderweg, thuis of op het werk. Altijd en overal heb je toegang tot vele diensten en je sociale netwerken. Mobiele marketing is het inspelen op de wensen en behoeften van je doelgroep door contact te leggen via een mobiel apparaat. Mobiele marketing is onlosmakelijk verbonden met sociale media en internet. De revolutie die mobiele apparaten teweegbrengen, is vergelijkbaar met de komst van internet. Het verandert de spelregels. Voor iedereen 135 die met marketing te maken heeft, of je nu opgeleid wordt tot junior accountmanager, ondernemer, vestigingsmanager groothandel of evenementenmedewerker: voor de hele commerciële sector is kennis van mobiele marketing erg belangrijk om mensen te kunnen bereiken. Online video advertising Door mobiel internetten gecombineerd met 3G of 4G heeft online video advertising een enorme groei doorgemaakt. Online video advertising is het afspelen van reclamefilmpjes voorafgaand aan het bekijken van een online filmpje, muziekvideo of televisieprogramma. Online video is online content die de komende jaren het snelst zal groeien. Daarnaast is online video de zeer aansprekende content die sterk overtuigt. Bijkomend voordeel is dat losse online video’s, die bijvoorbeeld op YouTube staan, uitstekend worden geïndexeerd door de zoekmachines. Het gebruik van online video advertising maakt jouw bedrijf dus ook beter vindbaar op internet. 8.3 Offline media Om een boodschap over te brengen heb je een medium of informatiedrager nodig. Online is er eigenlijk maar één: internet. Je bent snel geneigd te denken dat de traditionele media op sterven na dood zijn door al het internetgeweld. Niets is minder waar. De offline media krijgen klappen, maar zijn nog steeds nummer 1 als je kijkt naar de bestedingen. Geschatte advertentiebestedingen per medium (wereldwijd) Medium 2014 2016 Televisie 40,2% 39,3% Desktop internet 17,9% 18,9% Mobiel internet 2,7% 7,7% Dagbladen 17% 14% Tijdschriften 7,9% 6,3% Outdoor 6,9% 6,9% Radio 6,9% 6,3% Bioscoop 0,5% 0,6% Bron: ZenithOptimedia, forecasts (april 2014). Tot de offline media reken je onder andere: Print • • • • 136 dagbladen huis-aan-huisbladen publiekstijdschriften vakbladen. Het promotiebeleid Ether • • televisie en radio bioscoop. Diversen • • • outdoor brievenbus sponsored magazine. Dagbladen Dagbladen kun je gebruiken om te adverteren. In Nederland worden ongeveer 20 regionale en 10 landelijke dagbladen uitgegeven. Het aantal gedrukte exemplaren noem je oplage. De oplage die verspreid wordt via de brievenbus, noem je de verspreide oplage. De oplage verschilt sterk per dagblad. In totaal worden per dag 3,8 miljoen kranten gedrukt. De verspreiding van de landelijke dagbladen is zeer provinciegebonden, met name in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht hebben deze kranten een groot marktaandeel. Alle dagbladen samen bereiken ongeveer 60% van de Nederlandse bevolking van 13 jaar en ouder. Steeds meer mensen lezen de krant op hun smartphone of tablet. Voordelen Het adverteren in dagbladen heeft de volgende voordelen: • groot bereik • de mogelijkheid om geografisch gericht te adverteren • mogelijkheden om in te haken op de actualiteit • grote flexibiliteit (gelet op onder andere formaat, plaats in de krant, kleurgebruik en dag van verschijning) • de lezer kan zijn eigen tempo bepalen bij het lezen van de boodschap. Nadelen Het adverteren in dagbladen heeft ook nadelen: • beperkte levensduur (een krant ligt een dag later al bij het oud papier) • hoge tarieven • de adverteerder weet niet of de advertentie gezien wordt en kan daarop ook nauwelijks invloed uitoefenen. Huis-aan-huisbladen De meeste huis-aan-huisbladen verschijnen één keer per week en worden gratis lokaal of regionaal verspreid. Plaatselijke organisaties gebruiken deze media vaak om te adverteren. De grotere huis-aan-huisbladen werken met regio- en stadsedities, zodat de adverteerder gericht en tegen lagere kosten kan adverteren in één of meer van deze deeledities. De voordelen van adverteren in een huis-aan-huisblad zijn: • groot plaatselijk bereik • de tarieven zijn in verhouding tot die van de dagbladen lager. De nadelen van adverteren in een huis-aan-huisblad zijn: • veel consumenten ontvangen meerdere huis-aan-huisbladen • steeds meer consumenten weigeren huis-aan-huisbladen te ontvangen. 137 Publiekstijdschriften Nederland kent meer dan duizend publiekstijdschriften. Voor elke lifestyle, leeftijdscategorie, interesse, hobby, politieke overtuiging, religieuze achtergrond of vrijetijdsbesteding is er wel een tijdschrift te vinden. Fabrikanten van merkartikelen nemen het overgrote deel van de advertentieruimte in de publiekstijdschriften in beslag. Doordat elk tijdschrift zijn eigen specifieke lezersgroep heeft, kun je als adverteerder vrij gericht adverteren. Door de productietijd en de levensduur zijn tijdschriften niet direct geschikt voor actiereclame. Vakbladen Wat voor de publiekstijdschriften geldt, geldt ook voor de vakbladen. Elke beroepsgroep heeft wel een eigen tijdschrift. Deze kunnen zeer specialistisch zijn of wat meer algemeen. De abonnementen zijn meestal zakelijk en de tijdschriften rouleren op de werkvloer. De advertenties zijn specifiek gericht op de beroepsgroep. Groothandel magazine, een vakblad bestemd voor alle directeuren en leidinggevende managers in de groothandel en internationale handel. Bron: www.groothandelmagazine.nl. Televisie en radio Voor het bereiken van een grote groep mensen in een korte tijd is televisie het medium bij uitstek. Door de combinatie van beeld en geluid is de impact van de boodschap groot. Daarnaast heeft het medium bij veel kijkers een zekere autoriteit. Televisiereclame wordt tegenwoordig steeds meer ingezet als actiereclamemiddel, zowel landelijk als regionaal. Het televisielandschap is de laatste jaren sterk veranderd. Door de kabel, snel internet en de komst van digitale zenders is het huidige aanbod van zenders enorm en dus de mogelijkheid tot adverteren groot. De productie- en uitzendkosten van een commercial op de radio of televisie zijn echter hoog, maar je bereikt wel veel mensen. Niet al die mensen behoren tot je doelgroep. Bereik buiten je doelgroep noem je waste. 138 Het promotiebeleid Ook via de radio kun je een grote groep mensen bereiken. Meer dan 90% van Nederland luistert wekelijks gemiddeld meer dan drie uur per week naar de radio. Elke zender spreekt een andere doelgroep aan, het radiolandschap is zeer divers. De mogelijkheden tot adverteren zijn groot. De radiospotjes zijn het bekendst, maar je kunt ook denken aan non-spot in de vorm van prijsvragen, sponsoring en billboarding (‘Dit programma wordt mede mogelijk gemaakt door…’). Online radio luisteren groeit. De online radioportal Nederland.FM werd in 2013 zeventig miljoen keer bezocht. Online is het aanbod van zenders zeer groot, waaronder veel themazenders. Radio leent zich zowel voor landelijke als regionale acties. Voordelen • • • groot bereik segmenteren op doelgroep is mogelijk forced exposure (de ontvanger wordt min of meer gedwongen de commercial te beluisteren of te bekijken). Nadelen • • hoge tarieven wat je op de radio hoort of op de televisie ziet, vergeet je snel. Bioscoop Uit onderzoek blijkt dat de bioscoop(reclame) wat betreft beleving het krachtigste medium is. Het overweldigende beeld op het witte doek en het indringende geluid zorgen voor een maximale impact. De bioscoopbezoeker zit in het donker en wordt niet afgeleid door de omgeving, zoals dat thuis voor de televisie soms het geval is. Tijdens het bioscoopbezoek verkeert hij in een goede stemming, zodat hij de boodschap eerder als positief zal ervaren. Bovendien is de sociale factor hoog in de bioscoop, omdat bezoekers hun bioscoopbeleving graag delen met anderen. De bioscoop leent zich zowel voor landelijke als regionaal gerichte reclame. De impact kun je nog verder verhogen door de toepassing van 3D en het verspreiden van geuren tijdens de commercial. Wil je meer weten over bioscoopreclame? Ga dan naar www.scoren.info. Daar vind je bij de bronnen een link naar Jean Mineur Mediavision. Buitenreclame Op weg naar school, huis, winkel, sportschool of café kom je buitenreclame tegen. Je ziet reclame bij abri’s (posters in bushokjes), op billboards en aan megamasten (grote reclamemasten naast de snelweg). Ook vervoersreclame op en in bussen en treinen valt onder buitenreclame. Maar er zijn nog veel meer mogelijkheden. Denk maar aan de toiletreclame in populaire uitgaansgelegenheden of reclame bij tankstations. Buitenreclame vind je meestal op plekken waar veel mensen langskomen die er maar heel kort aandacht aan kunnen schenken. Daarom bestaan posters en billboards meestal alleen uit een grote afbeelding en maar heel weinig tekst. Dit is de reden dat een poster vooral geschikt is als ondersteunend middel in een reclamecampagne waarvoor je ook andere middelen inzet. Als een bedrijf besluit om buitenreclame in te zetten, kan dat via een exploitant van buitenreclame. Met de exploitant maak je de prijsafspraken en bespreek je het formaat, het aantal plekken en het aantal dagen dat je billboard te zien zal zijn. De exploitant verzorgt vervolgens de plaatsing en de verwijdering van het reclamemateriaal. 139 Brievenbus Bij brievenbusreclame onderscheid je de geadresseerde brievenbusreclame (direct mail) en de ongeadresseerde brievenbusreclame, bijvoorbeeld de huis-aan-huisfolders die je vrijwel dagelijks zonder persoonlijke adressering in de bus krijgt. Onder direct mail vallen alle persoonlijk geadresseerde reclameboodschappen die je thuis ontvangt. Direct mail De kracht van direct mail ligt in de gerichtheid waarmee je het medium kunt inzetten. Direct mail via de brievenbus is verdrongen door e-mail. Glossy brochures vinden hun weg nog wel via de post. Ongeadresseerde brievenbusreclame De huis-aan-huisreclame varieert van een simpel gekopieerd foldertje van de buurtslager met de weekaanbiedingen tot de veelkleurige speelgoedbrochure van een speelgoedspeciaalzaak. Vooral retailers maken gebruik van huis-aan-huisreclame. Met name de levensmiddelenen de doe-het-zelfbranche maken wekelijks gebruik van deze vorm van reclame. Het grootste voordeel van huis-aan-huisreclame is dat de zender alles zelf kan bepalen; kleur, vorm, timing en verspreiding zijn geheel vrij te kiezen. De hoogte van de kosten hebben ze volledig in eigen hand. Er kleeft echter ook een nadeel aan deze vorm van reclame. Door het steeds grotere aantal dubbelneestickers op de brievenbus ontvangen steeds minder mensen deze vorm van reclame. Minder reclamefolders in de bus We krijgen minder reclamefolders in de brievenbus. Tot vorig jaar steeg het aantal folders dat wekelijks werd bezorgd tot gemiddeld 37 per huishouden, maar dit jaar is er voor het eerst sinds lange tijd sprake van een volumedaling van 2 procent. Kenners spreken van een trendbreuk. De komende jaren houdt de branche rekening met een verdere afname. Volgens folderverspreider Netwerk VSP kijken winkelketens en fabrikanten steeds kritischer naar waar en hoe vaak hun brochure moet worden verspreid. Internet Steeds vaker worden wijken overgeslagen. Zo laat een fabrikant van grasmaaiers niet langer folders verspreiden in flats. Ook stijgt jaarlijks het aantal huishoudens met een nee-sticker op de deur. "Op dit moment heeft 21 procent van de huishoudens zo'n sticker bij de brievenbus. Daar komt elk jaar een procentje bij", zegt directeur Yme Pasma van Netwerk VSP. Ook internet wordt belangrijker. Pasma: "Meer mensen bekijken een folder online en geven aan dat ze de papieren folders niet meer willen." Sinterklaas en kerstmis Na televisiereclame heeft de reclamefolder het meeste effect voor winkels, blijkt uit marketingonderzoek. Consumenten denken dat ze met het snuffelen naar koopjes en aanbiedingen in de brievenbusreclame veel geld kunnen besparen. Wekelijks ontvangen zes miljoen huishoudens een pakket met folders. Rond Sinterklaas en Kerstmis kan het aantal folders per week wel oplopen tot negentig. Bron: nos.nl. 140 Het promotiebeleid Sponsored magazine Een sponsored magazine is een tijdschrift dat een bedrijf laat maken om te verspreiden onder zijn klanten. Het bedrijf bepaalt de redactionele inhoud en de vormgeving van het blad. Soms staat het blad ook open voor advertenties van derden, die als het ware het blad sponsoren. Bedrijven proberen door middel van sponsored magazines een positief beeld van het bedrijf te geven met verhalen die alleen de positieve kanten van de organisatie benadrukken en de negatieve kanten uit de weg gaan. Ondernemingen proberen zo de binding met hun klanten te versterken. Binnen de groep sponsored magazines kun je nog het volgende onderscheid maken: • relatietijdschrift Het relatietijdschrift beoogt een band te scheppen en te behouden tussen de organisatie en de doelgroep. Vrijwel alle automerken verspreiden bijvoorbeeld een relatietijdschrift onder de gebruikers van het merk. • voorlichtingstijdschrift Het voorlichtingstijdschrift is een magazine met een sterk informatief karakter. Denk bijvoorbeeld aan de bladen van energiemaatschappijen, pensioenfondsen en semioverheidsinstellingen. • verkooptijdschrift Het verkooptijdschrift legt de nadruk op de artikelinformatie, die vaak ondersteund wordt met een vermelding van de prijzen en één of meer waardebonnen. Het verkooptijdschrift is in wezen een ‘veredelde’ folder. 8.4 Mediakeuze Voorbeeld Een producent van auto’s vindt dat het tijd is voor een reclamecampagne voor de nieuwe gezinswagen. Hij staat nu voor een aantal keuzes die hij weloverwogen moet nemen: • Wie willen we bereiken? Wat is onze doelgroep? Jonge vaders en moeders? Ouders van middelbare leeftijd? Vooral mannen of alleen vrouwen? • Wat willen we bereiken met de campagne? Wat is dus het doel? Naamsbekendheid? Meer verkoop? Beide? • Hoeveel geld is er beschikbaar? Wat is het budget? • Welke eigenschappen hebben de verschillende instrumenten en media? Bij het kiezen van offline en/of online instrumenten en media moet je rekening houden met: • de confrontatiekans met de doelgroep • de kosten • het communicatievermogen van het medium. De confrontatiekans met de doelgroep Met de confrontatiekans bedoel je de kans dat een (potentiële) afnemer offline of online je reclame-uiting ziet of hoort. Dit hangt van een aantal factoren af. De ontvanger moet eerst met het medium in contact komen (bijvoorbeeld de krant lezen, de radio aanzetten, een zoekopdracht invoeren in Google). Vervolgens moet hij de reclame-uiting 141 nog zien of horen. Bovendien is het van belang te weten of de lezer/luisteraar/kijker tot de doelgroep behoort. De confrontatiekans is afhankelijk van het bereik, de dekking en de selectiviteit. Bereik Het aantal personen dat is geconfronteerd met het medium noem je het mediumbereik, het aantal personen dat je bereikt met de reclameboodschap noem je het reclamebereik. Het aantal bereikte personen geef je aan met behulp van een percentage van het totaalaantal personen dat je had kunnen bereiken. Er kan een groot verschil bestaan tussen het mediumbereik en het reclamebereik. Een kleine advertentie in een dagblad zal door een beperkt aantal mensen gelezen worden. Het mediumbereik is dan vele malen groter dan het reclamebereik. Het reclamebereik is meestal moeilijk bij voorbaat te bepalen. Daarom werk je bij je mediaplanning vooral met het mediumbereik. Als bij een reclamecampagne meerdere media ingeschakeld worden, is de kans groot dat je een afnemer in verschillende media met dezelfde advertentie confronteert. Op zich is dit niet erg, mits de afnemer tot de promotiedoelgroep behoort. Tel je het bereik van de verschillende media bij elkaar op, dan spreek je van brutobereik. Natuurlijk zijn er overlappingen tussen de verschillende media. Dat noem je doublures. Haal je deze doublures eraf, dan spreek je van nettobereik. Dekking De dekking is het percentage van de doelgroep dat je met een medium bereikt. Bij het begrip ‘dekking’ kijk je dus alleen naar de doelgroep. Dit begrip is eigenlijk belangrijker dan het bereik van een medium. Het gaat erom dat je mensen bereikt die tot de promotiedoelgroep behoren. Wanneer een reclame-uiting mensen bereikt die niet tot die doelgroep behoren, is sprake van verspilling. Dit noem je de waste. Selectiviteit De selectiviteit van een medium is de mate waarin een medium in staat is om promotiedoelgroepen te bereiken. Zo kun je bijvoorbeeld met direct mail zeer gericht bepaalde promotiedoelgroepen benaderen. Ook met advertenties op websites kun je vrij gericht je doelgroep bereiken. Zelfs Facebook biedt adverteerders de mogelijkheid om zeer gericht te adverteren, omdat kan worden geselecteerd op allerlei kenmerken, zoals woonplaats, leeftijd, geslacht en interesses. Met affiches op vrijstaande borden langs de kant van de weg is de selectiviteit vrij klein. Veel van het bereik van het medium is dan waste, omdat het buiten de doelgroep valt. 142 Het promotiebeleid Facebook kan adverteerders een hoge selectiviteit bieden. De kosten De kosten van een medium moet je altijd in verhouding zien tot de omvang van de doelgroep die je ermee bereikt. Daarnaast moet je bij alle reclame-uitingen onderscheid maken tussen plaatsingskosten en productiekosten. De verhouding tussen plaatsingsen productiekosten verschilt sterk per medium. Bij dagbladen en huis-aan-huisbladen hanteert men een mm-prijs per kolombreedte of een prijs per paginadeel. Tijdschriften berekenen de kosten altijd per paginadeel en bij een radio- of televisiecommercial moet je per seconde uitzendtijd betalen. Een veelgebruikte maat om de kosten van de verschillende media met elkaar te kunnen vergelijken, zijn de kosten per 1000 bereikte mensen uit de promotiedoelgroep. Dit noem je ook wel CPM of cost per mille. De kosten van online advertenties bereken je vaak in cost per click (CPC). Voorbeeld advertentietarieven De krant geeft de tarieven voor advertenties op als millimeterprijs. Dat zijn geen vierkante millimeters, maar kosten per millimeter van een kolom. Het aantal millimeters bereken je door het aantal kolommen te vermenigvuldigen met de hoogte van die kolommen gerekend in millimeters. Berekening: Aantal kolommen x kolomhoogte in millimeters = aantal millimeters Een krant heeft twee verschillende soorten pagina's: advertentiepagina's en redactionele pagina's. Op een advertentiepagina staan alleen advertenties. Op een redactionele pagina staat het nieuws. De millimeterprijzen voor een redactionele pagina zijn duurder dan die voor de advertentiepagina. Dat is logisch, want advertenties op de redactionele pagina zie je eerder. De meeste mensen kopen en lezen een krant vanwege het nieuws, de advertenties op deze pagina’s zien ze dus eerder. Daar komt nog bij dat de kolommen op een redactionele pagina breder zijn. Je krijgt dus meer ruimte voor je millimeter. De meeste krantenpagina’s zijn ongeveer 550 millimeter hoog en 420 millimeter breed. In de breedte is een krantenpagina verdeeld in kolommen: • Een advertentiepagina is meestal verdeeld in tien kolommen van 40 millimeter breed. • Een redactionele pagina is meestal verdeeld in acht kolommen van 50 millimeter breed. 143 Tarieven kunnen wisselen wanneer je adverteert in een bepaalde deeleditie met een kleinere oplage. Je kunt bij huis-aan-huisbladen op deze manier vaak de spreiding aanpassen aan je verzorgingsgebied. Naast de normale advertentietarieven kun je met allerlei toeslagen te maken krijgen wanneer je als adverteerder speciale wensen hebt. Zo betaal je meer voor een full colour advertentie dan voor een advertentie die alleen in zwart is gedrukt. Productiekosten Naast plaatsingskosten heb je ook te maken met productiekosten. Een advertentie moet je laten opmaken. Soms biedt een krant aan dat voor je te doen, maar dat is meestal niet de beste weg. Beter is het naar een reclamestudio te gaan om daar je advertentie te laten opmaken. Behalve met de kosten voor opmaak kun je te maken krijgen met kosten voor fotografie of illustraties. Hoe hoog de productiekosten van een advertentie zijn, hangt natuurlijk sterk af van je wensen. Het communicatievermogen van het medium Onder het communicatievermogen versta je de mate waarin een medium in staat is om een bepaalde boodschap over te brengen. Gaat het bij de confrontatiekans vooral om de kwantitatieve mediakenmerken, de aantallen mensen die je met de reclame-uiting bereikt, bij het communicatievermogen kijk je naar het medium zelf. Dat noem je kwalitatieve mediakenmerken. Het communicatievermogen zegt dus iets over de communicatieve kwaliteit: de mogelijkheden en beperkingen van het medium. Het communicatievermogen wordt beïnvloed door: • toonbaarheid • autoriteit/betrokkenheid • stemmingsoverdracht • informatieoverdracht • dwingendheid • vluchtigheid • verschijningsmoment • flexibiliteit. Toonbaarheid Ten aanzien van de toonbaarheid heeft elk medium zijn eigen technische mogelijkheden en beperkingen die invloed hebben op het communicatievermogen. Je kunt dan onder andere denken aan de grootte van een pagina, de kwaliteit van het papier, de lengte van een reclameblok op televisie en/of het gebruik van kleur. Dit betekent dat het ene medium soms wel in staat is een bepaalde boodschap over te brengen en het andere niet. In de bioscoop, op de televisie en op internet heb je de mogelijkheden van beweging en geluid. Dat maakt het meestal eenvoudiger om emoties over te brengen dan met een advertentie in de krant. Een website is meestal interactief, je kunt dan je klanten op maat van advies bedienen of zelfs hun eigen product samen laten stellen. In een tijdschrift of op internet heb je veel betere grafische mogelijkheden dan in een krant, waardoor bijvoorbeeld foto’s daar veel beter tot hun recht komen. Autoriteit/betrokkenheid Ook de eigen sfeer van het medium is van invloed op het communicatievermogen. De autoriteit hangt nauw samen met de binding die de klant heeft met een medium. Een ‘kwaliteitskrant’ draagt ook een deel van die kwaliteit over op de advertenties in die krant. Met de folder van de buurtsupermarkt zal een afnemer geen enkele binding 144 Het promotiebeleid hebben. Van belang in dit kader is ook de mate waarin de afnemer zich betrokken voelt bij een bepaald medium. De voetballiefhebber zal zich bij voorbaat meer betrokken voelen bij het blad Voetbal International dan bij een affiche op een abri, de overdekte ‘bushalte’. Stemmingsoverdracht De stemmingsoverdracht is de kans dat de stemming die de afnemer heeft op het moment dat hij met het medium wordt geconfronteerd, past bij de reclame-uiting. Dit heeft te maken met de stemming van de afnemer op het moment dat deze de boodschap ontvangt. En ook met de functie van het medium. Die functie moet passen bij de inhoud van de reclameboodschap. Een aanbiedingsadvertentie past bijvoorbeeld goed in een krant of digitale nieuwsbrief. Beide hebben nieuwswaarde. Tv- en bioscoopcommercials hebben bijna altijd amusementswaarde, zodat de stemmingsoverdracht groot is. Je gaat voor de lol naar de bioscoop en de reclameboodschap moet in die sfeer passen. Informatieoverdracht De informatieoverdracht wordt bepaald door de hoeveelheid informatie die het medium kan overdragen. Bij technisch hoogwaardige producten zal de afnemer op zoek zijn naar veel informatie, die hem kan helpen bij het maken van een keuze. Hiervoor is een advertentie in een tijdschrift geschikter dan een radiocommercial. Dwingendheid De dwingendheid van een medium wordt bepaald door de mate waarin de afnemer, zonder veel moeite, zich aan de reclame-uiting kan onttrekken. Aan een radio- of televisiecommercial kan men zich moeilijk onttrekken, dit noem je daarom ook wel forced exposure. Aan een advertentie in een tijdschrift bijvoorbeeld kan de lezer zich door het omslaan van een bladzijde veel gemakkelijker onttrekken. Vluchtigheid Vluchtigheid van een medium heeft te maken met de contactduur. Het ene medium wordt langer en vaker bekeken dan het andere. Sommige media hebben maar een zeer korte contactduur, bijvoorbeeld een affiche dat je maar even ziet als je er voorbij loopt. Voor persmedia geldt dat een blad verschillende leesdagen kan hebben. Een dagblad gooi je na een dag bij het oud papier, een glossy magazine ligt na een halfjaar misschien nog bij de tandarts in de wachtkamer. Hoe meer leesdagen, hoe meer contactkansen. In een krant kun je een advertentie nog eens terugzoeken. Maar als je een tv-commercial mist, moet je wachten totdat deze nog een keer wordt uitgezonden. Dit noem je ook wel de terugzoekbaarheid. Projectiemedia, radio en tv zijn om die reden zeer vluchtige media. Doordat je gericht kunt zoeken, zijn advertenties op internet weer makkelijker terug te vinden. Dat maakt internet een minder vluchtig medium. Verschijningsmoment Bij de keuze voor een medium moet je je altijd de volgende vraag stellen: wat is het verschijningsmoment van het medium en is dat een geschikt tijdstip om mijn klant in contact te brengen met de reclameboodschap? Ook de plaats waar een reclame-uiting opduikt, is belangrijk. Het beste moment om een consument in aanraking te brengen met een reclameboodschap is zo dicht mogelijk bij het moment van aanschaf of het moment van gebruik. Winkels zijn voor veel merkfabrikanten daarom de perfecte plaats om hun product naar voren te brengen. In de winkel neemt de consument de beslissing om te kopen. Daar wil de fabrikant hem dan ook graag herinneren aan zijn product. Zoals je eerder bij de digitale media gelezen hebt, geldt iets dergelijks voor digitale advertenties via Google AdWords. 145 Flexibiliteit De flexibiliteit heeft feitelijk geen invloed op het communicatievermogen van een medium, maar het is toch verstandig om er bij je mediaplanning rekening mee te houden. Flexibiliteit heeft te maken met de snelheid waarmee je een reclameboodschap in een medium kunt plaatsen. In sommige media moet je advertentieruimte lang van tevoren vastleggen of kost de productie van een reclamemiddel veel tijd. Denk maar aan een televisie- of bioscoopcommercial. Bij een dagblad kun je vaak nog heel kort voor het verschijnen een advertentie aanleveren. Je ziet in een dagblad dan ook vaak advertenties waarmee adverteerders aanhaken bij de actualiteit. Vooral digitale media blijken de laatste jaren extreem flexibel te zijn en zich snel aan te passen aan de actualiteit. 8.5 Reclame als voorbeeld De leukste televisiecommercial uit 1999 was van de Gouden Gids (toen een offline gids met bedrijfsgegevens). In een groot zeeaquarium maakt een schoonmaker per ongeluk een ster in de glazen wand. De ster groeit snel uit terwijl de collega rustig op zoek gaat naar een glaszetter. Tot de grote haai nieuwsgierig richting het glas zwemt. Wil je weten wat in jouw geboortejaar de leukste televisiecommercial was? Ga dan naar www.scoren.info. Bij de bronnen vind je een link naar Ster. De manier waarop je reclame gaat voeren, leg je vast in je reclameplan. Bij het opstellen van een reclameplan doorloop je een aantal stappen. Deze stappen voer je in een bepaalde volgorde uit. Bij elke stap ontwikkel je een deel van je reclameplan. Dit zijn de stappen die je het eerst neemt: 146 Het promotiebeleid Bepalen van de doelgroep In principe is de reclamedoelgroep gelijk aan de doelgroep uit het marketingplan (de marketingdoelgroep). Reclame draagt immers haar steentje bij aan het behalen van de marketingdoelstelling. Toch kunnen er verschillen zijn tussen de marketingdoelgroep en de reclamedoelgroep. Zo kan de ene fabrikant van consumptiegoederen zijn marketingdoelstelling proberen te bereiken door zich met themareclame te richten op de finale consument, terwijl een andere fabrikant zijn marketingdoelstelling wil bereiken door zich alleen op de tussenhandel te richten. Dit heet trade promotion. Het wordt ook wel handelspromotie, verkoperspromotie of vertegenwoordigerspromotie genoemd. Soms wil je als fabrikant tegen niet-klanten iets anders zeggen dan tegen huidige klanten. Niet-klanten moet je namelijk via een omweg zien over te halen om klant te worden, terwijl je huidige klanten ervan moet overtuigen om klant te blijven. Dit werken met twee doelgroepen zie je bijvoorbeeld terug bij autofabrikanten. Deze werken vaak met een eigen magazine dat men aan de bezitters van het merk verstuurt. Marketingdoelgroep en reclamedoelgroep kunnen ook van elkaar verschillen als er duidelijke verschillen zijn tussen de beslissers en beïnvloeders binnen het aankoopproces van een bepaald product. Met name bij industriële goederen komt dit nogal eens voor. Als een ziekenhuis nieuwe apparatuur voor de operatiekamer wil aanschaffen, zal de mening van de chirurg zeer belangrijk zijn. Sterker nog, hij zal vaak het initiatief nemen voor de aanschaf van een nieuw apparaat. Ook bij B2C zie je dit terug. Denk maar aan de manier waarop de retailer rond Vaderdag en Moederdag een onderscheid maakt tussen gebruiker (marketingdoelgroep) en koper (reclamedoelgroep). Omschrijven van de doelstelling Als je een reclamedoelstelling gaat formuleren, moet je met een paar dingen rekening houden: 1. je huidige positie qua naamsbekendheid en imago De mate waarin je nu bekend bent en hoe bekend je bent, bepaalt in hoeverre je via vergroting van je naamsbekendheid en versterking van je imago in staat bent om een bijdrage te leveren aan de gewenste omzetgroei. Dit is altijd een moeilijk meetbare doelstelling. 2. de fase in de productlevenscyclus (PLC) Elke fase in de PLC vereist een aangepaste inzet van de marktinstrumenten. Als je met een nieuw product op de markt komt, zijn naamsbekendheid en probeeraankopen twee belangrijke basisdoelstellingen om een positie in de markt te veroveren. Om je marktaandeel te vergroten, is het nodig dat je klanten behoudt en er nieuwe klanten bij krijgt. Merkvoorkeur en imago spelen nu een belangrijke rol. 3. de marketingdoelstelling en hoe je die wilt bereiken Naarmate je marketingdoelstelling hoger is, zal op het gebied van promotie meer communicatie nodig zijn om deze doelstelling te bereiken. Om een reclamedoelstelling te formuleren moet je weten hoe reclame een bijdrage kan leveren aan het behalen van de marketingdoelstelling. De marketingdoelstelling is in principe een omzet-/afzetdoelstelling, terwijl de reclamedoelstelling altijd een communicatiedoelstelling is. 147 Als je nu kijkt naar hoe reclame een bijdrage kan leveren aan het bereiken van een bepaalde doelomzet, maak je hierbij een onderscheid tussen: • direct omzetbevorderende werking • indirect omzetbevorderende werking. Direct omzetbevorderende werking Met reclame probeer je een afnemer te informeren over je product en hem ervan te overtuigen dat het een goed product is. Informeren en overtuigen heeft te maken met communicatie. Een reclamedoelstelling is dus altijd een communicatiedoelstelling. Reclame zorgt op zichzelf nauwelijks voor directe omzetbevordering. Wil je met reclame toch je omzet zo direct mogelijk beïnvloeden, dan doe je dat meestal door een sales promotion aan te kondigen. Omdat deze vorm van reclame gericht is op een directe aankoopactie, spreek je hier van actiereclame. Indirect omzetbevorderende werking Veel reclame-uitingen zijn niet gericht op het direct bevorderen van de omzet. Toch wil je ook nu dat reclame uiteindelijk bijdraagt tot een vergroting van de omzet. Als je meer wilt verkopen door nieuwe klanten aan te trekken, zul je er eerst voor moeten zorgen dat deze mensen je product kennen. Maar dan ben je er nog niet. Deze mensen kopen nu namelijk een ander product of ander merk om dezelfde behoefte te bevredigen. Je zult die mensen als het ware aan het twijfelen moeten brengen door bij hen het beeld te ontwikkelen dat jouw product wel eens beter in staat zou kunnen zijn om de behoefte te bevredigen. Je gaat dus een positieve houding ten opzichte van je product ontwikkelen. Dit moet ertoe leiden dat mensen jouw product of merk in overweging nemen om aan te schaffen. Behoor je eenmaal tot deze groep, dan moet je die mensen nog zien over te halen om jouw product te kopen in plaats van dat van de concurrent. Reclame die via deze indirecte weg omzetbevorderend werkt, noem je themareclame. Vaststellen van het budget De volgende fase in het reclameplanningsproces is het budget vaststellen. Je kunt je reclamebudget op verschillende manieren bepalen: • taakstellende methode • percentagemethode • anticyclische methode • methode met een vast bedrag • sluitpostmethode • pariteitenmethode. Taakstellende methode Bij de taakstellende methode begin je met vast te stellen wat je reclamedoelstelling is voor het komend jaar. Op basis van deze doelstelling en je ervaring schat je dan in wat je voorlopige budget wordt. Nadat je dit voorlopige budget hebt vastgesteld, ga je bekijken hoe je deze doelstelling wilt bereiken. Je gaat je actieplan opzetten. Als je dit actieplan hebt opgesteld, ga je berekenen wat de kosten voor de uitvoering van dit plan zijn. Dit vergelijk je met je voorlopige budget. Kom je geld tekort, dan zijn er twee mogelijkheden: 1. je budget vergroten, zodat het plan past binnen het budget Indien mogelijk is dit het meest voor de hand liggend. Je reclamedoel is namelijk afgeleid van je marketingdoel. Met andere woorden: om een bepaald marketingdoel te bereiken moet je een bepaald reclamedoel realiseren. Hiervoor zijn bepaalde 148 Het promotiebeleid activiteiten nodig en die kosten een bepaald bedrag. Praktisch zal het niet altijd mogelijk zijn om dit budget aan te passen. Dit betekent dat je je plan zult moeten bijstellen. 2. je plan aanpassen, zodat het plan past binnen het budget Als je het actieplan moet aanpassen, betekent dit dat je ook je doelstelling moet bijstellen. Het komt wel erg vreemd over als je ineens in staat bent om dezelfde doelstelling met minder geld te bereiken. Vanuit deze aangepaste doelstelling ga je opnieuw een actieplan opstellen en hiervoor de kosten berekenen. Deze procedure herhaal je tot je een plan hebt dat uitvoerbaar is binnen het budget. Taakstellend budgetteren levert in de praktijk toch vaak moeilijkheden op. Dit komt doordat de relatie tussen de marketingdoelstelling, het veroveren van een bepaald marktaandeel en de reclamedoelstelling niet duidelijk is. Stel, je wilt een marktaandeel van 30%. Hoeveel merkbekendheid en merkvoorkeur heb je dan nodig om dit marktaandeel te realiseren? Een antwoord op deze vraag is moeilijk te geven. Een ander probleem is dat je niet van tevoren precies kunt bepalen hoeveel reclame-inspanningen nodig zijn om het reclamedoel te realiseren. Dit komt omdat je het effect van een reclameboodschap nooit van tevoren precies kunt vaststellen. Hoewel de taakstellende methode in de praktijk vaak niet helemaal te realiseren is, blijft het wel van belang om ‘taakstellend’ te denken: je probeert altijd je reclamedoel, datgene wat je met je reclame wilt bereiken, te koppelen aan de middelen die daarvoor nodig zijn. Percentagemethode In de praktijk zul je vaak de percentagemethode gebruiken. Met name in handelsbedrijven is dit een veelgebruikte methode. Het grote voordeel is dat het een eenvoudige methode is. Een belangrijk bezwaar tegen deze methode is dat er geen echte koppeling is tussen het reclamebudget en je reclamedoelstelling. Je kunt van verschillende percentages uitgaan: • een percentage van de omzet in een voorbije periode, bijvoorbeeld de omzet van het vorige jaar Voor producten met een sterk wisselende omzet is deze methode af te raden. • een percentage van de winst in een voorafgaande periode Een percentage van de winst als methode om een reclamebudget vast te stellen, voldoet meestal het minst. Dit omdat de winst meestal sterker varieert dan de omzet. De hoogte van het reclamebudget heeft daarom nog minder samenhang met de te realiseren reclamedoelstelling. • een percentage van de te verwachten omzet in de toekomst Dit is een methode die het meest lijkt op de taakstellende methode. Het verband tussen reclamedoel en reclamekosten is hier het grootst, want ze liggen allebei in de toekomst. Anticyclische methode Bij deze methode gebruik je een percentage van de omzet. Zijn de omzetten goed en dus de reclamebudgetten groot, dan voer je de reclame-inspanningen niet op. Je kiest daarmee dus eigenlijk voor een taakstellende benadering. Wat je dan wel moet doen, is een gedeelte van de reclamefondsen reserveren. Lopen later de omzetten en daarmee de reclamebudgetten terug, dan zijn toch extra reclame-inspanningen mogelijk door het ‘spaarpotje’ uit de voorafgaande periode. Deze methode noem je anticyclische 149 budgettering. Voor de anticyclische methode kies je bijvoorbeeld ook als je bij de oprichting van een zaak een percentage van de omzet neemt waarvan je verwacht dat die in de loop van de tijd zal stijgen. Methode met een vast bedrag In de praktijk kom je twee varianten tegen van deze methode. Er zijn bedrijven die werken met een vast bedrag per product. Deze methode passen autofabrikanten nogal eens toe. Zo geeft GM Amerika bij Chevrolet ongeveer $150,- uit en geven Japanse autofabrikanten tussen de $400,- en $850,- per auto uit. Er zijn ook bedrijven die werken met een vast bedrag voor de totale reclame-uitgaven. Sluitpostmethode Bij deze methode ga je bekijken hoeveel er na aftrek van alle kosten nog mogelijk is als reclamebudget. Deze methode getuigt van weinig waardering voor reclame binnen de marketingmix. Als je deze methode toepast, ontbreekt elke relatie tussen je reclamebeleid en je marketingbeleid. Pariteitenmethode Bij de inzet van je marktinstrumenten houd je niet alleen rekening met je afnemers, maar ook met je concurrenten. Bij de pariteitenmethode (of concurrentievergelijking) doe je ook iets dergelijks. Je stemt je budget dan namelijk af op het budget van je concurrent. Probleem hierbij is dat het moeilijk is om vast te stellen wat het budget van je concurrent is. Je kunt het hem nu eenmaal moeilijk vragen. Strategie kiezen Je hebt vastgesteld met wie je gaat communiceren, wat je ermee wilt bereiken en wat het mag kosten. De volgende stap is dat je nagaat op welke manier je dit doel wilt bereiken. Je start met de keuzen die voor de langere termijn vastliggen: de reclamestrategieën. Je neemt de volgende strategische reclamebeslissingen: 1. het kiezen van je propositie 2. de conceptkeuze 3. pull- of pushstrategie 4. actie- of themareclame 5. samenwerkingsverband. Het kiezen van je propositie Onder de propositie, wat je belooft, verstaan we de eigenlijke boodschap van de reclamecampagne. Het is dus eigenlijk de rode draad. Ook al zijn de advertenties of commercials door de jaren heen niet hetzelfde, de propositie (centrale boodschap) blijft vaak onveranderd. De propositie die je kiest, hangt direct samen met de positionering die je nastreeft en met het imago dat je voor het product wilt opbouwen. 150 Het promotiebeleid Dat is ook de reden waarom je een propositie meestal kunt herkennen aan de slogan (slagzin) van een advertentie of commercial. Door middel van de slogan probeer je in een vlotte zin de propositie te verankeren in het hoofd van de klant. Product Propositie Blue Band Zorg voor het opgroeiende kind Douwe Egberts Gezelligheid en harmonie de Bijenkorf Smaak van internationale klasse Een goede propositie voldoet aan de volgende eisen: • moet aansluiten bij een sterk punt van je bedrijf of product • moet de doelgroep aanspreken • moet onderscheidend zijn ten opzichte van de concurrent. Bij het kiezen van een propositie bepaal je dus eigenlijk ook je USP. De conceptkeuze Er zijn veel manieren om de reclameboodschap over te brengen. In welke vorm je de boodschap ‘giet’ noem je het reclame- of communicatieconcept. Er zijn verschillende van die concepten: • explicatieconcept Bij het explicatieconcept leg je uit wat de voordelen van het product zijn. Als je het explicatieconcept toepast, leidt dat tot een reclame-uiting die vooral informatief is. • associatieconcept Hierbij breng je het product in verband met een bepaalde sfeer of levensstijl, bijvoorbeeld parfums in een romantische situatie of sneakers in een hippe omgeving. Het associatieconcept speelt in op de emotie. Verder komen we het associatieconcept ook in een andere vorm tegen. We koppelen een product in dat geval aan een bepaalde gebeurtenis. Hierbij kun je denken aan het WK voetbal en de Tour de France of aan jaarlijks terugkerende festiviteiten zoals Moederdag en Dierendag. • vergelijkingsconcept Het vergelijkingsconcept kun je op twee manieren toepassen. In de eerste plaats kun je je product direct of indirect vergelijken met dat van je concurrent. De andere variant van het vergelijkingsconcept gaat uit van twee situaties: één zonder het gebruik van het eigen product en één met het gebruik van het eigen product. • effectconcept Het effectconcept toont direct wat de voordelen zijn (wat het effect is) van het gebruik van een bepaald product. Pull- of pushstrategie De pull- en pushstrategie zijn gecombineerde distributie-/promotiestrategieën. Om voldoende verkrijgbaarheid van je producten te realiseren, start je meestal met een pushstrategie. Hierbij ligt de nadruk op trade promotions. Als je eenmaal een bepaalde verkrijgbaarheid hebt gerealiseerd, kun je overstappen op een pullstrategie. Voor je promotiebeleid betekent dit dat je de nadruk gaat leggen op themareclame, gericht op de consument en op consumer promotions. 151 Praktisch betekent een en ander dat meestal een mix tot stand komt. Je krijgt dus twee doelgroepen: tussenhandel en consument. Deze bewerk je met een geïntegreerd samenhangend promotiebeleid. Actie- of themareclame Wat kies je als hoofdstrategie om je reclamedoelstelling te realiseren? Wil je sales promotion met ondersteunend actiereclame of kies je voor themareclame om je merkbekendheid en -voorkeur te bevorderen? Het probleem hierbij kan zijn dat je deze doelstelling in de richting van veel actiereclame stuurt terwijl dit ongewenst is, omdat je voor een reclamedoelstelling op de langere termijn gekozen hebt. Als je gedurende langere tijd veelvuldig met aanbiedingen probeert om een positie in de markt te veroveren, bouw je daarmee automatisch een goedkoopte-imago (vechtersimago) op. Als je eigenlijk streeft naar een positionering als kwaliteitsproduct met unieke eigenschappen, zul je je reclamedoel op deze manier dus niet bereiken. Je zult dan moeten zoeken naar andere manieren om de gewenste omzeteffecten te bereiken. Ook nu geldt weer dat je in de praktijk meestal te maken hebt met een mix van actieen themareclame. In welke mate je gebruik wilt maken van actiereclame om je omzetdoel te bereiken, kun je uitdrukken door middel van het actiedekkingspercentage: Actiedekkingspercentage = omzet door acties x 100% totale omzet De omvang van je actiedekkingspercentage is afhankelijk van je positionering. Wil je een prijsbreker zijn met een absoluut goedkoopste-imago, dan kan het actiedekkingspercentage hoger zijn dan bij een product dat zich wil positioneren als een exclusief product. Samenwerkingsvormen Een laatste onderwerp waar je een langetermijnstrategie voor kiest, is het wel of niet samenwerken en eventueel de wijze van samenwerken. Als je besluit tot samenwerking, kun je kiezen uit collectieve reclame, coöperatieve reclame en combinatiereclame. Je spreekt van collectieve reclame als je samen met branchegenoten reclame maakt zonder dat daarbij de naam van de individuele deelnemers genoemd staat. Bij coöperatieve reclame maken fabrikant en tussenhandel tegen gezamenlijke kosten reclame waarbij je zowel de naam van fabrikant als die van de tussenhandel op het reclamemateriaal tegenkomt. Je ziet dit bijvoorbeeld bij autodealers die foldermateriaal van het automerk gebruiken waarin ook hun eigen naam gedrukt staat. Je spreekt van combinatiereclame als bedrijven die niet direct elkaars concurrenten zijn gezamenlijk reclame voeren. Meestal is dan sprake van complementaire goederen. Denk maar aan Philips (Senseo) en DE (koffiepads). Het ontwikkelen van de reclamecampagne Tot aan deze stap binnen het reclameplan is er nog niets zichtbaar. Er is nog geen advertentie, geen affiche, geen commercial of welke ander reclame-uiting dan ook. Bij de campagneontwikkeling staat de reclame-uiting visualiseren centraal. Hier komt de reclame-uiting tot stand zoals de doelgroep die zal zien. Hier zet je de propositie om in iets zichtbaars. In deze fase staan twee stappen centraal: • Je werkt de propositie uit in het gekozen concept = conceptontwikkeling. • Je visualiseert het uitgewerkte concept = de conceptexecutie. 152 Het promotiebeleid De weg van propositie tot en met reclame-uiting laten we nog eens zien aan de hand van een voorbeeld. Hierbij gaan we uit van DE-koffie. Van propositie tot commercial. Voordat je tot de feitelijke visualisering kunt overgaan, moet je beslissen wat voor reclame-uiting het wordt: een commercial, een bioscoopfilm, een filmpje op internet, een affiche, een advertentie, een tv- of radiocommercial of een andere reclame-uiting. Staat dit vast, dan kun je pas echt beginnen aan het zichtbaar maken van het uitgewerkte concept. Dit is dan nog een heel karwei, waarbij je verstand van zaken moet hebben van heel wat vakgebieden. Je kunt onder andere te maken krijgen met de volgende werkzaamheden: • schrijven van teksten • bedenken van de slogan • verzorgen van illustraties • samenstellen van de advertentie • schrijven van een script • opnemen van een commercial • productie van geluidseffecten • componeren van jingles. Als je zelf je reclamecampagne ontwikkelt, schakel je in deze fase, op één of meer gebieden, vakspecialisten in. Werk je met een reclamebureau samen, dan zal het bureau de nodige vakmensen zelf in huis hebben of gebruikmaken van andere gespecialiseerde bureaus. Denk bijvoorbeeld aan tekstschrijvers (copywriters), fotografen, filmers en musici. Implementatie en evaluatie De implementatie van je plan houdt in dat je ervoor zorgt dat je actieplan daadwerkelijk uitgevoerd wordt. Dat betekent afspraken maken met tekstschrijvers, art workers en media, en natuurlijk het daadwerkelijk plaatsen van advertenties. 153 Om na te gaan in hoeverre je de geplande reclamedoelstellingen daadwerkelijk behaalt, is het nodig om zowel aan het einde van de planperiode als tussentijds de stand van zaken te meten. Hiermee houdt de evaluatie niet op. Als je hebt vastgesteld wat de stand van zaken is, ga je deze vergelijken met het gewenste resultaat. Slechts zelden zullen deze twee aan elkaar gelijk zijn. Dit betekent dat een evaluatie uitmondt in een analyse van de afwijking tussen het gewenste en het behaalde resultaat. 8.6 Presentatie Je verkoopt je producten niet zomaar. Je zult deze eerst onder de aandacht van de (potentiële) klant moeten brengen. Dat doe je onder andere met promotie, maar in veel groothandels speelt ook presentatie een rol. Presentatie is de manier waarop je de producten aan de klant toont. Het maakt eigenlijk niet uit of dat nu op een beurs, in de showroom of op internet is. Als de klant de producten niet ziet en als jij hem niet op ideeën brengt, zal hij ze ook niet kopen. Meer weten over een webshop bij de groothandel? Ga naar www.scoren.info. Bij de bronnen vind je het filmpje van bloemengroothandel Paauw en Van Egmond. Door de presentatie bepaal je het beeld dat de klant krijgt van je bedrijf en wat er te koop is. Dat beeld moet in overeenstemming zijn met de andere marketinginstrumenten. De presentatie moet passen bij de bedrijfsformule. Een bedrijfsformule bestaat uit drie onderdelen: de doelgroep of het marktsegment, de marktpositie en de marketingmix. Je stelt je bij de presentatie daarom de volgende vragen: wat verwacht je doelgroep, welk assortiment bied je aan, waar positioneer je de onderneming in de markt en hoe pas je de P’s van je marketingmix daarop aan? Je vraagt je ook af welk verkoopsysteem je toepast. Het verkoopsysteem is de manier waarop je de klant helpt. Bij cash&carry, waarbij de afnemer zelf naar de groothandel komt, zijn spullen op een karretje laadt en afrekent, zijn bijvoorbeeld de artikelpresentatie en de inrichting en indeling van de verkoopruimte heel anders dan bij een servicegroothandel. Uitgangspunten voor het presentatiebeleid De keuze voor het presentatiebeleid kun je op twee uitgangspunten baseren: • functionele uitgangspunten • commerciële uitgangspunten. Functionele uitgangspunten In functioneel opzicht kijk je bijvoorbeeld naar de eisen die je moet stellen aan hygiëne, verlichtingsniveau en fysieke eigenschappen van materialen die van invloed zijn op een doelmatig beheer van de verkoopruimte. Alles wat te maken heeft met een efficiënt beheer, noem je ook wel operationele eisen. Dit betekent bijvoorbeeld dat materialen sterk en slijtvast moeten zijn en dat je ze makkelijk schoon moet kunnen maken. Ook het verlichtingsniveau in de verkoopruimte moet voldoende zijn, zodat de medewerkers genoeg licht hebben om bij te werken. Ook klanten stellen functionele eisen aan de verkoopruimte. In de horecagroothandel willen ze bijvoorbeeld snel hun aankopen kunnen vinden en voldoende ruimte hebben om met hun karretje te manoeuvreren. Ook bij de kassa willen ze niet te lang wachten. 154 Het promotiebeleid Commerciële uitgangspunten Bij commerciële uitgangspunten kijk je vooral naar de mate waarin je presentatieconcept kan bijdragen aan het optimaliseren van de verkoop. Functionele en commerciële aspecten staan niet lijnrecht tegenover elkaar. In een groothandel waar de sfeer en uitstraling belangrijk zijn, blijf je ook letten op de functionaliteit. Functionele en commerciële uitgangspunten bepalen dus hoe je vorm geeft aan de drie onderdelen van je presentatiebeleid: • het exterieur • het interieur • de artikelpresentatie. Exterieur Aan het exterieur herkent de klant het bedrijf. Met het exterieur probeer je hem zo goed mogelijk te informeren over de branche, de marktpositie en het assortiment. Het exterieur, soms met buitenpresentaties, moet de klant ook uitnodigen om binnen te komen. Het exterieur bestaat uit: • • • de gevel (de hele buitenkant) de pui (het onderste gedeelte van de gevel) de entree. Aan het exterieur herkent de klant de horecagroothandel Sligro. Iemand die net binnenkomt, loopt meestal nog te snel. Daarom probeer je hem in de entree wat af te remmen, bijvoorbeeld door een aantrekkelijke display met een populair artikel. Eenmaal binnen moet het interieur ervoor zorgen dat de klant zich op zijn gemak voelt. Binnen moet je de klant de artikelen laten zien. Daar breng je hem op ideeën, daar haal je de klant over om te kopen. Of hij dat doet is mede afhankelijk van de indeling van de verkoopruimte. Indeling van de verkoopvloer De indeling van de verkoopruimte is bepalend voor de manier waarop de klant rondloopt en voor wat hij tijdens zijn rondgang tegenkomt. De indeling van de verkoopvloer is daarmee van invloed op de omzet. 155 Verschillende ruimten In een groothandel kom je verschillende ruimten tegen die verschillende functies hebben: • verkoopruimte • serviceruimte • kassaruimte • operationele ruimte. Verkoopruimte De verkoopruimte is de ruimte waar je de artikelen presenteert. Hoe groter de ruimte die je reserveert voor artikelen, hoe meer je van je assortiment kunt laten zien aan je klanten. Op een ‘volle’ verkoopvloer hebben klanten minder ruimte om rond te lopen. Klanten die veel service wensen, kunnen dit vervelend vinden en de groothandel daarom mijden. Serviceruimte De serviceruimte is de ruimte die bestemd is voor klanten. De hoeveelheid serviceruimte bepaalt mede de marktpositie van het bedrijf. Als uitgangspunt geldt: hoe hoger in de markt, hoe meer serviceruimte er beschikbaar is. Kassaruimte De kassaruimte is de ruimte waar klanten kunnen afrekenen. Vooral in zelfbedieningsgroothandels met een hoog omzetvolume is de kassaruimte een belangrijke ruimte. Klanten moeten vaak even wachten voor ze aan de beurt zijn. Er moet dus niet alleen voldoende ruimte zijn voor de klant, maar ook voor de wagen waarin hij zijn inkopen verzamelt. In de buurt van de kassaruimte vind je meestal ook een informatiepunt voor klanten. Operationele ruimte Een kantoor, een magazijn of een garderoberuimte voor het personeel neemt ook ruimte in beslag. Dat noem je de operationele ruimte. Meestal zul je proberen om de operationele ruimte zo klein mogelijk te houden. Commercieel gezien draagt de operationele ruimte weinig bij aan de directe omzet. Inrichting De inrichtingselementen op de verkoopvloer kun je verdelen in nagelvaste en variabele onderdelen. Nagelvaste onderdelen, zoals vloeren, wanden en plafonds, kun je niet verplaatsen. Met andere onderdelen kan dat wel. Denk bijvoorbeeld aan het presentatiemeubilair. Een derde inrichtingsonderdeel, de verlichting, is zowel variabel als vast. Soms kun je verlichting verplaatsen of veranderen door de lamp ergens anders op te richten. Bij andere lampen, die bijvoorbeeld in het plafond ingebouwd zijn, kan dat niet. Dat zijn onderdelen die je niet kunt verplaatsen, net als vloeren, wanden en plafonds. Bij de inrichting van de verkoopvloer maak je keuzes op het gebied van: • vloeren • wanden • plafonds • presentatiemeubelen • verlichting. Vloeren Vloeren kom je in het algemeen in twee soorten tegen: • harde vloeren • zachte vloeren. 156 Het promotiebeleid Harde vloeren Harde vloeren zijn van hout, steen of kunststof. Een belangrijk voordeel van een harde vloer is het onderhoudsgemak. Harde vloeren zijn meestal makkelijk schoon te houden. Je ziet daarom ook dat de foodbranche altijd harde vloeren toepast vanwege de hygiëne. Bovendien is een harde vloer meestal slijtvaster dan een zachte vloer. Het nadeel van harde vloeren is dat ze veel geluid voortbrengen als je er overheen loopt. Ook doen veel harde vloeren kil aan. Zachte vloeren Met zachte vloeren bedoel je meestal vloerbedekking. Vloerbedekking doet warm en comfortabel aan en is bovendien in allerlei kleuren en dessins te krijgen. Nadelen van zachte vloeren zijn dat ze minder slijtvast en moeilijk schoon te houden zijn. Een zachte vloer is echter wel weer veel minder gehorig dan een harde vloer. Een combinatie van harde en zachte vloeren is natuurlijk ook heel goed mogelijk en maakt het mogelijk afdelingen op de verkoopruimte te markeren en de sfeer aan te passen aan het product dat je er presenteert. Wanden In de meeste verkoopruimten zie je de wanden niet omdat ze in beslag genomen worden door de artikelpresentatie. Het materiaal en de uitvoering van het presentatiemeubilair bepalen dan hoe de wand eruitziet en de sfeer die daardoor ontstaat. Voor die gedeelten van de wand die wel zichtbaar zijn, kies je voor kleuren en materialen die passen bij de rest van je inrichting en bij het assortiment. Plafonds Plafonds zijn vaak een ondergewaardeerd onderdeel van de inventaris. In de groothandel kies je al snel voor een systeemplafond met aluminiumprofielen en steenwolplaten. Voordeel van een systeemplafond is dat leidingen makkelijk weg te werken zijn en dat er kant-en-klare oplossingen bestaan voor de verlichting. In veel groothandels zie je ook dat een echt plafond feitelijk ontbreekt. Je kijkt dan tegen het hooggelegen dak van de hal aan. Omdat je dat nauwelijks ziet, doet het ook geen afbreuk aan de sfeer op de verkoopvloer zelf. Bij het ontbreken van een plafond kun je de verkoopvloer wel met behulp van gedeeltelijk verlaagde plafonds indelen in verschillende afdelingen. Dit maakt het voor klanten makkelijker de afdeling te vinden en verhoogt de sfeer op dat gedeelte van de verkoopvloer. Een gedeeltelijk verlaagd plafond op de kaasafdeling markeert de afdeling en brengt een ambachtelijke sfeer op de verkoopvloer. 157 Presentatiemeubelen Alles waarop, waarin of waaraan je artikelen presenteert, noem je een presentatiemeubel. In de groothandel hebben presentatiemeubelen vooral als doel om artikelen zo overzichtelijk mogelijk te presenteren, maar soms ook om de sfeer op de verkoopvloer te verhogen. Om het assortiment zo optimaal mogelijk te presenteren, moeten presentatiemeubelen aan een aantal voorwaarden voldoen: • geschiktheid • flexibiliteit • bewerkelijkheid • vervangbaarheid • uitstraling. Geschiktheid Presentatiemeubelen moeten geschikt zijn voor de presentatie van de artikelen uit je assortiment. Denk daarbij aan het gewicht of de afmetingen van artikelen. Flexibiliteit Het is handig als je de presentatiemeubelen in bijzondere gevallen kunt aanpassen. Bijvoorbeeld plankendragers of hangbeugels moeten gemakkelijk verstelbaar zijn. Presentatiemeubelen moet je ook makkelijk in hun geheel kunnen verplaatsen, zodat je een andere indeling kunt maken als dat nodig is. Dit geldt vooral voor groothandels die te maken hebben met seizoensinvloeden. Een groothandel in buitensportartikelen legt in de zomer het accent op de kampeerartikelen en in de winter op wintersportartikelen. Dit betekent dat de presentatie twee keer per jaar verandert. Inrichtingsbedrijven verkopen presentatiesystemen waarmee je een perfect op elkaar afgestemd geheel krijgt. Een presentatiesysteem bestaat uit onderdelen die op verschillende manieren in elkaar passen. Je kunt kiezen uit hoekelementen of elementen met een verschillende breedte of verschillende hoogte. Ook de schotten aan de uiteinden van het presentatiemeubel en de afwerklijsten aan de voorkant zijn eenvoudig uitwisselbaar. Bovendien zijn er verschillende accessoires beschikbaar voor de presentatie van uiteenlopende artikelen. Bewerkelijkheid Artikeldragers moet je schoon kunnen maken. Dat moet gemakkelijk en snel kunnen. Hetzelfde geldt voor de ruimten onder of achter het presentatiemeubel. Als bijvoorbeeld de plinten van presentatiemeubelen tot op de vloer doorlopen, zorgen die ervoor dat er geen vuil of rommel onder het meubel kan komen. Moeilijke hoeken en opstaande randen bemoeilijken het schoonmaken. Vervangbaarheid Presentatiemeubelen kunnen beschadigen. Als dat gebeurt, moet je ze makkelijk kunnen repareren of onderdelen kunnen vervangen. Soms heb je voor een andere indeling andere onderdelen nodig. Wanneer een groothandel gebruikmaakt van een presentatiesysteem, is dat meestal geen probleem. Uitstraling Een presentatiemeubel mag de aandacht niet te veel van het artikel afleiden. Bovendien moet het presentatiemeubilair goed passen binnen de gewenste sfeer en daaraan iets bijdragen. Materiaal, kleur en vorm van het presentatiemeubilair spelen dus een belangrijke rol. 158 Het promotiebeleid Materiaal en kleur van een presentatiemeubel zorgen voor een sfeer die past bij het product. Verlichting Licht beïnvloedt ons koopgedrag. De artikelpresentatie die dankzij een uitgekiende verlichting goed tot haar recht komt, geeft je klanten een aangenaam gevoel en zet hen aan tot kopen. Licht kun je onderverdelen in twee soorten: daglicht en kunstlicht. Daglicht kun je nauwelijks beïnvloeden. Vooral in ruimten die op het zuiden, westen of oosten liggen, is door de directe inval van zonlicht de variatie in licht groot. Dit hangt ook af van het seizoen en het moment van de dag. Kunstlicht is goed te beïnvloeden en kun je geheel naar eigen wens aanpassen. De hoeveelheid licht en de kleur van het licht kun je eenvoudig veranderen door een lamp met de gewenste lichteigenschappen te kiezen. Kunstlicht is daarom de meest gebruikte lichtsoort om de verkoopvloer mee te verlichten. Daglicht wordt vaak zelfs zo veel mogelijk buitengesloten. Je kunt de verlichting op de verkoopvloer in drie soorten verdelen: • basisverlichting • accentverlichting • presentatieverlichting. Basisverlichting De basisverlichting zorgt voor voldoende en gelijkmatig verdeeld licht in de hele verkoopruimte. De lampen zijn meestal op regelmatige afstanden in de ruimte geïnstalleerd. De hoeveelheid basislicht die je nodig hebt, noem je de verlichtingssterkte. De verlichtingssterkte druk je uit in lux. Er is meestal een verschil in horizontale en verticale verlichtingssterkte. De horizontale verlichtingssterkte geeft aan hoeveel licht op de horizontale vlakken valt, de verticale verlichtingssterkte zegt hetzelfde over de verticale vlakken. In de meeste gevallen is een verlichtingssterkte tussen de 250 en 500 lux voldoende. Op afdelingen waar je de aandacht wilt trekken, kun je de verlichtingssterke verhogen. 159 Tl-buizen zorgen voor een goede basisverlichting, terwijl de wand rechts extra wordt aangelicht. Het personeel heeft een goede basisverlichting nodig om taken als afrekenen, inruimen en schoonmaken goed te kunnen uitvoeren. Klanten moeten voldoende licht hebben om de artikelen te kunnen beoordelen. De kleuren die je gebruikt voor de wanden, vloeren en het plafond, spelen daarbij ook een rol. Bij het gebruik van lichte kleuren heb je meer reflectie. Dit betekent dat lichte kleuren meer licht terugkaatsen. Daardoor kun je met minder licht volstaan. Voor de basisverlichting maak je meestal gebruik van tl-buizen die in het plafondsysteem zijn weggewerkt. Soms gebruik je ook PL- of SL-lampen (spaarlampen). PL- en SL-lampen werken volgens hetzelfde principe als tl-lampen. Ze zijn alleen kleiner en passen in kleinere armaturen, zoals downlighters. Dit zijn in het plafond gemonteerde lampen die naar beneden schijnen. Vaak is de verticale verlichtingssterkte onvoldoende en is er behoefte aan extra verlichting, bijvoorbeeld door wallstreamers of wallwashers: lampen die de wanden, en dus de artikelen, extra aanlichten. Accentverlichting Met accentverlichting kun je met smalle lichtbundels van een hoge lichtsterkte lichtvlekken creëren. Met behulp van deze lichtvlekken kun je bepaalde punten uitlichten, zoals displays, verkoopeilanden, aanbiedingen en de nieuwste aanwinsten. Op deze manier trek je extra aandacht voor bepaalde artikelpresentaties en lever je ook een bijdrage aan het versterken van de routing. Je zet artikelen met accentverlichting letterlijk en figuurlijk ‘in de spotlights’. Bovendien tover je de verkoopruimte met behulp van accentverlichting om tot een dynamisch geheel. In tegenstelling tot basisverlichting is accentverlichting sterk gericht. Het veroorzaakt sterke lichtcontrasten, helder verlichte gedeelten naast sterke schaduwen. Presentatieverlichting Presentatieverlichting of schapverlichting is een tussenvorm van accentverlichting en basisverlichting. Presentatieverlichting zet je vooral in om grotere artikelpresentaties, zoals presentatiewanden, uit te lichten. De op deze manier uitgelichte presentatiewanden zorgen voor een mooie ruimtelijke werking. Presentatieverlichting creëert dus ook lichtvlekken, net als accentverlichting. Deze lichtvlekken zijn wel groter dan die van accentverlichting. Bovendien zijn de lampen meestal niet afzonderlijk te richten. Presentatieverlichting zorgt door de lichtvlekken voor meer sfeer op de verkoopvloer en trekt de aandacht naar de in de wand gepresenteerde artikelen. Een ander voorbeeld van presentatieverlichting is de ingebouwde verlichting in een koelvitrine of toonbank. 160 Het promotiebeleid Presentatieverlichting brengt met lichtvlekken leven in de verkoopruimte. Artikelpresentatie In de verkoopruimte moet het gebeuren. Daar laat je de klant je assortiment zien. Het is voor een klant logisch om gelijksoortige artikelen op hetzelfde gebied in dezelfde verkoopruimte aan te treffen. Dit vergemakkelijkt het zoeken en brengt hem bovendien op ideeën voor extra aankopen. De klant is dus ‘van nature’ geneigd om bepaalde artikelen bij elkaar te zoeken en te vinden. Je noemt deze manier van indelen en plaatsen van artikelen daarom ook wel family-grouping. Artikelen die bij elkaar horen, die een verwantschap hebben, plaats je bij elkaar op de verkoopvloer. Als je kijkt naar artikelen die bij elkaar passen, die verwant zijn, bestaan er drie uitgangspunten om ze in te delen: • het gebruik van het artikel (consumptieverwantschap) • de wijze waarop het artikel aangeschaft wordt (koopverwantschap) • het artikel zelf (productverwantschap). Consumptieverwant Bij consumptieverwantschap kijk je naar de manier waarop de klant het product gebruikt of consumeert. Consumptieverwantschap ontstaat bij complementaire artikelen. Complementair komt van het woord ‘compleet’, het betekent dus dat deze artikelen elkaar aanvullen. Een andere vorm van complementaire artikelen zijn follow-upartikelen: artikelen die je gedurende de levensduur van een artikel verschillende malen bij moet kopen. Neem bijvoorbeeld koffiebonen, het is logisch om deze in de buurt van de espressomachines te presenteren. Daarnaast kennen we binnen de consumptieverwantschap de substitutieartikelen. Substitutie betekent vervanging. Verse tuinbonen kan de klant vervangen door groenteconserven of diepvriesgroenten. Een ander voorbeeld van substitutieartikelen zijn de concurrerende artikelen. Alle soorten olie staan bijvoorbeeld bij elkaar in het pad. De klant kan de merken goed vergelijken op prijs en mogelijkheden. Dat maakt het voor hem makkelijker om te kiezen. 161 Consumptieverwantschap. Olie en azijn gebruik je in de keuken vaak samen. Koopverwant Bij koopverwantschap kijk je naar het koopgedrag van de klant. Zo vind je de versgroepen, die in bediening worden verkocht, in de horecagroothandel vaak bij elkaar op hetzelfde gebied. De klant stapt op dit gebied even van zijn normale boodschappengedrag af en laat zich adviseren door de verschillende verkoopspecialisten die op de versafdelingen actief zijn. Productverwant Je kunt artikelen ook bij elkaar plaatsen omdat ze van dezelfde grondstof, dezelfde kleur, dezelfde maat of dezelfde stijl zijn. Je gaat dan uit van de eigenschappen van het product zelf. Er zijn veel vormen van productverwantschap: Voorbeelden productverwantschap Type productverwantschap Voorbeeld Herkomstverwantschap Alle Belgische bieren bij elkaar Themaverwantschap Kerstmarkt Prijsverwantschap Alles in deze bak 5 euro Productieverwantschap Roestvrijstalen keukengerei bij elkaar Stijlverwantschap Klassiek bij klassiek en modern bij modern Merkverwantschap Alles van Knorr bij elkaar Kleurverwantschap Handdoeken op kleur in het schap Bedenk altijd dat hoe meer verwantschappen je weet te combineren, hoe duidelijker de indeling voor de klanten is. 162 Het promotiebeleid Wijnen op herkomstverwantschap. Routing De routing, de weg die de klant door de verkoopruimte aflegt, kun je beïnvloeden. Groothandels die zich hoog in de markt hebben gepositioneerd, geven klanten meer keuze in de weg die ze afleggen. Daarnaast stelt het verkoopsysteem bepaalde eisen aan de routing. In een zelfbedieningsgroothandel wil de klant rond kunnen kijken. Een dwingende routing is dan niet op haar plaats. Er zijn verschillende typen routing, de belangrijkste zijn: • rechtse routing • motorway routing • routing met knooppunten. Rechtse routing Bij een rechtse routing loopt de klant tegen de wijzers van de klok in, dus linksom, door de verkoopruimte. Zijn aandacht is daarbij meer gericht op rechts dan op links. Dit betekent dat rechts gelegen presentaties meer aandacht krijgen. Geef lange looppaden geen te grote ononderbroken lengte. Klanten vergroten daardoor hun loopsnelheid. De loopsnelheid kun je afremmen door stoppers op te nemen. Denk bijvoorbeeld aan een display met daarop een scherpe aanbieding. Motorway routing Een motorway routing zie je bij grote zelfbedieningsgroothandels. De klant kan zich via brede centrale paden snel door de verkoopruimte verplaatsen. Dat is belangrijk voor klanten die gericht op weg zijn naar een bepaalde afdeling. Onderweg probeer je de klant uit te nodigen om het centrale pad te verlaten om rond te kijken op de verschillende afdelingen. De artikelpresentaties op die afdelingen lopen van laag naar hoog verder de afdeling in. Met aantrekkelijke presentaties aan het centrale pad probeer je de klant over te halen om te stoppen. Soms kan de klant op grote borden zien waar hij de verschillende afdelingen kan vinden. 163 De grote kooflijst boven de groenteafdeling maakt de klant direct duidelijk waar hij moet zijn. Routing met knooppunten Bij een routing met knooppunten verdeel je de verkoopvloer zo dat er verschillende presentatie-eilanden ontstaan. De klant kan tussen de verschillende presentatie-eilanden heen en weer lopen om het aanbod te bekijken. De presentatie-eilanden zijn zo geplaatst dat de aandacht van de klant steeds getrokken wordt door een ander presentatie-eiland. Elk knooppunt heeft een opvallende presentatie. Tussen de presentatieknooppunten in vind je de gewone artikelpresentaties. Naast de klantenrouting heb je ook te maken met een goederen- en personeelsrouting. Ook die zijn belangrijk zijn voor een doelmatig beheer van de verkoopruimte. Hoe korter de routes zijn die het personeel en de goederen moeten afleggen, hoe economischer het is. Dat is bijvoorbeeld iets om rekening mee te houden als je een actiedisplay plaatst die je regelmatig moet aanvullen. Verkoopsterk en verkoopzwak Door de routing en het loopgedrag van de klant ontstaan verkoopsterke en verkoopzwakke gebieden. Een verkoopsterk gebied is een gedeelte waar relatief veel klanten belanden bij hun rondgang door de verkoopruimte. Verkoopzwak betekent het omgekeerde, daar komen juist minder klanten. Wat dat betekent voor de omzet in deze gebieden, kun je natuurlijk wel raden. Houd er rekening mee dat het om een relatief begrip gaat, het ene staat in relatie tot het andere. Dit betekent dus dat het ene verkoopgebied meer aandacht van klanten krijgt dan het andere. Dit laatste gebied noemen we dan verkoopzwakker in relatie tot het gebied dat verkoopsterker is. 164 Het promotiebeleid Koppen zijn relatief verkoopsterk. Daar tref je dus ook vaak aanbiedingen aan. Het middengedeelte van een grote verkoopruimte in de zelfbedieningsgroothandel is vaak verkoopzwakker dan de gebieden die aan de buitenzijde liggen. Dit omdat klanten de neiging hebben om aan de buitenkant te blijven. Klanten blijken ook vaker naar rechts te kijken dan naar links en ook liever iets rechts te pakken. Dat heeft als gevolg dat rechts van het pad gelegen schappen verkoopsterker zijn dan die aan de linkerkant. Andere verkoopsterke gebieden in een gemiddelde verkoopvloer zijn plaatsen waar een klant moet wachten of waar hij zijn route moet kiezen, zoals op kruisingen van paden. De koppen van stellingen zijn daardoor vaak verkoopsterker dan de rest van de stelling. Verkoopzwakke gebieden op een gemiddelde verkoopvloer zijn bijvoorbeeld de hoeken of helemaal achterin gelegen plaatsen. Omdat iedere klant langs het ingangsgebied komt, geldt dat als verkoopsterk. Het is wel belangrijk om de klant in het ingangsgebied wat af te remmen. Dat is de reden dat je er vaak displays aantreft. Lange, ruime paden waar klanten in de verleiding komen wat sneller te lopen, zijn verkoopzwakker. Iets soortgelijks gebeurt soms ook aan het einde van de routing; de klant heeft het wel gezien en wil snel naar huis. Daarom probeer je ook daar je klanten wat af te remmen, bijvoorbeeld door displays. In de groothandel met een extra verdieping geldt dat de verdiepingsvloer veel verkoopzwakker is dan de begane grond. Impuls-, moet- en magneetgroepen Klanten kopen een artikel op verschillende manieren. Artikelen die de klant vaker in een opwelling, een impuls, koopt, verdienen een opvallende plaats in de presentatie. Voor zo´n artikel geldt vaak ‘niet gezien is niet gekocht’. Je spreekt van een impulsartikel. Naast impulsgroepen kun je ook moetgroepen of zoekgroepen in een assortiment onderscheiden. De naam zegt het al: dat zijn artikelen die wat vaker op het boodschappenlijstje staan en waar een klant dus eerder naar op zoek gaat als hij het artikel niet meteen vindt. Een impulsartikel presenteer je zo veel mogelijk op een verkoopsterke plaats. Moetgroepen zet je eerder op een verkoopzwakkere plaats. Vooral moetgroepen die tot de dagelijkse aankopen behoren. Dat is logisch, omdat je op die manier de klanten bij elk bezoek ‘dwingt’ dit verkoopzwakkere gebied te bezoeken. Het onderscheid in impulsgroepen en moetgroepen is relatief. Het betekent dat een klant een impulsartikel relatief vaker in een opwelling koopt dan een artikel uit een moetgroep. En dus niet dat een klant nooit in een opwelling een artikel van een moetgroep koopt of dat een impulsartikel nooit op het boodschappenlijstje staat. 165 Magneetgroepen zijn artikelpresentaties waarvoor klanten veel belangstelling hebben. Dat zijn behalve aantrekkelijke themapresentaties actiepresentaties waarop je artikelen die in de aanbieding zijn in grote hoeveelheden presenteert. Met behulp van dergelijke, tijdelijke, artikelpresentaties is het mogelijk klanten uit te nodigen bepaalde verkoopgebieden te bezoeken of een bepaalde route door de verkoopruimte af te leggen. We spreken daarom ook wel van magneetgroepen. Magneetgroepen zijn heel geschikt om meer belangstelling te wekken voor de verkoopzwakkere verkoopgebieden. Met een magneetgroep kun je de loop naar verkoopzwakke gebieden bevorderen. Presentatiehoogte Als je een schapindeling maakt, moet je ook kiezen voor een bepaalde presentatiehoogte. Je kunt vier presentatiehoogten onderscheiden: reikhoogte, ooghoogte, grijphoogte en bukhoogte. Artikelen op oog- of grijphoogte vallen beter op dan artikelen die daar onder of boven geplaatst zijn. Artikelen met een hoge marge of impulsartikelen plaats je op oog- of grijphoogte. Ook artikelen die veel uitstraling hebben voor het assortiment, plaats je op deze hoogte. • reikhoogte (hoger dan 180 centimeter) Omdat de meeste mensen eerder omlaag dan naar boven kijken, zullen de artikelen die je hier presenteert niet zo snel opvallen. Dit is een verkoopzwak gedeelte van het schap en dus een goede plaats om moetgroepen te presenteren. • ooghoogte (120-160 centimeter) Het eerste waarnaar de klant kijkt, zijn de artikelen op ooghoogte. Dit schap is dus het beste schap. Men noemt dit ook wel het gouden schap. Het is een goede plaats om impulsgroepen te presenteren. • grijphoogte (80-120 centimeter) Direct na de artikelen in het gouden schap valt het oog van de klant op de artikelen die direct daaronder zijn geplaatst. Daarom is de grijphoogte, net als de ooghoogte, een relatief verkoopsterk gedeelte van het schap. Verkoopsterk betekent dat deze presentatiehoogte veel aandacht krijgt. Dit is een prima schap om artikelen te plaatsen waar veel winstmarge op zit. • bukhoogte (0-80 centimeter) Bukken doen we niet graag. Artikelen op deze hoogte krijgen weinig aandacht van de klant. Meestal zet je alleen grote en zware artikelen op bukhoogte. Dat is ook veiliger. 166 Het promotiebeleid Schappresentatie Wanneer je een schap indeelt, kies je ook voor het aantal artikelen dat je van een bepaalde productvorm of -variant wilt plaatsen en op welke plaats in het schap je dat wilt doen. Ook in een schap zijn er gedeelten die meer aandacht trekken en andere die dat minder doen. Daarmee moet je bij je indeling rekening houden. Er zijn ook andere factoren die een rol spelen bij de indeling van het schap: • aankoopfrequentie of omzetsnelheid • winstmarge • omzetdoelstelling • uitstraling. Aankoopfrequentie of omzetsnelheid Onder de omzetsnelheid verstaat men het aantal malen dat een artikel in een bepaalde periode wordt verkocht. Artikelen met een hoge omzetsnelheid pakt de klant vaker uit het schap. Daarom moet je het schap vaker vullen om neeverkoop te voorkomen. Het artikel krijgt dan meer schaplengte. Bij een lage aankoopfrequentie blijven de artikelen langer in het schap liggen en kun je de schaplengte inkrimpen. Winstmarge Als je van hetzelfde product twee merken verkoopt, maak je meestal op het ene product meer winst dan op het andere. Dit geldt bijvoorbeeld vaak voor eigen merken. Het artikel met de meeste winst wil je natuurlijk het liefst verkopen. Dit artikel zet je dan op een plek die de klant het eerst opvalt. Dus op ooghoogte. Omzetdoelstelling Artikelen waarvan je het omzetaandeel, en dus de aankoopfrequentie, wilt opvoeren, plaats je op een opvallende plaats in het schap. Aanbiedingsartikelen zul je daarom eerder op ooghoogte plaatsen. Uitstraling Artikelen die veel uitstraling hebben voor het assortiment, krijgen vaak een opvallende schappositie. Doordat je bijvoorbeeld trendgevoelige artikelen goed zichtbaar presenteert, zullen zij de indruk die de klant van het assortiment krijgt beïnvloeden. Schappenplan De plaats waar je de artikelen wilt neerzetten, leg je vast in een schappenplan. Daarin staat voor elk schap: • waar en op welke hoogte je artikelen plaatst • hoeveel je van die artikelen plaatst • hoeveel artikelen voor de klant zichtbaar moeten zijn • welke artikelen bij elkaar moeten staan • hoeveel schaplengte een artikel krijgt toebedeeld • of je artikelen horizontaal of verticaal presenteert. 167 Een goede schapindeling helpt de klant bij concurrerende artikelen een goede keuze uit het assortiment te maken. Horizontale of verticale presentatie Je kunt ervoor kiezen artikelen naast elkaar in het schap te zetten of juist boven elkaar. Meestal is het beter om je artikelen onder en boven elkaar in het schap te zetten. Dat noem je verticale plaatsing. Verticale plaatsing heeft een aantal voordelen ten opzichte van horizontale plaatsing, waarbij de artikelen naast elkaar in het schap staan. Die voordelen zijn: • Het maakt de verkoopruimte overzichtelijker voor klanten, omdat ze meer artikelgroepen tegelijkertijd kunnen zien. Zo zien ze ook sneller waar bepaalde artikelgroepen te vinden zijn. • Omdat klanten niet meer lopend hun keuze kunnen maken, remt verticale presentatie hun loopsnelheid af. Als klanten wat langzamer lopen en vaker stil moeten staan, zien ze meer. En als ze meer zien, zullen ze op meer ideeën komen en hopelijk ook meer kopen. • De klant heeft een beter overzicht over het schap, omdat hij meer artikelgroepen tegelijk kan overzien. Van elk artikel bevindt zich in elk geval één artikel op ooghoogte. Daardoor krijgt elke artikelgroep voldoende aandacht. • De klant hoeft minder heen en weer te lopen om een goed overzicht te krijgen over het assortiment. Klanten zullen elkaar daardoor ook minder in de weg lopen. Facing Met facing bedoelen we de presentatiebreedte in het schap. Hoe meer artikelen je van één soort in het schap zet, hoe breder het artikel toont in het schap. Daardoor zal de klant het artikel eerder in de gaten krijgen en misschien sneller kopen. Dit betekent dat je artikelen die klanten vaak in een opwelling kopen of artikelen waarop veel winstmarge zit en artikelen met veel uitstraling sneller een grotere facing zult geven. Ook artikelen met een hoge omzetsnelheid, de snellopers, krijgen doorgaans meer facing, omdat een te kleine verkoopvoorraad overlast oplevert voor de klanten, extra druk geeft voor het personeel en het risico op neeverkoop vergroot. Displaypresentatie Behalve in het schap kun je artikelen op een display presenteren. Een display is een artikeluitstalling die afwijkt van de normale presentatie van het artikel. Je vraagt tijdelijk wat extra aandacht voor een artikel, bijvoorbeeld omdat het in de aanbieding is of omdat het goed bij het seizoen past. Op die manier breng je aanbiedingen onder de aandacht van je klanten en spoor je hen aan deze te kopen. Displays verhogen ook de sfeer in de verkoopruimte en nodigen klanten uit om bepaalde verkoopgebieden te 168 Het promotiebeleid bezoeken. Door de inzet van displays valt er gewoon meer te beleven in de verkoopruimte. De verkoopruimte wordt voor de klant een prettige omgeving waar hij graag nog wat langer blijft om rond te kijken. Omdat je artikelen in een display in een bepaalde sfeer plaatst, breng je de klant ook op ideeën. 169 8.7 Begrippen Accentverlichting Gericht licht dat een lichtvlek werpt op de geëtaleerde artikelen. Op deze manier trek je extra aandacht voor bepaalde artikelpresentaties. Actiemarketing Marketingactiviteiten die tot doel hebben het koopgedrag direct te stimuleren waardoor de omzet op korte termijn toeneemt. Actiereclame Reclame waarmee je een aanbieding onder de aandacht van de klant brengt, met als doel een tijdelijke bevordering van de omzet. Advertorial Ogenschijnlijk een redactioneel artikel, maar wel met een commerciële boodschap. Affiliate marketing Vorm van internetmarketing waarbij de eigenaar van een website betaald wordt voor elke verkoop of lead die via zijn website loopt. Basisverlichting Ongerichte verlichting die dient voor voldoende verlichting in het bedrijf. Bedrijfsformule De manier waarop een handelsbedrijf zijn producten aanbiedt aan de klant. De bedrijfsformule bestaat uit de volgende onderdelen: de doelgroep, de marktpositie en de marketingmix. Belangengroep Groep die op enige wijze belang heeft bij het doen en laten van het bedrijf. Ook wel: stakeholder. Brutobereik Som van de bereikcijfers van de media die zijn ingezet (inclusief de overlap). Bukhoogte Artikelen die in het schap op een hoogte van 0 tot 80 centimeter staan. Communicatievermogen De geschiktheid van een medium om een bepaalde boodschap over te brengen. Complementair artikel Een artikel dat als aanvulling kan dienen op een ander artikel. Confrontatiekans De kans dat een reclame-uiting wordt gezien of gehoord door de potentiële afnemer. Consumptieverwantschap Artikelen die bij elkaar passen als je kijkt naar het gebruik daarvan. 170 Het promotiebeleid Content Alle tekst, beeld en geluid die een bezoeker op een website tegenkomt. Contentmarketing Het creëren en publiceren van inhoud met klantenbinding als doel. Cost per click CPC. Betaalmodel voor online marketingacties waarbij voor elke muisklik op de advertentie moet worden betaald. Cost per mille CPM. De mediakosten per 1000 bereikte personen. CPC Cost per click. Betaalmodel voor online marketingacties waarbij voor elke muisklik op de advertentie moet worden betaald. CPM Cost per mille. De mediakosten per 1000 bereikte personen. Dekking Het percentage van de doelgroep dat je met het medium bereikt. Dekking = aantal bereikte mensen uit de doelgroep x 100% totaalaantal mensen van de doelgroep Direct mail Verkoopbrief die je verstuurt aan een groep geselecteerde klanten. Direct marketing Vorm van marketing waarbij een benadering van de (potentiële) klant plaatsvindt zonder tussenschakels en waarbij gezocht wordt naar een reactie van de klant. Display Een meestal tijdelijke artikelpresentatie om artikelen extra onder de aandacht te brengen. Display advertising Visuele online reclame in de vorm van banners die doorlinken naar een website. E-mailmarketing Een vorm van direct marketing die e-mail gebruikt om commerciële en wervende boodschappen naar een doelgroep te sturen. Experience marketing Marketingactiviteiten waarbij de klant een product ‘beleeft’, waardoor een relatie met het product tot stand komt. Externe pr Publicrelationsactiviteiten die zijn gericht op de externe stakeholders. Facing Het presentatieoppervlak van een bepaald artikel in het schap. 171 Family-grouping Het in groepen presenteren van artikelen waarvan het voor de klant logisch is dat hij ze bij elkaar op hetzelfde gebied vindt. Follow-upartikel Een artikel dat de consument later nodig heeft bij een eerder aangeschaft artikel. Bijvoorbeeld een opzetborsteltje bij een elektronische tandenborstel. Forced exposure Situatie waarbij de ontvanger zich moeilijk kan onttrekken aan de reclame-uiting. Free publicity Publiciteit waarvoor niet betaald hoeft te worden. Grijphoogte Artikelen die in het schap op een hoogte van 80 tot 120 centimeter staan. Handelspromotie Alle promotionele activiteiten van de fabrikant/importeur die zijn gericht op de wederverkopers. Ook wel: trade promotion, verkoperspromotie of vertegenwoordigerspromotie. Herkomstverwantschap Een manier van presenteren waarbij de artikelen bij elkaar worden gezet omdat ze uit dezelfde streek of hetzelfde land afkomstig zijn. Horizontale plaatsing Het naast elkaar presenteren van artikelen. Impulsartikel Artikel dat relatief vaak in een opwelling wordt gekocht. Interne pr Publicrelationsactiviteiten die zijn gericht op de interne stakeholders. Kassaruimte Het gedeelte van de verkoopvloer dat is gereserveerd voor kassawerkzaamheden. Kleurverwantschap Een manier van presenteren waarbij verschillende artikelen samen worden gepresenteerd die bij elkaar horen omdat ze een bepaalde kleur hebben. Koopverwantschap Een manier van presenteren waarbij verschillende artikelen samen worden gepresenteerd die bij elkaar horen omdat ze op dezelfde manier gekocht worden door de klant. De klant verwacht bijvoorbeeld dat het artikel in bediening wordt verkocht of juist in zelfbediening. Magneetgroep Een artikelpresentatie waarvoor de consument veel belangstelling heeft en waar hij op afkomt. 172 Het promotiebeleid Marketingcommunicatie Het onder de aandacht brengen van een bedrijf of product(en), met als doel de omzet positief te beïnvloeden. Mediumbereik Het aantal personen dat is geconfronteerd met het medium. Merchandising Alle verkoopbevorderende activiteiten van fabrikanten en importeurs in en om de verkoopplaats. Ook wel: visual merchandising. Merkverwantschap Een manier van presenteren waarbij verschillende artikelen samen worden gepresenteerd die bij elkaar horen omdat ze van hetzelfde merk zijn. Microsite Een landingspagina los van de bedrijfswebsite. Mobiele marketing Het inspelen op de wensen en behoeften van je doelgroep door contact te leggen via een mobiel apparaat. Moetgroep Artikelen die de klant vaak nodig heeft (die hij ‘moet’ hebben) en waar hij dus naar op zoek zal gaan. Ook wel: zoekgroep. Motorway routing Type routing dat bestaat uit paden die de klant snel op de plaats van bestemming brengen en kleinere paden waar de klant kan ‘snuffelen’. Nettobereik Brutobereik van een medium minus het bereik dat je met andere media ook hebt. Online marketing Inspelen op de wensen en behoeften van je klanten door middel van internet of andere digitale technologieën. Online video advertising Adverteren door middel van streaming van video (op vooral mobiele apparatuur). Ooghoogte Artikelen die in het schap op een hoogte van 120 tot 160 centimeter staan. Operationele ruimte De ruimte die niet bestemd is voor de verkoop. Opt-in principe Regel die voorschrijft dat alleen e-mails mogen worden verstuurd naar mensen die hiervoor voorafgaand expliciet toestemming hebben gegeven (iets aanvinken). 173 Pr Public relations. Een vorm van communicatie die zich erop richt een gunstig imago (van een bedrijf of product) te vormen bij een breed publiek. Presentatie De manier waarop de artikelen aan de afnemer worden getoond. Presentatiebreedte De breedte waarover je het artikel in het schap presenteert. Presentatiemeubel Een meubel waarin, waaraan of waarop je artikelen presenteert. Presentatiesysteem Een samenhangend geheel van presentatie-elementen. Presentatieverlichting Vast aangebrachte verlichting om artikelpresentaties uit te lichten. Bijvoorbeeld op een artikelwand of in een vitrine. Prijsverwantschap Een manier van presenteren waarbij verschillende artikelen samen worden gepresenteerd die bij elkaar horen omdat ze allemaal dezelfde prijs hebben. Productieverwantschap Een manier van presenteren waarbij verschillende artikelen die bij elkaar horen samen worden gepresenteerd omdat ze allemaal dezelfde grondstof hebben of op dezelfde manier zijn geproduceerd. Productverwantschap Een manier van presenteren waarbij verschillende artikelen die bij elkaar horen samen worden gepresenteerd omdat ze allemaal dezelfde eigenschappen hebben, bijvoorbeeld op het gebied van grondstof, kleur, maat of stijl. Promotie Het onder de aandacht brengen van een bedrijf of product(en) met als doel de omzet positief te beïnvloeden. Promotie is een van de marketinginstrumenten. Public relations Pr. Een vorm van communicatie die zich erop richt een gunstig imago (van een bedrijf of product) te vormen bij een breed publiek. Rechtse routing Een routing waarbij de klant tegen de wijzers van de klok in door het verkoopdeel loopt en waarbij zijn aandacht vooral op de rechts gelegen presentaties is gericht. Reclame Elke vorm van communicatie waarbij je tegen betaling een commerciële boodschap overbrengt. Reclamebereik Het aantal personen dat je bereikt met een reclameboodschap. 174 Het promotiebeleid Reikhoogte Artikelen die in het schap hoger dan 180 centimeter staan. Relatiemarketing Een vorm van marketing waarbij het voornamelijk gaat om het creëren en het in stand houden van een langdurige relatie met individuele afnemers. Routing met knooppunten Routing waarin op vaste punten aandachttrekkende presentaties zijn opgenomen. Sales promotion Alle acties waarbij de verhouding tussen prijs en waarde van het aanbod tijdelijk verbetert voor de afnemer. Schappenplan Overzicht van de plaats die artikelen hebben in de verkoopruimte. Schapverlichting Ingebouwde verlichting in het schap. SEA Search engine advertising. Gesponsorde koppelingen kopen bij zoekmachines. Ook wel: zoekmachineadverteren. Search engine advertising SEA. Gesponsorde koppelingen kopen bij zoekmachines. Ook wel: zoekmachineadverteren. Search engine optimization SEO. Zorgen dat een website door zoekmachines goed te vinden is. Ook wel: zoekmachineoptimalisatie. Selectiviteit De mate waarin een medium geschikt is om gericht bepaalde promotiedoelgroepen te benaderen. SEO Search engine optimization. Zorgen dat een website door zoekmachines goed te vinden is. Ook wel: zoekmachineoptimalisatie. Serviceruimte De ruimte die je de klant geeft om rond te lopen of te wachten in de verkoopruimte. Sociale marketing De marketing van ideeën. Sociale media Netwerksites op internet waarbij de gebruikers zelf de inhoud verzorgen, met geen of nauwelijks tussenkomst van een professionele redactie. Sociale media zijn vooral bedoeld om informatie met elkaar te delen. 175 Sponsored magazine Een tijdschrift dat een bedrijf laat maken om te verspreiden onder zijn klanten. Sponsoring Het verkrijgen van (media)aandacht bij evenementen, verenigingen of sociale activiteiten in ruil voor een geldbedrag of producten. Stakeholder Groep die op enige wijze belang heeft bij het doen en laten van het bedrijf. Ook wel: belangengroep. Stijlverwantschap Een manier van presenteren waarbij verschillende artikelen samen worden gepresenteerd die bij elkaar horen omdat ze dezelfde stijl hebben. Substitutieartikel Een artikel dat een ander artikel kan vervangen. Themamarketing Marketingactiviteiten van een organisatie met als doel het beïnvloeden van de kennis en houding van afnemers ten aanzien van je merk en/of organisatie. Themareclame Reclame die het bedrijfsbeeld of merkbeeld probeert te verbeteren. Themaverwantschap Een manier van presenteren waarbij verschillende artikelen samen worden gepresenteerd die bij elkaar horen omdat ze in hetzelfde thema passen. Trade promotion Alle promotionele activiteiten van de fabrikant/importeur die zijn gericht op de wederverkopers. Ook wel: handelspromotie, verkoperspromotie of vertegenwoordigerspromotie. Verkoopruimte Het gedeelte van de verkoopvloer dat je reserveert voor de presentatie van de artikelen. Verkoopsterk Een plek in de verkoopruimte waar meer mensen komen dan op andere plekken. Verkoopsysteem De manier waarop de klant wordt geholpen. Er zijn drie verschillende systemen: bediening, zelfkeuze en zelfbediening. Verkoopzwak Een plek in de verkoopruimte waar minder mensen komen dan op andere plekken. Verkoperspromotie Alle promotionele activiteiten van de fabrikant/importeur die zijn gericht op de wederverkopers. Ook wel: trade promotion, handelspromotie of vertegenwoordigerspromotie. 176 Het promotiebeleid Vertegenwoordigerspromotie Alle promotionele activiteiten van de fabrikant/importeur die zijn gericht op de wederverkopers. Ook wel: handelspromotie, trade promotion of verkoperspromotie. Verticale plaatsing Het onder elkaar presenteren van artikelen. Virale marketing Het verspreiden van een boodschap of idee door het ontwikkelen van een aansprekende uiting (vaak een filmpje) dat mensen willen doorsturen of delen via sociale media. Visual merchandising Alle verkoopbevorderende activiteiten van fabrikanten en importeurs in en om de verkoopplaats. Ook wel: merchandising. Waste De mensen die door een reclame-uiting worden bereikt en die niet tot de promotiedoelgroep behoren. Zoekgroep Artikelen die de klant vaak nodig heeft (die hij ‘moet’ hebben) en waar hij dus naar op zoek zal gaan. Ook wel: moetgroep. Zoekmachine Website waarmee de rest van internet kan worden doorzocht. Zoekmachineadverteren Gesponsorde koppelingen kopen bij zoekmachines. Ook wel: search engine advertising (SEA). Zoekmachineoptimalisatie Zorgen dat een website door zoekmachines goed te vinden is. Ook wel: search engine optimization (SEO). Zoekmachinestrategie Alle activiteiten om informatie, goederen en diensten via zoekmachines onder de aandacht van de doelgroep te brengen. 177 178 Begrippenindex Begrippenindex A A-merk 83, 89 Accentverlichting 160, 170 Actiemarketing 128, 170 Actiereclame 127, 170 Additionele vraag 26, 43 Adoptie 87, 89 Adoptiecategorieën 88–89 Adoptiefase 88–89 Adoptieproces 33, 43, 88–89 Adoption 88–89 Advertorial 135, 170 Affiliate marketing 135, 170 Afgeleide vraag 27, 43 98, 104 Afnemergerichte prijsstelling Afnemersanalyse 12, 22 Afroomprijsstrategie 102, 104 AIO-variabelen 38, 43 Associatiegroep 32, 43 Assortiment 76, 89 Assortimentsbreedte 77, 89 Assortimentsconsistentie 78, 89 Assortimentsdiepte 77, 89 Assortimentshoogte 78, 89 Assortimentslengte 78, 89 Awareness 88–89 B B-merk 83, 90 Backward pricing 98, 104 Basisverlichting 159, 170 BCG-matrix 50, 54 Bedrijfsconcept 48, 54 Bedrijfsformule 48, 54, 154, 170 Bedrijfskolom 108, 121 Behoefteconcurrentie 40, 43 Bekendheidsfase 88, 90 Belangengroep 130, 170 Beperkt probleemoplossend 34, 43 aankoopgedrag Boston Consulting Group-matrix 50, 54 Bottom-upstrategie 59, 70 BPO 34, 43 Branchevervaging 78, 90 Bruto-omzet 52, 54 Brutobereik 142, 170 Bukhoogte 166, 170 Bureauonderzoek 67, 70 C C-merk Cash cow Catalogusprijzen Communicatievermogen Complementair artikel Concurrentieanalyse Concurrentiegerichte prijsstelling Confrontatiekans Confrontatiematrix Consumentisme Consumptieverwantschap Content Contentmarketing Cost per click Cost per mille Cost-plus-pricing CPC CPM Crosschanneling 83, 90 52, 54 99, 104 144, 170 161, 170 13, 22 97, 104 141, 170 21–22 41, 43 161, 170 133, 171 133, 171 143, 171 143, 171 97, 104 143, 171 143, 171 116, 121 D D-merk Decision Making Unit Dekking Deskresearch DESTEP DESTEP-analyse Differentiatie Differentieel voordeel Direct mail Direct marketing Directe distributie Discount-pricing Discretionair inkomen Display Display advertising Dissociatiegroep Distribuantenmerk Distributie Distributiebeleid Distributiekanaal Distributieketen Diversificatie DMU Dog 85, 90 36, 43 142, 171 67, 70 17, 22 17, 22 110, 121 97, 104 140, 171 132, 171 114, 121 98, 104 28, 43 168, 171 135, 171 32, 43 85, 90 42–43, 107, 121 107, 121 114, 121 108, 121 62, 70 36, 44 52, 54 179 Duale kanaalstrategie Dump-pricing Duurzame gebruiksartikelen 116, 121 98, 104 79, 90 E E-mailmarketing Effectieve vraag Eigen merk Enkelvoudige kanaalstrategie Evaluatiefase Evaluation Exclusief winkelmerk Exclusieve distributie Experience marketing Experimentele prijsstellingsmethode Externe pr 133, 171 26, 44 86, 90 116, 121 88, 90 88, 90 86, 90 118, 121 131, 171 98, 104 130, 171 F F-merk Fabrikantenmerk Face-to-face groep Facing Familiemerk Family-grouping Fancymerk Fantasiemerk Fieldresearch Finale vraag Follow-upartikel Forced exposure Free publicity Fysieke product 82, 90 82, 90 31, 44 168, 171 84, 90 161, 172 86, 91 86, 91 68, 70 27, 44 161, 172 145, 172 129, 172 74, 91 Huismerk 85, 91 I Identiteit 11, 22 Imago 11, 22 Imitatieprijzen 97, 104 Impulsartikel 165, 172 Indirecte distributie 115, 121 Individueel merk 85, 91 Initiële vraag 26, 44 Inkomenselasticiteit van de vraag 29, 44 (Evi) Integratie 62, 70, 110, 122 Intensieve distributie 118, 122 Interessefase 88, 91 Interest 88, 91 Intermediair 13, 22 Interne analyse 47, 54 Interne pr 130, 172 98, 105 Intuïtieve prijsstellingsmethode Inverse pricing 98, 105 K Kannibalisatie 65, 70 Kassaruimte 156, 172 Kengetal 52, 54 Kleurverwantschap 162, 172 Koopmotief 32, 38, 44 Koopverwantschap 162, 172 Kort kanaal 115, 122 Kostengerichte prijsstelling 97, 105 Kostprijs-plusmethode 97, 105 Kruislingse prijselasticiteit van de 29, 44 vraag (Evx) G Geconcentreerde marktstrategie Gedifferentieerde marktstrategie Gemiddeld omzetaandeel Generieke concurrentie Gepercipieerde kwaliteit Gewogen distributie Global brand Going-rate-pricing Grijphoogte Groeimatrix van Ansoff 65, 70 64, 70 112, 121 40, 44 81, 91 111, 121 82, 91 97, 104 166, 172 61, 70 H Handelspromotie Handelsschakel Herkomstverwantschap Homogeen marktsegment Horizontale plaatsing 180 147, 172 13, 22 162, 172 36, 44 168, 172 L Lang kanaal Leveranciersanalyse Liquiditeit 115, 122 13, 22 53–54 M Macro-omgevingsfactoren 17, 22 Magneetgroep 166, 172 Marketingcommunicatie 126, 173 Marketinginstrument 52, 54 Marketingomgeving 8, 22 Marktaandeel 50, 55, 112, 122 Marktfragmentatie 36, 44 Marktgroep 12, 23 Marktonderzoek 66, 70 Marktontwikkeling 62, 70 Marktpenetratie 61, 71 Begrippenindex Marktsegmentatie Me-too-pricing Mediumbereik Merchandising Merk Merkenconcurrentie Merkenparaplu Merkloos product Merkverwantschap Meso-omgevingsfactoren Microsite Mobiele marketing Modified rebuy Moetgroep Monochanneling Motorway routing Multichanneling Multikanaaldistributie 36, 44 97, 105 142, 173 129, 173 80, 91 40, 44 85, 91 86, 91 162, 173 12, 23 133, 173 135, 173 35, 44 165, 173 116, 122 163, 173 116, 122 116, 122 N Netto-omzet Nettobereik New task buying Niche Nominaal inkomen Non-price-competition Numerieke distributie 52, 55 142, 173 35, 44 65, 71 28, 44 97, 105 111, 122 O Omnichanneling Ongedifferentieerde marktstrategie Online marketing Online video advertising Ooghoogte Operationele ruimte Opt-in principe Organisatiecultuur Outlet 116, 122 64, 71 132, 173 136, 173 166, 173 156, 173 133, 173 11, 23 118, 122 Presentatiebreedte Presentatiemeubel Presentatiesysteem Presentatieverlichting Prijs Prijsdifferentiatie Prijsdiscriminatie Prijselasticiteit van de vraag (Evp) Prijsleider Prijsverwantschap Primaire vraag Private label Probeeraankoopfase Product Product-marktcombinatie Productattribuut Productcategorie Productgroep Productieverwantschap Productinstrument Productklasse Productlevenscyclus Productmix Productontwikkeling Productvariant Productverwantschap Productvorm Productvormconcurrentie Promotie Psychologische prijs Public relations Publieksgroep Pullstrategie Pushstrategie Put-out pricing 168, 174 158, 174 158, 174 160, 174 96, 105 101, 105 100, 105 29, 45 97, 105 162, 174 26, 45 86, 92 88, 92 74, 92 63, 71 76, 92 76, 92 76, 92 162, 174 73, 92 76, 92 79, 92 73, 92 61, 71 76, 92 162, 174 76, 92 40, 45 127, 174 101, 106 130, 174 15, 23 119, 122 119, 122 98, 106 Q Question mark 51, 55 R P Paraplumerk Penetratieprijsstrategie Perceived positioning map PLC PMC Portfolioanalyse Positioneren Potentiële vraag Pr Premium-pricing Presentatie 84, 91 103, 105 65, 71 79, 91 63, 71 50, 55 65, 71 26, 45 130, 174 97, 105 154, 174 RAG Rechtse routing Reciprociteitsbeginsel Reclame Reclamebereik Reëel inkomen Referentiegroep Reikhoogte Relatiemarketing Relatieve marktaandeel Rentabiliteit Restylen 33, 45 163, 174 34, 45 126, 174 142, 174 28, 45 31, 45 166, 175 132, 175 50, 55 53, 55 58, 71 181 Routinematig aankoopgedrag Routing met knooppunten 33, 45 164, 175 UPO 34, 46 V S Sales promotion Saneren SBI Schappenplan Schapverlichting SEA Search engine advertising Search engine optimization Secundaire vraag Segmentatiecriteria Selectie-indicator Selectieve distributie Selectiviteit SEO Servicegraad Serviceruimte SMART Sociale klasse Sociale marketing Sociale media Solvabiliteit Sponsored magazine Sponsoring Stakeholder Standaard Bedrijfsindeling Star Stay-out pricing Stijlverwantschap Straight rebuy Substitutieartikel Supply chain SWOT-analyse 127, 175 57, 71 38, 45 167, 175 160, 175 134, 175 134, 175 134, 175 26, 45 36, 45 112, 123 118, 123 142, 175 134, 175 113, 123 156, 175 59, 71 37, 45 126, 175 134, 175 53, 55 141, 176 130, 176 130, 176 38, 45 51, 55 98, 106 162, 176 35, 46 161, 176 108, 123 21, 23 T TCO Themamarketing Themareclame Themaverwantschap Top-downstrategie Total cost of ownership Totale product Trade promotion Trial 99, 106 129, 176 127, 176 162, 176 59, 71 99, 106 75, 92 147, 176 88, 92 U Uitgebreid probleemoplossend aankoopgedrag Uitgebreide product 182 34, 46 74, 93 Veldonderzoek Verkoopruimte Verkoopsterk Verkoopsysteem Verkoopzwak Verkoperspromotie Vertegenwoordigerspromotie Verticale plaatsing Vervangingsvraag Vijfkrachtenmodel van Porter Virale marketing Visual merchandising 68, 71 156, 176 164, 176 154, 176 164, 176 147, 176 147, 177 168, 177 26, 46 14, 23 135, 177 129, 177 W Waste Wederverkoper Welstandsklasse Winkeliersmerk Winkelmerk Winkelnaammerk Wit merk Wit product 142, 177 13, 23 37, 46 86, 93 86, 93 86, 93 86, 93 86, 93 Z Zoekgroep Zoekmachine Zoekmachineadverteren Zoekmachineoptimalisatie Zoekmachinestrategie 165, 177 134, 177 134, 177 134, 177 134, 177